Datum van inontvangstneming : 13/12/2016

Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 21/02/2017

Seminar De Europese Erfrechtverordening. Europese Erfrechtverklaring. Grensoverschrijdende nalatenschappen. De Europese verklaring van erfrecht

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Datum van inontvangstneming : 20/11/2015

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 22/02/2013

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

PUBLIC 9703/1/10 REV 1

Datum van inontvangstneming : 22/08/2013

Datum van inontvangstneming : 01/02/2013

Datum van inontvangstneming : 31/08/2015

Jurisprudentie. BESCHIKKING VAN HET HOF (Zesde kamer) 14 juni 2017 *

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1994 Nr. 168

Datum van inontvangstneming : 17/12/2013

Datum van inontvangstneming : 13/03/2019

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

Datum van inontvangstneming : 17/04/2015

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 11/06/2013

Datum van inontvangstneming : 08/07/2016

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

Datum van inontvangstneming : 22/08/2017

Datum van inontvangstneming : 07/02/2018

Wettelijk erfrecht Duitsland

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 02/10/2015

FORMULIER V. Europese erfrechtverklaring

Gewaarmerkte afschriften van deze verklaring zijn geldig tot de datum die is vermeld in het desbetreffende vak aan het eind van dit formulier

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

Datum van inontvangstneming : 12/07/2013

Datum van inontvangstneming : 16/07/2015

Datum van inontvangstneming : 20/01/2017

Datum van inontvangstneming : 07/04/2017

Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime,

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

Datum van inontvangstneming : 20/09/2016

De Europese Erfrechtverordening

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

AMENDEMENTEN NL In verscheidenheid verenigd NL 2011/0059(CNS) Ontwerpadvies Evelyne Gebhardt (PE v01-00)

3644 MRdi.doc

Datum van inontvangstneming : 24/03/2016

Datum van inontvangstneming : 21/06/2016

Datum van inontvangstneming : 21/03/2017

Datum van inontvangstneming : 10/10/2017

Datum van inontvangstneming : 29/01/2018

Datum van inontvangstneming : 07/06/2016

Deze tekst van het voorzitterschap moet samen met de toelichting in document 18475/11 JUSTCIV 356 CODEC 2397 worden gelezen.

Datum van inontvangstneming : 13/10/2017

Datum van inontvangstneming : 23/01/2019

Datum van inontvangstneming : 13/08/2015

Datum van inontvangstneming : 17/07/2019

Internationale nalatenschappen: Overzicht van de Verordening 650/2012: Patrick Wautelet

Datum van inontvangstneming : 22/05/2014

Datum van inontvangstneming : 02/07/2015

Datum van inontvangstneming : 13/11/2015

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN GROENBOEK

PUBLIC RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 11 februari 2010 (22.02) (OR. en) 6198/10 Interinstitutioneel dossier: 2009/0157 (COD) LIMITE

Publicatieblad van de Europese Unie L 201/107

Datum van inontvangstneming : 11/12/2012

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Grensoverschrijdende erfopvolgingen : Wat verandert er met de Verordening 650/2012? Patrick Wautelet

Datum van inontvangstneming : 20/06/2017

Artikelen 81 en 82. Ongewijzigd. Artikel 83

Datum van inontvangstneming : 25/07/2014

Een nieuw Europees kindje... De

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Datum van inontvangstneming : 16/12/2016

2. In het arrest van 20 september 2001 heeft het Hof uitspraak gedaan over twee prejudiciële vragen die respectievelijk betrekking hadden op:

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 17/07/2018

HOOFDSTUK 1. AUTHENTIEKE AKTEN (ART. 28 WIPR)... 1

Datum van inontvangstneming : 07/05/2015

Rechtsmacht volgens de Erfrechtverordening

Rolnummer Arrest nr. 109/2003 van 22 juli 2003 A R R E S T

18475/11 las/gra/fb 1 DG H 2A

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Datum van inontvangstneming : 05/09/2016

Datum van inontvangstneming : 09/02/2015

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014

Datum van inontvangstneming : 06/06/2016

Date de réception : 10/01/2012

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Jurisprudentie. ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 12 oktober 2017 *

Date de réception : 01/03/2012

SAMENWONING RELEVANTE ARTIKELS UIT HET BELGISCH BURGERLIJK WETBOEK

Datum van inontvangstneming : 29/12/2016

Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

Datum van inontvangstneming : 10/01/2014

Datum van inontvangstneming : 11/07/2014

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 13/12/2016

Vertaling C-558/16-1 Datum van indiening: Verwijzende rechter: Zaak C-558/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing 3 november 2016 Kammergericht (Duitsland) Datum van de verwijzingsbeslissing: Belanghebbenden: 25 oktober 2016 1. (verzoekster in eerste aanleg en in hoger beroep) 2. [OMISSIS] Kammergericht Beschikking [OMISSIS] 25.10.2016 [OMISSIS] Inzake het verzoek om een verklaring van erfrecht betreffende de nalatenschap van met laatst bekende gewone verblijfplaats te [OMISSIS] Berlijn, N

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 25. 10. 2016 ZAAK C-558/16 Belanghebbenden: 1.) [OMISSIS] Berlijn, 2.) [OMISSIS] Berlijn, Verzoekster in eerste aanleg en in hoger beroep, [Or. 2] heeft het Kammergericht, zesde civiele kamer, [OMISSIS] op 25 oktober 2016 beschikt: I. De behandeling van het hoger beroep wordt geschorst in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof ) op de hierna volgende prejudiciële vragen. II. Overeenkomstig artikel 267, eerste alinea, onder b), juncto derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing op de onderstaande vragen betreffende de uitlegging van het Unierecht, in het bijzonder van artikel 1, lid 1, en artikel 68, onder 1), juncto artikel 67, lid 1, van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (Europese Erfrechtverordening; hierna: EEV ): 1.) Moet artikel 1, lid 1, EEV aldus worden uitgelegd dat het toepassingsgebied van de verordening ( erfopvolging in de nalatenschappen van overleden personen ) zich ook uitstrekt tot bepalingen van nationaal recht die, zoals 1371, lid 1, van het Duitse Bürgerliche Gesetzbuch (burgerlijk wetboek; hierna: BGB ), goederenrechtelijke kwesties als gevolg van het overlijden van één der echtgenoten oplossen door verhoging van het wettelijk erfdeel van de andere echtgenoot? 2.) Bij ontkennende beantwoording van de eerste vraag: moet artikel 68, onder l), juncto artikel 67, lid 1, EEV aldus worden uitgelegd dat het volledige erfdeel van de langstlevende echtgenoot, ook als dit deels gebaseerd is op een verhoging ingevolge een goederenrechtelijke 2

bepaling zoals 1371, lid 1, BGB, in de Europese erfrechtverklaring mag worden opgenomen? Indien het antwoord hierop in beginsel ontkennend luidt, kan dit bij wijze van uitzondering anders zijn in situaties waarin a) de erfrechtverklaring uitsluitend tot doel heeft, de erfgenamen in staat te stellen hun rechten in een andere lidstaat ten aanzien van een aldaar gelegen goed van erflater uit te oefenen en [Or. 3] b) de uitspraak over de erfopvolging (artikelen 4 en 21 EEV) en de vragen van huwelijksgoederenrecht (los van het toepasselijke conflictenrecht) onderworpen zijn aan hetzelfde nationale recht? 3.) Bij ontkennende beantwoording van de twee eerste vragen: moet artikel 68, onder l), EEV aldus worden uitgelegd dat het ingevolge de goederenrechtelijke bepaling verhoogde erfdeel van de langstlevende echtgenoot in zijn geheel mag worden opgenomen in de Europese erfrechtverklaring, maar vanwege de verhoging slechts ter informatie? Gronden van de beslissing I. Belanghebbende sub 1) verzoekt om afgifte van een Europese erfrechtverklaring op grond van erfopvolging bij versterf, die haar en belanghebbende sub 2) onder toepassing van Duits recht ieder voor de helft als erfgenaam aanwijst. De op 29 augustus 2015 overleden erflater, die zijn laatste gewone verblijfplaats in Duitsland had, was Duits onderdaan. Op het tijdstip van overlijden was erflater gehuwd met belanghebbende sub 1) en gold tussen hen als toepasselijk huwelijksvermogensregime de verrekening van aanwas ( Zugewinngemeinschaft ). Ten tijde van de huwelijksvoltrekking hadden beiden de Duitse nationaliteit en woonplaats in Duitsland. Zij zijn geen huwelijkse voorwaarden overeengekomen. Belanghebbende sub 2) is het enige gemeenschappelijke kind van erflater en belanghebbende sub 1), en ook de enige afstammeling van erflater. Erflater heeft niet bij uiterste wil over zijn nalatenschap beschikt. Afgezien van goederen in Duitsland, behoort tot de nalatenschap van erflater ook het gedeeld eigendomsrecht van een onroerende zaak in Zweden. Op verzoek van belanghebbende sub 1) heeft het Nachlassgericht op 30 mei 2016 een nationale erfrechtverklaring afgegeven, waarin met toepassing van Duits recht 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 25. 10. 2016 ZAAK C-558/16 belanghebbenden sub 1) en 2) op grond van erfopvolging bij versterf ieder voor de helft als erfgenaam van de overledene zijn aangewezen. [Or. 4] In een notariële zitting op 16 juni 2016 heeft belanghebbende sub 1) verzocht haar een Europese erfrechtverklaring overeenkomstig de EEV af te geven, waarin zij en belanghebbende sub 2) eveneens ieder voor de helft als erfgenamen bij versterf worden aangewezen. Volgens verzoekster zal de verklaring worden gebruikt voor de overschrijving van het eigendomsrecht van het in Zweden gelegen stuk grond. Het wettelijk erfrecht van de echtgenoot is geregeld in 1931 BGB [en 1371 BGB]. 1931 BGB (voor zover relevant) luidt: (1) De langstlevende echtgenoot wordt tezamen met bloedverwanten in de eerste graad voor een vierde, tezamen met bloedverwanten in de tweede graad of tezamen met grootouders voor de helft tot de nalatenschap geroepen. Komen naast grootouders ook afstammelingen van grootouders voor erfopvolging in aanmerking, ontvangt de echtgenoot ook van de andere helft van de nalatenschap het gedeelte dat ingevolge 1926 aan de afstammelingen zou toekomen. (2)... (3) 1371 BGB geldt onverminderd. (4)... 1371 BGB luidt (voor zover relevant): (1) Wanneer er een einde komt aan het huwelijksvermogensstelsel door het overlijden van één van de echtgenoten, wordt de aanwas van het vermogen (,Zugewinn ) aldus verrekend dat het wettelijk erfdeel van de langstlevende echtgenoot met een kwart van de nalatenschap wordt verhoogd; hierbij is niet beslissend of de echtgenoten een dergelijke aanwas daadwerkelijk hebben gerealiseerd. (2)... (3)... (4)... Het gerecht belast met erfopvolgingszaken ( Nachlassgericht ) [onderdeel van] het Amtsgericht Schöneberg heeft het verzoek van belanghebbende sub 1) tot verstrekking van een Europese erfrechtverklaring afgewezen op de grond dat het erfdeel van belanghebbende sub 1) niet in de erfrechtverklaring kan worden 4

opgenomen voor zover het berust op 1371, lid 1, BGB, omdat dit een bepaling van huwelijksvermogensrecht betreft die niet onder het toepassingsgebied van de EEV valt. Hiertegen is het beroep van belanghebbende sub 1) van 27 juli 2016 [OMISSIS] gericht. In het beroep wordt daarnaast subsidiair verzocht om afgifte van de Europese erfrechtverklaring, met vaststelling van de erfdelen conform het verzoek, maar met een aantekening dat het erfdeel van de echtgenote [Or. 5] voor een kwart op een goederenrechtelijke bepaling berust en dit kwart derhalve slechts bij wijze van informatie is opgenomen. II. Onder schorsing van het geding wordt het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 267, eerste alinea, onder b), juncto derde alinea, VWEU. De beslissing op het beroep van verzoekster is afhankelijk van de beantwoording van de gestelde vragen. Het antwoord is noch duidelijk noch reeds eerder gegeven. 1. Het primaire verzoek van belanghebbende sub 1) heeft betrekking op de afgifte van een Europese erfrechtverklaring, die belanghebbenden sub 1) en 2) ieder voor de helft als gezamenlijke erfgenamen aanwijst, waarbij de helft van belanghebbende sub 1) voor een kwart op 1931, lid 1, eerste volzin, BGB, en voor een kwart op 1371, lid 1, BGB berust. a.) Het primaire verzoek van belanghebbende sub 1) zou zonder meer kunnen worden toegewezen, indien de bepaling van 1371, lid 1, BGB die, in het geval er een einde komt aan het goederenrechtelijk regime van de Zugewinngemeinschaft door het overlijden van één der echtgenoten, voorziet in een forfaitaire verrekening van de vermogensaanwas door verhoging van het wettelijk erfrecht van de langstlevende echtgenoot met een kwart, onder het toepassingsgebied van de EEV valt. De kamer is het echter voorshands eens met het Nachlassgericht, dat dit niet het geval is. aa.) Krachtens artikel 1, lid 1, EEV is de verordening van toepassing op de erfopvolging in de nalatenschappen van overleden personen. Ingevolge artikel 1, lid 2, onder d), EEV vallen niet onder het toepassingsgebied van de verordening kwesties die verband houden met huwelijksvermogensrecht en met vermogensrechtelijke regelingen voor betrekkingen die overeenkomstig het op die betrekkingen toepasselijke recht geacht worden vergelijkbare gevolgen te hebben. Bijgevolg kan het erfdeel van verzoekster in hoger beroep, voor zover het (voor een kwart) berust op de bepaling van 1371, lid 1, BGB, in de Europese erfrechtverklaring worden opgenomen, indien 1371, lid 1, BGB als een regeling 5

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 25. 10. 2016 ZAAK C-558/16 betreffende de erfopvolging in de nalatenschappen van overleden personen, derhalve als een erfrechtelijke norm, kan worden gezien. [Or. 6] Ingevolge artikel 3, lid 1, onder a), EEV omvat het begrip erfopvolging in de nalatenschap van een overleden persoon elke vorm van overgang of overdracht van goederen, rechten en verplichtingen naar aanleiding van een overlijden, ongeacht of het gaat om een vrijwillige overgang of overdracht krachtens een uiterste wilsbeschikking, dan wel om een overgang middels erfopvolging bij versterf. In de Duitse literatuur heerst onenigheid over de vraag of de bepaling van 1371, lid 1, BGB als erfrechtelijke of goederenrechtelijke norm in de zin van artikel 1 EEV moet worden gezien. De overgrote meerderheid van de schrijvers is van mening [OMISSIS] dat de bepaling als goederenrechtelijk moet worden gekwalificeerd. Ook vanuit Europeesrechtelijk perspectief geldt dat de bepaling overwegend als behorend tot het huwelijksvermogensrecht en niet tot het erfrecht wordt gezien [OMISSIS]. Slechts weinigen zijn voorstander van een erfrechtelijke kwalificatie [OMISSIS]. Noch de EEV noch de intussen in werking getreden verordening (EU) nr. 2016/113 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (van toepassing per 29 januari 2019), respectievelijk de parallelle, op dezelfde datum vastgestelde verordening op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, geven duidelijke criteria voor een grensafbakening aan [OMISSIS]. De kamer is met het Nachlassgericht van mening dat de vraag of de bepaling van 1371, lid 1, BGB als erfrechtelijke norm in de zin van artikel 1, lid 1, EEV valt te kwalificeren, ontkennend moet worden beantwoord, gelet op diens doelstelling, te weten de verrekening van de vermogensaanwas tijdens huwelijk na beëindiging van de goederengemeenschap. Want strekking en doel van de bepaling is om de vermogensaanwas tijdens huwelijk na beëindiging van het huwelijksvermogensstelsel door het overlijden van één van de [Or. 7] echtgenoten te verrekenen; de bepaling vindt slechts dan toepassing, indien de gevolgen van het huwelijk en daarmee ook de kwesties van huwelijksvermogensrecht worden beheerst door Duits recht. Hieraan zou niet worden voldaan, indien men de bepaling onder het erfrechtstatuut zou brengen, daar het toepassingsgebied dan beperkt zou zijn tot het geval dat de rechtsopvolging overeenkomstig de artikelen 21 en 22 EEV wordt beheerst door Duits erfrecht. bb.) Een Europese erfrechtverklaring waarin de in het primaire verzoek genoemde erfdelen zijn opgenomen, zou echter ook moeten kunnen worden 6

afgegeven, indien ondanks de bewoordingen van artikel 1, lid 2, onder d), EEV het toepassingsgebied van de EEV zich ook uitstrekt tot die goederenrechtelijke bepalingen die zoals 1371, lid 1, BGB de gevolgen regelen van de beëindiging van het huwelijksvermogensstelsel door het overlijden van één der echtgenoten, door te voorzien in een forfaitaire verhoging van het wettelijk erfdeel van de langstlevende echtgenoot. Naar de mening van de kamer is er op grond van de bepalingen van de EEV evenwel ruimte voor twijfel aan een dergelijke uitleg. Tegen deze uitleg pleiten ten eerste de duidelijke bewoordingen van artikel 1, lid 2, onder d), EEV, op grond waarvan kwesties van huwelijksvermogensrecht in hun geheel van het toepassingsgebied van de verordening zijn uitgesloten. Ook overweging 11 en overweging 12, eerste volzin, verzetten zich tegen een dergelijke uitleg. Overweging 11 luidt: Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op andere onderdelen van het burgerlijk recht dan het erfrecht. Een aantal zaken die geacht kunnen worden verband te houden met het erfrecht, dienen ten behoeve van de duidelijkheid uitdrukkelijk te worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening. Overweging 12 luidt: Derhalve dient deze verordening niet van toepassing te zijn op aangelegenheden die verband houden met huwelijksvermogensstelsels, waaronder de in sommige rechtsstelsels bekende huwelijkse voorwaarden voor zover deze geen betrekking hebben op erfopvolging, noch op vermogensstelsels van relatievormen die worden geacht met het huwelijk vergelijkbare gevolgen te hebben. Vóór genoemde uitleg zou evenwel de volgende, tweede volzin van overweging 12 kunnen pleiten. Deze luidt immers: De autoriteiten die overeenkomstig deze verordening een bepaalde erfopvolging afhandelen, moeten echter, afhankelijk van de situatie, bij het vaststellen van de nalatenschap van de erflater en de onderscheiden erfdelen van de rechthebbenden rekening houden met de vereffening van het huwelijksvermogen of een daarmee te vergelijken vermogen van de erflater. [Or. 8] Ook de bewoordingen van artikel 23, lid 1, en lid 2, onder b), EEV zouden ervoor kunnen pleiten om bepalingen die betrekking hebben op de opheffing van het huwelijksvermogensstelsel, onder het toepassingsgebied van de verordening te laten vallen voor zover zij van invloed zijn op de onderscheiden erfdelen. Hierin staat immers dat het toepasselijk recht in het bijzonder regelt de aanwijzing van de rechthebbenden, de bepaling van hun onderscheiden erfdelen en van de verplichtingen die hun door de erflater opgelegd kunnen zijn, alsook de bepaling 7

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 25. 10. 2016 ZAAK C-558/16 van andere rechten op de nalatenschap, daaronder begrepen de erfrechten van de langstlevende echtgenoot of partner (lid 2, onder b)). De voorstanders van deze uitleg [OMISSIS] wijzen erop dat hiermee kan worden voorkomen dat in de Duitse respectievelijk Europese erfrechtverklaring erfdelen van verschillende omvang van de langstlevende echtgenoot en daarmee ook van mogelijke andere wettelijke erfgenamen moeten worden vermeld. Evenwel geldt hier het probleem dat zolang de regels van huwelijksvermogensrecht nog niet geharmoniseerd zijn iedere lidstaat waar de zaak zou spelen, de gevolgen van het huwelijk respectievelijk het toepasselijke vermogensrecht volgens zijn eigen conflictenrecht moet beoordelen, hetgeen mogelijk tot verschillende uitkomsten leidt. Hierdoor zou afbreuk worden gedaan aan de internationale beslissingsharmonie die de EEV binnen haar toepassingsgebied wil bereiken, en die ten grondslag ligt aan het wettelijk vermoeden en de bescherming van de goede trouw (artikel 69, leden 2 en 3, EEV), toegekend aan de in de erfrechtverklaring geattesteerde gegevens. Derhalve is het volgens de kamer niet toegestaan het goederenrechtelijke echtgenotenkwart van de langstlevende echtgenoot standaard bij de opgave van het erfrecht in de erfrechtverklaring te betrekken en het verhoogde erfdeel aan te geven (zo ook de heersende opvatting in de literatuur, die dit kwart derhalve slechts bij wijze van informatie wil opnemen) [OMISSIS]). b) De kamer is evenwel van mening dat het op grond van een goederenrechtelijke bepaling verhoogde erfdeel in ieder geval dan in de Europese erfrechtverklaring kan worden meegenomen, wanneer zowel het door de artikelen 21 en 22 bepaalde erfrechtstatuut als het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten dit laatste los van de vraag welk conflictenrecht van toepassing is worden beheerst door het recht van dezelfde lidstaat. De bewoordingen van artikel 67, lid 1, en artikel 69, lid 2, EEV, op grond waarvan de te staven gegevens volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht of volgens een ander, specifiek [Or. 9] toepasselijk recht vaststaan, respectievelijk komen vast te staan, zouden voor deze uitleg kunnen pleiten. Voor deze uitleg is naast overweging 12, tweede volzin, ook steun te vinden in zin en strekking van de Europese erfrechtverklaring, die een vereenvoudiging en versnelling van de uitoefening van erfrechten met grensoverschrijdend karakter wil bevorderen. In het onderhavige geval wordt zowel het erfrechtstatuut als het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten uitsluitend beheerst door Duits recht: Krachtens artikel 21 EEV is Duits erfrecht van toepassing, aangezien de erflater ten tijde van het openvallen van de nalatenschap zijn gewone verblijfplaats in Berlijn had; 8

Voorts is Duits goederenrecht van toepassing, aangezien ten tijde van de huwelijksvoltrekking beide echtgenoten de Duitse nationaliteit, en hun woonplaats in de Bondsrepubliek hadden. In Duitsland geldt dit op grond van artikel 14, lid 1, onder 1, juncto artikel 15, lid 1, van het Einfùhrungsgesetz zum BGB (invoeringswet van het burgerlijk wetboek; hierna: EGBGB ) en in Zweden op grond van 4 van de wet inzake internationale kwesties betreffende het huwelijksvermogensrecht en het goederenrecht van samenwonenden van 23 mei 1990 [OMISSIS]. Daar gezien het in het verzoek door belanghebbende sub 1) aangegeven doel, de erfrechtverklaring slechts bestemd is voor het genoemde gebruik in Zweden, neigt de kamer in het onderhavige geval naar afgifte van de Europese erfrechtverklaring, waarbij de erfdelen worden vastgesteld conform het primaire verzoek van belanghebbende sub 1). 2. Slechts indien de eerste twee vragen ontkennend worden beantwoord, zal de kamer dienen te beslissen over het subsidiaire verzoek van belanghebbende sub 1). In dat geval kan de vraag worden gesteld of artikel 68, onder h), of l), EEV, in samenhang met overweging 12, ruimte biedt om het ingevolge 1371, lid 1, BGB verhoogde erfdeel tenminste bij wijze van informatie op te nemen. De kamer is voorshands van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, omdat dergelijke informatie, die ook niet onder het vermoeden en de bescherming van de goede trouw van artikel 69, leden 2 en 3, EEV valt, in strijd is met het streven om met de Europese erfrechtverklaring een instrument met geformaliseerde inhoud (zie artikel 67, lid 1, tweede volzin, EEV) te creëren, dat in iedere lidstaat zonder problemen kan worden gebruikt. 9