toezicht beleggingsinstellingen

Vergelijkbare documenten
Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wijzigingsregeling in verband met de implementatie van de richtlijn beheerders van alternatieve belegginginstellingen

VOORSTEL VAN WET. Artikel I. De Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Overzicht van markttoegang regelgeving Wft BANKEN met zetel in Nederland

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Juridisch kader: mededelingenbrieven financiële verslaggeving

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

BIJLAGE G: Icbe-beleggingsrestricties

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Juridisch kader: mededelingenbrieven financiële verslaggeving

Tweede Kamer der Staten-Generaal

MODEL financieringsmaatschappijen; invoering Wet op het financieel toezicht

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

BIJLAGE 1 REGISTRATIEDOCUMENT INTERPOLIS PENSIOENEN VERMOGENSBEHEER B.V. Behorend bij het Interpolis Levensloop Fonds

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Enkele aspecten van het voorstel tot wijziging van de Wet toezicht beleggingsinstellingen

NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: A Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

REGISTRATIEDOCUMENT EAGLE FUND BEHEER B.V.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

In het eerste lid van artikel 49 wordt met ten hoogste vijf maanden vervangen door: met ten hoogste vier maanden.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

toezicht beleggingsinstellingen

Wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de modernisering van het speelcasinoregime

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg Geldend van t/m heden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

CONCEPT (versie 5 juni 2012) WET ONAFHANKELIJK NETBEHEER INCLUSIEF VOORGENOMEN WIJZIGINGEN

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Minister van Financiën, Besluit: De Tijdelijke regeling invoering Wft wordt als volgt gewijzigd:

REGLEMENT BELEGGINGEN VAN BESTUURDERS EN COMMISSARISSEN VAN Ctac N.V.

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

VOORSTEL VAN WET. Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Financieringsmaatschappijen onder de Wet op het financieel toezicht

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Transcriptie:

toezicht beleggingsinstellingen 2005-2006 DUFAS, november 2009 1

Copyright DUFAS 2009 In geval van distributie of reproductie van informatie afkomstig uit deze publicatie dient de informatie accuraat te zijn en dient DUFAS als bron te worden vermeld. Indien de gebruiker een wijziging in de informatie aanbrengt of de informatie transformeert, dient dit duidelijk te worden vermeld, onder vermelding dat de bron voor de informatie DUFAS is. Indien de informatie wordt gebruikt in documenten ter commercieel gebruik, dient degene die de informatie aldus gebruikt de koper vóórafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst te informeren dat de informatie gratis verkrijgbaar is voor leden van DUFAS. DUFAS, november 2009 2

Voorwoord bij de 1e druk Den Haag, november 2009 Deze uitgave is een bewerking van het Handboek Wtb van De Nederlandsche Bank, inzake de Wet toezicht beleggingsinstellingen, die gold van 2005 tot en met 2006. Dit Handboek Wtb is op de website van de AFM terug te vinden in een groot aantal over diverse website-pagina s verspreide pdf-documenten. In deze editie zijn deze teksten samengevoegd, om zoeken op trefwoord in het pdf-document makkelijker te maken. Wij hopen met deze uitgave een bijdrage te leveren aan de ontsluiting van de wetshistorie met betrekking tot de toezichtregelgeving. De onderdelen uit het DNB Handboek Beleggingsinstellingen die niet zijn opgenomen zijn de geconsoilideerde versie van de ICBE-richtlijn (UCITS III) zoals die luidde per 13 april 2005, het gewijzigde Besluit financiële bijsluiter en het schema Uitwerking ingangsdatum verslaggevingseisen n.a.v. herziene Wtb. Wij vertrouwen erop u hiermee van dienst te zijn. Dutch Fund and Asset Management Association J.H.M. Janssen Daalen Algemeen Directeur DUFAS, november 2009 3

DUFAS, november 2009 4

Inhoud Titel p. Wet toezicht beleggingsinstellingen 7 I. Inleidende bepalingen 7 II. Vergunning 11 II.1. Algemeen 11 II.2. Vergunningvereisten 11 II.3. Voorschriften voor beheerders, 14 beleggingsinstellingen en bewaarders II.4. Vrijstelling en ontheffing 17 II.5. De intrekking van de vergunning 17 en van de ontheffing III. Beleggingsinstellingen uit 21 andere lidstaten die onder de toepassing van de richtlijn vallen IIIa. Beleggingsinstellingen met 23 zetel buiten Nederland die niet onder de werking van de richtlijn vallen IV. Het register 25 V. Controle en uitvoering 27 VI. Bepalingen van bijzondere 35 aard VII. Beroep 35 VIIA. Onderzoek door Onze Minister 39 VIIB. Dwangsom en bestuurlijke 41 boete VIIC. Openbaarmaking van overtredingen 43 VIII. Wijziging van andere wetten 45 IX. Slotbepalingen 45 Bijlage bedoeld in art. 33d,lid 1, Wtb (boetebedragen) Memorie van toelichting 49 1. Inleiding 49 2. Twaalf jaar toezicht op beleggingsinstellingen 49 en ontwikke- lingen 3. Uitgangspunten van de Wet 50 toezicht beleggingsinstellingen 4. Vergunninng aan de beheerder 51 5. Afgescheiden vermogen 51 6. Besloten kring 52 7. Behandleing buitenlandse beleggingsinstellingen 52 8. Implementatie van de richtlijnen 53 2001/107 en 2001/108 9. Administratieve lasten 54 11. Budgettaire gevolgen 55 12. Transponeringstabel 55 13. Ingewonnen adviezen 55 47 Titel p. Vrijstellingsregeling ex art 14 Wtb Besluit toezicht beleggingsinstellingen 59 I. Inleidende bepalingen 59 II. Bepalingen ter uitvoeirng van 63 de ariikelen 5, eerste lid, en 9, tweede lid, van de wet II.1. Vergunningvereisten 63 II.1.A. Deskundigheid en betrouwbaarheid 63 II.1.B. Financiële waarborgen 64 II.1.C. Bedrijfsvoering 65 II.1.D. Informatieverstrekking 69 II.1.E. Waarborgen voor een adequaat 69 toezicht II.2. Vergunningaanvraag 70 III. Bepalingen ter uitvoering van 71 artikel 6, eerste en zesde lid, van de wet III.A. Deskundigheid en betrouwbaarheid 71 III.B. Financiële waarborgen 71 III.C. Bedrijfsvoering 72 IV. Bepalingen ter uitvoering van 75 artikel 12, eerste, tweede en zevende lid, van de wet IV.A. Deskundigheid en betrouwbaarheid 75 IV.B. Financiële waarborgen 75 IV.C. Bedrijfsvoering 76 IV.D. Informatieverstrekking 80 IV.E. Waarborgen voor een adequaat 93 toezicht V. Bepalingen ter uitvoering van 95 de artikelen 6, vijfde lid, en 12, derde lid, van de wet V.A. Financiële waarborgen 95 V.B. Voorschriften met betrekking tot 96 het beleggen V.C. Informatieverstrekking 105 VI. Bepaling ter uitvoering van 109 artikel 17a, zevende lid, van de wet VII. Bepalingen ter uitvoering van 111 artikel 17c, van de wet VIII. Bepaling ter uitvoering van 113 artikel 33d, eerste lid, van de wet IX. Wijziging van de bijlage bedoeld 115 in artikel 33d, eerste lid, van de wet en van andere besluiten X. Overgangs- en slotbepalingen 117 57 DUFAS, november 2009 5

Titel p. Bijlage A inzake gegevens bedoeld in artikel 11, lid 2 (registratiedocument) Bijlage B inzake de gegevens, bedoeld in artikel 41, lid 3 (inhoud prospectus) 119 121 Nota van toelichting Btb 129 1. Inleiding 129 2. Structuur van het besluit 129 3. Belangrijkste wijzigingen van 131 het besluit 3.1. Vergunning aan de beheerder 131 3.2. Codificatie van bestaande beleidsregels 132 3.3. De Commissie Modernisering 132 Beleggingsinstellingen 3.4. Verruiming van de beleggingsmogelijkheden 133 voor icbe s 3.5. Behandeling buitenlandse beleggingsinstellingen 133 4. Verhouding met de Wet financieel 134 toezicht 5. Toezicht 134 6. Dwangsom en bestuurlijke 134 boete 7. Gevolgen voor het bedrijfsleven 134 8. Adviezen 136 Titel p. Bijlage I. Kostenratio en Omloopfactor 143 Beleidsregels Wtb 05-01 Actief zijn in Nederland 145 05-02 Onderscheid ondernemen - 147 beleggen 05-03 Teakhoutprojecten 149 05-04 Beheerders met zetel in het 151 buitenland; adequaat toezicht 05-05 Aanbieden onder twee namen 153 Besluit intrekking van circulaires, beleidsregels en mededelingen en tot vaststelling van nieuwe beleidsregels in het kader van de Wtb AFM Besluit tot intrekking Beleidsnotitie 99-0004 en vaststelling beleidsregels Deskundigheid en Tweehoofdige Leiding Transponeringstabel ICBE richtlijn Wtb 2005 Transponeringstabel ICBErichtlijn Wtb 2005/Btb 2005 155 159 161 163 Nadere regeling gedragstoezicht 137 beleggingsinstellingen 1. Inleidende bepalingen 137 2. Nadere regels ter uitvoering 137 van artikel 8, vierde lid van het besluit, inzake de bedrijfsvoering 3. Nadere regels ter uitvoering 137 van de artikelen 30, tweede lid, 31, derde lid, en 33 van het besluit, inzake integere bedrijfsvoering 4. Nadere regels ter uitvoering 139 van artikel 36, vierde lid van het besluit, inzake reclame 5. Nadere regels ter uitvoeirng 140 van artikel 41, zesde lid, artikel 46, vierde lid en artikel 47, vierde lid van het besluit, inzake informatieverstrekking 6. Nadere regels ter uitvoeirng 141 van de artikelen 60, zesde lid en 61, vijfde lid, juncto 8, derde lid, sub i, van het besluit, inzake beleggingen van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe s) 7. Slotbepalingen 142 DUFAS, november 2009 6

Wet van 27 juni 1990, houdende bepalingen inzake het toezicht op beleggingsinstellingen (Tekst geldend op: 02-09-2005) Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te geven voor beleggingsinstellingen met het oog op een adequate werking van de financiële markten en de positie van de beleggers op die markten, en dat het noodzakelijk is uitvoering te geven aan de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (85/611/EEG); Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen Artikel 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. beleggingsmaatschappij: de rechtspersoon die gelden of andere goederen ter collectieve belegging vraagt of heeft verkregen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen; b. beleggingsfonds: een niet in een rechtspersoon als bedoeld onder a ondergebracht vermogen waarin ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen; In onderdeel D wordt voorgesteld om artikel 5, tweede lid te wijzigen, hetgeen tot gevolg heeft dat het vermogen van het beleggingsfonds op naam wordt gesteld van de bewaarder die overeenkomstig artikel 9 Wtb een rechtspersoon dient te zijn. Dit heeft tot gevolg dat het element «niet in een rechtspersoon ondergebracht» in de huidige definitie van een beleggingsfonds in artikel 1, onderdeel b, verwarrend kan worden. Sinds de invoering van de Wtb is een beleggingsfonds iedere vorm van collectieve belegging, die geen beleggingsmaatschappij is. Daarom wordt een beleggingsfonds gedefiniëerd als een niet in een rechtspersoon als bedoeld onder a ondergebracht vermogen. c. beleggingsinstelling: beleggingsmaatschappij of beleggingsfonds; d. deelnemer: de aandeelhouder in een beleggingsmaatschappij danwel de deelgerechtigde in een ter collectieve belegging bijeengebracht vermogen; e. beheerder: de rechtspersoon die het beheer voert over één of meer beleggingsinstellingen; In het nieuwe artikel 1, onderdeel e, wordt een nieuwe definitie van het begrip beheerder gegeven. De definitie vertoont grote gelijkenis met de oude definitie voor «beheerder». f. bewaarder: degene die belast is met de bewaring van de activa van de beleggingsinstelling; g. effecten: 1. aandeelbewijzen, schuldbrieven, winsten oprichtersbewijzen, optiebewijzen, warrants, en soortgelijke waardepapieren; 2. rechten van deelgenootschap, opties, rechten op overdracht op termijn van zaken, inschrijvingen in aandelen- en schuldregisters, en soortgelijke, al dan niet voorwaardelijke, rechten; 3. certificaten van waarden als hiervoor bedoeld; 4. recepissen van waarden als hiervoor bedoeld; h. deposito's: tegoeden bij kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, die onmiddellijk kunnen worden opgevraagd en waarvan de rentetermijn ten hoogste twaalf maanden bedraagt; Deze wijziging strekt tot uitvoering van de richtlijn waarin is bepaald dat het icbe s is toegestaan in deposito s te beleggen. Teneinde een adequate liquiditeit van beleggingen in deposito s te waarborgen, zijn deze deposito s onmiddellijk opeisbaar of kunnen ze worden opgevraagd. Indien de deposito s worden aangehouden bij een kredietinstelling met statutaire zetel in een derde land, dient de kredietinstelling onderworpen te zijn aan bedrijfseconomische voorschriften gelijkwaardig aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld. Aan deze eis wordt voldaan door de verwijzing naar artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1, van de Wet toezicht kredietwezen 1992. Teneinde een adequate liquiditeit van beleggingen in deposito s te waarborgen moeten deposito s onmiddellijk kunnen worden opgevraagd. Het verschuldigd zijn of worden van een boete doet aan de eis van onmiddellijke opvraagbaarheid niet af. Onder «onmiddellijk» wordt hier een termijn verstaan die benodigd is om de gelden in het deposito feitelijk vrij ter beschikking te brengen van de beleggingsinstelling. Dit zal in het algemeen niet langer duren dan enkele (werk-)dagen. Ten slotte kan de termijn waarover een rentevergoeding wordt overeengekomen ten hoogste twaalf maanden bedragen. i. Onze Minister: Onze minister van Financiën; j. richtlijn: richtlijn nr. 85/611/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepa- DUFAS, november 2009 7

lingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PbEG L 375) zoals deze is gewijzigd bij richtlijn nr. 2001/107/EG van de Raad van de Europese Unie van 21 januari 2002 (PbEG L41/20) en bij richtlijn nr. 2001/108/EG van de Raad van de Europese Unie van 21 januari 2002 (PbEG L41/35); De verwijzing naar de icbe-richtlijn is overeenkomstig de Aanwijzingen voor de regelgeving opnieuw geformuleerd. k. lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte; l. groep: een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat indien een natuurlijk persoon, rechtspersoon of vennootschap: 1. via een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur invloed kan uitoefenen op een of meer andere natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen; of 2. in een of meer andere rechtspersonen of vennootschappen een deelneming heeft als bedoeld in artikel 24c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel, voor zover het natuurlijke personen betreft, een met een deelneming overeenkomende positie, die natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap tezamen met die andere natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen wordt aangemerkt als groep; In 1996 is op grond van de BCCI-richtlijn 1 een ruim groepsbegrip ingevoerd in de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 92), de Wet toezichtverzekeringsbedrijf 1993 (Wtv 93), de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf (Wtn) en de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 95). 2 Dit groepsbegrip heeft tot doel de toezichthouder meer greep te geven op de invloed, die instellingen die behoren tot een groep van die groep ondergaan. Omdat de BCCI-richtlijn niet dwong tot het invoeren van het specifieke groepsbegrip in de Wtb is destijds van die invoering afgezien. Inmiddels kan worden vastgesteld, dat 1 2 Richtlijn nr. 95/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1995 tot wijziging van de richtlijnen 77/780/EEG en 89/646/EEG op het gebied van kredietinstellingen, de Richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG op het gebied van het schadeverzekeringsbedrijf, de Richtlijnen 79/267/EEG en 92/96/EEG op het gebied van het levensverzekeringsbedrijf, Richtlijn 93/22/EEG op het gebied van beleggingsondernemingen en Richtlijn 85/611/EEG op het gebied van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe s) teneinde het bedrijfseconomisch toezicht te versterken (PbEG L 168). Wet van 25 september 1996 tot opneming in de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet verzekeringsbedrijf 1993, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, de Wet toezicht effectenverkeer 1995 en de Wet toezicht beleggingsinstellingen van bepalingen teneinde het bedrijfseconomische toezicht te versterken (Stb. 1996, 537). beleggingsinstellingen vaak deel uitmaken van financiële conglomeraten. Er is daarom geen reden om, wat dit punt betreft, voor het toezicht op beleggingsinstellingen niet te laten gelden wat ook geldt voor andere instellingen. De voorgestelde omschrijving breidt het begrip groep uit Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op eenzelfde manier uit als in de andere financiële toezichtswetten is gedaan (artikel 1, onderdeel g, van de Wte 95, artikel 1, eerste lid, onderdeel x van de Wtv 93 en artikel 1, eerste lid, onderdeel o van de Wtk 92). m. lidstaat van herkomst: de lidstaat waar de statutaire zetel van de beheerder, of van de beleggingsmaatschappij zonder beheerder, is gevestigd; Deze definitie wordt door de nieuwe richtlijnen geïntroduceerd. n. lidstaat van ontvangst: de lidstaat, die niet de lidstaat van herkomst is van een beleggingsinstelling of van een beheerder, en waar de rechten van deelneming in die beleggingsinstelling worden verhandeld; Deze definitie wordt door de nieuwe richtlijnen geïntroduceerd. o. bijkantoor: een of meer onderdelen zonder rechtspersoonlijkheid van een beheerder of een beleggingsmaatschappij die in een andere lidstaat is onderscheidenlijk zijn gevestigd dan die waar de beheerder is gevestigd; Deze definitie is nodig in verband met de uitvoering van de richtlijn en stemt overeen met de definitie voor bijkantoor in andere financiële toezichtwetgeving. p. effecteninstelling: een effecteninstelling als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder i, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995; Deze definitie verwijst naar de definitie in de Wet toezicht effectenverkeer 1995 van een effecteninstelling afkomstig uit een andere lidstaat die in Nederland door middel van het vestigen van een bijkantoor of door het vrij verrichten van diensten, als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder zijn diensten mag aanbieden. Deze definitie is nodig in verband met de ingevolge de richtlijn vereiste raadpleging van de bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 6, eerste lid. q. kredietinstelling: een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1, van de Wet toezicht kredietwezen 1992; Ook deze definitie is nodig in verband met de raadpleging van de bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 6, eerste lid. r. verzekeraar: een verzekeraar met zetel in een andere lidstaat dan Nederland, die in het bezit is van een vergunning die overeenkomt met de in artikel 24, eerste lid van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 bedoelde vergunning; Ook deze definitie is nodig in verband met de raadpleging van de bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 6, eerste lid. De definitie voor verzekeraar stemt overeen met de omschrijving die in artikel 37 eerste lid van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 geeft van een verzekeraar met zetel in een andere lidstaat dan Nederland die in Nederland een bijkantoor kan openen. s. reclame-uitingen: iedere vorm van informatieverstrekking door, namens of mede na- DUFAS, november 2009 8

mens een beheerder, gericht op consumenten, die dient ter aanprijzing of een wervend karakter kent ter zake van gelden of andere goederen ter deelneming in een beleggingsinstelling dan wel ter zake van rechten van deelneming in een dergelijke beleggingsinstelling. Deze definitie is nodig in verband met de regels die Onze Minister op grond van artikel 17a kan stellen ten aanzien van reclame-uitingen van icbe s afkomstig uit een andere lidstaat. Artikel 2 Geen effecten in de zin van deze wet zijn: a. waarden welke uitsluitend het karakter van betaalmiddel dragen; b. appartementsrechten. Artikel 3 1. De bepalingen van deze wet en de daarop berustende bepalingen ten aanzien van een beleggingsinstelling die een beleggingsfonds is, zijn gericht tot de beheerder. 2. De bepalingen van deze wet en de daarop berustende bepalingen met betrekking tot de beheerder zijn van overeenkomstige toepassing op de beleggingsmaatschappij die geen aparte beheerder heeft, met uitzondering van de artikelen 6, tweede en vierde lid, 13b en 17b. Ter verduidelijking wordt aan artikel 3 toegevoegd dat bij een beleggingsmaatschappij die geen aparte beheerder heeft, de bepalingen met betrekking tot de beheerder van toepassing zijn op de beleggingsmaatschappij. Voor een beleggingsmaatschappij is het, anders dan bij een beleggingsfonds, niet verplicht om een aparte beheerder te hebben. Ook bij icbebeleggingsmaatschappijen is het mogelijk dat geen aparte beheerder wordt aangewezen onder voorwaarde dat zij een bepaald aanvangskapitaal hebben. Dit wordt nader uitgewerkt in het Besluit toezicht beleggingsinstellingen. Aangezien de richtlijn een duidelijk onderscheid maakt tussen beheerders («beheermaatschappijen») en beleggingsmaatschappijen die zelf het beheer voeren en voor deze twee categorieën gedeeltelijk verschillende eisen stelt, dient een aantal bepalingen in de wet te worden uitgezonderd. Deze bepalingen zijn ingevolge de richtlijn wel van toepassing op de beheerder, doch niet op de icbe-beleggingsmaatschappij die zelf het beheer voert. Dit betreft de artikelen 6, tweede en vierde lid, 13b, 17b en 21 van de wet. DUFAS, november 2009 9

DUFAS, november 2009 10

Hoofdstuk II. Vergunning 1. Algemeen Artikel 4 1. Het is verboden rechtstreeks of middellijk in of vanuit Nederland gelden of andere goederen ter deelneming in een beleggingsinstelling te vragen of te verkrijgen dan wel rechten van deelneming in een dergelijke beleggingsinstelling aan te bieden, indien die beleggingsinstelling niet wordt beheerd door een beheerder waaraan een vergunning is verleend. 2. Het is verboden rechtstreeks of middellijk in of vanuit Nederland gelden of andere goederen ter deelneming in een beleggingsmaatschappij als bedoeld in artikel 6 waaraan geen vergunning is verleend, te vragen of te verkrijgen dan wel rechten van deelneming in een dergelijke beleggingsmaatschappij aan te bieden. 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing: a. op het vragen, verkrijgen of aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling waarvan die rechten ingevolge artikel 17a, vierde lid, in Nederland mogen worden verhandeld; b. op de aanbieding van eigen rechten van deelneming door natuurlijke personen anders dan in de uitoefening van hun beroep of bedrijf. Het begrip besloten kring wordt in de tekst van artikel 4 geschrapt. In paragraaf 6 van het algemeen deel van de memorie van toelichting is dit onderwerp toegelicht. Tevens wordt in artikel 4 de vergunning aan de beheerder gekoppeld. Dit is beschreven in paragraaf 4 van het algemeen deel van de memorie van toelichting. Voorts is door het opnemen van de zinsnede «rechtstreeks of middellijk» in het artikel duidelijk gemaakt dat het verbod van toepassing is op beleggingsinstellingen die worden beheerd door een beheerder (rechtstreeks), alsmede op ieder ander die deelnemingsrechten aanbiedt (middellijk). De beleggingsinstelling die via een derde aanbiedt valt hierdoor onder de reikwijdte van het verbod. Hiermee wordt in de wet geregeld wat thans in de Memorie van Toelichting bij artikel 4 is opgenomen. 3 Er is voor gekozen om geen omschrijving van de informatiedragers waarmee rechten van deelneming worden aangeboden in de wettelijke bepaling op te nemen om te voorkomen dat, gezien de snelle ontwikkelingen op dit gebied, bepaalde media buiten het bereik van de wet vallen. 3 «De verbodsbepaling is zo geredigeerd dat geen deelnemingsrechten aangeboden kunnen worden zonder dat de uitgevende beleggingsinstelling een vergunning bezit. Derhalve is het verbod van toepassing op beleggingsinstellingen, alsmede op ieder ander die deelnemingsrechten aanbiedt.», Kamerstukken 21 127, nr. 3, p. 16. In het tweede lid is nog een verbod opgenomen voor icbebeleggingsmaatschappijen. Ingevolge de richtlijn kan een beleggingsmaatschappij een beheerder aanwijzen maar hoeft dat niet als zij over een bepaald aanvangskapitaal beschikt. Indien geen beheerder wordt aangewezen wordt de beleggingsmaatschappij geacht beheerder te zijn en is de beleggingsmaatschappij vergunningplichtig op grond van artikel 4 eerste lid. Het is echter ook mogelijk dat de beleggingsmaatschappij wel een aparte beheerder aanwijst of in het leven roept. Niet-icbe beleggingsmaatschappijen zijn dan niet vergunningplichtig in tegenstelling tot icbebeleggingsmaatschappijen. Deze zijn op grond van de richtlijn naast de beheerder vergunningplichtig. Aldus wordt voor dit specifieke geval een dubbele vergunningplicht ingevoerd in het tweede lid van artikel 4. In het derde lid zijn de reeds bestaande uitzonderingen op het verbod gehandhaafd voor icbe s uit andere lidstaten die een verklaring van hun autoriteiten overleggen en voor de incidentele aanbieding van participaties door particulieren van deelnemingsrechten die zij in eigendom hebben. 2. Vergunningvereisten Artikel 5 1. Onze Minister verleent een beheerder, op verzoek en met inachtneming van artikel 6, een vergunning indien de aanvrager aantoont dat de beheerder een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is en de beheerder, de beleggingsinstelling waarover hij het beheer voert en, indien aan de beleggingsinstelling verbonden, de bewaarder, voldoen aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen met betrekking tot: a. deskundigheid en betrouwbaarheid; b. financiële waarborgen; c. bedrijfsvoering, waaronder maatregelen gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering; d. aan Onze Minister, aan de deelnemers in de beleggingsinstelling en aan het publiek te verstrekken informatie; en e. waarborgen voor een adequaat toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels. Tot de eisen, bedoeld in onderdeel c, behoren niet de effectentypische gedragsregels, bedoeld in artikel 18a van de Wet toezicht effectenverkeer 1995. 2. Indien de beheerder een beleggingsfonds beheert, dient de aanvrager bovendien aan te tonen dat: a. het vermogen van het beleggingsfonds ten behoeve van de deelnemers wordt verkregen door een van de beheerder onafhankelijke bewaarder; b. de bewaarder slechts met medewerking van de beheerder over de vermogens- DUFAS, november 2009 11

bestanddelen van het beleggingsfonds kan beschikken. 3. Onze Minister kan op verzoek aan een aanvrager een vergunning verlenen indien de aanvrager aantoont dat redelijkerwijs niet volledig kan worden voldaan aan eisen gesteld bij of krachtens het eerste en tweede lid, en hij tevens aantoont dat de doeleinden die deze wet beoogt te bereiken anderszins voldoende zijn bereikt. De voorgestelde wijzigingen worden ook toegelicht in paragraaf 5 van het algemeen deel van de memorie van toelichting. Het tweede lid, onder a, van artikel 5, verlangt dat het vermogen van een beleggingsfonds wordt verkregen door een bewaarder. De bewaarder is rechthebbende op het vermogen van het beleggingsfonds, hij heeft de «eigendom» van het fonds ten titel van beheer. In samenhang met het vereiste van één bewaarder per beleggingsinstelling, als opgenomen in artikel 9 vloeit dan voort dat het vermogen van het beleggingsfonds wordt afgescheiden van het vermogen van andere beleggingsfondsen. Artikel 16a voorziet in een rangregeling van crediteuren. Dit stelsel doet het meeste recht aan de gedachte, die aan de eis van het aanstellen van een bewaarder bij een beleggingsfonds ten grondslag ligt: het zodanig afscheiden van het vermogen van het beleggingsfonds, dat de gevolgen van een faillissement van een van de betrokkenen de beheerder, de bewaarder of de deelnemers en de mogelijkheden tot onoirbaar handelen van de beheerder zo veel mogelijk worden beperkt. Bovendien sluit de voorgestelde constructie aan bij de wijze van bewaring die men in de praktijk algemeen bruikbaar acht, namelijk door de bewaarder rechthebbende te maken. Door de voorgestelde regeling wordt de deelnemers van een beleggingsfonds goederenrechtelijke bescherming geboden tegen insolventie van de bewaarder. De mogelijkheid van verhaal door andere crediteuren dan «zaakscrediteuren» wordt geminimaliseerd door in artikel 9 te bepalen dat een bewaarder maar één beleggingsinstelling mag bewaren. Daarnaast wordt in artikel 16a van het wetsvoorstel bepaald welke vorderingen op het vermogen van het beleggingsfonds mogen worden verhaald. Deze bepaling geldt zowel binnen als buiten faillissement van de bewaarder. Voor instellingen, die redelijkerwijs niet in staat zijn om aan de eisen van het tweede lid van artikel 5 te voldoen, maar waar de belangen van alle betrokkenen langs een andere weg toch voldoende zijn gewaarborgd, blijft een beroep mogelijk op het derde lid van artikel 5. De toezichthouder kan op grond van die bepaling een vergunning verlenen, ondanks dat het beleggingsfonds niet voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens artikel 5. Deze bepaling kan bijvoorbeeld toegepast worden bij buitenlandse instellingen, die vanwege het op hen toepasselijke buitenlandse recht niet voldoen aan de vereisten van het eerste en tweede lid. Artikel 6 1. Indien de in artikel 5 bedoelde aanvrager een beleggingsmaatschappij of een beheerder is die rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aanbiedt: a. waarvan het statutaire of reglementaire doel uitsluitend is het beleggen in effecten of deposito's met toepassing van het beginsel van risicospreiding; b. waarvan de rechten van deelneming zonder beperkingen in Nederland kunnen worden aangeboden en op verzoek van de deelnemer ten laste van het vermogen van de beleggingsinstelling rechtstreeks of middellijk worden ingekocht of terugbetaald; en c. waarvan de zetel en het hoofdkantoor, of wanneer het een beleggingsfonds betreft, die van de beheerder, in Nederland is gelegen; moet de aanvrager in aanvulling op artikel 5, eerste lid onder a tot en met e, aantonen dat de beheerder, de beleggingsinstelling en de bewaarder voldoen aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen aanvullende eisen. 2. Indien de beheerder bedoeld in het eerste lid: a. een dochteronderneming is van een andere beheerder, van een effecteninstelling, van een kredietinstelling of van een verzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend; of b. een dochteronderneming is van de moederonderneming van een andere beheerder, van een effecteninstelling, van een kredietinstelling of een verzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend; of c. onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersonen die de zeggenschap hebben over een andere beheerder, over een effecteninstelling, over een kredietinstelling of over een verzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend, verleent Onze Minister geen vergunning alvorens het bevoegde gezag van de andere betrokken lidstaat of lidstaten te hebben geraadpleegd. 3. De werkzaamheden van de beheerder, bedoeld in het eerste lid, zijn beperkt tot het beheer van beleggingsinstellingen. 4. In afwijking van het derde lid is het een beheerder toegestaan om als vermogensbeheerder als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 diensten aan te bieden of te verrichten indien de beheerder aantoont dat voldaan wordt aan de op grond van artikel 7, vierde lid en artikel 11, eerste tot en met derde lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Het is een beheerder die een vergunning heeft tevens toegestaan om diensten te verrichten als bedoeld onder 1 en 6 van deel C van de bijlage bij richtlijn DUFAS, november 2009 12

93/22/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PbEG L 141), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 2000/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2000 (PbEG L 290). 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van het aanbieden of verrichten van diensten als bedoeld in het vierde lid. 6. De activa van de beleggingsinstelling worden bewaard door een van haar onafhankelijke bewaarder. Volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels kan van dit vereiste worden afgeweken. 7. De bewaarder van de beleggingsinstelling heeft zijn zetel in een lidstaat en heeft een vestiging in Nederland. 8. Artikel 5, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 6 wordt aangepast als gevolg van de uitvoering van de richtlijn. In het eerste lid is door opneming van «beleggingsmaatschappij» voorzien in de situatie dat de icbebeleggingsmaatschappij die een afzonderlijke beheerder heeft aangewezen vergunningplichtig is. Voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat icbe-fondsen een beheerder moeten hebben; aan deze beheerder wordt de vergunning verleend. In onderdeel a van het eerste lid is opgenomen dat een icbe ook in deposito s mag beleggen. Volgens richtlijn 2001/107/EG mag een icbe ook beleggen in andere financiële activa die voldoende liquide zijn. Alle in de richtlijn toegestane andere financiële activa die voldoende liquide zijn, zijn te scharen onder het in de wet gebruikte begrip effecten, met uitzondering van het in de richtlijn opgenomen begrip «deposito s». Om die reden is het eerste lid uitgebreid met deposito s. Als eis is gesteld dat de deposito s onmiddellijk kunnen worden opgevraagd, al dan niet onder het verschuldigd zijn of worden van een boete. De termijn waarvoor een rente wordt vastgelegd mag niet langer zijn dan twaalf maanden. Het aanhouden van dergelijke liquide middelen kan bijvoorbeeld gerechtvaardigd zijn om lopende of onvoorziene betalingen te kunnen uitvoeren en om bij verkopen, gedurende de termijn die noodzakelijk is om liquide middelen te herbeleggen, deposito s aan te houden of wanneer bijvoorbeeld vanwege ongunstige marktomstandigheden het verrichten van beleggingen in effecten dient te worden opgeschort. In onderdeel b is de toevoeging «zonder beperkingen in Nederland kunnen worden aangeboden» opgenomen. Daarmee is invulling gegeven aan de eis in de richtlijn dat de statuten, fondsreglementen of andere constituerende akten die door of namens de beleggingsmaatschappij of de beheerder worden opgesteld, niet verhinderen dat de rechten van deelneming in Nederland worden verhandeld. Dit doet overigens geen afbreuk aan de vrijheid van een icbe om, wanneer zij een vergunning heeft verkregen, de lidstaat te kiezen waar haar rechten van deelneming zullen worden verhandeld. In het tweede lid is de verplichting voor de toezichthoudende autoriteit opgenomen om in bepaalde gevallen, voordat een vergunning wordt verleend, de toezichthoudende autoriteit in een andere lidstaat te raadplegen. In het vierde lid is bepaald welke werkzaamheden de beheerder van een icbe mag verrichten. Het is een beheerder van een icbe nu ook toegestaan om diensten als individueel vermogensbeheerder aan te bieden. Daartoe is in navolging van de richtlijn aansluiting gezocht bij de definitie van het begrip vermogensbeheerder in de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte). Wel dient de beheerder die als vermogensbeheerder diensten verricht, zich te houden aan de eisen zoals die in het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 (Bte) te op grond van de artikelen 7 en 11 Wte zijn gesteld. Een afzonderlijke vergunning op grond van de Wte is niet vereist. Tevens kan de beheerder nevendiensten verrichten zoals die zijn opgenomen in onderdeel c van de Bijlage bij de richtlijn beleggingsdiensten. Het gaat hierbij om de bewaarneming en administratie van een of meer van de in onderdeel b van de bijlage genoemde instrumenten (effecten, rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging, geldmarktinstrumenten, futures, rentetermijncontratcen, rente-, valuta-en equityswaps en opties. Voor de Wte 1995 zijn deze activiteiten niet relevant in het kader van de vergunningplicht. Voor de verwijzing in de wet is om die reden gekozen voor een directe verwijzing naar de richtlijn beleggingsdiensten. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat een aanpassing van de vrijstellingsregeling ex artikel 7 Wte 1995 noodzakelijk is voor icbe s. Op grond van de richtlijn mogen icbe s namelijk zonder vergunning ex artikel 7 Wte 1995 diensten van individueel vermogensbeheer verrichten. Daarbij moeten zij wel aan de vereisten van de richtlijn beleggingsdiensten voldoen. In het vijfde lid is de mogelijkheid opgenomen om in het Btb nadere eisen te stellen aan de activiteiten van een beheerder als bedoeld in het vierde lid. In het Btb zullen op grond daarvan de vereisten die de richtlijn stelt ter zake van dergelijke beheerders, verder worden uitgewerkt. Een beheerder mag andere icbe s beheren, zowel Nederlandse als icbe s uit een andere lidstaat, Nederlandse beleggingsinstellingen die niet-icbe zijn, en buitenlandse beleggingsinstellingen voorzover de beheerder onder voldoende prudentieel toezicht staat. Artikel 7 Artikel 6 is niet van toepassing op een in dat artikel omschreven beheerder die het beheer voert over een beleggingsinstelling die: a. geen gelden of andere goederen van het publiek van de lidstaten ter belegging vraagt of verkrijgt; b. krachtens haar statuten of reglementen, haar rechten van deelneming slechts bij het publiek in landen buiten de lidstaten mag plaatsen; c. behoort tot één van de door Onze Minister aangewezen soorten beleggingsinstellingen waarvoor de bij of krachtens artikel 12, tweede lid, gestelde regels met betrekking tot het beleggen, gelet op hun beleid inzake beleggingen of het aangaan van leningen, niet geschikt zijn; of DUFAS, november 2009 13

d. via dochtermaatschappijen voornamelijk belegt in andere objecten dan effecten. Artikel 7 wordt gewijzigd als gevolg van de vergunningverlening aan de beheerder. Artikel 8 Aan een vergunning kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate werking van de financiële markten en de positie van de beleggers op die markten, indien feiten en omstandigheden die betrekking hebben op degene voor wie de vergunning zal gelden dit vereisen. De beperkingen kunnen uitsluitend worden gesteld ten aanzien van de reikwijdte en de tijdsduur van de vergunning. Artikel 9 1. Als bewaarder mag slechts optreden een rechtspersoon met als enig statutaire doel het bewaren van activa en het administreren van beleggingsobjecten. 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de bewaarder, bedoeld in het eerste lid, slechts mag bewaren ten behoeve van één beleggingsinstelling. In artikel 9 wordt als extra eis voor de bewaarder opgenomen dat hij niet voor meer dan één beleggingsfonds mag optreden. Doordat de bewaarder geen andere activiteiten ontplooit dan het bewaren van de activa en het administreren van beleggingsobjecten voor één beleggingsfonds, worden de financiële risico s voor de deelnemers uitgesloten. Deze eis staat er echter niet aan in de weg dat er een «bewaarorganisatie» in het leven wordt geroepen met sub-bewaarders, zolang deze sub-bewaarders maar in een afzonderlijke rechtspersoon, bijvoorbeeld een stichting, worden vorm gegeven. De bewaarorganisatie zelf zal moeten voldoen aan alle eisen zoals bijvoorbeeld eisen ten aanzien van het vermogen. De vermogenseisen gelden dan niet ten aanzien van de subbewaarders. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan het bezwaar dat voor iedere bewaarder die opgericht moet worden hoge kosten moeten worden gemaakt. Daarnaast is van belang dat op korte termijn door het Ministerie van Justitie een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer zal worden toegezonden waarin het Burgerlijk Wetboek aangepast wordt in verband met een nieuwe regeling voor personenvennootschappen (maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschappen). Op grond van dat wetsvoorstel zullen vennoten ervoor kunnen kiezen om de vennootschap rechtspersoonlijkheid te laten verwerven (behalve in het geval van een maatschap). Dat houdt in dat de vennootschap zelf eigenaar is van de goederen van de vennootschap en aansprakelijk is voor de schulden van de vennootschap. Denkbaar is dat beleggingsfondsen die thans om welke reden dan ook niet de vorm hebben van een beleggingsmaatschappij en dus geen rechtspersoonlijkheid bezitten, meer mogelijkheden geboden wordt om die rechtspersoonlijkheid te verkrijgen, bijvoorbeeld in de vorm van een commanditaire vennootschap. Indien er sprake is van een beleggingsinstelling met rechtspersoonlijkheid (dus een beleggingsmaatschappij) hoeft er geen aparte bewaarder in het leven geroepen te worden. De vennootschap is immers zelf eigenaar van de goederen van de vennootschap. Artikel 10 Indien Onze Minister van oordeel is dat van de in Nederland gevoerde of te voeren naam van de beheerder of de beleggingsinstelling gevaar voor verwarring of misleiding is te duchten, kan Onze Minister verlangen dat de beheerder of de beleggingsinstelling a. de naam wijzigt, dan wel b. een verklarende vermelding aan de naam toevoegt. Op grond van het oude artikel 10 kan de toezichthouder van de beleggingsinstelling alleen eisen dat er een verklarende vermelding aan de naam wordt toegevoegd indien de beleggingsinstelling een naam draagt die tot misleiding of verwarring leidt. Op basis van de voorgestelde bepaling kan de toezichthouder voortaan van een beheerder of een beleggingsinstelling die een naam draagt die tot misleiding of verwarring kan leiden, ook verlangen dat de naam van die beheerder of die beleggingsinstelling wordt gewijzigd. Dit om het publiek effectiever te behoeden voor misleiding omtrent de aard van het product. Indien de aard van het product niet overeenkomt met de naam van de beleggingsinstelling kan er verwarring ontstaan over de soort instelling waarmee men te maken heeft. Zo kan, indien de naam van een beheerder of een beleggingsinstelling de suggestie wekt dat het een bancair dan wel een verzekeringsproduct betreft, worden verlangd dat deze misleidende naam wordt gewijzigd. 3. Voorschriften voor beheerders, beleggingsinstellingen en bewaarders Artikel 11 1. Het is een beleggingsmaatschappij of een beheerder als bedoeld in artikel 6 waaraan op grond van artikel 5 een vergunning is verleend, verboden haar statuten of reglementen zodanig te wijzigen dat zij niet meer onder de toepassing van artikel 6 valt. 2. Een wijziging van de statuten of reglementen, als bedoeld in het eerste lid, is nietig. Op verzoek van het openbaar ministerie benoemt de rechter een bewindvoerder met de macht om de gevolgen van de nietige handeling ongedaan te maken. 3. Bij het ongedaan maken van de nietige handeling dient de bewindvoerder mede te handelen in het belang van de deelnemers in de beleggingsinstelling. Artikel 12 1. De beheerder waaraan een vergunning is verleend, de beleggingsinstelling waarover hij het beheer voert en de bewaarder, indien aan de instelling verbonden, houden zich aan bij of krachtens algemene maatregel DUFAS, november 2009 14

van bestuur te stellen regels met betrekking tot: a. deskundigheid en betrouwbaarheid; b. financiële waarborgen; c. bedrijfsvoering, waaronder maatregelen gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering; d. aan Onze Minister, aan de deelnemers in de beleggingsinstelling en aan het publiek te verstrekken informatie; en e. waarborgen voor een adequaat toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels. Tot de eisen, bedoeld in onderdeel c, behoren niet de effectentypische gedragsregels, bedoeld in artikel 18a van de Wet toezicht effectenverkeer 1995. 2. Degenen, die onmiddellijk bevoegd zijn bestuurders van de beheerder, de beleggingsinstelling of van de bewaarder te benoemen of te ontslaan, houden zich aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels ten aanzien van betrouwbaarheid. Onder bestuurder wordt begrepen ieder die de beheerder, beleggingsinstelling of bewaarder krachtens statuten of reglementen vertegenwoordigt dan wel binnen de beheerder, beleggingsinstelling of bewaarder het beleid bepaalt. 3. De beheerder, de beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6, en de bewaarder houden zich bovendien aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen aanvullende eisen met betrekking tot deskundigheid en betrouwbaarheid, bedrijfsvoering, financiële waarborgen, het beleggen en informatieverstrekking. 4. Onze Minister kan op verzoek van de beheerder bepalen dat de beheerder, de beleggingsinstelling of de bewaarder, niet behoeft te voldoen aan alle in het eerste, tweede of derde lid bedoelde regels indien zij aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet volledig kan worden voldaan en dat de doeleinden die deze wet beoogt te bereiken anderszins voldoende bereikt zijn. Onze Minister kan een beschikking als hiervoor bedoeld wijzigen of intrekken indien naar zijn oordeel de omstandigheden waaronder de beschikking is gegeven zodanig zijn gewijzigd dat de doeleinden die deze wet beoogt te bereiken niet langer worden bereikt. 5. De accountant, bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die op grond van de regels, bedoeld in het eerste of tweede lid, de jaarrekening van een beleggingsinstelling van een verklaring moet voorzien, meldt Onze Minister zo spoedig mogelijk elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van zijn desbetreffende werkzaamheden kennis heeft gekregen en die: a. in strijd is met de eisen die voor het verkrijgen van de vergunning zijn gesteld; b. in strijd is met de bij of krachtens deze wet opgelegde verplichtingen; c. het voortbestaan van de beheerder, of de beleggingsinstelling bedreigt; of d. leidt tot weigering van het afgeven van een verklaring omtrent de getrouwheid of tot het maken van voorbehouden. 6. Op de accountant, bedoeld in het vijfde lid, die naast zijn werkzaamheden voor de beheerder of de beleggingsinstelling ook werkzaamheden uitvoert voor een andere onderneming of instelling, is de meldingsplicht, bedoeld in het vijfde lid, van overeenkomstige toepassing indien de beheerder of de beleggingsinstelling dochtermaatschappij is van de andere onderneming of instelling, dan wel indien de andere onderneming of instelling dochtermaatschappij is van de beheerder of de beleggingsinstelling. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt onder dochtermaatschappij verstaan een dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat een beleggingsinstelling tevens dochtermaatschappij kan zijn van een natuurlijk persoon of vennootschap. 7. Onverminderd het bepaalde in het vijfde en het zesde lid verstrekt de accountant, bedoeld in het vijfde lid, aan Onze Minister zo spoedig mogelijk alle inlichtingen die redelijkerwijs nodig zijn ten behoeve van het toezicht op de naleving van deze wet met betrekking tot bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen onderwerpen. 8. De accountant die op grond van het vijfde of zesde lid tot een melding of op grond van het zevende lid tot het geven van inlichtingen aan Onze Minister is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, in redelijkheid niet tot melding of tot het geven van inlichtingen had mogen worden overgegaan. 9. Artikel 5, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op een beheerder waaraan een vergunning is verleend en op een bewaarder. 10. Artikel 16 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 is van overeenkomstige toepassing op het houden, verwerven of vergroten van een gekwalificeerde deelneming, dan wel het uitoefenen van enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelne- DUFAS, november 2009 15

ming, in een beheerder als bedoeld in artikel 6 waaraan een vergunning is verleend. Wijziging tengevolge van de vergunningplicht per beheerder. Tevens wordt in het tweede lid van artikel 12 een grondslag geschapen voor het eisen van regels bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot deskundigheid en betrouwbaarheid en de bedrijfsvoering. In het nieuwe negende lid wordt geregeld dat een beheerder en een bewaarder zich blijven houden an de vereisten voor het afgescheiden vermogen. Artikel 12a Aan een vergunning kunnen ten aanzien van de reikwijdte en de tijdsduur beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate functionering van de financiële markten en de positie van de beleggers op die markten. Artikel 12a is ingevoegd om te verduidelijken dat het mogelijk is om ook na het verlenen van een vergunning aan een beheerder een aanvullend voorschrift aan de vergunning te verbinden indien dat door de toezichthouder nodig wordt geacht. Door de huidige formulering van artikel 8 werd gesuggereerd dat er alleen voorschriften op het moment van vergunningverlening konden worden gegeven. Bovendien is het duidelijker om deze bevoegdheid in het hoofdstuk te plaatsen waar de eisen staan waar beheerders zich na de vergunning verlening aan moet houden. Voorschriften kunnen worden opgelegd indien er sprake is van een situatie waarin niet is voorzien bij algemene regels. Zodra een voorschrift echter regelmatig door de toezichthouder wordt opgelegd dient dit in een algemene regeling te worden opgenomen. Artikel 13 1. De beheerder waaraan een vergunning is verleend en die het beheer voert over een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6 die voor de eerste maal, direct of indirect, zijn werkzaamheden op het grondgebied van een andere lidstaat wil uitoefenen, stelt Onze Minister hiervan schriftelijk in kennis. De beheerder doet de kennisgeving vergezeld gaan van een opgave van de voorgenomen activiteiten en diensten van de beheerder. 2. Binnen een maand na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving doet Onze Minister mededeling daarvan aan het bevoegde gezag van de lidstaat van ontvangst. 3. Indien de voorgenomen activiteiten en diensten van de beheerder wijzigen, stelt de beheerder Onze Minister en het bevoegde gezag van de lidstaat van ontvangst schriftelijk van deze wijzigingen in kennis voordat de wijzigingen worden doorgevoerd. Deze wijzigingen strekken tot uitvoering van de richtlijn. In de artikelen 13, 13a en 13 b wordt de procedure vastgelegd waar een beheerder aan moet voldoen indien hij achtereenvolgens voor de eerste maal werkzaamheden in een andere lidstaat gaat verrichten, door middel van het vrij verrichten van diensten rechten van deelneming wil verhandelen en door middel van het vestigen van een bijkantoor rechten van deelneming wil verhandelen in een andere lidstaat. Het is dus mogelijk dat een beheerder die voor de eerste maal werkzaamheden in een andere lidstaat wil verrichten zowel aan artikel 13 als aan artikel 13a of artikel 13b moet voldoen. Indien hij reeds eerder in een bepaalde lidstaat rechten van deelneming al dan niet door middel van een bijkantoor heeft verhandeld, kan hij rechtstreeks de procedure van artikel 13a of 13b volgen. Indien een beheerder voor de eerste maal rechten van deelneming wil verhandelen moet de beheerder de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst hiervan in kennis stellen en gegevens overleggen, waarna deze de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst hiervan in kennis stelt. De beheerder hoeft dus niet zelf met de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst in contact te treden. Dat moet hij wel indien hij daarna daadwerkelijk in de praktijk rechten van deelneming in die lidstaat gaat verhandelen. Hij moet dan de procedure zoals opgenomen in artikel 13a en 13 b volgen. Artikel 13a Onze Minister verstrekt, op verzoek, aan de beheerder waaraan een vergunning is verleend en die het beheer voert over een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6 en die voornemens is rechten van deelneming in die beleggingsinstelling in een andere lidstaat te verhandelen een verklaring dat de beheerder en de door hem beheerde beleggingsinstelling aan de voorwaarden van de richtlijn voldoen. Zie de toelichting bij artikel 13. In artikel 13a is de regeling opgenomen ten aanzien van de benodigde verklaring voor beheerders die het beheer voeren over beleggingsinstellingen waarvan hij voornemens is de rechten van deelneming in een andere lidstaat te gaan verhandelen. Deze procedure is ongewijzigd gebleven, met dien verstande dat de bepalingen thans gericht zijn tot de beheerder. Indien de icbe geen beheerder heeft, zijn de bepalingen ingevolge artikel 3 van toepassing op de beleggingsmaatschappij. Artikel 13b 1. De beheerder waaraan een vergunning is verleend en die het beheer voert over een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6, stelt Onze Minister vooraf in kennis van zijn voornemen de rechten van deelneming in die beleggingsinstelling door het vestigen van een bijkantoor in een andere lidstaat aan te bieden. De kennisgeving gaat vergezeld van: a. een opgave van de voorgenomen activiteiten en diensten van de beheerder en de organisatiestructuur van het bijkantoor; b. het adres in de lidstaat van ontvangst waar documenten kunnen worden opgevraagd; DUFAS, november 2009 16