Post-Master Indirecte Belastingen Reader: Financiële vrijstellingen I en II INHOUD I. INLEIDING... 3 II. VERPLICHTE LITERATUUR...

Vergelijkbare documenten
CATEGORIE 1 BEMIDDELING BIJ VERZEKERINGEN

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 21 juni 2007 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 27 oktober 1993 *

btw en tussenpersonen Federatiebijeenkomst van Assurantieclubs Jakob Kamminga

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 8 maart 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 3 maart 2005 *

Datum van inontvangstneming : 03/02/2015

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 17 maart 2016 (*)

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 9 september 2009 (23.09) (OR. en) 13057/09. Interinstitutioneel dossier 2007/0267 (CNS) LIMITE FISC 112

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6797) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

PUBLIC RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 30 juni 2009 (13.07) (OR. en) 11584/09. Interinstitutioneel dossier 2007/0267 (C S) LIMITE FISC 92

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 5 juli 2012 (*)

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 3 maart 1994 *

Naar aanleiding van uw brief van 18 oktober 2011 heb ik de eer het volgende op te merken.

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 22 oktober 2015 (*)

Makelaar, blijf bij je leest. Een onderzoek naar de reikwijdte van bemiddeling bij effecten.

Bemiddeling: communautair bekeken

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989*

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 6 februari 1997*

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

In haar verwijzigingsbeslissing heeft de Hoge Raad de volgende vraag aan het HvJ EG voorgelegd:

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

Circulaire 2019/C/22 betreffende werken uitgevoerd door een Btw-belastingplichtige in een gebouw dat hij huurt

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 5 juni 1997 *

DUIDING VAN DE PROBLEMATIEK

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 22 november 2001 *

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL M. POIARES MADURO van 12 januari

Datum van inontvangstneming : 07/09/2018

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, M. Safjan, M. Ilešič, E. Levits en J.-J. Kasel (rapporteur), rechters,

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 18 oktober 2007 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 20 juni 1991 *

Datum van inontvangstneming : 20/04/2015

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 8 februari 2007 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 7 juli 2005 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 27 september 2012 (*)

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 oktober 2012 (*)

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990*

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 17 januari 2013 (*)

( Richtlijnen van de Raad 77/388, artikel 13, B, sub d, punt 1, en 78/583, artikel 1 )

Datum van inontvangstneming : 02/06/2015

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL F. G. JACOBS van 18 november

Datum van inontvangstneming : 23/05/2017

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 december 2001 *

Date de réception : 16/12/2011

Mededeling van de Commissie. van

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 16 januari 2014 (*)

Datum van inontvangstneming : 20/12/2017

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 december 1989 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 15 maart 2001 *

Hof van Cassatie van België

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 2 mei 1996 *

1 Het geding in feitelijke instanties

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 mei 1985 *

Datum van inontvangstneming : 17/07/2019

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 7 november 2013 (*)

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 7 september 2006 *

Raad van de Europese Unie Brussel, 29 april 2016 (OR. en)

Samenvatting. 1. Procedure

Zaak C-446/04. Test Claimants in the FII Group Litigation tegen

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

Samenvatting. 1. Procesverloop. De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

UNIVERSITEIT VAN TILBURG

Raad van de Europese Unie Brussel, 10 juni 2016 (OR. en)

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

Door: Evert-Jan Bos 2010/ Financiële vrijstellingen en prestaties van derden

ARREST VAN HET HOF. 29 juni 1999 (1)

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

Datum van inontvangstneming : 09/10/2015

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 8 maart 2001»

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 27 oktober 2005 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 14 juni 2007 *

Schijn of wezen : de reikwijdte van de vrijstelling voor bemiddeling in de financiële en verzekeringssector, in het bijzonder in het kader van het

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 9 oktober 2001 *

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij NV,

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 5 mei 1994 *

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 20 november 2003 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 8 november 2012 (*)

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 7 maart 1991 *

ARREST VAN ZAAK C-215/94. ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 februari 1996 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 22 april 2010 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 17 september 2002 *

Arrest van het Hof (Zesde Kamer) 13 november 1990 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 februari 1999 (1)

Datum van inontvangstneming : 13/08/2015

Hof van Cassatie van België

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 28 mei 1998 *

ARREST VAN HET HOF 29 juni 1999 *

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

BTW en Financiële Prestaties

Datum van inontvangstneming : 05/03/2018

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 20 januari 2005 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 18 december 1997 *

Landsverordening regeling gebruik in deeltijd van onroerende zaken enaanpassing appartementsrecht

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 14 februari 1985 *

Transcriptie:

INHOUD I. INLEIDING... 3 II. VERPLICHTE LITERATUUR... 4 1. a Verzekeren... 4 1.1. HvJ 8 maart 2001, C-240/99 (Skandia)... 4 1.2. HvJ 3 maart 2005, C-472/03 (Arthur Andersen)...5 1.3. HvJ 17 maart 2016, C-40/15 (Aspiro)... 6 2. b Kredietverlening... 7 2.1. HvJ 27 oktober 1993, C-281/91 (Muys en De Winter)... 7 2.2. HvJ 21 juni 2007, C-42/05 (Volker Ludwig)... 8 3. c Garanties... 10 3.1. HvJ 19 april 2007, C-455/05 (Velvet & Steel Immobilien)... 10 4. d Betalingsverkeer... 11 4.1. HvJ 5 juni 1997, C-2/95 (Sparekassernes DataCenter SDC)... 11 4.2. HvJ 28 oktober 2012, C-175/09 (Axa UK Plc.)... 12 4.3. HvJ 29 december 2014, C-607/14 (Bookit)... 13 5. e Deviezen... 16 5.1. HvJ 14 juli 1998, C-172/96 (First National Bank of Chicago)... 16 5.2. HvJ 16 juli 2015, C-264/14 (Hedqvist)... 18 6. f Effectenverkeer en Vermogensbeheer... 20 6.1. HvJ 26 mei 2005, C-465/03 (Kretztechnik)... 20 6.2. HvJ 10 maart 2011, C-540/09 (Skandinaviska Enskilda Banken AB / SEB)... 22 6.3. HvJ 5 juli 2012, C-259/11 (DTZ Zadelhoff)... 23 6.4. HvJ 19 juli 2012, C-44/11 (Deutsche Bank)... 25 6.5. HvJ 7 maart 2013, C-275/11 (GfBk)...27 7. g Collectief vermogensbeheer... 28 7.1. HvJ 7 maart 2013, C-424/11 (Wheels)... 28 7.2. BNB 2014/207 (ATP PensionService A/S)... 29 7.3. HvJ 20 mei 2015, C-595/13 (Zaak Fiscale eenheid X NV)... 33 III. AANBEVOLEN (AANVULLENDE) LITERATUUR... 36 1. Bancaire prestaties... 36 1.1. HvJ 25 mei 1993, C-18/92 (Chaussures Bally SA)... 36 1.2. HvJ 15 mei 2001, C-34/99 (Primback)... 36 1.3. HvJ 13 december 2001, C-235/00 (CSC Financial Services Ltd.)*...37 1.4. HvJ 26 juni 2003, C-305/01 (MKG-Kraftfahrzeuge-Factoring GMBH)... 40 1.5. HvJ 2 december 2010, C-276/09 (Everything Everywhere)... 40 1.6. HvJ 28 juli 2011, C-350/10 (Nordea Pankki Suomi)... 41 1.7. HvJ 12 juni 2014, C-461/12 (Granton Advertising)... 42 2. Vermogensbeheer... 44 2.1. HvJ 28 juni 2007, C-363/05 (JP Morgan Fleming Claverhouse Investment Trust plc)... 44 2.2. HvJ 18 juli 2013, C-26/12 (Pensioenfonds PPG Holdings BV): Btw-aftrek voor administratie- en beheerkosten van ondernemingspensioenfonds... 46 3. Verzekeringen... 46 3.1. HvJ 20 november 2003, C-8/01 (Taksatorringen)... 46 3.2. HvJ 3 april 2008, C-124/07 (JCM Beheer)... 48 3.3. HvJ 22 oktober 2009, C-242/08 (Swiss Re Germany Holding)... 49 3.4. HvJ 16 juli 2015, C-583/13 (Mapfre)... 51 4. Overige... 53 4.1. HvJ 27 oktober 2011, C-93/10 (GFKL Financial Services AG)... 53 Pagina 1 van 58

4.2. HvJ 12 september 2013, C-388/11 (Credit Lyonnais)... 53 4.3. HvJ 12 april 2013, C-183/13 (Banco Mais)... 57 Pagina 2 van 58

I. Inleiding Deze reader behandelt de financiële vrijstellingen in de btw. De samenstelling van de reader is 1 oktober 2016 afgerond. Nadien verschenen uitspraken, Wet- en regelgeving zult u dan ook niet aantreffen. Om binnen het ons toebedeelde aantal bladzijden te blijven is er voor gekozen om van (de meeste) uitspraken en Conclusies slechts een samenvatting op te nemen, met de mogelijkheid om door te klikken (Ctrl-Click) naar de volledige achterliggende tekst. Uiteraard staat het de lezer daarbij vrij om ook zelf op onderzoek uit te gaan. De colleges zullen naast de fiscaliteit zoals opgenomen in de reader, ook de economische gevolgen behandelen van de btw-vrijstellingen voor de financiële en verzekeringssector. Ten slotte zullen we ook een blik op de toekomst werpen: wordt de financiële sector ooit geheel in de btw betrokken? Amsterdam, oktober 2016 Edwin van Kasteren Huub Stringer Pagina 3 van 58

II. Verplichte literatuur 1. a Verzekeren 1.1. HvJ 8 maart 2001, C-240/99 (Skandia) Casus Skandia, een Zweedse verzekeringsmaatschappij, bezit onder meer het gehele kapitaal van dochtermaatschappij Livbolaget. Livbolaget is actief op het terrein van levensverzekeringen. Beide bedrijven waren voornemens om hun bedrijven in één onderneming onder te brengen. Het plan was alle personeel en alle werkzaamheden van Livbolaget naar Skandia over te brengen. Skandia zou derhalve de verkoop van de verzekeringen, de afwikkeling van de schadegevallen en het kapitaalbeheer voor Livbolaget gaan verrichten. Skandia zou ter zake een vergoeding ontvangen. De risico's van de verzekeringen zouden overigens bij Livbolaget blijven berusten. Zweden kent de mogelijkheid om met betrekking tot fiscale vraagstukken de speciale commissie een bindend advies te vragen. Het advies luidde dat de verrichtingen van Skandia niet konden worden vrijgesteld. Op het beroep ter zake overwoog de Regeringsratt dat volgens het normaal spraakgebruik een verzekeringsdienst een dienst is die door een verzekeraar rechtstreeks aan een verzekeringsnemer wordt geleverd en wees eveneens de toepassing van de vrijstelling af. Het verzoek tot herziening leidde, mede gezien het arrest SDC, tot vragen aan het Hof van Justitie over de reikwijdte van de vrijstelling voor verzekeringen uit de Zesde Richtlijn. Prejudiciële vragen. De Zweedse Regeringsrätt besloot het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen: Moet een verbintenis van een verzekeringsmaatschappij, zoals door Skandia in onderhavig geval wordt beschreven, om de activiteiten van een 100 % dochtermaatschappij op zich te nemen, worden aangemerkt als een handeling ter zake van verzekering in de zin van artikel 13 B, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag? Belangrijkste rechtsoverwegingen. 40. Vastgesteld moet worden, dat er in het kader van de in casu door Skandia en Livbolaget beoogde samenwerking niet een dergelijke rechtsbetrekking tussen Skandia en de cliënten van Livbolaget zou bestaan. Skandia zou immers geen contractuele verhouding met de verzekerden van Livbolaget onderhouden en geen enkel risico uit de verzekeringsactiviteiten op zich nemen, omdat alle risico's geheel zouden blijven berusten bij Livbolaget, die als verzekeraar zou blijven optreden in de zin van het Zweedse burgerlijk recht. 41. Gelet op de definitie van handeling ter zake van verzekering in punt 17 van het arrest CPP, reeds aangehaald, die in punt 37 van dit arrest in herinnering is gebracht, blijkt dat de identiteit van de ontvanger van de dienst van belang is voor de afbakening van het soort diensten waarop artikel 13 B, sub a, van de Zesde richtlijn doelt, en dat een handeling ter zake van verzekering naar haar aard impliceert dat er een rechtsbetrekking bestaat tussen de verrichter van de verzekeringsdienst en degene wiens risico's door de verzekering zijn gedekt, dat wil zeggen de verzekerde. Beslissing. De verbintenis van een verzekeringsmaatschappij om als tegenprestatie voor een op basis van de marktprijzen berekende beloning de activiteiten uit te oefenen van een andere verzekeringsmaatschappij, een 100%- dochtermaatschappij, die op eigen naam verzekeringsovereenkomsten zou blijven sluiten, is niet een handeling ter zake van verzekering in de zin van artikel 13 B, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag. Bron: Hof van Justitie 8 maart 2001, C-240/99 Pagina 4 van 58

1.2. HvJ 3 maart 2005, C-472/03 (Arthur Andersen) Samenvatting Het HvJ EG volgt de conclusie van de A-G en oordeelt dat de uitbesteding van activiteiten aan Andersen / Accenture niet zijn aan te merken als samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringsagenten. De vrijstelling van art.13, B, sub a Zesde richtlijn is niet van toepassing. Andersen Consulting (hierna: Andersen), onderdeel van de fiscale eenheid Arthur Andersen & Co., sloot op 26 mei 1997 een partage-overeenkomst met Universal Leven NV (UL), een vennootschap die via tussenpersonen actief is op de markt voor levensverzekeringen. Op basis van die overeenkomst verrichtte Accenture, toen een interne afdeling van Andersen, verschillende backoffice activiteiten. Deze backoffice activiteiten bestaan onder meer in de acceptatie van verzekeringsaanvragen, de behandeling van polismutaties en commerciële mutaties, afgifte, beheer en beëindiging van polissen, behandeling van claims, vaststelling en betaling van commissies aan tussenpersonen, opbouw en beheer van de informatietechnologie, verstrekken van informatie aan UL en de tussenpersonen en het opstellen van rapporten voor de polishouders en derden. Met uitzondering van de situatie waarin medische keuring nodig is beslist Accenture over levensverzekeringsaanvragen en bindt haar beslissing UL. Accenture onderhoudt nagenoeg alle met de uitvoering van de diverse werkzaamheden gemoeide dagelijkse contacten met de tussenpersonen. Voor het HvJ EG is in geschil of de vrijstelling van art. 13, B, sub a Zesde richtlijn inzake de handelingen ter zake van verzekering [ ], met inbegrip van daarmee samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringsagenten ook van toepassing is op de aan Accenture uitbestede backoffice activiteiten. Het HvJ EG overweegt dat het personeel van Accenture beschikt over een deskundigheid op het gebied van levensverzekeringen en dat die activiteiten samenhangen met handelingen ter zake van verzekering volstaat niet om Accenture als verzekeringsagent te kunnen aanmerken. Er moet immers ook worden nagegaan, of de betrokken activiteiten overeenkomen met die van een verzekeringsagent. Hetgeen in casu niet het geval is. Het HvJ EG overweegt dat Accenture bij de uitoefening van haar activiteiten gebonden is door een exclusiviteitsclausule ten gunste van Universal Life. Zij is dus niet vrij in de keuze van de verzekeraar, wat kenmerkend is voor de beroepswerkzaamheden die zijn omschreven in artikel 2, lid 1, sub a, van richtlijn 77/92 en die overeenkomen met die van een assurantiemakelaar. Uit de activiteiten van Accenture leidt het HvJ EG af dat deze wel bijdragen tot de wezenlijke inhoud van de werkzaamheden van een verzekeringsonderneming, maar geen handelingen ter zake van verzekering in de zin van artikel 13, B, sub a, van de Zesde richtlijn zijn en de diensten ook niet kenmerkend zijn voor een verzekeringsagent. Voorts ontbreken in casu kennelijk essentiële aspecten van de functie van verzekeringsbemiddeling, zoals het zoeken van nieuwe klanten en hen in contact brengen met de verzekeraar. Uit het verwijzingsarrest blijkt immers, zonder dat dit door verweerster is weersproken, dat ACMC pas optreedt bij de behandeling van verzekeringsaanvragen die haar worden toegezonden door de tussenpersonen dankzij wie UL de Nederlandse markt voor levensverzekeringen verkent. De samenwerkingsovereenkomst tussen Accenture en Universal Life moet, in de visie van het HvJ EG, eerder worden aangemerkt als een uitbestedingsovereenkomst, op grond waarvan Accentue menskracht en administratieve middelen ter beschikking stelt en een reeks van diensten verleent om Universal Life te ondersteunen bij de taken die inherent zijn aan haar werkzaamheden als verzekeraar. Arrest Artikel 13, B, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat backofficeactiviteiten, bestaande in het tegen vergoeding verlenen van diensten aan een verzekeringsonderneming, geen met handelingen ter zake van verzekering samenhangende diensten, verricht door een assurantiemakelaar of een verzekeringsagent, in de zin van deze bepaling zijn. Bron: Hof van Justitie 3 maart 2005, nr. C-472/03 Pagina 5 van 58

1.3. HvJ 17 maart 2016, C-40/15 (Aspiro) Casus Aspiro, een te Warschau gevestigde vennootschap, is belastingplichtig voor de btw. Zij verricht namens en voor rekening van een verzekeringsmaatschappij op basis van een met deze laatste gesloten overeenkomst diensten bestaande in de volledige afwikkeling van schadegevallen. Zij wordt beloond tegen een forfaitair tarief, afhankelijk van het betrokken schadegeval. 9 De verwijzende rechter preciseert dat Aspiro geen verzekeringsmaatschappij is, noch assurantiemakelaar en evenmin verzekeringstussenpersoon. Meer in het bijzonder is zij niet aansprakelijk tegenover de verzekerden. In het kader van de gesloten overeenkomst verricht zij de volgende 18 handelingen, zij het dat zij enkele daarvan aan een externe onderaannemer overlaat: in ontvangst nemen van schadeaangiftes; bijhouden van een schaderegister in een computersysteem en bijwerken van de in de schadeafwikkelingsprocedure verzamelde gegevens; vaststellen van de oorzaken van verzekerde gebeurtenissen en van de omstandigheden waarin zij zich voordoen, daaronder begrepen de inspectie van het goed en van de plaats van de schade, samenstellen van de vereiste documentatie en het nemen van de noodzakelijke stappen ter bepaling van de aansprakelijkheid, het bedrag van de schade en dat van de schadeloosstelling, alsook de overige aan de verzekeringnemer verschuldigde verrichtingen; verzorgen van briefwisseling met de cliënt, daaronder begrepen de wettelijke kennisgevingen aan de benadeelde of verzekerde personen en de briefwisseling met de overige diensten die bij de schadeafwikkeling betrokken zijn; uitvoeren van de inhoudelijke schadeafwikkeling na onderzoek van de verzamelde documenten en nemen van inhoudelijke beslissingen; opstellen van technische en eventuele aanvullende rapporten in gevallen van schade als gevolg van verkeersongevallen; aanleggen van een fotodossier waaruit de omvang van de schade blijkt; maken van kopieën van de voor de schadeaangifte vereiste documenten; voorbereiding van de volledige documentatie die voor het aanvragen van de schadeloosstelling of van andere prestaties noodzakelijk is; archiveren van de schadedocumentatie; mededeling aan de begunstigde van de verzekeringsovereenkomst van de gegevens over de afwikkeling van de schade en over zijn rechten; voeren van regresprocedures, met uitzondering van gerechtelijke procedures; onderzoek van bezwaren en klachten over de schadeafwikkeling; terbeschikkingstelling aan de betrokken begunstigde van het schadedossier; voorbereiding van overschrijvingen en overmakingen in een computersysteem; verzenden en ontvangen van briefwisseling die met de schadeafwikkeling verband houdt; voorbereiding, op aanvraag van de cliënt, van een rapport over de schadeafwikkeling; verrichten van andere handelingen die nodig zijn om de door de verzekeringsovereenkomsten gedekte schade af te wikkelen en die met de bovengenoemde handelingen verband houden. 23 Het Hof heeft gepreciseerd dat begrip handelingen ter zake van verzekering niet enkel door de verzekeraars zelf verrichte handelingen omvat en in beginsel ruim genoeg is om ook de dekking van een verzekering te omvatten die wordt geboden door een belastingplichtige die zelf geen verzekeraar is, maar die in het kader van een collectieve verzekering zijn cliënten een dergelijke dekking verschaft door gebruik te maken van de diensten van een verzekeraar die het verzekerde risico op zich neemt. Dergelijke handelingen impliceren echter naar hun aard dat er een rechtsbetrekking bestaat tussen de verrichter van de verzekeringsdienst en degene wiens risico s door de verzekering worden gedekt, dat wil zeggen de verzekerde (zie arrest Taksatorringen, C 8/01, EU:C:2003:621, punten 40 en 41). 24 In het onderhavige geval heeft een dienstverrichter als Aspiro zich echter niet zelf tegenover de verzekerde ertoe verbonden, deze laatste de dekking van een risico te waarborgen, en is de dienstverrichter geenszins contractueel verbonden met de verzekerde. 29 Het Hof heeft echter verklaard dat de analogie met financiële diensten op het gebied van handelingen ter zake van verzekeringen niet opgaat, en daarbij gewezen op de verschillen in bewoordingen tussen artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn, dat enkel doelt op handelingen ter zake van verzekering in eigenlijke zin, en ar- Pagina 6 van 58

tikel 135, lid 1, onder d) en f), van die richtlijn, dat doelt op handelingen betreffende of inzake bepaalde bankverrichtingen (zie in die zin arrest Taksatorringen, C 8/01, EU:C:2003:621, punt 43). 33 Wat [met verzekering] samenhangende diensten betreft is, zoals de advocaat-generaal in punt 31 van zijn conclusie heeft opgemerkt, de term samenhangende voldoende ruim om diverse verrichtingen te omvatten waarmee handelingen ter zake van verzekeringen tot stand komen, waaronder de afwikkeling van schadegevallen, die een van de voornaamste onderdelen van die handelingen vormt. 37 Voor dat onderzoek moet aan twee voorwaarden zijn voldaan. In de eerste plaats moet de dienstverrichter in een betrekking staan met de verzekeraar en met de verzekerde (arrest Taksatorringen, C 8/01, EU:C:2003:621, punt 44). Die betrekking kan uitsluitend indirect zijn indien de dienstverrichter onderaannemer van de makelaar of van de tussenpersoon is (zie in die zin arrest J.C.M. Beheer, C 124/07, EU:C:2008:196, punt 29). In de tweede plaats dient de activiteit van de dienstverrichter essentiële aspecten van de functie van verzekeringstussenpersoon te dekken, zoals het zoeken van nieuwe cliënten en het in contact brengen van die nieuwe clienten met de verzekeraar (zie in die zin arrest Arthur Andersen, C 472/03, EU:C:2005:135, punten 33 en 36). 39 Aangaande daarentegen de tweede van voormelde voorwaarden, betreffende de diensten verricht door assurantiemakelaars of verzekeringstussenpersonen, deze diensten moeten verband houden met de aard zelf van het beroep van assurantiemakelaar of verzekeringstussenpersoon, die bestaat in het zoeken van cliënten en het in contact brengen van die cliënten met de verzekeraar, met het oog op het sluiten van verzekeringsovereenkomsten (zie onder meer arresten Taksatorringen, C 8/01, EU:C:2003:621, punt 45; Arthur Andersen, C 472/03, EU:C:2005:135, punt 36, en J.C.M. Beheer, C 124/07, EU:C:2008:196, punt 18). In het geval van een onderaannemer is het van belang dat deze deelneemt aan het sluiten van verzekeringsovereenkomsten (zie in die zin arrest J.C.M. Beheer, C 124/07, EU:C:2008:196, punten 9 en 18). 40 De activiteit waarbij schadegevallen worden geregeld namens en voor rekening van een verzekeraar, zoals die in het hoofdgeding, houdt geenszins verband met het zoeken van nieuwe cliënten en het in contact brengen van die cliënten met de verzekeraar met het oog op het sluiten van verzekeringsovereenkomsten. Beslissing 45 Blijkens het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat diensten ter zake van de behandeling van schadegevallen zoals die in het hoofdgeding, die door een derde namens en voor rekening van een verzekeringsmaatschappij worden verricht, niet onder de in die bepaling voorziene vrijstelling vallen. Bron: Hof van Justitie 17 maart 2016, C-40/15 2. b Kredietverlening 2.1. HvJ 27 oktober 1993, C-281/91 (Muys en De Winter) Casus Belanghebbende, een besloten vennootschap, exploiteert een bouw- en aannemingsbedrijf, in het kader waarvan zij koop-/aannemingsovereenkomsten sluit. Hierin verplicht zij zich tot 1. levering van een perceel grond met (voor zover aanwezig) de daarop in aanbouw zijnde opstal alsmede (de voltooiing van) de bouw van een woning op deze grond, 2. de stichting van een in appartementsrechten gesplitst of te splitsen gebouw, en de overdracht van een appartementsrecht. Kopers/opdrachtgevers verbinden zich in het algemeen het voor de grond in rekening gebrachte bedrag te betalen bij het sluiten van de overeenkomst of kort daarna. De aanneemsom dienen zij te voldoen in termijnen, verschuldigd naar gelang van de vordering van de bouw. In beide gevallen bestaat de mogelijkheid van uitstel van betaling, waarvoor rente verschuldigd is. In geschil is of de inspecteur terecht de vrijstelling ex art. 11, eerste lid onderdeel j, 1, Wet OB 1968 niet van toepassing heeft geacht op de als rente in rekening gebrachte bedragen, voor zover betrekking hebbend op het voor de grond verschuldigde bedrag. Prejudiciële vragen. De Hoge Raad stelde aan het Hof van Justitie de volgende prejudiciële vraag: Indien in een koop- /aannemingsovereenkomst, door een bouwondernemer met een koper/opdrachtgever gesloten, met betrekking tot de vergoeding voor de ingevolge die overeenkomst te leveren grond is bepaald dat deze vergoeding bij of korte tijd na het sluiten van de overeenkomst moet worden betaald, doch tevens dat de koper/opdrachtgever tegen vergoeding van rente recht heeft op uitstel van betaling tot het tijdstip van de levering, is dan die rente naar haar Pagina 7 van 58

aard aan te merken als een vergoeding voor de verlening van een krediet, als bedoeld in artikel 13 B, sub d, 1, van de Zesde richtlijn, of maakt het als rente in rekening gebrachte bedrag deel uit van de vergoeding voor de levering van de grond? Belangrijkste rechtsoverwegingen 16. Artikel 10, lid 2, eerste alinea, van de Zesde richtlijn bepaalt onder meer: Het belastbare feit vindt plaats en de belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de goederen worden geleverd of de diensten worden verricht. Het is dus pas op het tijdstip van levering, dat de maatstaf van heffing moet worden bepaald. 17. Volgens artikel 11 A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn is de maatstaf van heffing: alles wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de koper, van de ontvanger of van een derde (...). 18. Uit bovenstaande bepalingen volgt, dat wanneer de leverancier van een goed ermee instemt, dat de koper tegen vergoeding van rente de betaling van de prijs uitstelt tot het tijdstip van levering, die rente moet worden geacht deel uit te maken van de totale waarde van het goed, ook al wordt in de overeenkomst onderscheiden tussen de rente en de prijs. Beslissing. Artikel 13 B, sub d, 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd, dat een leverancier van goederen of diensten die zijn cliënt tegen vergoeding van rente uitstel van betaling verleent, in beginsel een vrijgesteld krediet in de zin van die bepaling verstrekt. Wanneer echter een leverancier van goederen of diensten zijn cliënt tegen vergoeding van rente slechts tot het tijdstip van levering uitstel van betaling verleent, is die rente geen vergoeding voor een kredietverlening, maar een element van de voor de levering van de goederen of de dienstverrichting verkregen tegenprestatie, in de zin van artikel 11 A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn. Bron: Hof van Justitie 27 oktober 1993, C-281/91 2.2. HvJ 21 juni 2007, C-42/05 (Volker Ludwig) Het HvJ EG oordeelt dat de omstandigheid dat een belastingplichtige de vermogenssituatie van door hem geworven cliënten analyseert teneinde hun kredieten te bezorgen, niet in de weg staat aan de toepassing van de vrijstelling voor kredietverstrekking en -bemiddeling. De Duitser Volker Ludwig werkt op basis van een agentuurovereenkomst als zelfstandig vermogensadviseur voor de Deutsche Vermögensberatung AG (hierna: DVAG). DVAG heeft samen met diverse kredietverlenende instellingen financiële producten ontwikkeld, die ter verkoop ter beschikking staan aan de vermogensadviseur, in casu Ludwig. Ludwig werft namens DVAG potentiële klanten en bekijkt met samen met hen de financiële positie en biedt vervolgens de passende financiële producten aan. Na ondertekening wordt het aanbod doorgestuurd na DVAG, die het beoordeelt op deugdelijkheid. Na deze beoordeling wordt het aanbod voor een overeenkomst doorgestuurd naar de desbetreffende kredietinstelling voor acceptatie. Voor ieder gesloten overeenkomst ontvangt DVAG een succesprovisie van de kredietinstelling en Ludwig op zijn beurt een provisie van DVAG voor zijn bemiddeling als subagent. Na het sluiten van de overeenkomst onderhoud Ludwig verder de contacten met de klant. Ludwig is van mening dat de door hem verrichte prestaties onder de vrijstelling voor kredietverstrekking en - bemiddeling valt (art. 13, B, sub d, punt 1, Zesde richtlijn ~ art. 135(1)(b) Btw-richtlijn). De Duitse fiscus is het niet met Ludwig eens en heeft hem een naheffingsaanslag opgelegd. Pagina 8 van 58

Het Finanzgericht in Brandenburg twijfelt in deze zaak over de uitlegging van de desbetreffende bepaling en heeft hierop prejudiciële vragen gesteld. Volgens het HvJ EG wenst het Finanzgericht in wezen te vernemen welke van de activiteiten die Ludwig verricht - de bemiddeling inzake kredieten dan wel de vermogensadvisering beslissend is voor de bepaling of de vrijstelling van toepassing is of niet. Met een verwijzing naar het CPP-arrest (HvJ EG 25 februari 1999, C-349/96) en het arrest Madgett en Baldwin (HvJ EG 22 oktober 1998, C-308/96 en C-94/97) oordeelt het HvJ EG dat de verwijzende rechter aan de hand van de feiten en omstandigheden moet uitmaken of de kredietbemiddeling in het licht van die jurisprudentie moet worden aangemerkt als de hoofddienst, en de vermogensadvisering daarbij een bijkomende dienst vormt, zodat die laatste dienst het fiscale lot van de hoofddienst volgt. Naar oordeel van het HvJ EG pleit de omstandigheid dat de kredietinstellingen enkel een vergoeding betalen indien de klant een kredietovereenkomst afsluiten, voor een positieve beantwoording. Voorts lijkt de kredietbemiddeling voor zowel de kredietnemer (klant) als de kredietinstelling de doorslaggevende dienst te vormen aangezien de advisering zich alleen in de voorbereidingsfase afspeelt en ziet op de keuze van het meest geschikte product. HvJ EG overweegt dat uit het arrest CSC Financial Services (HvJ EG, 13 december 2001, C-235/00) volgt dat het begrip bemiddeling een dienstverrichting is ten behoeve van een contractpartij die door die contractspartij als afzonderlijke tussenkomst wordt vergoed en tot doel heeft het nodige te doen opdat twee partijen een overeenkomst sluiten, zonder dat de bemiddelaar een eigen belang heeft in de inhoud van die overeenkomst. Het HvJ EG oordeelt dat voor de vrijstellingen uit art. 13, B, sub d, punt 1, van de Zesde richtlijn enkel de aard en het doel van de geleverde diensten van belang zijn en niet de persoon van de verrichter of de ontvanger van de dienst, noch de aard van de verhouding tussen de bemiddelaar en de partijen bij de overeenkomst, aangezien de bepaling daarvoor geen aanwijzingen bevat. Uit de jurisprudentie volgt dat verrichte diensten alleen als vrijgestelde handelingen in de zin van art. 13, B, sub d, van de Zesde richtlijn kunnen kwalificeren, wanneer zij over het geheel genomen een afzonderlijk geheel vormen, dat de kenmerkende en essentiële functies van de bemiddelingsdienst vervult. Een contractuele band tussen de verrichter van de bemiddelingsdienst en een van de partijen is, volgens het HvJ EG, dan ook niet strikt noodzakelijk voor toepassing van de vrijstelling. Verder sluit de formulering van art. 13, B, sub d, punt 1, van de Zesde richtlijn niet uit dat de bemiddelingsactiviteiten kan bestaan uit verschillende afzonderlijke diensten en dat deze allen kunnen vallen onder de bedoelde vrijstelling. Uit oogpunt van fiscale neutraliteit kunnen marktdeelnemers het beste organisatiemodel kiezen zonder het risico te lopen dat hun activiteiten worden uitgesloten van de vrijstelling, zolang ze daarbij de kenmerkende en essentiële functies van de bemiddelingsdienst vervullen. Naar oordeel van het HvJ EG staat het enkele feit dat de bepalingen van de kredietovereenkomst vooraf door een van de contractspartijen zijn vastgesteld, er als zodanig niet aan in de weg dat de bewuste vrijstelling van toepassing is. Het HvJ verklaart voor recht: 1. De omstandigheid dat een belastingplichtige de vermogenssituatie van door hem geworven cliënten analyseert teneinde hun kredieten te bezorgen, staat niet in de weg aan de erkenning van een vrijgestelde kredietbemiddelingsdienst in de zin van artikel 13, B, sub d, punt 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, wanneer de door deze belastingplichtige aangeboden kredietbemiddelingsdienst in het licht van de voorgaande uitleggingselementen moet worden aangemerkt als de hoofddienst, waarbij de vermogensadvisering een bijkomende dienst vormt, zodat deze laatste dienst het fiscale lot van de hoofddienst deelt. Het staat aan de verwijzende rechter om uit te maken of dit in het bij hem aanhangige geding het geval is. 2. De omstandigheid dat een belastingplichtige met geen van de partijen bij een kredietovereenkomst aan de afsluiting waarvan hij heeft bijgedragen, een contractuele band heeft en niet rechtstreeks met een van deze partijen in contact treedt, staat er niet aan in de weg dat deze belastingplichtige een vrijgestelde kredietbemiddelingsdienst in de zin van artikel 13, B, sub d, punt 1, van de Zesde richtlijn (77/388) verricht. Pagina 9 van 58

Bron: Hof van justitie 21 juni 2007, C-453/05 3. c Garanties 3.1. HvJ 19 april 2007, C-455/05 (Velvet & Steel Immobilien) Casus Twee klanten zijn in verkoopovereenkomsten de verbintenis aangegaan om de nodige renovaties aan de betrokken gebouwen te verrichten. Een van hen bleef tevens verantwoordelijk voor de terugbetaling van een huurwaarborg. 7 Na deze verkooptransacties hebben de verkopers met Velvet & Steel overeenkomsten gesloten, getiteld Afstand van een gedeelte van de verkoopprijs tegen de overname van verplichtingen. 8 Met deze overeenkomsten heeft Velvet & Steel de door de verkopers aangegane verbintenissen in ruil voor een gedeelte van de verkoopprijs van deze gebouwen, te weten 200 000 DEM en 250 000 DEM in het kader van de met de particulieren gesloten overeenkomst. Volgens deze overeenkomsten heeft Velvet & Steel er zich toe verbonden, de verkopers in te dekken tegen alle kosten en vorderingen van de verkrijgers van de gebouwen met betrekking tot de renovatiewerkzaamheden en de huurwaarborg. 10 Na een inspectie heeft het Finanzamt geoordeeld dat de overname van de renovatieverplichting door Velvet & Steel een noodzakelijkerwijs aan de btw onderworpen handeling vormde. Behandeling 13 Met haar prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of het begrip aangaan van [...] verbintenissen in artikel 13, B, sub d, punt 2, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat andere dan financiële verbintenissen, zoals de verbintenis tot renovatie van een onroerend goed, van de werkingssfeer van deze bepaling zijn uitgesloten. 17 In dit verband moet worden vastgesteld dat de Zesde richtlijn geen definitie bevat van het in artikel 13, B, sub d, punt 2, van deze richtlijn opgenomen begrip aangaan van [...] verbintenissen. 20 Gezien de taalkundige verschillen kan de betekenis van de betrokken uitdrukking niet worden vastgesteld op basis van een letterlijke uitlegging alleen. Derhalve moet deze uitdrukking worden uitgelegd op basis van de context waarin zij wordt gebruikt, alsook van de doelstellingen en de opzet van de Zesde richtlijn. 21 Met betrekking tot de context waarin deze uitdrukking wordt gebruikt, zij erop gewezen dat de vrijstelling van artikel 13, B, sub d, punt 2, van de Zesde richtlijn niet alleen betrekking heeft op het aangaan van verbintenissen, maar ook op het bemiddelen bij en het aangaan van borgtochten en andere zekerheids en garantieverbintenissen, alsook op het beheer van kredietgaranties. Vaststaat dat al deze handelingen naar hun aard financiele diensten zijn. 22 Dezelfde conclusie geldt voor de andere handelingen die in de punten 1 en 3 tot en met 6 van artikel 13, B, sub d, van de Zesde richtlijn zijn vermeld. Conclusie 23 In casu is het aangaan van de verbintenis tot renovatie van een gebouw naar zijn aard geen financiële verrichting in de zin van artikel 13, B, sub d, van de Zesde richtlijn en valt deze handeling dus niet binnen de werkingssfeer van deze bepaling. 24 Deze uitlegging vindt overigens steun in het doel van de vrijstelling van financiële verrichtingen, zoals de Commissie van de Europese Gemeenschappen in haar schriftelijke opmerkingen aangeeft, namelijk het verhelpen van de moeilijkheden in verband met de vaststelling van de belastbare grondslag en het bedrag van de aftrekbare btw en het voorkomen van een verhoging van de kostprijs van het consumentenkrediet. Aangezien de onderwerping van een verbintenis tot renovatie van een gebouw aan de btw niet dergelijke moeilijkheden doet rijzen, komt het aangaan van een dergelijke verbintenis niet voor vrijstelling in aanmerking. Bron: Hof van justitie 19 april 2007, C-455/05 Pagina 10 van 58

4. d Betalingsverkeer 4.1. HvJ 5 juni 1997, C-2/95 (Sparekassernes DataCenter SDC) Casus SDC is een BTW-plichtige vereniging, de meeste van haar leden zijn spaarkassen. Zij verricht voor leden en sommige anderen die op haar net voor gegevensverwerking zijn aangesloten diensten inzake betalingstransacties, advies betreffende en de handel in waardepapieren, beheer van depots, koopovereenkomsten en kredieten. SDC verricht ook administratieve taken voor haar leden. De diensten worden deels elektronisch uitgevoerd, het betreft diensten die de grootste financiële instellingen zelf via hun eigen computercentra verrichten. De Deense rechter legt het Hof van Justitie een aantal vragen voor inzake de toepassing van de vrijstelling van art. 13 B, sub d, 3 en 5 van de Zesde richtlijn. Prejudiciële vragen Het Ostre Landsret besloot tot het stellen van prejudiciële vragen. Met zijn vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 13 B, sub d, 3 tot en met 5, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat de diensten die aan de banken en hun cliënten worden geleverd door een computercentrum dat is opgericht om de gemeenschappelijke belangen van de banken te dienen, vrijgesteld zijn van de BTW, wanneer die diensten bijdragen tot de uitvoering van betalingstransacties, advies betreffende en handel in waardepapieren en beheer van depots, koopovereenkomsten en kredieten, en hoofdzakelijk geheel of gedeeltelijk elektronisch worden verricht. Belangrijkste rechtsoverwegingen 32. Dienaangaande zij opgemerkt, dat de krachtens artikel 13 B, sub d, 3 en 5, vrijgestelde handelingen worden gedefinieerd op basis van de aard van de geleverde diensten en niet op basis van de verrichter of de ontvanger van de dienst, die in deze bepalingen in het geheel niet worden genoemd. 37. Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat de wijze waarop de dienst in concreto wordt verricht, elektronisch, automatisch of handmatig, van geen enkele invloed is voor de toepassing van de vrijstelling. De betrokken bepalingen maken op dit punt immers geen enkel onderscheid. Het feit alleen dat een dienst volledig elektronisch wordt verricht belet dus op zich niet, dat de vrijstelling op die dienst wordt toegepast. Indien de dienst daarentegen slechts bestaat in technische en elektronische bijstand aan degene die de functies verricht die essentieel en kenmerkend zijn voor de in artikel 13 B, sub d, 3 en 5, bedoelde handelingen, voldoet hij niet aan de vrijstellingsvoorwaarden. Deze conclusie vloeit evenwel voort uit de aard van de dienst en niet uit de wijze waarop hij wordt verricht. 47. In casu betreft het hoofdgeding de diensten die SDC voor haar eigen cliënten heeft verricht, namelijk de banken, en waarvoor deze als tegenprestatie een vergoeding hebben betaald. Gezien deze relatie zijn de diensten die SDC aan de cliënten van de banken levert, slechts van belang als specificatie en onderdeel van de diensten welke SDC aan de banken levert. 53. Dienaangaande moet in de eerste plaats worden vastgesteld, dat de overmaking een handeling is die bestaat in de uitvoering van een opdracht tot overboeking van een geldsom van de ene bankrekening naar de andere. Kenmerkend voor deze verrichting is met name, dat zij een wijziging brengt in de rechtsbetrekking en de financiele relatie die bestaan tussen de opdrachtgever en de ontvanger enerzijds, en tussen hen en hun respectieve bank en eventueel tussen de banken anderzijds. Voorts bestaat de handeling die deze wijziging meebrengt, uitsluitend in de overboeking van geld van de ene naar de andere rekening, onafhankelijk van de oorzaak van deze overboeking. Aangezien de overmaking enkel een middel is om geld over te boeken, zijn de functionele factoren beslissend om uit te maken, of een handeling een overmaking in de zin van de Zesde richtlijn is. 57. Uit het voorgaande volgt, dat een uitlegging die de toepassing van de vrijstelling van artikel 13 B, sub d, 3, beperkt tot de diensten die rechtstreeks aan de cliënt van de bank worden geleverd, ongegrond is. Pagina 11 van 58

66. Om als een vrijgestelde handeling in de zin van artikel 13 B, sub d, 3 en 5, te kunnen worden gekwalificeerd, moeten de door een computercentrum verrichte diensten over het geheel genomen een afzonderlijk geheel vormen, dat de kenmerkende en essentiële functies van een in de vorige rechtsoverwegingen beschreven dienst vervult. Om als "een handeling betreffende overmakingen" te kunnen worden aangemerkt, moeten de verrichte diensten dus leiden tot een overmaking van geld en moeten zij dus juridische en financiële wijzigingen meebrengen. De vrijgestelde dienst in de zin van de richtlijn moet worden onderscheiden van het verrichten van een eenvoudige materiële of technische dienst, zoals de terbeschikkingstelling van een systeem van gegevensverwerking aan de bank. Daartoe moet de nationale rechter in het bijzonder de omvang van de aansprakelijkheid van het computercentrum jegens de banken onderzoeken, vooral de vraag of deze aansprakelijkheid beperkt is tot de technische aspecten, dan wel of zij zich uitstrekt tot de kenmerkende en essentiële elementen van de handelingen. Beslissing 3. Artikel 13 B, sub d, 3 en 5, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd, dat de vrijstelling niet afhankelijk is van de voorwaarde, dat de handelingen worden verricht door een bepaald type van instelling, een bepaald type van rechtspersoon of, geheel of gedeeltelijk, op elektronische of handmatige wijze. 4. De vrijstelling van artikel 13 B, sub d, 3 en 5, van de Zesde richtlijn (77/388) is niet afhankelijk van de voorwaarde dat de dienst wordt verricht door een instelling die een rechtsbetrekking onderhoudt met de uiteindelijke cliënt van de bank. Het feit dat een in die bepaling bedoelde handeling door een derde wordt verricht, doch zich voor de uiteindelijke cliënt van de bank als een dienst van de bank voordoet, vormt geen beletsel voor de vrijstelling van die handeling. 5. Artikel 13 B, sub d, 3, van de Zesde richtlijn (77/388) moet aldus worden uitgelegd, dat de handelingen betreffende overmakingen en betalingen en de handelingen inzake aandelen, deelnemingen in vennootschappen of verenigingen, obligaties en andere waardepapieren mede door een computercentrum verrichte handelingen omvatten, indien deze handelingen een afzonderlijk geheel vormen en kenmerkend en essentieel zijn voor de vrijgestelde handelingen. 6. De diensten bestaande in het ter beschikking stellen van financiële informatie aan de banken en aan andere gebruikers, vallen niet onder artikel 13 B, sub d, 3 en 5, van de Zesde richtlijn (77/388). 7. Het enkele feit dat deze handelingen inzake het beheer van depots, koopovereenkomsten en kredieten door een computercentrum worden verricht, belet niet dat het om in bijlage F, punten 13 en 15, bij de Zesde richtlijn (77/388) bedoelde diensten gaat. Het staat aan de verwijzende rechter te beoordelen, of deze handelingen vóór 1 januari 1991 een afzonderlijk geheel vormden en of zij kenmerkend en essentieel voor deze diensten waren. 8. Het enkele feit dat de facturering van een dienst wordt verricht door een derde, belet niet dat de handeling waarop zij betrekking heeft, op grond van artikel 13 B, sub d, 3 en 5, van de Zesde richtlijn (77/388) kan worden vrijgesteld. Bron: Hof van Justitie, 5 juni 1997, C-2/95 4.2. HvJ 28 oktober 2012, C-175/09 (Axa UK Plc.) Casus Denplan van Axa verzorgt betaalplannen tussen tandartsen en hun patienten. De tandartsen verstrekken doorlopend tandheelkundige zorg, waaronder regelmatige controles en behandelingen, tegen betaling van een vast maandelijks bedrag door de patient Denplan. De vraag wordt gesteld of deze betaalplandienstverlening van Denplan valt onder de financiele vrijstelling van art. 13, B, sub d, punt 3, van de Zesde richtlijn. Prejudiciële vragen De Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) heeft prejudiciele vragen aan het Hof van Justitie voorgelegd. Het Hof heeft deze vragen als volgt geherfomuleer: Met zijn vragen, die samen dienen te worden onder- Pagina 12 van 58

zocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel art. 13, B, sub d, punt 3, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een dienst als die aan de orde in het hoofdgeding is vrijgesteld van btw. Belangrijkste rechtsoverwegingen 28. Met betrekking tot de in het hoofdgeding aan de orde zijnde dienst moet worden opgemerkt dat deze tot doel heeft, de cliënten van Denplan, de tandartsen dus, de betaling van de hun door hun patiënten verschuldigde bedragen te doen toekomen. Denplan is ermee belast, tegen vergoeding, die schuldvorderingen te innen en verleent een dienst die erin bestaat die vordering te beheren voor rekening van de bezitter ervan. Die dienst vormt dus in beginsel een volgens artikel 13, B, sub d, punt 3, van de Zesde richtlijn vrijgestelde handeling betreffende betalingen, tenzij sprake is van de inning van schuldvorderingen, die voormelde bepaling, in fine, uitdrukkelijk uitsluit van de lijst van vrijstellingen. 31. Volgens de rechtspraak van het Hof doelt het begrip invordering van schuldvorderingen in de zin van artikel 13, B, sub d, punt 3, van de Zesde richtlijn op financiële handelingen strekkende tot het verkrijgen van de betaling van een geldschuld (zie arrest MKG-Kraftfahrzeuge-Factoring, reeds aangehaald, punt 78). 33. Die dienst heeft immers tot doel, de cliënten van Denplan, de tandartsen dus, de betaling van de hun door hun patiënten verschuldigde bedragen te doen toekomen. Die dienst strekt er dus toe, de betaling van schulden te verkrijgen. Door zich ermee te belasten, schuldvorderingen voor rekening van de bezitters daarvan te innen, bevrijdt Denplan haar cliënten van taken die deze laatsten zonder haar optreden als schuldeisers zelf zouden moeten verrichten, te weten de overmaking van de hun verschuldigde bedragen via het systeem van automatische incasso te vragen. Beslissing Artikel 13, B, sub d, punt 3, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat onder de vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde waarin deze bepaling voorziet niet valt een dienstverrichting die in hoofdzaak inhoudt dat aan de bank van een derde persoon wordt gevraagd, een door die persoon aan de cliënt van de dienstverrichter verschuldigd bedrag via het systeem van automatische incasso over te maken op de rekening van de dienstverrichter, dat aan de cliënt een rekeningoverzicht wordt gezonden, dat contact wordt opgenomen met de derde persoon van wie de dienstverrichter de betaling niet heeft ontvangen en, tot slot, dat aan de bank van de dienstverrichter opdracht wordt gegeven, de ontvangen betalingen, verminderd met de vergoeding van de dienstverrichter, op de bankrekening van de cliënt over te maken. Bron: Hof van Justitie 28 oktober 2012, C-175/09 4.3. HvJ 29 december 2014, C-607/14 (Bookit) Casus Bookit is een vennootschap die geheel in handen is van Odeon Cinemas Holdings Limited. Odeon is actief in het exploiteren van bioscopen in Engeland. Bioscoopgangers kunnen kaartjes voor een film kopen in de bioscoop zelf, of via Bookit. De zakelijke activeiten van Bookit bestaan in de verwerking van krediet- en debetkaartbetalingen voor klanten van de vennootschappen van de Odeon-groep. 14 Ten eerste verstrekt de klant Bookit de relevante gegevens van de debet of kredietkaart die hij wil gebruiken, zoals de tenaamstelling, het adres van de kaarthouder, het nummer van de kaart en het veiligheidsnummer op de achterkant. Deze gegevens worden via DataCash aan de merchant acquirer gezonden. De merchant acquirer doet de gegevens aan de emittent toekomen. Als de kaart wordt aanvaard, reserveert de emittent het bedrag en zendt hij een autorisatiecode aan de merchant acquirer. De merchant acquirer zendt de autorisatiecode via DataCash aan Bookit. Wanneer Bookit de autorisatiecode ontvangt, gaat zij na of de bioscoopplaatsen nog steeds beschikbaar zijn. Als dat het geval is, worden de kaartjes toegewezen aan de klant en wordt de transactie afgerond. De klant ontvangt van Odeon een reserveringsbevestiging waarin is aangegeven dat een bedrag van zijn betaalkaart is of zal worden afgeschreven voor de gereserveerde kaartjes, samen met een bedrag voor Bookit als reserveringsvergoeding. 15 Als onderdeel van de dagafsluitingsprocedure van de bioscopen zendt Bookit de gebundelde betalingsinformatie naar DataCash. Dat gebeurt door middel van afwikkelingsbestanden met voor elke transactie de kaarttransactiegegevens, waaronder de autorisatiecode van de emittent. DataCash zendt dan een batchbestand met al- Pagina 13 van 58

le transacties van de dag aan de merchant acquirer voor doorzending aan de verschillende kaartemittenten. Daardoor wordt de betaling door de emittenten aan de merchant acquirer ingeleid. De merchant acquirer crediteert vervolgens de bankrekening van Bookit voor de verschuldigde bedragen. Tot slot draagt Bookit de kaartjesinkomsten over aan Odeon. Zij behoudt de commissie voor de verwerking van kaartbetalingen. In verband met de vraag of de vrijstelling in artikel 135, lid 1, onder d), van toepassing is, meent de verwijzende rechter dat het in beginsel niet eenvoudig is vast te stellen op basis van welke factoren moet worden onderscheiden tussen: de verstrekking van financiële informatie zonder welke geen betaling zou plaatsvinden maar die niet onder de vrijstelling valt (zoals in het arrest Nordea); en gegevensverwerkingsdiensten die de functie van overmaking van geld vervullen en die volgens het Hof van Justitie in punt 66 van het arrest SDC binnen de werkingssfeer van de vrijstelling kunnen vallen. Prejudiciële vragen De verwijzende rechter verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen: 1. Wat zijn, voor de btw-vrijstelling in artikel 135, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie in het arrest Sparekassernes Datacenter (SDC), C-2/95, EU:C:1997:278, de relevante beginselen die moeten worden toegepast bij de bepaling of een debet- en kredietkaartbetalingsdienst (zoals de in deze zaak verrichte dienst) leid[t] tot een overmaking van geld en [...] dus juridische en financiële wijzigingen meebreng[t] in de zin van punt 66 van dat arrest? 2. Op basis van welke factoren moet in beginsel worden onderscheiden tussen (a) een dienst die bestaat in het verstrekken van financiële informatie zonder welke geen betaling zou plaatsvinden maar die niet onder de vrijstelling valt (zoals in het arrest Nordea Pankki Suomi Oyj, C-350/10, EU:C:2011:532); en (b) een gegevensverwerkingsdienst die de functie van overmaking van geld vervult en die volgens het Hof van Justitie derhalve binnen de werkingssfeer van de vrijstelling kan vallen (zoals in punt 66 van het arrest SDC)? 3. Inzonderheid en in de context van debet- en kredietkaartbetalingsdiensten: - Geldt de vrijstelling voor diensten die resulteren in een overmaking van geld maar niet de taak omvatten een rekening voor een bepaald bedrag te debiteren en een andere rekening voor dat bedrag te crediteren? - Hangt de aanspraak op vrijstelling ervan af of de dienstverrichter autorisatiecodes zelf rechtstreeks van de bank van de kaarthouder dan wel via zijn merchant acquirer verkrijgt? Behandeling 22 De verwijzende rechter stoelt zijn verzoek om een prejudiciële beslissing op de premisse dat de kaartbetalingsdiensten die Bookit verleent wanneer een persoon via Bookit een kaartje voor een Odeon-bioscoop koopt en daarvoor met een debet of kredietkaart betaalt, een dienst is die onderscheiden en onafhankelijk is van de verkoop van dat kaartje. 28 Gelet op deze gegevens is het aan de verwijzende rechter na te gaan of de door Bookit geleverde kaartbetalingsdiensten in het hoofdgeding voor de toepassing van de btw moeten worden beschouwd als een bijkomende dienst bij de verkoop van de betrokken bioscoopkaartjes of als een bijkomende dienst bij een andere hoofddienst die Bookit levert aan de kaartjeskopers, bijvoorbeeld de reservering of de voorverkoop en de verkoop op afstand van bioscoopkaartjes, en dus als een dienst die met de hoofddienst één enkele prestatie vormt, zodat deze dienst het fiscale lot van de hoofdprestatie moet delen. 30 Met zijn vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 135, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de btw-vrijstelling in die bepaling van toepassing is op kaartbetalingsdiensten, zoals in het hoofdgeding aan de orde, die worden verleend door een belastingplichtige dienstverrichter wanneer een persoon via die dienstverrichter die handelt in naam en voor rekening van een andere entiteit een bioscoopkaartje koopt en dat kaartje betaalt met een debet of kredietkaart. Pagina 14 van 58