Rapport Visserijkundig Onderzoek. Gemeentewateren te Woudenberg

Vergelijkbare documenten
Rapport Visserijkundig Onderzoek. Gemeentewateren te Scherpenzeel

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Vijvers park Oudegein te Nieuwegein

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Wateren Rondweg te Houten

Heusden Gracht 1 te Heusden

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Vestinggracht 2 en 3. te Heusden

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Vijvers Baden Powellplantsoen te Gouda

Stadssingels en Wieltje Collee

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Stadsvijvers. te Castricum

Grote Gat en Konijnenputten

Peizerdiep, Eelderdiep en Gouw te Groningen

Rapport Visserijkundig Onderzoek. De Meuwel vijver te Nistelrode

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Grote Gracht Te Montfoort

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Visvijver. te Balk. HSV de Bears

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Dobbeplas. te Nootdorp

Industrieterrein De Isselt Uraniumweg 1e gat te Amersfoort

Hsv heksenberg te Heerlen

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Bijvijver De Stok te Roosendaal

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Vijver Kruiwerk. te Klazienaveen

Sierwateren Almere-Haven Te Almere

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Bellingeweer te Dalfsen

Baden Powellplantsoen

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Park Transwijk, Nijeveldsingel & singels Egginklaan (Utrecht)

Rapport Visserijkundig Onderzoek. De Rietput te Nieuwegein

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Kooikersplas te Houten

Rapport Visserijkundig Onderzoek. De Waa. Te Hattem

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Bergingsvijver te Heeten

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Breedweervijver te Heemskerk

Vijver Hoge Neerstraat te Etten-Leur

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Oude IJssel te Terborg

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Mookerplas te Mook

Weltervijver te Heerlen

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Inundatiekanaal te Tull en 't Waal

Marten van Rossumgracht

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Kijfhoekvijver. te Zwijndrecht

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Leijsenven. te Boxtel

Rapport Visserijkundig Onderzoek. De gracht rond Fort Jutphaas te Nieuwegein

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Wythmenerplas te Zwolle

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Weltervijver. te Heerlen

ORGANISATIE TER VERBETERING VAN DE BINNENVISSERIJ

Visplan. Viswateren in Twenterand 2016

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Bellingeweer. in Dalfsen 2017

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Het Rutbeek te Enschede

Knelpunten in de ontwikkeling van de visstand zijn onder meer:

Rapport Visserijkundig Onderzoek. 't Spiek te Beilen

Viswater De Steeg te Grubbenvorst

Onderzoek naar het visbestand in enkele stilstaande viswateren in het Vlaamse Gewest

Visplas Wollinghuizen

De visstand in vaarten en kanalen

"HET BIESVEN" aan de Biesvendreef in Duizel te Duizel

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Plas Alteveer. te Pekela

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Lage Bergse Bos. te Bergschenhoek

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Roode Weel te Steenbergen

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Visplas Mondenweg. te Drouwenermond

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Vijver Arboretum te Heesch

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Broekvijver. te Hengelo

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Goudse Hout te Gouda

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Vijver Stadspark. te Veenendaal

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Plas Veldhuizen. te De Meern

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Hilversums Kanaal te Hilversum

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Stadswateren. in Amersfoort, 2018

Teggerse Plas te Ohe en Laak

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Plas de Biezenvelden. te Houten

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Christinalustvijver. in Enschede

Halsche Vliet te Etten-Leur

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Biesven. te Duizel

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Het Rondeel/De Veste. te Houten

Rapportnummer: /rap02 Status rapport: Definitief Datum rapport:

Visplan. Viswateren in Deventer

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Visvijver Harplaan. te Oldenzaal

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Wijk Schothorst. in Amersfoort, 2018

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Vorsenpoel. in Boxtel

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Bijkersplas. te Vinkenbuurt

Vijvers Baalder te Hardenberg

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Put van Balk. te Utrecht

Onderzoek naar het visbestand in de kleine en stilstaande wateren Schoendalebocht, Oude Leiearm te St-Baafsvijve en het Waggelwater, 2012

VISSTANDSONDERZOEK OP DE LEIEMEANDER TE WEVELGEM, West-Vlaanderen Burg 2B B-8000 Brugge. Duboislaan 14 B-1560 Hoeilaart-Groenendaal

Onderzoek naar het visbestand in de Scheldemeanders Kriephoek, Nedername en de Mesureput, najaar 2013.

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Sierwateren. te Almere Buiten Centrum. HSV Ons Genoegen - Almere

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Selissenwal. in Boxtel, 2017

Aalskreek te Klundert

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Vijvers Baalder te Hardenberg

Onderzoek naar het visbestand in stilstaande viswateren, Scheldemeander Nederename, Eine de Ster-Noord & Zuid, Heurne den Heuvel en Spettekraai 2018.

Rapport Kort Advies Visstandbeheer & Inrichting. De Breuly. te Oud-Zevenaar

Onderzoek naar het visbestand in enkele meervormige viswateren in provincie Antwerpen, najaar 2013.

Wijk Veeenendaal-oost

Onderzoek naar de visdichtheid in de Twentekanalen m.b.v. sonar

Onderzoek naar het visbestand in de Leiemeanders Wevelgem, Bavikhove en de oude Leiearm Ooigem- Desselgem, najaar 2013.

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Stobbeplas te Lutten

Rapport Visserijkundig Onderzoek. De Zandvang Te Diepenheim

Onderzoek naar het visbestand in de stilstaande wateren De Volharding en Mellevijver 2014

Recreatieplassen Gelderland 2009

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Visvijver te Zwartemeer

Basiscursus Viswaterbeheer. Bert Zoetemeyer Gerwin Gerlach Sportvisserij Nederland

RAPPORT VISSERIJKUNDIG ONDERZOEK. Veersche Kreek. Op 1 en 2 december 2004 uitgevoerd in opdracht van de Hengelsportvereniging Middelburg 2L PB

Recreatieplas Krieghuusbelten

De Roeivijver te Drunen

Onderzoek naar het visbestand in enkele stilstaande viswateren in het Vlaamse Gewest. Leiemeanders Oost-Vlaanderen

Rapport Visserijkundig Onderzoek. Plas Strijkviertel. in Utrecht 2016

Transcriptie:

Rapport Visserijkundig Onderzoek Gemeentewateren te Woudenberg

Rapport Visserijkundig Onderzoek Gemeentewateren te Woudenberg Op en 2 december 203 uitgevoerd in opdracht van Hengelsportvereniging Ons Genoegen Woudenberg Door: P.A.D.M. Wijmans

Statuspagina Titel Visserijkundig Onderzoek Gemeentewateren te Woudenberg Samenstelling Sportvisserij Nederland Postbus 62 3720 AD BILTHOVEN Telefoon 030-605 84 00 Telefax 030-603 98 74 E-mail info@sportvisserijnederland.nl Homepage www.sportvisserijnederland.nl Opdrachtgever Homepage Hengelsportvereniging Ons Genoegen Woudenberg www.hsvwoudenberg.nl Auteur P.A.D.M. Wijmans E-mailadres wijmans@sportvisserijnederland.nl, Aantal pagina s 68 Foto s Sportvisserij Nederland Trefwoorden stadswater, visserijkundig onderzoek, Woudenberg Versie Definitief Projectnummer AVK203028 Registratienummer 2deL374/3a Datum Januari 204 Bibliografische referentie: P.A.D.M. Wijmans, 204. Rapport Visserijkundig Onderzoek Gemeentewateren te Woudenberg. Sportvisserij Nederland, Bilthoven in opdracht van Hengelsportvereniging Ons Genoegen, Woudenberg. Sportvisserij Nederland, Bilthoven Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de copyrighthouder en de Hengelsportvereniging Ons Genoegen, Woudenberg. Sportvisserij Nederland is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede schade welke voortvloeit uit toepassing van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Sportvisserij Nederland.

Samenvatting Op en 2 december 203 is op verzoek van de Hengelsportvereniging Ons Genoegen Woudenberg door Sportvisserij Nederland een visserijkundig onderzoek uitgevoerd in vier vijvers: de Westerwoudvijver, de Zeelandvijver, de Wipperveldvijver en de Steenvijver. De Hengelsportvereniging heeft dit onderzoek aangevraagd vanwege de tegenvallende vangsten in een aantal vijvers de laatste jaren. Daarnaast is er overlast van aalscholvers en waterplanten. Tijdens het onderzoek zijn de soortensamenstelling, de lengte-opbouw van de verschillende vissoorten en de conditie van de gevangen vis vastgelegd. De visstandbemonstering werd uitgevoerd met behulp van zegen- en elektrovisserij. Tijdens de bemonstering van de gemeentewateren zijn in totaal 6 vissoorten gevangen. De vangst bestond qua aantallen vooral uit blankvoorn en vetje. Qua gewicht bestond de vangst vooral uit karper, brasem, giebel en zeelt. De wateren zijn vrij helder met een doorzicht van ca. 60 centimeter in de zomerperiode. De vijvers worden qua milieukenmerken getypeerd als het zogenaamde ruisvoorn-snoek ondiep viswatertype. In de gemeentevijvers van Woudenberg wordt veel gevist, voornamelijk op witvis, karper en in mindere mate op roofvis. De bereikbaarheid van de wateren is goed. De bevisbaarheid van de wateren is vrij matig. In diverse vijvers zijn grote delen van de oevers verboden om te vissen of in particulier eigendom. Daarnaast wordt in de zomerperiode de bevisbaarheid beperkt door de vele waterplanten. In het rapport worden aanbevelingen gedaan voor het toekomstig beheer van gemeentewateren van Woudenberg. Aanbevolen wordt onder andere om vis uit te zetten, meer schuilgelegenheid te creëren en de bevisbaarheid te verbeteren

Inhoudsopgave Inleiding... 9 2 Algemene gegevens... 2. Gebiedsbeschrijving... 2.2 Visrecht en bevissing... 2 2.3 Gevoerd beheer... 2 3 Viswatertypering en draagkracht... 3 3. Typering van het water... 3 3.2 Draagkracht van het water... 5 4 Uitvoering van het visserijkundig onderzoek... 7 4. Visstandbemonstering... 7 4.2 Visonderzoek en gegevensverwerking... 8 5 Resultaten visserijkundig onderzoek Westerwoudvijver... 20 5. Soortensamenstelling... 20 5.2 Lengte-frequentie en conditie... 2 5.3 Bespreking... 24 6 Resultaten visserijkundig onderzoek Zeelandvijver... 26 6. Soortensamenstelling... 26 6.2 Lengte-frequentie en conditie... 27 6.3 Bespreking... 3 7 Resultaten visserijkundig onderzoek Wipperveldvijver... 32 7. Soortensamenstelling... 32 7.2 Lengte-frequentie en conditie... 33 7.3 Bespreking... 34 8 Resultaten visserijkundig onderzoek Steenvijver... 35 8. Soortensamenstelling... 35 8.2 Lengte-frequentie en conditie... 36 8.3 Bespreking... 38 9 Knelpunten en aanbevelingen... 40 9. Knelpunten... 40 9.2 Aanbevelingen... 4 9.3 Evaluatieonderzoek en subsidie... 46 Literatuur... 49 Bijlagen... 5

- Inleiding - Inleiding Op verzoek van de Hengelsportvereniging (HSV) Ons Genoegen Woudenberg is op en 2 december 203 door Sportvisserij Nederland een visserijkundig onderzoek uitgevoerd in de gemeentewateren in Woudenberg. De HSV heeft dit onderzoek aangevraagd vanwege de tegenvallende vangsten in een aantal vijvers de laatste jaren. Daarnaast is er overlast van aalscholvers en waterplanten. Er zijn weinig gegevens over de huidige visstand van de wateren en men graag wil weten hoe het visbestand eruit ziet. Met de resultaten van het onderzoek wil de HSV met de gemeente om de tafel om het viswaterbeheer voor de komende jaren te bespreken. De Westerwoudvijver te Woudenberg. In hoofdstuk 2 worden de wateren, de bevissing en het gevoerd beheer beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een uitleg gegeven over de visstandtypering van de Nederlandse ondiepe en stilstaande wateren en er wordt een uitleg gegeven over de draagkracht van een water. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving gegeven van het uitgevoerde onderzoek naar de visstand en de gegevensverwerking. 9

- Gemeentewateren te Woudenberg - In hoofdstuk 5 t/m 8 worden de resultaten van de visstandbemonstering beschreven aan de hand van de soortsamenstelling, de lengtefrequentieverdeling, de conditie en een korte bespreking van de aangetroffen visstand. Vanuit de bespreking worden knelpunten geformuleerd in hoofdstuk 9. Tevens worden in dit hoofdstuk op basis van de gesignaleerde knelpunten aanbevelingen gedaan op het gebied van Visstandbeheer en/of Inrichtingsmaatregelen. Het rapport wordt afgesloten met bijlagen en profielen van de aangetroffen vissoorten. Topografische ondergrond: Topografische Dienst, Emmen Figuur. Ligging gemeentewateren Woudenberg. 0

- Algemene gegevens - 2 Algemene gegevens 2. Gebiedsbeschrijving De onderzochte gemeentewateren zijn vier vijvers gelegen in Woudenberg. Dit zijn de Westerwoudvijver, de Zeelandvijver, de Wipperveldvijver en de Steenvijver. Tabel 2. Dimensies van de vijvers. Naam vijver Oppervlak Oeverlengte Lengte Breedte Gem. diepte Max. diepte Westerwoudvijver 0,69 ha 860 m 400 m 0-30 m, m,3 m Zeelandvijver,3 ha 800 m 800 m 0-40 m,3 m,8 m Wipperveldvijver 0,47 ha 385 m 5 m 20-65 m,2 m,6 m Steenvijver 0,3 ha 70 m 60 m 20-30 m,2 m,5 m De Wipperveldvijver en de Steenvijver zijn afgesloten wateren en staan niet in verbinding met enig ander water. Deze vijvers worden voornamelijk gevoed door regen- en grondwater. De Zeelandvijver staat via een duiker met stuw in verbinding met een sloot, waardoor water aanen afgevoerd kan worden. De Westerwoudvijver staat via een stuw in verbinding met de Woudenbergse Grift. In alle vijvers, met uitzondering van de Westerwoudvijver, is een fontein aanwezig. In de vijvers is geen of nauwelijks stroming. De bodem van de vijvers bestaat vooral uit zand. Op de bodem van de vijvers bevindt zich een baggerlaag met een dikte variërend van 0 tot 5 centimeter. In de Wipperveldvijver is een iets dikkere baggerlaag tot 25 centimeter aanwezig. Het water van de vijvers is vrij troebel, met een doorzicht van 0,6 meter in de zomerperiode. Tijdens het visserijkundig onderzoek in de winterperiode was het doorzicht vaak groter tot één meter of meer, vooral in de Zeelandvijver. De taludhelling is meestal steil. De oevers van de vijvers zijn veelal vastgelegd met een houten beschoeiing. Langs de oevers van de vijvers wordt vrij weinig oevervegetatie aangetroffen, plaatselijk vooral riet en lisdodde. Delen van de oevers van de vijvers zijn daarnaast begroeid met gras (gazon) en plaatselijk met bomen en struiken. In alle vijvers is veel drijfbladvegetatie aanwezig, vooral watergentiaan, waterlelie en gele plomp. Onderwatervegetatie is ook in alle vijvers aanwezig, vooral sterrekroos en hoornblad, plaatselijk in grote hoeveelheden. Door sportvissers worden regelmatig aalscholvers in de gemeentewateren van Woudenberg gesignaleerd. Ook tijdens het visserijkundig onderzoek en de veldinventarisaties in de zomer zijn in diverse wateren aalscholvers gezien.

- Gemeentewateren te Woudenberg - 2.2 Visrecht en bevissing Eigenaar van het water en het visrecht is de Gemeente Woudenberg. Het volledige visrecht wordt door gehuurd. Er is geen beroepsvisser actief op het water. Hengelsportvereniging Ons Genoegen heeft ongeveer.650 leden en is aangesloten bij Sportvisserij MidWest Nederland. De gemeentewateren Woudenberg zijn niet opgenomen in de Landelijke of Federatieve Lijst van Viswateren. Het water mag alleen bevist worden door sportvissers die lid zijn van. Voor het water worden jaarlijks ca. 45 dagof weekvergunningen uitgegeven. Voor het water gelden de voorwaarden zoals opgenomen in de Landelijke Lijst van Viswateren en de Federatieve Lijst van Viswateren. Door de HSV is voor de gemeentewateren de volgende aanvullende voorwaarde opgesteld: Nachtvissen is alleen toegestaan met een speciale nachtvistoestemming. In de gemeentewateren van Woudenberg wordt veel gevist. Er wordt voornamelijk gevist op witvis, karper en in mindere mate op roofvis, zoals snoek. De wateren worden bij mooi weer gemiddeld door ca. 0 sportvissers per dag bezocht, op topdagen kan dit oplopen tot ca. 25 sportvissers per dag. De bereikbaarheid van de wateren is over het algemeen goed. De viswateren liggen allen binnen de bebouwde kom en zijn met de auto goed te bereiken. Tevens zijn in de directe omgeving voldoende parkeermogelijkheden voorhanden. De wateren zijn ook te voet of met de fiets eenvoudig te bereiken. De bevisbaarheid van de vijvers in Woudenberg is vrij matig. Grote delen van bijvoorbeeld de Zeelandvijver en de Westerwoudvijver zijn niet te bevissen, omdat het verboden is deze vijvers vanaf de wegkant te bevissen. Verder zijn langs de Zeelandvijver grote delen van de oever particulier eigendom. Daarnaast wordt de bevisbaarheid in alle vijvers in meer of mindere mate beperkt door een hoge bedekking van watervegetatie zoals waterlelie, watergentiaan en onderwaterplanten. 2.3 Gevoerd beheer Het waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheer van de Westerwoudvijver en de Zeelandvijver is in handen van Waterschap Vallei en Veluwe. De gemeente Woudenberg is verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheer in de Wipperveldvijver en de Steenvijver. Tevens is de gemeente verantwoordelijk voor het beheer van de oevers van alle vijvers. In 2006 zijn alle vijvers gebaggerd. Tevens vond in dat jaar een grote karpersterfte plaats in de Westerwoudvijver. 2

- Viswatertypering en draagkracht - 3 Viswatertypering en draagkracht 3. Typering van het water De inrichting van een water bepaalt in sterke mate welke visstand zich uiteindelijk kan ontwikkelen. De aanwezigheid van waterplanten is hierbij een belangrijke sturende factor. Waterplanten vervullen in meerdere opzichten een belangrijke functie voor de aanwezige visstand. De volgende typen waterplanten kunnen worden onderscheiden: bovenwaterplanten (emerse waterplanten, o.a. riet, lisdodde) onderwaterplanten (submerse waterplanten, o.a. waterpest, hoornblad) drijfbladplanten (o.a. gele plomp, waterlelie) Veel vissoorten gebruiken in het voorjaar (de resten van) waterplanten om de eieren op af te zetten. Het zijn vooral de boven- en onderwaterplanten die hiervoor het meest worden benut. De planten bieden de vis daarnaast bescherming tegen predatoren (roofvis, visetende vogels) en beschutting tegen stroming. Vooral voor jonge vis is deze beschutting erg belangrijk. Op en tussen de planten bevinden zich bovendien tal van organismen die een belangrijke voedselbron vormen voor vis. In een natuurlijke situatie is een geleidelijke overgang van land naar water te zien, waarbij oevervegetatie overgaat in bovenwaterplanten, gevolgd door drijfbladplanten en vervolgens onderwaterplanten. De taludhelling en het doorzicht van het water bepalen hierbij de groeimogelijkheden. Omdat waterplanten voor hun groei zonlicht nodig hebben, zijn de groeimogelijkheden in ondiep en helder water beduidend beter dan in diep en/of troebel water. Onderwaterplanten zijn in de regel indicatief voor helder water. Een water met een rijk waterplantenbestand kan ruimte bieden aan veel verschillende vissoorten, waaronder plantenminnende vissoorten als ruisvoorn en zeelt. In een troebel, plantenarm water zal zich over het algemeen een soortenarme visstand ophouden, met de brasem waarschijnlijk als meest voorkomende vissoort. De verschillende typen wateren, variërend van helder en begroeid tot troebel en onbegroeid, zijn door Sportvisserij Nederland onderverdeeld in vijf viswatertypen (zie ook figuur.2): het baars-blankvoorntype het ruisvoorn-snoektype het snoek-blankvoorntype het blankvoorn-brasemtype en het brasem-snoekbaarstype 3

- Gemeentewateren te Woudenberg - Figuur.2 De viswatertypen van het ondiepe, stilstaande water. Baarsblankvoorn viswatertype Ruisvoornsnoek viswatertype Snoekblankvoorn viswatertype Blankvoornbrasem viswatertype Brasemsnoekbaars viswatertype 4

- Viswatertypering en draagkracht - De waterkwaliteit in de vijvers in Woudenberg is vrij goed. Het water is vrij helder met een doorzicht in de zomerperiode van circa 60 centimeter. Op de bodem bevindt zich een baggerlaag met een dikte variërend van 0 tot 20 centimeter. In de Wipperveldvijver is een dikkere baggerlaag aangetroffen van 20 tot plaatselijk 50 centimeter. Langs de oevers van de Westerwoud-, Zeeland-, en Steenvijver wordt vrij veel oevervegetatie aangetroffen, vooral riet en lisdodde. In de Wipperveldvijver wordt weinig oevervegetatie aangetroffen. In alle vijvers wordt (vrij) veel drijfbladvegetatie aangetroffen, vooral gele plomp en waterlelie. Er zijn vrij veel onderwaterplanten aanwezig in de Westerwoud-, Zeeland-, en Steenvijver. In de Wipperveldvijver zijn onderwaterplanten niet aangetroffen. De vijvers worden qua milieukenmerken getypeerd als het zogenaamde ruisvoorn-snoek ondiep viswatertype. Dit viswatertype wordt gekenmerkt door een uitbundige groei van waterplanten (bedekking van 60% of meer) en een hoog doorzicht in de zomer (minimaal 70 centimeter, maar doorgaans meer). Kenmerkende vissoorten zijn ruisvoorn, snoek en zeelt. Begeleidende vissoorten zijn o.a. blankvoorn, baars, vetje en karper. De huidige situatie van vijvers in Woudenberg: het ruisvoornsnoek viswatertype. 3.2 Draagkracht van het water Onder de draagkracht van een watertype wordt verstaan de maximale hoeveelheid vis (uitgedrukt in kilogrammen per hectare) die afhankelijk van de heersende milieuomstandigheden (bodemsamenstelling, voedselrijkdom, zichtdiepte, diepteverloop, waterplanten) bij een goede conditie van de kenmerkende vissoorten in dat watertype kan voorkomen. In een water van het ruisvoorn-snoek ondiep viswatertype is de draagkracht ongeveer 00 tot 350 kilogram vis per hectare. In de vijvers in Woudenberg is de voedselrijkdom naar verwachting gemiddeld op basis van de (voedselarme) zandbodem en de plaatselijk vrij dikke (voedselrijke) baggerlaag en zal de draagkracht ongeveer 200 tot 300 kilogram vis per hectare bedragen. 5

- Gemeentewateren te Woudenberg - Een deel van de Zeelandvijver. Woekerende waterlelie belemmert de sportvisserij in de Wipperveldvijver. 6

- Uitvoering van het visserijkundig onderzoek - 4 Uitvoering van het visserijkundig onderzoek 4. Visstandbemonstering Tijdens de visstandbemonstering zijn de wateren in Woudenberg met zegens van 00 en 75 meter lengte bevist. Met de zegens zijn in totaal negen trekken uitgevoerd. Tevens zijn met een elektrovisapparaat met een vermogen van vijf kw, de oevers afgevist. De gevangen vis is direct met beugels overgebracht in teilen en naar de verwerkingsplaats gebracht. Met de zegen is ongeveer 0,8 hectare water bevist. Met het elektrovisapparaat is in alle vijvers een groot deel van de oeverlengte bevist. Hiermee is voldaan aan de richtlijnen van het STOWA (STOWA, 2002) voor visstandbemonsteringen. Topografische ondergrond: Topografische Dienst, Emmen Figuur.3 Overzichtskaarten met de uitgevoerde elektro- (rood) en zegen- (ruit) visserijen (zie figuur voor de waternamen). 7

- Gemeentewateren te Woudenberg - 4.2 Visonderzoek en gegevensverwerking Alle gevangen vis is kort voor de soortbepaling en het meten en wegen in een speciale verdovingsvloeistof licht verdoofd. Hierdoor kon de vis gemakkelijk gemeten en gewogen worden zonder al te veel kans op beschadiging en stressverschijnselen. De gegevens zijn ingevoerd in het computerprogramma Piscaria. Piscaria is de landelijke databank van de STOWA en Sportvisserij Nederland, waarin diverse onderzoeksbureaus, waterbeheerders en hengelsportorganisaties visserijgegevens invoeren. De databank wordt beheerd door Sportvisserij Nederland en is gekoppeld aan internationale netwerken. Voor meer informatie zie: www.piscaria.nl. Het programma Piscaria berekent vervolgens tabellen, aandeelgrafieken, lengtefrequentieverdelingen en conditiegrafieken volgens de door STOWA vastgestelde standaarden, welke aansluiten bij de Kaderrichtlijn Water. Tabellen In tabel 5. t/m 8. worden per vissoort de gevangen aantallen en de biomassa (gewicht) vermeld. De biomassa is bepaald aan de hand van een voor Nederland algemeen geldende lengte-gewichtsrelatie (Klein Breteler & de Laak, 2003). Van iedere vissoort is ook het berekende minimum en maximum gewicht vermeld. Voor de hengelsport belangrijke vissoorten (brasem, karper, snoek en zeelt) zijn de gewogen (in het veld bepaalde) maximum gewichten vermeld. In de tabel zijn ook de minimum- en maximum lengtes van de gevangen vissen vermeld en ook het totaal aantal gevangen vissen en het berekende vangstgewicht. Het binnenhalen van de zegen in de Zeelandvijver. 8

- Uitvoering van het visserijkundig onderzoek - Aandeelgrafieken Het aandeel van de vissoort in aantallen en in gewicht is in twee grafieken weergegeven. In de aantalsaandeelgrafiek wordt het aantal gevangen vissen op 00% gesteld en wordt het aandeel op aantalbasis van elke vissoort berekend. In de vangstaandeelsgrafiek wordt het vangstgewicht op 00% gesteld en wordt het aandeel op gewichtsbasis van elke vissoort hierin vermeld. Lengte-frequentiegrafiek Van de meest belangrijke vissoorten zijn lengte-frequentiegrafieken weergegeven in hoofdstuk 5. Per centimeterklasse (X-as) worden de gevangen aantallen (Y-as) weergegeven. Conditie Van de belangrijkste gevangen vissoorten zijn de lengte en het individuele gewicht bepaald, zodat de conditie van een vis kan worden berekend. Als maat voor de conditie van de vis wordt genomen de verhouding tussen het gemeten gewicht en het normaalgewicht van de vis. Het normaalgewicht is door de (voormalige) OVB empirisch bepaald aan de hand van talrijke metingen van lengte en gewicht van vissen uit een reeks van wateren (Klein Breteler & de Laak, 2003). Wanneer de conditiefactor kleiner is dan 0,9 is de conditie van de vis onvoldoende. Ligt de conditiefactor tussen de 0,9 en, dan is de conditie voldoende. Is de conditiefactor groter dan, dan is de conditie goed. Met het elektrovisapparaat wordt de oeverzone bevist. 9

- Gemeentewateren te Woudenberg - 5 Resultaten visserijkundig onderzoek Westerwoudvijver 5. Soortensamenstelling Tijdens de bemonstering van de Westerwoudvijver zijn 2 vissoorten en één hybride (kruiskarper) gevangen. Er zijn.247 exemplaren gevangen, met een totaal gewicht van 224,8 kilogram. In de onderstaande tabel zijn van de gevangen vissoorten het aantal, gewicht en lengte weergegeven. Tabel 5. Globaal overzicht van de gevangen vissoorten. Vissoort Aantal Min. Lengte (cm) Max. Lengte (cm) Hoeveelheid (in kg) Min. Gewicht (g) Max. gewicht (g) Baars 2 9 0 0 8 Bittervoorn 36 3 7 0 0 3 Brasem 3 57 59 7, 2202 2462 Blankvoorn 23 3 9, 22 78 Graskarper 66 8 50,7 3285 6387 Karper* 62 78 69, 3977 8088 Kruiskarper 6 40 5 9,8 84 2478 Spiegelkarper* 5 66 70 29,9 5245 640 Marmergrondel 4 5 6 0 0 0 Riviergrondel 2 7 3 0 3 20 Rietvoorn/Ruisvoorn 95 4 8,2 72 Snoek 30 84 9 7 4342 Vetje 885 3 5 0,3 0 Zeelt 34 7 53 36,6 5 2425 Totaal 247 224,8 * Karper en spiegelkarper zijn dezelfde vissoort, maar voor de overzichtelijkheid apart weergegeven. RELATIEF AANTALSAANDEEL IN DE VANGST, WESTERWOUDVIJVER, 2 DECEMBER 203 Zeelt % Overigen 5% Bittervoorn 3% Rietvoorn/ Ruisvoorn 8% Snoek 2% RELATIEF GEWICHTSAANDEEL IN DE VANGST, WESTERWOUDVIJVER, 2 DECEMBER 203 Overigen 9% Graskarper 23% Zeelt 6% Snoek 8% Vetje 7% (Spiegel)Karper 44% 20

- Resultaten visserijkundig onderzoek Westerwoudvijver - De vangst bestond qua aantallen voornamelijk uit vetje (7% van het totaal aantal gevangen exemplaren, zie linkergrafiek vorige pagina), op afstand gevolgd door zeelt en ruisvoorn (respectievelijk % en 8%). Qua gewicht bestond de vangst voor het grootste deel uit (spiegel)karper (44% van het totale vangstgewicht, zie rechtergrafiek vorige pagina), gevolgd door graskarper, zeelt en snoek (respectievelijk 23%, 6% en 8%). 5.2 Lengte-frequentie en conditie Aantallen 600 500 400 300 200 Van de belangrijkste vissoorten is de lengte-frequentieverdeling en de conditie in grafieken weergegeven. De grafieken zijn hieronder per vissoort toegelicht. Vetje LF diagram voor Vetje Water : Westerwoudvijver Van het vetje zijn in 885 exemplaren 700 gevangen met een lengte die varieerde van 3 tot 5 centimeter. Vissen kleiner dan 0 cm lengte worden vanwege de grote onnauwkeurigheid bij het wegen in het veld niet gewogen, waardoor ook geen conditie bepaald kan worden. 00 0 0 2 3 4 5 6 7 8 9 0 2 Lengte in cm. Zeelt Van de plantminnende vissoort zeelt zijn 43 exemplaren gevangen met een lengte die varieerde van 7 tot 53 centimeter. De conditie van de gevangen zeelten was voldoende. Water : Westerwoudvijver 30 LF diagram voor Zeelt Water : Westerwoudvijver,5 Conditiediagram voor Zeelt 25 20 Aantallen 5 Conditiefactor 0 5 0 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 Lengte in cm. 0,5 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 Lengte in cm 2

- Gemeentewateren te Woudenberg - Ruisvoorn Van de plantenminnende vissoort ruisvoorn zijn 95 stuks gevangen met een lengte die varieerde van 4 tot 8 centimeter. De conditie van de gevangen ruisvoorns was voldoende. Water : Westerwoudvijver 30 LF diagram voor Rietvoorn/Ruisvoorn Water : Westerwoudvijver,5 Conditiediagram voor Rietvoorn/Ruisvoorn 25 20 Aantallen 5 Conditiefactor 0 5 0 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 Lengte in cm. 0,5 0 2 4 6 8 0 2 4 6 8 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44 Lengte in cm Aantallen 5 0 Bittervoorn LF diagram voor Bittervoorn Water : Westerwoudvijver Van de bittervoorn zijn 30 exemplaren 20 gevangen met een lengte van 3 tot 7 centimeter. Vissen kleiner dan 0 cm lengte worden vanwege de grote onnauwkeurigheid bij het wegen in het veld niet gewogen, waardoor ook geen conditie bepaald kan worden. 5 0 0 2 3 4 5 6 7 8 9 0 Lengte in cm. Snoek Van de roofvissoort snoek zijn 30 exemplaren gevangen met een lengte die varieerde van tot 84 centimeter. De conditie van de gevangen snoeken was voldoende tot goed. Water : Westerwoudvijver 5 LF diagram voor Snoek Water : Westerwoudvijver,5 Conditiediagram voor Snoek 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 30 40 Lengte in cm. 0,5 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 30 40 Lengte in cm 22

- Resultaten visserijkundig onderzoek Westerwoudvijver - Blankvoorn Er zijn 23 blankvoorns gevangen met een lengte die varieerde van 3 tot 9 centimeter. De conditie van de gevangen blankvoorns was ruim voldoende. Water : Westerwoudvijver 5 LF diagram voor Blankvoorn Water : Westerwoudvijver,5 Conditiediagram voor Blankvoorn 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 Lengte in cm. 0,5 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 Lengte in cm Graskarper Van de vegetarische vissoort graskarper zijn exemplaren gevangen met een lengte die varieerde van 66 tot 8 centimeter. De conditie van de gevangen graskarpers was voldoende. Water : Westerwoudvijver 5 LF diagram voor Graskarper Water : Westerwoudvijver,5 Conditiediagram voor Graskarper 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 Lengte in cm. 0,5 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 Lengte in cm Karper Er zijn karpers gevangen met een lengte die varieerde van 62 tot 78 centimeter. De conditie van de gevangen karpers was voldoende tot goed. Water : Westerwoudvijver 5 LF diagram voor Karper Water : Westerwoudvijver,5 Conditiediagram voor Karper 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 Lengte in cm. 0,5 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 Lengte in cm 23

- Gemeentewateren te Woudenberg - Kruiskarper Van de hybride vissoort kruiskarper zijn 6 exemplaren gevangen met een lengte die varieerde van 40 tot 5 centimeter. De conditie van de gevangen kruiskarpers was voldoende tot goed. Water : Westerwoudvijver 5 LF diagram voor Kruiskarper Water : Westerwoudvijver,5 Conditiediagram voor Kruiskarper 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 Lengte in cm. 0,5 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 Lengte in cm Spiegelkarper Er zijn 5 spiegelkarpers gevangen met een lengte die varieerde van 66 tot 70 centimeter. De conditie van de gevangen spiegelkarpers was voldoende. Water : Westerwoudvijver 5 LF diagram voor Spiegelkarper Water : Westerwoudvijver,5 Conditiediagram voor Spiegelkarper 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 Lengte in cm. 0,5 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 Lengte in cm Verder zijn nog vier marmergrondels (van 5 en 6 centimeter), drie brasems (van 57 tot 59 centimeter), twee riviergrondels (van 7 en 3 centimeter) en twee baarzen (van 9 en 0 centimeter) gevangen. 5.3 Bespreking Soorten Tijdens de visstandbemonstering van de Westerwoudvijver zijn 2 vissoorten en één hybride (kruiskarper) aangetroffen. De soortdiversiteit is daarmee hoog te noemen. Tot de hoofdgroep eurytope vissoorten (geen voorkeur voor planten of stroming) behoren de soorten baars, brasem, blankvoorn en karper. Tot de groep limnofiele vissoorten (soorten die behoren tot het plantenrijke milieu met stilstaand water) behoren graskarper, bittervoorn, snoek, ruisvoorn, vetje en zeelt. Verder is nog één reofiele vissoort (voorkeur voor stromend water) aangetroffen, de riviergrondel. Daarnaast is nog 24

- Resultaten visserijkundig onderzoek Westerwoudvijver - één exoot aangetroffen, de marmergrondel en één kruising, de kruiskarper. Aantallen en gewicht Het vetje was qua aantallen de meest voorkomende vissoort (885 stuks, 7%). Andere veel gevangen vissoorten waren zeelt (34 stuks, %) en ruisvoorn (95 stuks, 8%). Qua gewicht bestond de vangst voor het grootste deel uit (spiegel)karper (44%, 99 kg). Ook graskarper (23%, 50,7 kg), zeelt (6%, 36,6 kg) en snoek (8%, 9 kg) zijn qua gewicht veel gevangen. Conditie De conditie van alle vissoorten was voldoende of voldoende tot goed. De leefomstandigheden voor deze vissoorten in de Westerwoudvijver lijken goed te zijn. Roofvissen Er zijn twee roofvissoorten aangetroffen tijdens het visserijkundig onderzoek; snoek en baars. De belangrijkste roofvissoort in de Westerwoudvijver is de snoek (met een gewichtsaandeel in de vangst van 8%, 9 kg). Er zijn slechts 2 baarsjes gevangen in de Westerwoudvijver. Er zijn 30 snoeken gevangen in de vijver. Het snoekbestand is vrij omvangrijk en vertoont een redelijk evenwichtige opbouw, met zowel juveniele exemplaren (0+ en + jaarklassen), als exemplaren van oudere jaarklassen. De leefomstandigheden voor de snoek in de Westerwoudvijver zijn goed. Het water is vrij helder, wat belangrijk is voor een zichtjager als de snoek. Tevens lijkt er voor de snoek voldoende prooivis aanwezig in de vorm van vetje en andere kleine vissen, getuige ook de voldoende tot goede conditie. Daarnaast is er veel vegetatie in het water te vinden, vooral watergentiaan, wat gunstig is voor met name jonge snoek. Tussen de vegetatie kunnen zij jagen en beschutting vinden tegen predatie door hun grotere soortgenoten. Een visles voor groep 7 van Basisschool De Wartburg tijdens het visserijkundig onderzoek aan de Westerwoudvijver. 25

- Gemeentewateren te Woudenberg - 6 Resultaten visserijkundig onderzoek Zeelandvijver 6. Soortensamenstelling Tijdens de bemonstering van de Zeelandvijver zijn vissoorten gevangen. Er zijn 2.39 exemplaren gevangen, met een totaal gewicht van 36,8 kilogram. In de onderstaande tabel zijn van de gevangen vissoorten het aantal, gewicht en de lengte weergegeven. Tabel 6.2 Globaal overzicht van de gevangen vissoorten. Vissoort Aantal Min. Lengte (cm) Max. Lengte (cm) Hoeveelheid (in kg) Min. Gewicht (g) Max. gewicht (g) Baars 09 6 3 0,6 2 25 Brasem 88 8 59 39, 4 2462 Blankvoorn 209 7 25 29,9 3 95 Graskarper 6 66 90 37 3285 899 Karper* 8 67 79 53,7 5054 842 Kolblei 2 0 3 3 Kleine modderkruiper 2 2 0 0 0 Spiegelkarper* 7 69 82 58,9 6097 0940 Roofblei 7 57 66 4,8 67 2544 Rietvoorn/Ruisvoorn 2 9 20 0,4 7 02 Snoek 3 22 55 4,5 60 22 Zeelt 29 8 50 22,9 8 203 Totaal 239 36,8 * Karper en spiegelkarper zijn dezelfde vissoort, maar voor de overzichtelijkheid apart weergegeven. RELATIEF AANTALSAANDEEL IN DE VANGST, ZEELANDVIJVER, 2 DECEMBER 203 Overigen 3% Baars 5% Brasem 4% RELATIEF GEWICHTSAANDEEL IN DE VANGST, ZEELANDVIJVER, 2 DECEMBER 203 Roofblei 4% Zeelt 6% Overigen 2% Brasem 39% (Spiegel)Karper 3% Blankvoorn 88% Graskarper 0% Blankvoorn 8% 26

- Resultaten visserijkundig onderzoek Zeelandvijver - De vangst bestond qua aantallen voornamelijk uit blankvoorn (88% van het totaal aantal gevangen exemplaren, zie linkergrafiek vorige pagina), op grote afstand gevolgd door baars en brasem (respectievelijk 5% en 4%). Qua gewicht bestond de vangst voor het grootste deel uit brasem en (spiegel)karper (respectievelijk 39% en 3% van het totale vangstgewicht, zie rechtergrafiek vorige pagina). Andere qua gewicht veel gevangen soorten waren graskarper en blankvoorn (respectievelijk 0% en 8%). 6.2 Lengte-frequentie en conditie Van de belangrijkste vissoorten is de lengte-frequentieverdeling en de conditie in grafieken weergegeven. De grafieken zijn hieronder per vissoort toegelicht. Blankvoorn Er zijn 2.09 blankvoorns gevangen met een lengte die varieerde van 7 tot 25 centimeter. De conditie van de gevangen blankvoorns vertoonde vrij veel variatie maar was gemiddeld voldoende. Water : Zeelandvijver 700 LF diagram voor Blankvoorn Project : wateren Woudenberg Water : Zeelandvijver,5 Conditiediagram voor Blankvoorn 600 500 Aantallen 400 300 Conditiefactor 200 00 0 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 Lengte in cm. 0,5 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 Lengte in cm Baars Er zijn 09 baarzen gevangen met een lengte die varieerde van 6 tot 3 centimeter. De conditie van de gevangen baarzen was ruim voldoende. Water : Zeelandvijver 70 LF diagram voor Baars Water : Zeelandvijver,5 Conditiediagram voor Baars 60 50 Aantallen 40 30 Conditiefactor 20 0 0 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 55 Lengte in cm. 0,5 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 55 Lengte in cm 27

- Gemeentewateren te Woudenberg - Brasem Er zijn 88 brasems gevangen met een lengte die varieerde van 8 tot 59 centimeter. De conditie van de kleinere brasems (t/m 25 cm) was voldoende, de conditie van de grote brasems (vanaf 40 cm) was goed. Water : Zeelandvijver 20 LF diagram voor Brasem Water : Zeelandvijver,5 Conditiediagram voor Brasem 5 Aantallen 0 Conditiefactor 5 0 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 Lengte in cm. 0,5 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 Lengte in cm Zeelt Van de plantminnende vissoort zeelt zijn 29 exemplaren gevangen met een lengte die varieerde van 8 tot 50 centimeter. De conditie van de kleinere zeelten (tot ca. 30 cm) was matig tot voldoende, de conditie vab de grotere zeelten (vanaf 40 cm) was voldoende. Water : Zeelandvijver 5 LF diagram voor Zeelt Water : Zeelandvijver,5 Conditiediagram voor Zeelt 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 Lengte in cm. 0,5 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 Lengte in cm Snoek Van de roofvissoort snoek zijn 3 exemplaren gevangen met een lengte die varieerde van 22 tot 55 centimeter. De conditie van de gevangen snoeken vertoonde vrij veel spreiding, maar was gemiddeld voldoende. Water : Zeelandvijver 5 LF diagram voor Snoek Water : Zeelandvijver,5 Conditiediagram voor Snoek 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 30 40 Lengte in cm. 0,5 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 30 40 Lengte in cm 28

- Resultaten visserijkundig onderzoek Zeelandvijver - Ruisvoorn Van de plantenminnende vissoort ruisvoorn zijn 2 stuks gevangen met een lengte die varieerde van 9 tot 20 centimeter. De conditie van de gevangen ruisvoorns was voldoende. Water : Zeelandvijver 5 LF diagram voor Rietvoorn/Ruisvoorn Water : Zeelandvijver,5 Conditiediagram voor Rietvoorn/Ruisvoorn 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 Lengte in cm. 0,5 0 2 4 6 8 0 2 4 6 8 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44 Lengte in cm Karper Er zijn 8 karpers gevangen met een lengte die varieerde van 67 tot 79 centimeter. De conditie van de gevangen karpers was voldoende. Water : Zeelandvijver 5 LF diagram voor Karper Water : Zeelandvijver,5 Conditiediagram voor Karper 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 Lengte in cm. 0,5 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 Lengte in cm Spiegelkarper Er zijn 7 spiegelkarpers gevangen met een lengte die varieerde van 69 tot 82 centimeter. De conditie van de gevangen spiegelkarpers was voldoende. Water : Zeelandvijver 5 LF diagram voor Spiegelkarper Water : Zeelandvijver,5 Conditiediagram voor Spiegelkarper 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 Lengte in cm. 0,5 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 Lengte in cm 29

- Gemeentewateren te Woudenberg - Roofblei Van de exoot roofblei zijn 7 exemplaren gevangen met een lengte die varieerde van 57 tot 66 centimeter. De conditie van de gevangen roofbleien was voldoende. Water : Zeelandvijver 5 LF diagram voor Roofblei Water : Zeelandvijver,5 Conditiediagram voor Roofblei 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 00 Lengte in cm. 0,5 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 00 Lengte in cm Graskarper Er zijn 6 graskarpers gevangen met een lengte die varieerde van 66 tot 90 centimeter. De conditie van de gevangen graskarpers was ruim voldoende. Water : Zeelandvijver 5 LF diagram voor Graskarper Water : Zeelandvijver,5 Conditiediagram voor Graskarper 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 Lengte in cm. 0,5 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 Lengte in cm Verder zijn nog twee kolbleien (van centimeter) en één kleine modderkruiper (van 2 centimeter) gevangen. Graskarper en zeelt gevangen in de Zeelandvijver. 30

- Resultaten visserijkundig onderzoek Zeelandvijver - 6.3 Bespreking Soorten Tijdens de visstandbemonstering van de Zeelandvijver zijn vissoorten aangetroffen. De soortdiversiteit is daarmee vrij hoog te noemen. Tot de hoofdgroep eurytope vissoorten (geen voorkeur voor planten of stroming) behoren de soorten baars, brasem, blankvoorn en karper. Tot de groep limnofiele vissoorten (soorten die behoren tot het plantenrijke milieu met stilstaand water) behoren graskarper, snoek, ruisvoorn, kleine modderkruiper en zeelt. Verder is één reofiele vissoort (voorkeur voor stromend water) aangetroffen, dit was de roofblei. Aantallen en gewicht De blankvoorn was qua aantallen de meest voorkomende vissoort (2.09 stuks, 88%). Andere vrij veel gevangen vissoorten waren baars (09 stuks, 5%) en brasem (88 stuks, 4%). Qua gewicht bestond de vangst voor het grootste deel uit brasem (39%, 39, kg) en (spiegel)karper (3%, 2,6 kg). Ook graskarper (0%, 37 kg) en blankvoorn (8%, 29,9 kg) zijn qua gewicht redelijk veel gevangen. Conditie De conditie van alle vissoorten was voldoende of beter. De leefomstandigheden voor deze vissoorten in de Zeelandvijver lijken dus goed te zijn. Roofvissen Er zijn drie roofvissoorten aangetroffen tijdens het visserijkundig onderzoek; roofblei (met een gewichtsaandeel in de vangst van 4%, 4,8 kg), snoek (%, 4,5 kg) en baars (<%, 0,6 kg). Er zijn tijdens het visserijkundig onderzoek 7 roofbleien gevangen. Deze vissen zijn waarschijnlijk in de vijver terecht gekomen met de uitzet van blankvoorn in 200 en 20. Deze soort zal zich in de Zeelandvijver niet voortplanten, omdat hiervoor stromend water nodig is. Er zijn 3 snoeken gevangen in de vijver. Het snoekbestand is vrij klein, maar vertoont een vrij evenwichtige opbouw, met zowel 0+-snoekjes (lengte rond 25-26 cm) als enkele vissen van oudere jaarklassen. De leefomstandigheden voor de snoek in de Zeelandvijver zijn goed. Het water is helder, er zijn veel waterplanten en er is voldoende prooivis aanwezig (vooral blankvoorn, getuige ook de voldoende conditie). Er is vrij veel baars gevangen (09 stuks), waarvan het merendeel van de 0+ jaarklasse (lengte rond 7 centimeter). Ook zijn enkele baarzen gevangen van de + jaarklassen (lengte rond 0 centimeter). 3

- Gemeentewateren te Woudenberg - 7 Resultaten visserijkundig onderzoek Wipperveldvijver 7. Soortensamenstelling Tijdens de bemonstering van de Wipperveldvijver zijn 6 vissoorten gevangen. Er zijn 23 exemplaren gevangen, met een totaal gewicht van 26,8 kilogram. In de onderstaande tabel zijn van de gevangen vissoorten het aantal, gewicht en de lengte weergegeven. Tabel 7.3 Globaal overzicht van de gevangen vissoorten. Vissoort Aantal Min. Lengte (cm) Max. Lengte (cm) Hoeveelheid (in kg) Min. Gewicht (g) Max. gewicht (g) Baars 4 5 5 0, 40 Blankvoorn 5 5 4 0,2 28 Karper 6 59 68 25,7 34 529 Rietvoorn/Ruisvoorn 7 8 0,2 3 72 Snoek 2 34 35 0,5 24 265 Vetje 75 4 5 0, 0 Totaal 23 26,8 RELATIEF AANTALSAANDEEL IN DE VANGST, WIPPERVELDVIJVER, DECEMBER 203 Overigen 6% Blankvoorn 7% Rietvoorn/ Ruisvoorn 5% RELATIEF GEWICHTSAANDEEL IN DE VANGST, WIPPERVELDVIJVER, DECEMBER 203 Snoek 2% Overigen 2% Vetje 82% Karper 96% De vangst bestond qua aantallen voornamelijk uit vetje (82% van het totaal aantal gevangen exemplaren, zie linkergrafiek), op grote afstand gevolgd door blankvoorn en ruisvoorn (respectievelijk 7% en 5%). Qua gewicht bestond de vangst bijna geheel uit karper (96% van het totale vangstgewicht, zie rechtergrafiek). 32

- Resultaten visserijkundig onderzoek Wipperveldvijver - 7.2 Lengte-frequentie en conditie Aantallen 90 80 70 60 50 40 30 Van de belangrijkste vissoorten is de lengte-frequentieverdeling en de conditie in grafieken weergegeven. De grafieken zijn hieronder per vissoort toegelicht. Vetje LF diagram voor Vetje Water : Wipperveldvijver Van het vetje zijn in 75 exemplaren 00 gevangen met een lengte die varieerde van 4 tot 5 centimeter. Vissen kleiner dan 0 cm lengte worden vanwege de grote onnauwkeurigheid bij het wegen in het veld niet gewogen, waardoor ook geen conditie bepaald kan worden. 20 0 0 0 2 3 4 5 6 7 8 9 0 2 Lengte in cm. Blankvoorn Er zijn 5 blankvoorns gevangen met een lengte die varieerde van 5 tot 4 centimeter. De conditie van de gevangen blankvoorns was voldoende. Water : Wipperveldvijver 5 LF diagram voor Blankvoorn Water : Wipperveldvijver,5 Conditiediagram voor Blankvoorn 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 Lengte in cm. 0,5 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 Lengte in cm Ruisvoorn Van de plantenminnende vissoort ruisvoorn zijn stuks gevangen met een lengte die varieerde van 7 tot 8 centimeter. De conditie van de gevangen ruisvoorns was voldoende. Water : Wipperveldvijver 5 LF diagram voor Rietvoorn/Ruisvoorn Water : Wipperveldvijver,5 Conditiediagram voor Rietvoorn/Ruisvoorn 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 Lengte in cm. 0,5 0 2 4 6 8 0 2 4 6 8 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44 Lengte in cm 33

- Gemeentewateren te Woudenberg - Karper Er zijn 6 karpers gevangen met een lengte die varieerde van 59 tot 68 centimeter. De conditie van de gevangen karpers was voldoende. Water : Wipperveldvijver 5 LF diagram voor Karper Water : Wipperveldvijver,5 Conditiediagram voor Karper 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 Lengte in cm. 0,5 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 Lengte in cm Verder zijn nog vier baarzen (van 5 tot 5 centimeter) en twee snoeken (van 34 en 35 centimeter) gevangen. 7.3 Bespreking Soorten Tijdens de visstandbemonstering van de Wipperveldvijver zijn 6 vissoorten aangetroffen. De soortdiversiteit is daarmee laag te noemen. Tot de hoofdgroep eurytope vissoorten (geen voorkeur voor planten of stroming) behoren de soorten baars, blankvoorn en karper. Tot de groep limnofiele vissoorten (soorten die behoren tot het plantenrijke milieu met stilstaand water) behoren ruisvoorn, vetje en zeelt. Er zijn geen reofiele vissoorten (voorkeur voor stromend water) aangetroffen. Aantallen en gewicht Het vetje was qua aantallen verreweg de meest voorkomende vissoort (75 stuks, 82%). Andere regelmatig gevangen vissoorten waren blankvoorn en ruisvoorn (respectievelijk 5 stuks, 7% en stuks, 5%). Qua gewicht bestond de vangst voor het grootste deel uit karper (96%, 25,7 kg). Conditie De conditie van alle vissoorten was voldoende. De leefomstandigheden voor deze vissoorten in de Wipperveldvijver lijken dus goed te zijn. Roofvissen Er zijn twee roofvissoorten aangetroffen tijdens het visserijkundig onderzoek; snoek en baars. Van beide soorten zijn slechts enkele exemplaren aangetroffen. 34

- Resultaten visserijkundig onderzoek Steenvijver - 8 Resultaten visserijkundig onderzoek Steenvijver 8. Soortensamenstelling Tijdens de bemonstering van de Steenvijver zijn 8 vissoorten en één hybride (kruiskarper) gevangen. Er zijn 673 exemplaren gevangen, met een totaal gewicht van 5,9 kilogram. In de onderstaande tabel zijn van de gevangen vissoorten het aantal, gewicht en de lengte weergegeven. Tabel 8.4 Globaal overzicht van de gevangen vissoorten. Vissoort Aantal Min. Lengte (cm) Max. Lengte (cm) Hoeveelheid (in kg) Min. Gewicht (g) Max. gewicht (g) Baars 7 2 7 0,3 9 60 Blankvoorn 376 4 22 3,9 0 27 Giebel 28 0 28 8,4 6 424 Karper 4 4, 07 07 Kolblei 4 5 2 0 7 Kruiskarper 26 26 0,3 320 320 Riviergrondel 7 9 3 0,2 7 20 Rietvoorn/Ruisvoorn 235 4 6,3 48 Zeelt 4 4 23 0,4 42 9 Totaal 673 5,9 RELATIEF AANTALSAANDEEL IN DE VANGST, STEENVIJVER, DECEMBER 203 Overigen 3% RELATIEF GEWICHTSAANDEEL IN DE VANGST, STEENVIJVER, DECEMBER 203 Rietvoorn/ Ruisvoorn 8% Overigen 8% Blankvoorn 24% Blankvoorn 56% Rietvoorn/ Ruisvoorn 35% Karper 7% Riviergrondel 2% Giebel 4% Giebel 53% De vangst bestond qua aantallen voornamelijk uit blankvoorn en ruisvoorn (56% en 35% van het totaal aantal gevangen exemplaren, zie linkergrafiek). Qua gewicht bestond de vangst voor het grootste deel uit giebel en blankvoorn (respectievelijk 53% en 24% van het totale vangstgewicht, zie rechtergrafiek). 35

- Gemeentewateren te Woudenberg - 8.2 Lengte-frequentie en conditie Van de belangrijkste vissoorten is de lengte-frequentieverdeling en de conditie in grafieken weergegeven. De grafieken zijn hieronder per vissoort toegelicht. Blankvoorn Er zijn 376 blankvoorns gevangen met een lengte die varieerde van 4 tot 22 centimeter. De conditie van de gevangen blankvoorns was voldoende. Water : Steenvijver 200 LF diagram voor Blankvoorn Water : Steenvijver,5 Conditiediagram voor Blankvoorn 75 50 Aantallen 25 00 75 Conditiefactor 50 25 0 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 Lengte in cm. 0,5 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 Lengte in cm Ruisvoorn Van de plantminnende vissoort ruisvoorn zijn 235 stuks gevangen met een lengte die varieerde van 4 tot 6 centimeter. De conditie van de gevangen ruisvoorns was matig. Water : Steenvijver 80 LF diagram voor Rietvoorn/Ruisvoorn Water : Steenvijver,5 Conditiediagram voor Rietvoorn/Ruisvoorn 70 60 Aantallen 50 40 30 Conditiefactor 20 0 0 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 Lengte in cm. 0,5 0 2 4 6 8 0 2 4 6 8 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44 Lengte in cm 36

- Resultaten visserijkundig onderzoek Steenvijver - Giebel Er zijn 28 giebels gevangen met een lengte die varieerde van 0 tot 28 centimeter. De conditie van de gevangen giebels was voldoende tot goed. Water : Steenvijver 20 LF diagram voor Giebel Water : Steenvijver,5 Conditiediagram voor Giebel 5 Aantallen 0 Conditiefactor 5 0 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 Lengte in cm. 0,5 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 Lengte in cm Riviergrondel Van de riviergrondel zijn 7 exemplaren gevangen met een lengte die varieerde van 9 tot 3 centimeter. De conditie van de gevangen riviergrondels was voldoende. Water : Steenvijver 0 LF diagram voor Riviergrondel Water : Steenvijver,5 Conditiediagram voor Riviergrondel 9 8 7 Aantallen 6 5 4 Conditiefactor 3 2 0 0 2 4 6 8 0 2 4 6 8 20 Lengte in cm. 0,5 0 2 3 4 5 6 7 8 9 0 2 3 4 5 6 7 8 9 20 Lengte in cm Baars Er zijn 7 baarzen gevangen met een lengte die varieerde van 2 tot 7 centimeter. De conditie van de gevangen baarzen was ruim voldoende. Water : Steenvijver 5 LF diagram voor Baars Water : Steenvijver,5 Conditiediagram voor Baars 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 55 Lengte in cm. 0,5 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 55 Lengte in cm 37

- Gemeentewateren te Woudenberg - Zeelt Van de plantminnende vissoort zeelt zijn 4 exemplaren gevangen met een lengte die varieerde van 4 tot 23 centimeter. De conditie van de gevangen zeelten was matig. Water : Steenvijver 5 LF diagram voor Zeelt Water : Steenvijver,5 Conditiediagram voor Zeelt 4 Aantallen 3 2 Conditiefactor 0 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 Lengte in cm. 0,5 0 5 0 5 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 Lengte in cm Verder zijn nog vier kolbleien (van 5 tot 2 centimeter), één karper (van 4 centimeter) en één kruiskarper (van 26 centimeter) gevangen. 8.3 Bespreking Soorten Tijdens de visstandbemonstering van de Steenvijver zijn 8 vissoorten aangetroffen. De soortdiversiteit is daarmee vrij hoog voor een dergelijke kleine vijver. Tot de hoofdgroep eurytope vissoorten (geen voorkeur voor planten of stroming) behoren de soorten baars, blankvoorn, giebel, kolblei en karper. Tot de groep limnofiele vissoorten (soorten die behoren tot het plantenrijke milieu met stilstaand water) behoren ruisvoorn en zeelt. Verder is één reofiele vissoort (voorkeur voor stromend water) aangetroffen, dit was de riviergrondel. Tevens is nog één hybride gevangen, de kruiskarper. Aantallen en gewicht De blankvoorn en de ruisvoorn waren qua aantallen de meest voorkomende vissoorten (respectievelijk 376 stuks, 56% en 235 stuks, 35%). Qua gewicht bestond de vangst voor het grootste deel uit giebel (53%, 8,4 kg) en blankvoorn (24%, 3,9 kg). Conditie De conditie van de meeste vissoorten was voldoende of voldoende tot goed. Alleen van ruisvoorn en zeelt was de conditie matig. Er is geen duidelijk aanwijsbare oorzaak te vinden voor de matige conditie van deze vissoorten. Mogelijk ondervinden ze veel concurrentie voor voedsel van blankvoorn en giebel. 38

- Resultaten visserijkundig onderzoek Steenvijver - Roofvissen Er is één roofvissoort aangetroffen tijdens het visserijkundig onderzoek; de baars. Van deze soort zijn 7 exemplaren gevangen van 2 tot 7 centimeter lengte. Een van de grotere karpers gevangen in de Westerwoudvijver. 39

- Gemeentewateren te Woudenberg - 9 Knelpunten en aanbevelingen 9. Knelpunten Visstand De visstand in de vier vijver tezamen bestaat vooral uit kleine (<5-20 cm) vis, voornamelijk blankvoorn en vetje, en grote vissen vanaf ca. 40-45 centimeter lengte. De middenklasse vis ontbreekt vrijwel volledig (vis tussen ±5-20 en 40-45 cm). 400 785 805 LF diagram voor alle vis 350 300 250 Aantallen 200 50 00 50 0 0 0 20 30 40 50 60 70 80 90 00 0 20 Lengte in cm. Vrijwel alle kleine vis is met het elektrovisapparaat gevangen in de beschutting van de oevervegetatie. Tijdens het visserijkundig onderzoek zijn in diverse vijvers aalscholvers waargenomen en is vis gevangen met verwondingen (zowel oude, geheelde als verse verwondingen) die overduidelijk zijn veroorzaakt door aalscholvers. Ook door de HSV wordt aangegeven dat in de vijvers regelmatig aalscholvers worden gesignaleerd. Dit alles wijst op een grote invloed van aalscholvers op de visstand. Beschutting In de vijvers te Woudenberg is in de zomerperiode voor de visstand voldoende beschutting tegen predatie door aalscholvers te vinden door de vele waterplanten. Maar in de winter, als de waterplanten grotendeels zijn afgestorven, hebben aalscholvers in de vijvers vrij spel, vooral in de Westerwoudvijver is dit het geval. Slechts wat oeverbegroeiing en enkele in het water hangende takken bieden dan nog enige beschutting. 40

- Knelpunten en aanbevelingen - Bevisbaarheid De bevisbaarheid van de gemeentewateren in Woudenberg is vrij matig. De vele waterplanten in de zomer verminderen de bevisbaarheid voor sportvissers in alle vijvers. Vooral de grote velden van waterlelie in de Wipperveldvijver en de Steenvijver en de velden watergentiaan in de Westerwoudvijver en plaatselijk ook de Zeelandvijver, zijn hier de oorzaak van. Daarnaast vormen in de meeste vijvers ook onderwaterplanten een probleem zoals sterrekroos en hoornblad. 9.2 Aanbevelingen Visstandbeheer Het uitzetten van vis in de gemeentewateren van Woudenberg is een goede mogelijkheid om de visstand en de sportvisserijmogelijkheden te verbeteren. Wel dient bij uitzettingen rekening gehouden te worden met de grote invloed die de aalscholver heeft op het visbestand. Het uitzetten van witvis zoals blankvoorn, kleine brasem en winde heeft meestal weinig zin. Ervaring leert dat een groot deel van de uitgezette witvis < 40 cm vaak in korte tijd door aalscholvers wordt weggevangen. Verder zijn de brasem en blankvoorn die wordt aangeboden in de handel, vaak afkomstig van groot water (zoals rivieren). Deze vissen hebben moeite zich aan te passen aan de omstandigheden in kleinere stilstaande wateren. Dit leidt na enkele maanden meestal tot een aanzienlijke sterfte onder de uitgezette vis. Gelet op het bovenstaande en de huidige visstand, wordt aanbevolen om kleine karper en/of grote brasem uit te zetten in de Westerwoudvijver. Als directe bestrijder van waterplanten kan daarnaast in de Woudenbergse vijvers ook nog graskarper worden uitgezet. Westerwoudvijver De HSV wil de visstand in de Westerwoudvijver verbeteren voor de wedstrijdvisserij. In deze vijver worden regelmatig wedstrijden gevist. Hiertoe zijn een aantal opties: het uitzetten van karper of grote brasem. Karper De karper is een zeer populaire makkelijk vangbare sportvissoort die met diverse methoden kan worden belaagd. Tevens zijn ze door hun formaat goed bestand tegen predatie door aalscholvers. Indien besloten wordt karper uit te zetten, wordt aanbevolen kleine karpers uit te zetten. Kleine schub- of spiegelkarpers tot circa 50 cm zijn mooie sportvissen voor de wedstrijdvisserij, maar ook voor recreatie- en jeugdvissers. Door zowel spiegel- als schubkarpers uit te zetten kan een bestand ontstaan met een grote diversiteit aan beschubbingsvormen, wat door sportvissers vaak extra wordt gewaardeerd. 4

- Gemeentewateren te Woudenberg - Om de karpers klein te houden kun je vissen vanaf circa 30-40 cm in hoge dichtheden (min. 300 kg/ha) uitzetten. Exemplaren groter dan 50-60 cm kunnen eventueel jaarlijks of iedere 2 tot 3 jaar worden verwijderd en elders worden uitgezet. Karpersterfte Het uitzetten van karper is de laatste jaren riskant gebleken op kleinere en afgesloten wateren. In een aantal gevallen treedt in het voorjaar sterfte op onder het oorspronkelijke karperbestand. Om de verspreiding van ziekten door het uitzetten van vreemde karpers zoveel mogelijk te voorkomen, dienen de karpers te worden betrokken bij gereputeerde vishandelaren, hoewel ook dit geen garantie biedt. De vereniging dient het risico te onderkennen dat na een uitzetting sterfte onder het al aanwezige karperbestand kan optreden. Grote brasem Een andere optie om de visstand in de Westerwoudvijver aantrekkelijker te maken voor (o.a.) de wedstrijdvisserij, is het uitzetten van grote (>40 cm) brasem. Indien ervoor wordt gekozen om grote brasem uit te zetten, wordt aanbevolen om ongeveer 200-300 kg/ha uit te zetten. Het is erg belangrijk zekerheid te hebben over de afkomst van de pootvis. Zoals al eerder vermeld is de meeste brasem die wordt aangeboden in de handel afkomstig van groot water (zoals IJsselmeer en grote rivieren). Deze vissen hebben grote moeite zich aan te passen met meestal een aanzienlijke sterfte onder de uitgezette vis als gevolg. Het is daarom aan te raden de vis te betrekken van vishandelaren die vis verkopen afkomstig uit klein water óf, wat natuurlijk nog beter is, (op vijvers) gekweekte vis aan te kopen. Deze vissen hebben als voordeel dat ze gewend zijn aan het leven in (kweek-)vijvers en het aanwezige voedsel, waardoor ze dus uitermate geschikt zijn om te worden uitgezet in (vis)vijvers. Graskarper Om de overlast door de onderwaterplanten in de vijvers in Woudenberg te verminderen, kan worden overwogen om graskarper uit te zetten. De dichtheid voor uitzet dient ongeveer 00 kg/ha te bedragen. Voorwaarde is wel dat er grote (> 40 centimeter lengte) graskarpers uitgezet worden. Het is belangrijk dat de uit te zetten graskarpers niet te klein zijn, om predatie door aalscholvers zo veel mogelijk te voorkomen. De graskarper is door zijn kracht en vechtlust een populaire sportvis. De vissoort werd in het verleden door diverse waterbeheerders uitgezet als natuurvriendelijke waterplantenbeheerder. De vis eet vrijwel alleen plantaardig materiaal en door de uitzet van graskarpers kunnen 42

- Knelpunten en aanbevelingen - mechanisch maaibeheer en andere milieuonvriendelijke manieren van maaibeheer achterwege blijven. Let op, graskarpers eten vrijwel alleen zacht plantenmateriaal. Als zachte waterplanten niet (meer) beschikbaar zijn wordt overgeschakeld op hardere waterplanten en oeverplanten zoals riet en lisdodde. Taaie drijfbladvegetatie zoals watergentiaan, waterlelie en gele plomp worden (vrijwel) niet gegeten. Bescherming visstand tegen aalscholver Om de visstand tegen predatie door aalscholvers te beschermen kunnen slechts preventieve maatregelen genomen worden. De aalscholver is immers een beschermde vogelsoort. Van belang is dat er voor vissen voldoende structuren in het water zijn die schuilmogelijkheid bieden. In de gemeentewateren van Woudenberg is plaatselijk al structuur aanwezig, waterplanten in de zomerperiode, oevervegetatie zoals riet en lisdodde en ingroeiende takken van bomen en struiken. In de winterperiode sterven de waterplanten echter grotendeels af en blijft alleen de beschutting van de oevervegetatie en ingroeiende takken over. Vooral in de Westerwoudvijver is in de winter een gebrek aan schuilmogelijkheden. Om vissen meer schuilgelegenheid te bieden, vooral in de winterperiode als alle waterplanten zijn afgestorven, kan gebruik gemaakt worden van onderwaterstructuren. Deze structuren zijn van groot belang voor vis. Niet alleen als schuilmogelijkheid tegen aalscholvers, maar ook voor diverse andere toepassingen. Zo kunnen onderwaterstructuren dienst doen als paaisubstraat (bijvoorbeeld voor baars) en als foerageergebied (bijvoorbeeld voor snoek die in een hinderlaag ligt). Daarnaast vormen onderwaterstructuren een goede ondergrond voor mosseltjes en (draad)algen om op te groeien, wat door vissen weer als voedselbron gebruikt kan worden. Een school blankvoorns die beschutting zoekt tussen de takken. 43

- Gemeentewateren te Woudenberg - Als onderwaterstructuren kunnen bijvoorbeeld bomen, takkenbossen (rijshout) of oude kerstbomen worden gebruikt. Deze laatste dienen dan wel te worden verzwaard om af te kunnen zinken. De levensduur van degelijke onderwaterstructuren is ongeveer 0 jaar. Hierna is het hout zover achteruitgegaan (verrot), dat het zijn waarde voor vis verliest. Door het gebruik van diverse soorten hout en takken kunnen verschillende effecten bereikt worden. Als bijvoorbeeld kerstbomen gebruikt worden, zal meer kleinere vis tot de structuren aangetrokken worden, omdat de dichtheid van de takken en dus de beschutting groot is. Als takken of bomen worden gebruikt met een minder grote dichtheid, zoals eiken of beuken, dan zullen grotere vissen worden aangetrokken. Indien de structuren in de oeverzones worden aangebracht, dient dit bij voorkeur op locaties te gebeuren waar weinig gevist of gerecreëerd wordt, zodat de bevisbaarheid van het water niet verminderd. Voorgesteld wordt om in de Westerwoudvijver structuren in de oever aan te leggen in de vorm van bomen of takken. Deze dienen met de kruin richting het water gelegd te worden. Aanbevolen wordt de structuren aan te leggen aan de wegkant van de vijver. Vanaf deze zijde is sportvissen verboden en kunnen de structuren aangelegd worden zonder dat visplekken verloren gaan en de bevisbaarheid van de vijver verminderd. In de oeverzone aangebrachte bomen, takken en andere onderwaterstructuren bieden vissen een schuilplaats en beschutting tegen de aalscholver. Maaien Om de bevisbaarheid van de vijvers in Woudenberg te verbeteren, wordt aanbevolen een deel van de drijfbladvegetatie te verwijderen. Het is belangrijk niet alle drijfbladvegetatie te verwijderen, omdat deze van groot belang is voor de visstand als paai-, opgroei-, foerageergebied en schuilmogelijkheid. 44

- Knelpunten en aanbevelingen - In samenspraak met de gemeente kan worden bekeken op welke wijze een deel van de vegetatie wordt verwijderd. Hiervoor zijn verschillende opties: maaien en machinaal verwijderen. Maaien Ten behoeve van de visstand en sportvisserij dient bij het maaien met het volgende rekening gehouden te worden: Door maaien in het voorjaar en de zomermaanden kan veel schade worden toegebracht aan paaiende vissen, afgezette eieren, larven en visbroed. Zo laat mogelijk in het jaar maaien zodat de water- en oeverplanten als paai- en opgroeigebied kunnen dienen heeft de voorkeur. Het verwijderen van al het maaisel uit het water. Hierdoor worden lage zuurstofgehalten ten gevolge van de afbraak van plantenresten en een plaatselijk slechte bevisbaarheid voorkomen. Kleinschalig en gespreid maaien in tijd en ruimte. Door het plaatselijk sparen van de vegetatie, bijvoorbeeld in de eerste drie meter langs de oever, blijven paai- en opgroeihabitat en schuilgelegenheid voor vis beschikbaar. De veel beviste delen kunnen regelmatiger worden gemaaid om voldoende goed bevisbare delen in het water te behouden. Het gebruiken van de meest visvriendelijke maaimethode. Handmatig maaien, de maaikorf, de maai/harkcombinatie en de maaiboot (zonder sleepmes) worden - in aflopende volgorde - als het meest natuurvriendelijk beschouwd. Om opwoeling van bodemslib zoveel mogelijk te beperken dient de maaibalk zich zeker 0 centimeter boven de bodem te bevinden. De HSV kan ook zelf drijfbladvegetatie maaien of bijhouden door middel van een zogenaamde schoef. Een schoef bestaat uit het mes van een kantenhakker of zeis die in het midden is vast gelast aan een ijzeren stok. Aan het uiteinde van deze staaf zit een ring en daaraan is een touw bevestigd. De schoef wordt in het water geplaatst en daarna met het touw naar de kant getrokken. Het mes snijdt de wortelende waterplanten los. De schoef kan het best vanuit een boot in het water gelegd worden en daarna met het touw naar de kant getrokken worden. Men kan ook de schoef vanaf de kant in het water gooien. Dit is echter veel minder nauwkeurig en potentieel gevaarlijk door het scherpe snijvlak van de zeis. De schoef is te bestellen bij Sportvisserij Zuidwest Nederland (www.sportvisserijzwn.nl, via de webwinkel) en kost 50 euro. 45

- Gemeentewateren te Woudenberg - Machinaal verwijderen Een andere, nog betere optie is de drijfbladvegetatie geheel te verwijderen. Dus niet te maaien, waarna de plant weer kan doorgroeien, maar de plant met wortelstokken en al te verwijderen, bijvoorbeeld door middel van een kraan. Voor bijvoorbeeld de Wipperveldvijver is dit een prima methode om voor langere tijd de bevisbaarheid te verbeteren. In deze vijver ondervinden de sportvissers veel last van waterlelie. Door bijvoorbeeld afwisselend 0 meter drijfbladvegetatie te verwijderen en de volgende 0 meter te laten staan, kunnen voldoende goede visplekken gecreëerd worden. Indien de drijfbladvegetatie zich na enige tijd weer verder gaat verspreiden kan de HSV dit zelf middels de schoef onderhouden. 9.3 Evaluatieonderzoek en subsidie Hengelvangstregistratie Sportvisserij Nederland heeft een nieuwe website en app ontwikkeld. Er zijn een aantal zaken veranderd, maar het voornaamste is dat het registreren van vangsten nu leuker en makkelijker is. Vangsten zijn te registreren op www.mijnvismaat.nl. De app is gratis te downloaden. Voor meer informatie mail naar: info@mijnvismaat.nl Voor wedstrijdregistraties wordt een aparte module ontwikkeld. Vervolgonderzoek Eventueel kan over een aantal jaren weer een visserijkundig onderzoek worden uitgevoerd, om opnieuw de samenstelling en kwaliteit van de visstand vast te leggen. Er kan dan worden bekeken in hoeverre de voorgestelde maatregelen zijn uitgevoerd en wat voor effect deze maatregelen op de visstand hebben gehad. Ook kan dan worden bekeken of aanvullende maatregelen wenselijk zijn. De online verenigingsservice Sportvisserij Nederland werkt samen met de federaties aan een optimale service naar de verenigingen toe. Deze service wordt aangeboden via de website www.hsvservice.nl (ook te benaderen via www.sportvisserijnederland.nl). Hier vindt u praktische informatie over: bestuur controle jeugdwerk promotie visstandbeheer vrijwilligers wedstrijden ledenactiviteiten De informatie is in de vorm van infobladen, handleidingen, veldgidsen en brochures beschikbaar als downloads (PDF). U vindt op de verenigingsservice ook informatieve (instructie)video's en de mogelijkheid om materialen te bestellen, een online cursus te volgen of u op te geven voor een praktische cursus bij Sportvisserij Nederland. Met de informatie op de verenigingsservice kunnen verenigingen en hun vrijwilligers direct aan de slag met hun activiteiten. 46

- Knelpunten en aanbevelingen - Subsidie Het Fonds Verbetering Sportvisserijmogelijkheden heeft als doel activiteiten van de aangesloten hengelsportverenigingen te stimuleren en duurzame verbetering van de sportvisserijmogelijkheden te ondersteunen. Het Fonds Verbetering Sportvisserijmogelijkheden kan activiteiten ondersteunen op het gebied van voorzieningen aan het viswater, voor de visstand of voor de sportvissers visies, plannen en onderzoek voorlichting en promotie Om een idee te geven: aanleg van een paaigebied, een beluchtingsinstallatie, beschermingsconstructies tegen aalscholvers, een schuilhut, een eigen clubhuis, trailerhellingen, vissteigers, visbotenhavens, bijzonder promotie- of jeugdactiviteiten, een groots jeugdkamp. De maximale bijdrage wordt jaarlijks door het bestuur van Sportvisserij Nederland vastgesteld. Kijk voor de meest actuele info op de website sportvisserijnederland.nl en kijk bij: verenigingsservice: bestuur. 47

- Literatuur - Literatuur Klein Breteler, J.G.P. & G.A.J. de Laak, 2003. Lengte-gewichtsrelaties Nederlandse vissoorten. OVB onderzoeksrapport OND00074, 3p. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. STOWA, 2002. Handboek Visstandbemonstering. Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer. Rapport 2002/07. STOWA, Utrecht. Zoetemeyer, R.B., & B.J. Lucas, 2007. Basisboek visstandbeheer. Sportvisserij Nederland, Bilthoven. 49

- Bijlagen - Bijlagen Bijlage I Viswaterrichtlijn... 52 Bijlage II Profiel van de gevangen vissoorten... 53 5

- Gemeentewateren te Woudenberg - Bijlage I Viswaterrichtlijn De viswaterrichtlijn van de EU (EU richtlijn 2006/44) wordt in Nederland ingevuld aan de hand van de functie Water voor karperachtigen. In het nationaal waterplan is de functie Water voor karperachtigen toegekend aan alle rijkswateren. Er is geen Water voor zalmachtigen aangewezen. Het doel van de viswaterrichtlijn is de kwaliteit te beschermen of te verbeteren van stromend of stilstaand zoet water, waarin vissen leven of, indien de verontreiniging zou worden verminderd, zouden kunnen leven 2. De richtlijn is gericht op een gezond ecosysteem en op economische benutting. De doelstellingen voor de functie Water voor karperachtigen zijn vastgelegd in het BKMW (Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water 3 ). In het BKMW zijn tevens gedetailleerde eisen aangegeven ten aanzien van de meetfrequentie van de verschillende parameters en de wijze van toetsing. De KRW bepaalt dat de viswaterrichtlijn wordt ingetrokken 22 december 203, aangezien er van wordt uit gegaan dat bepalingen van de KRW bescherming bieden aan watersystemen. Normdoelstelling Water voor karperachtigen parameter eenheid norm Zuurgraad ph 6,5 ph 9,0* schommelingen in de ph ten opzichte van de natuurlijke ph waarde mogen niet meer dan ½ ph eenheid binnen de hierboven gestelde waarde bedragen mits deze schommelingen niet de schadelijke werking van andere in het water aanwezige stoffen verhogen Temperatuur C de verhoging ten opzichte van de natuurlijke waarde dient minder te zijn dan: 3 C,met dien verstande dat de maximale temperatuur van het water de volgende waarde niet mag overschrijden:28 C en dat voor wateren waarin soorten kunnen voorkomen die koud water nodig hebben voor de voortplanting, de temperatuur gedurende de voortplantingperiode de volgende waarde niet mag overschrijden 0 C Gesuspendeerde mg/l 50 (rekenkundig gemiddelde van de uitkomsten van het onderzoek) stoffen Smaak - de in een oppervlaktewaterlichaam aanwezige vissen mogen niet worden gekenmerkt door een onnatuurlijke smaak zoals deze in het bijzonder kan optreden door de invloed van fenolen of olie Olie - Geen zichtbare oliefilm op het wateroppervlak of oliebezinksel op de bodem. Geen schadelijke effecten voor de vissen door produkten op oliebasis Fosfaat µgp/l 200* De aangegeven waarde betreft het rekenkundig gemiddelde van de waarnemingen en is niet van toepassing op een oppervlaktewaterlichaam waarin zich geen overmatige groei van hogere waterplanten voordoet en het gemiddelde gehalte aan de algenbiomassa gedurende de maanden april tot en met september lager dan of gelijk is aan 00 µg/l chlorofyl-a Ammonium mg N/l 0,8*Bij een watertemperatuur van minder dan 0 C geldt als norm: 4,0 Biochemisch mg O 2/l 0 zuurstofverbruik Zuurstof mg O 2/l 6* Ammoniak µg N/l 20 Residueel chloor µg 5 HOCI/l Nitiret µg N/l 300 Koper µg Cu/l 30 Zink µg Zn/l 200 * Overschrijdingen van de norm als gevolg van een natuurlijke gesteldheid van de bodem en de invloed daarvan op het water worden niet beschouwd als overschrijding Nationaal Waterplan 2009-205, uitgave van het Min. van V&W, het Min. van VROM en het Min. LNV, 22 december 2009 2 Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren 200-205 Min. van V&W, Rijkswaterstaat december 2009 3 http://wetten.overheid.nl/bwbr0003633/geldigheidsdatum_23-03-200 52

- Bijlagen - Bijlage II Profiel van de gevangen vissoorten BAARS (Perca fluviatilis) Leefomgeving De baars is een algemene vissoort die in vele stilstaande of langzaam stromende wateren voorkomt. Hij leeft en jaagt in scholen, die in de regel uit individuen van gelijke grootte bestaan. Deze scholen bestaan meestal uit ongeveer 50 tot 200 exemplaren, maar ook veel grotere scholen zijn wel waargenomen. Hieruit blijkt de voorkeur van de baars voor ruim water, zoals meren, plassen, kanalen en rivieren. Toch komt de baars ook in kleinere wateren voor. Snelstromend water wordt echter gemeden. Omdat de baars op het zicht jaagt, dient het water helder te zijn. Open water is favoriet, maar vooral jonge baars houdt zich graag tussen de waterplanten in de oeverzone op. Voortplanting De paaitijd valt in de maanden maart, april en mei, bij een watertemperatuur van meer dan 8 C. Vooral ondergelopen gebieden, waar de temperatuur in het ondiepe water snel kan stijgen, zijn geliefd als paaiplaats, maar ook tal van andere ondiepe plekken zijn geschikt. Voedsel De jonge baars leeft voornamelijk van dierlijk plankton. Later worden hier ook andere ongewervelde dieren, zoals aasgarnalen en vlokreeften, aan toegevoegd. Wanneer de baars een lengte van meer dan 0 cm heeft bereikt, gaat vis(broed) in toenemende mate deel uitmaken van het voedselpakket. Baars heeft een grote voorkeur voor spiering en kleinere soortgenoten. Groei en leeftijd De groei in het eerste jaar bedraagt 6 tot 8 cm. De maximale lengte is circa 50 cm. Binnen twee à drie jaar worden baarzen geslachtsrijp. Er is geen vaste leeftijd, lengte of gewicht waarbij baars volwassen is. Dit komt doordat de baars dwerggroei kan vertonen, waarbij hij klein blijft maar toch geslachtsrijp wordt. 53

- Gemeentewateren te Woudenberg - BITTERVOORN (Rhodeus amarus) Leefomgeving De bittervoorn komt voor in langzaam stromende en stilstaande wateren. Dit kunnen zowel poldersloten en kleine vijvers zijn, als grotere rivieren en meren. Hierin worden zij vooral in de plantenrijke oeverzone aangetroffen, of in de zachte stroom voor rivierduikers. De bodem bestaat meestal uit zand, grind of een dunne laag modder. De samenstelling van de bodem is niet van groot belang, zolang deze voor zoetwatermosselen geschikt is om op en in te kunnen leven. Daar de bittervoorn voor de voortplanting afhankelijk is van zoetwatermosselen, is de aanwezigheid van deze schelpdieren in het leefgebied van de bittervoorn dan ook een vereiste. Voortplanting De paaitijd van de bittervoorn begint in april en duurt tot eind juni. In deze periode gaat het mannetje op zoek naar een geschikte zoetwatermossel en vestigt hier zijn territorium omheen. Dit is geen vaste plek, want als de mossel zich verplaatst, schuift het territorium mee. Het mannetje verdedigt dit agressief tegen binnendringers. Voor de voortplanting is het noodzakelijk dat er zoetwatermosselen in het water aanwezig zijn. Verschillende grote zoetwatermosselsoorten worden geaccepteerd (Unio en Anodonta sp.). Wanneer een paairijp vrouwtje het territorium binnendringt en zich niet door het agressieve mannetje laat verjagen, vertoont hij een gedragsverandering. Hij stopt met dreigen en tracht het vrouwtje naar de mossel te leiden. Als een vrouwtje het mannetje gevolgd is en hij haar bij de mossel heeft gebracht, duwt het vrouwtje haar legbuis in de uitstroomopening van de mossel en zet er haar eitjes in af. Dit gebeurt binnen een fractie van een seconde. Het mannetje bevrucht hierna de eitjes. Het aantal eitjes in de paaitijd varieert van 3-5 per zoetwatermossel. De 2 tot 3 mm grote eieren komen na 5 tot 7 dagen uit. De larven verlaten de mossel niet direct nadat ze zijn uitgekomen, maar blijven nog 2 tot 3 weken in de mossel om hun dooierzak te verteren. Ze klemmen zich met behulp van een doornachtige zwelling van de dooierzak in de kieuw van de mossel vast, om te voorkomen dat ze uit de mossel gespoeld worden. Wanneer ze vrij kunnen zwemmen verlaten de larven de mossel. Ze hebben dan een lengte van ongeveer mm. Voedsel Bittervoorns leven van voornamelijk plantaardig voedsel. Zij hebben, evenals andere herbivore (plantenetende) vissen, een zeer lange darm. Algen vormen het hoofdbestanddeel van het voedsel. Zij schrapen deze van stenen en andere met algen begroeide voorwerpen. Ook plantaardig afval en dierlijk voedsel, zoals kleine kreeftachtigen, insectenlarven en wormen worden gegeten. Groei en leeftijd Over de groei van de bittervoorn is weinig bekend. De maximale lengte bedraagt 0 cm. In het 2de of 3de levensjaar wordt de bittervoorn geslachtsrijp. De maximum leeftijd is 5 jaar. 54

- Bijlagen - BRASEM (Abramis brama) Leefomgeving De brasem is een zeer algemene vissoort in het Nederlandse binnenwater, die zowel in zoet als in brak water voorkomt. Oorspronkelijk is de brasem een bewoner van stilstaande wateren, zoals meren en plassen en van traag stromende, heldere benedenrivieren. Eutrofiëring (vermesting) van het binnenwater heeft ertoe geleid dat de brasemstand sterk is toegenomen. De brasem is één van de weinige soorten die nog kan gedijen in (zeer) voedselrijke wateren met weinig waterplanten en een overmatige algengroei. De brasem wordt echter ook aangetroffen in helder, plantenrijk water. Hier vinden we meestal kleinere populaties, die vooral bestaan uit goed groeiende en relatief veel grote exemplaren. Het optimale leefgebied van de brasem kenmerkt zich door afwisseling tussen ruim, open water waarin de brasem in scholen naar voedsel zoekt en ondiepe, begroeide oeverzones, waar de paai- en opgroeigebieden zich bevinden. Voortplanting In de paaitijd, die loopt van eind april tot midden juni, gaat de brasem op zoek naar geschikte paaiplaatsen. De eieren worden bij voorkeur afgezet op ondergedoken waterplanten of oeverplanten, maar bij afwezigheid daarvan worden ook boomwortels, stenen en andere obstakels, zoals houten paaltjes, autobanden en oude fietsen, als afzetsubstraat gebruikt. De brasem is daarom niet gebonden aan de aanwezigheid van waterplanten. Al na enkele dagen vormen de larven scholen in het ondiepe water. Voedsel Brasemlarven voeden zich in eerste instantie hoofdzakelijk met dierlijk plankton. Wanneer zij een lengte van ongeveer 2 cm hebben bereikt, komen ook kleine muggenlarven in het dieet voor. Brasem heeft een voorkeur voor bodemvoedsel, zoals larven van muggen en andere insecten, wormpjes, slakken en mosseltjes. Bij een gebrek aan bodemorganismen kan de brasem overschakelen op een dieet van zoöplankton en plantaardig materiaal. Dankzij een geraffineerd zeefsysteem, gevormd door een kieuwboog met aanhangsels, is de brasem beter dan andere vissoorten in staat om watervlooien en andere kleine organismen als voedselbron te benutten. Groei en leeftijd De groei van de brasem is onder andere afhankelijk van de watertemperatuur en het voedselaanbod. Een slechte groei treedt op als de dichtheden (aantallen brasems per hectare) erg hoog worden en daarmee sterke voedselconcurrentie optreedt. Onder optimale omstandigheden (veel voedsel, weinig concurrentie) kan brasem zeer snel groeien. In het eerste jaar is de groeisnelheid in Nederland gemiddeld 5 tot 7 cm. Bij een goede groei bereikt de tweejarige brasem een lengte van 2 cm en wordt een lengte van 40 cm na 8 jaar gehaald. De brasem is na 6 tot 7 jaar geslachtsrijp. De maximale lengte is 80 cm bij een gewicht van ongeveer 0 kg. De maximale leeftijd is ca. 5 jaar. 55

- Gemeentewateren te Woudenberg - BLANKVOORN (Rutilus rutilus) Leefomgeving De blankvoorn is een vis van zowel stilstaand als stromend water, die in vele watertypen algemeen voorkomt. Zelfs in snelstromende wateren kan deze soort worden aangetroffen. Wel houdt de blankvoorn zich daar bij voorkeur in de stromingsluwe gedeelten op. De blankvoorn zoekt zijn voedsel in scholen in de buurt van begroeiing, maar ook wel in het diepere, open water. De blankvoorn is redelijk bestand tegen eutrofiering en vervuiling en lijkt bij uitstek te kunnen profiteren van veranderende omstandigheden. Zo kon in vele beken, waar deze soort van nature niet of slechts in geringe mate voorkwam, de blankvoornstand enorm toenemen, terwijl karakteristieke beekvissoorten daar sterk in aantal achteruit zijn gegaan of geheel zijn verdwenen. Voortplanting In de paaitijd, die doorgaans in april en mei valt, maar die tot in de zomer kan doorlopen, gaat de blankvoorn op zoek naar geschikte paaiplaatsen. Deze liggen veelal dicht onder de oever in zwak stromend, ondiep water met beschutting tegen golfslag. De eieren worden afgezet op ondergedoken waterplanten, maar ook oeverplanten, boomwortels, stenen en andere obstakels worden als afzetsubstraat gebruikt. Zowel larven als juvenielen verblijven geruime tijd in de oeverbegroeiing. Hierdoor is de blankvoorn sterker dan brasem gebonden aan wateren met begroeiing. Voedsel Het voedsel van jonge blankvoorn beslaat uit zoöplankton, in het bijzonder watervlooien. Oudere blankvoorn heeft een aanzienlijk uitgebreider voedselpakket. Zowel dierlijk voedsel zoals slakjes, driehoeksmosselen, insectenlarven, wormen en kreeftachtigen, als plantaardig materiaal zoals algen en detritus, worden gegeten. Groei en leeftijd De blankvoorn bereikt in het eerste jaar een lengte van 5 tot 7 cm. Onder gemiddelde omstandigheden is de blankvoorn geslachtsrijp op een leeftijd van 3 tot 5 jaar, de mannetjes eerder dan de vrouwtjes. De lengte is dan rond 5 cm. De maximale lengte is 45 cm en de maximale leeftijd ca. 0 jaar. 56

- Bijlagen - GIEBEL (Carassius auratus gibelio) Leefomgeving Er is maar weinig bekend over de levenswijze van de giebel. In grote lijnen komt deze waarschijnlijk overeen met de levenswijze van de kroeskarper. Wateren met een weelderige plantengroei en een zachte modderige bodem hebben de voorkeur van de giebel. Hoewel de kroeskarper het liefst kleine, stilstaande wateren bewoont, wordt de giebel ook in plassen, meren en rivieren aangetroffen. Zelfs onder marginale zuurstof-omstandigheden kan de giebel in leven blijven. Voortplanting De giebel kan vanaf het tweede jaar geslachtsrijp zijn. Het aantal eieren kan oplopen tot circa 400.000 per vis. De paaitijd kan zich - afhankelijk van de omstandigheden - over een lange periode uitstrekken. De giebel is in staat voor grote aantallen nakomelingen te zorgen. Op vijvers bleek bij afwezigheid van regulerende roofvis, binnen enkele jaren "vergiebeling" op te treden. Het bestand bevatte toen een groot aantal slecht gegroeide exemplaren. Naast de normale wijze van voortplanting, blijkt de giebel over een alternatieve strategie te beschikken: paairijpe vrouwtjesgiebels dringen zich tussen de paaiende karpers (of kroeskarpers) en zetten hun eieren af. Men stelde daarbij vast dat de zaadcellen van (kroes)karpers, de eicellen van de giebel prikkelden om zich te gaan ontwikkelen. De zaadcellen dringen hiervoor de eicel binnen, maar er vindt geen versmelting plaats zoals in het normale voortplantingsproces. Er is daarom geen sprake van bevruchting. De eicellen bevatten daardoor uitsluitend vrouwelijke eigenschappen, met als gevolg dat er ook alleen maar vrouwelijke nakomelingen uit worden geboren. Deze zijn in uiterlijk en erfelijk opzicht precies gelijk aan de oudergiebel. Men noemt dit "klonen". Het lijkt aannemelijk dat deze unieke wijze van voortplanting (gynogenese), ertoe heeft bijgedragen dat de giebel zich in betrekkelijk korte tijd over grote delen van Azië en Europa heeft kunnen verspreiden. Buiten de "hulp" van karper en kroeskarper, bleek de giebel zich ook succesvol te kunnen voortplanten met behulp van blankvoorn, zeelt, grote modderkruiper en zelfs regenboogforel. Voedsel Giebels stellen geen hoge eisen aan het voedselaanbod. Naast dierlijk voedsel als dierlijk plankton, insectenlarven en kleine kreeftachtigen, eet de giebel ook algen en plantendelen. In de winter stopt de voedselopname. Groei en leeftijd Aan het eind van het eerste groeiseizoen bedraagt de lengte van de giebel 8-0 cm. Aan het eind van het tweede jaar bedraagt de lengte 8-20 cm. Over de groei van giebel na het tweede levensjaar is weinig bekend. Giebels worden maximaal 45 cm lang. 57

- Gemeentewateren te Woudenberg - GRASKARPER (Ctenopharyngodon idella) Leefomgeving en groei De graskarper is een uitheemse vis die van oorsprong uit China komt. Het is een snelle groeier, die in de grote Chinese rivieren afmetingen kan bereiken van anderhalve meter bij een gewicht van rond de 40 kg. Hij is één van de weinige vissoorten uit de gematigde klimaatzone die zich vrijwel uitsluitend met waterplanten voeden. Voedsel De graskarper begint vanaf een watertemperatuur van 2 C te eten. Vanaf een watertemperatuur van 20 C kan de graskarper dagelijks tot de helft van het eigen lichaamsgewicht aan waterplanten eten. De eetlust neemt toe tot dagelijkse hoeveelheden voedsel van 00 tot 60% van het eigen lichaamsgewicht bij een watertemperatuur boven 22 C. Op het menu van de graskarper staan voornamelijk zachte waterplanten als draadalg, waterpest en hoornblad. Als zachte waterplanten niet beschikbaar zijn wordt overschakeld op hardere waterplanten en oeverplanten als riet en lisdodde. Planten met drijvende bladeren als waterlelie en gele plomp worden niet gegeten. Beheer De graskarper kan zich in Nederland niet langs natuurlijke weg voortplanten. Het risico van plaagvorming is hierdoor uitgesloten. Bovendien heeft de afwezigheid van enig nakomelingschap het voordeel dat de stand van graskarper in elk water waarin deze wordt uitgezet nauwkeurig in de hand kan worden gehouden. In het algemeen is er dan ook geen sprake van schadelijke neveneffecten voor het milieu, uiteraard op voorwaarde dat de graskarperstand wel doelmatig wordt beheerd. De graskarper stelt geen hogere eisen aan de waterkwaliteit dan onze inheemse zoetwatervissen. Ook tegen strenge winters is hij goed bestand, mits het zuurstofgehalte in het water niet zo ver daalt dat daardoor het leven van alle vissen onmogelijk wordt. Sinds 973 wordt in ons land graskarper uitgezet ten behoeve van de bestrijding van waterplanten. In de jaren 70 en 80 was de graskarper een geliefde vis bij de bestrijding van overmatige plantengroei tengevolge van eutrofiering. In Nederland is in deze periode ruim 500.000 kilo graskarper uitgezet in voornamelijk kleinere afgesloten wateren. Vanaf de jaren 90 wordt graskarper veel minder uitgezet omdat waterbeheerders steeds meer overgaan op een meer natuurlijk beheer van wateren, waardoor waterplanten weer welkom zijn. Daarnaast is het water in Nederland veel minder eutroof geworden door alle milieu-maatregelen, waardoor overmatige plantengroei minder voorkomt. Verder wordt het door nationaal- en Europees natuurbeleid steeds moeilijker om exoten als de graskarper uit te zetten. 58

- Bijlagen - Leefomgeving De karper is een algemene vissoort in stilstaande en langzaam stromend water. Ook in relatief snel stromend water komt de karper wel voor, waar hij zich dan vooral op stromingsluwe plaatsen ophoudt. Van nature komt de karper niet in Nederland voor. Het oorspronkelijke verspreidingsgebied lag rond de Kaspische Zee, van waaruit de karper zich zowel naar het oosten (China, Japan en Zuid-Rusland) als naar het westen (gebied rond de Zwarte Zee en de Donau) heeft uitgebreid. Via de Donau heeft de karper zich naar Midden-Europa kunnen verspreiden. Deze verspreiding werd versneld door de Romeinen, die rond het begin van de jaartelling de karper uit de Donau of uit Klein- Azië haalden en voor de kweek naar Italië brachten. In de eeuwen daarna zorgden monniken voor een grote verspreiding van de karper over Europa. Vanaf de middeleeuwen (de 4e eeuw) kwam de karper, als teelt- en consumptievis, in kloostervijvers voor. In de loop der eeuwen zijn er allerlei verschillende variëteiten van de karper ontwikkeld. Het oorspronkelijk in de middeleeuwen geïntroduceerde en daarna verwilderde type wordt wilde of boerenkarper genoemd. Hiernaast komen allerlei geteelde variëteiten voor, zoals schubkarper, spiegelkarper, rijenkarper en naaktkarper. Omdat de karper zich in Nederland nauwelijks met voldoende succes kan voortplanten om een populatie in stand te houden, wordt de karperstand in veel wateren door uitzettingen op peil gehouden. Dankzij deze uitzettingen komt de karper momenteel in vrijwel alle watertypen voor. In het oorspronkelijke verspreidingsgebied is de karper echter een bewoner van langzaam stromende rivieren en (afgesloten) rivierarmen. KARPER (Cyprinus carpio) 59 Voortplanting De paaitijd valt, afhankelijk van in het bijzonder de watertemperatuur, in mei en juni, maar kan soms doorgaan tot eind juli. De paai vindt plaats in met zachte vegetatie begroeide ondergelopen gebieden of in waterplantenvegetaties in ondiep, rustig water, waar de eieren aan de planten blijven plakken. Ook worden flab en obstakels als stenen en fuiken wel als paaisubstraat gebruikt; soms worden de eieren op de kale bodem afgezet. Tijdens het paaien wordt een vrouwtje omringd door een aantal mannetjes die de afgezette eieren bevruchten. Bij een voldoende hoge watertemperatuur komen de eieren al na enkele dagen uit. Voedsel De karper is een omnivoor. De samenstelling van het voedselpakket is sterk afhankelijk van de aard van het water en van het seizoen. Larven leven van zoöplankton en algen. Dat de karper is aangepast aan het foerageren op de bodem is al op jonge leeftijd zichtbaar, want bij een lengte van circa 2 cm beginnen juveniele karpertjes al van de bodem te eten. Het dieet van volwassen karpers bestaat vrijwel uitsluitend uit bodemvoedsel, zoals insectenlarven, wormen, kreeftachtigen en weekdieren. Daarnaast wordt ook plantaardig materiaal gegeten, zoals waterplanten, algen en zaden. Groei en leeftijd Van de karperachtigen is de karper één van de snelst groeiende soorten; vooral de verschillende kweekvormen zijn snelle groeiers. De karper wordt geslachtsrijp na 3 tot 4 jaar (mannetjes) of 4 tot 5 jaar (vrouwtjes) bij een lengte van 40 tot 45 cm. De maximale lengte is 20 cm.

- Gemeentewateren te Woudenberg - KOLBLEI (Blicca bjoerkna) Leefomgeving De kolblei is een algemene vissoort van stilstaand en langzaam stromend, zoet en brak water. In ons land komt de kolblei in vrijwel alle watertypen voor. In de rivieren, grote meren en plassen is deze sterk op brasem lijkende karperachtige vaak talrijk aanwezig. In meren vindt men de kolblei meestal in scholen in de met waterplanten begroeide oeverzone; in open water houdt de kolblei zich minder vaak op. In rivieren zoekt de kolblei vaak de plaatsen op met weinig stroming, zoals binnenbochten en zijtakken. Ook hier geven ze de voorkeur aan een plantenrijke omgeving. Vanwege zijn voedselkeuze wordt de kolblei altijd aangetroffen in de buurt van een zachte, modderige bodem. Voortplanting De paaitijd ligt, onder andere afhankelijk van de watertemperatuur, tussen mei en juli. De kolblei paait in scholen in ondiepe en plantenrijke oeverzones, waar de eitjes uitsluitend aan water- of oeverplanten worden afgezet. Voedsel De kolblei heeft een gevarieerd voedselpakket. Larven en juvenielen leven voornamelijk van zoöplankton. Naarmate de kolblei groter wordt, ontstaat er een voorkeur voor grotere voedselorganismen. De kolblei zoekt vooral naar in of bij de bodem levende organismen, zoals muggenlarven, kreeftachtigen en slakjes. Bij gebrek aan dierlijk voedsel worden ook wel waterplanten, (draad)algen en detritus gegeten. Groei en leeftijd De kolblei is geen snelle groeier. In het eerste jaar kan een lengte van ongeveer 5 cm worden bereikt. Bij een goede groei ligt de lengte na 2 jaar rond 0 cm. De kolblei wordt geslachtsrijp op een leeftijd van 3 tot 5 jaar, bij een lengte van 4 cm (mannetjes) tot 6 cm (vrouwtjes). De maximale lengte is 40 cm. De kolblei kan meer dan 0 jaar oud worden. Door zijn paaisubstraatkeuze, maar ook door zijn foerageergedrag, is de kolblei sterker afhankelijk van de aanwezigheid van een goed ontwikkelde vegetatie met onderwateren oeverplanten dan brasem en blankvoorn. 60

- Bijlagen - KLEINE MODDERKRUlPER (Cobitis taenia taenia) Leefomgeving De kleine modderkruiper komt voor in stilstaande tot langzaam stromende wateren (< 0,3 m/s) die zwak brak mogen zijn. Zowel in kleine slootjes, greppels, beken en kanalen als in de oeverzone van grote meren en in zandwinputten en overstroomde rivieroevers kan deze soort aangetroffen worden. De kleine modderkruiper is door zijn manier van voedsel zoeken aangewezen op gebieden met een fijn bodemsubstraat. Ondiepe plekken met een rijke begroeiing van hogere waterplanten en zandige bodems, met daarin kleinere deeltjes (silt en fijn organisch materiaal). Sterk modderige of grove kiezelbodems worden gemeden. De diepte is meestal niet meer dan maximaal,5 m met een geleidelijk oplopende oeverzone. Bij naderend gevaar kan de kleine modderkruiper zich snel tot aan de ogen in de bodem ingraven, zodat alleen een klein gedeelte van de kop uit het zand steekt. Als de kleine modderkruiper niet actief is, houdt hij zich verborgen in de bodem, onder stenen of waterplanten of in bedden van groene draadalgen. De soort is, net als de grote modderkruiper, in staat om gebruik te maken van darmademhaling en is daarom bestand tegen lage zuurstofgehaltes. Voortplanting De paaitijd valt in de periode van april tot mei tot en met juli. De kleine modderkruiper kan zich in zeer ondiep water (tot 4 cm) voortplanten. De eitjes worden op stenen, aan (wortels van) waterplanten of in het flab afgezet, of ze worden los op de bodem gedeponeerd. Voedsel De kleine modderkruiper leeft van wormen, insectenlarven, slakken, kreeftachtigen en detritus. Tijdens het foerageren hapt de kleine modderkruiper bodemsubstraat op, waaruit vervolgens de eetbare deeltjes 'gezeefd' worden en het niet opgenomen substraat via de kieuwen weer uitgestoten wordt. Hierbij is het belangrijk dat het bodemsubstraat uit fijn materiaal bestaat. Groei en leeftijd Na een jaar ligt de lengte van de kleine modderkruiper tussen de 4 en 6 cm, de maximale lengte is 8 cm voor de mannetjes en 4 cm voor de vrouwtjes. De maximum leeftijd voor vrouwtjes is vier jaar, mannetjes bereiken een leeftijd van drie jaar. De mannetjes zijn na twee jaar en de vrouwtjes na drie jaar geslachtrijp. 6

- Gemeentewateren te Woudenberg - MARMERGRONDEL (Protherorhinus semilunaris)(exoot) Leefomgeving De marmergrondel is een exoot die afkomstig is uit het gebied rond de Kaspische- en Zwarte Zee. De soort heeft via het Main-Donaukanaal, het stroomgebied van de Rijn bereikt. In 2002 is de marmergrondel voor het eerst in Nederland waargenomen. De marmergrondel breidt zich snel uit in Nederland. De marmergrondel kan zowel voorkomen in snel stromende rivieren als in ondiepe plasjes langs de rivier. Daarnaast verdraagt de soort ook brak water. De marmergrondel komt vooral voor op stenige bodem met veel schuilplaatsen. Daarnaast kan hij ook leven in gebieden die gedomineerd worden door vegetatie of op kleibodems. Voedsel De marmergrondel is een actieve predator die vooral ongewervelde dieren, maar ook vis eet. Groei en leeftijd De marmergrondel kan ca. cm lang worden. Hij wordt ongeveer 2 jaar oud. Belangrijkste habitateisen De marmergrondel is een opportunistische soort. Hij heeft vooral oevers met schuilgelegenheden nodig. Marmergrondels hebben geen zwemblaas en kunnen dus niet zweven in het water; als ze niet blijven zwemmen, zakken ze terug naar de bodem. Daarom zijn het geen goede zwemmers, ze glijden maar wat rond over gladde stenen. De buikvinnen zijn vergroeid tot een zuigschijf. Hiermee kunnen ze ook bij snelle stroming op hun plaats blijven. Voortplanting Marmergrondels kunnen zich in hun tweede levensjaar al voortplanten, vanaf een lengte van 5,5 cm. De voortplanting vindt plaats in het voorjaar, waarbij het vrouwtje de eitjes afzet in een holte op een harde ondergrond. De mannetjes bewaken de eitjes. 62

- Bijlagen - ROOFBLEI (Aspius aspius) Leefomgeving De roofblei komt voor in de rivieren van Oost-Europa tot voorbij het Aralmeer in Rusland en bij de Hafkust (Oostzee). In dit oorspronkelijke verspreidingsgebied is de roofblei in aantal achteruitgegaan. Dit is mogelijk het gevolg van de aanleg van dammen en teveel slib op de paaiplaatsen. Vanaf 984 wordt roofblei ook gesignaleerd in Nederlandse wateren die in verbinding staan met de grotere rivieren. Het blijkt dat de soort waarschijnlijk bezig is een zichzelf in stand houdende populatie te vormen in de grote rivieren. Uitzettingen van de vis in Duitsland, de aanleg van een verbeterde kanaalverbinding tussen de Donau en de Rijn (Donau-Mainz kanaal) en de verbeterde waterkwaliteit van de Rijn spelen mogelijk een rol bij het oprukken van de soort in Nederland. De roofblei leeft vooral in stromend water (rivieren) en wateren die daarmee in verbinding staan. Deze zijwateren kunnen zijriviertjes zijn, maar ook stadsgrachten en grote meren. De bereikbaarheid van stromend water is voor de roofblei met name van belang voor de voortplanting. Meestal leeft de roofblei solitair, alleen jonge visjes leven in kleine scholen. De volwassen vissen vormen tijdens de paaiperiode kleine scholen. Door de stroming worden de eitjes verspreid alvorens ze aan het substraat blijven kleven, hoe sterker de stroming, hoe groter de verspreiding van de eitjes. Twee dagen na het uitkomen van de eitjes mengen de larven zich in de stromende waterkolom en laten ze zich passief meevoeren met de stroming. Het gevolg hiervan is dat veel larven binnenspoelen in meren die in verbinding staan met de rivier. De larven groeien op in de midden- en benedenloop van rivieren en meren, die in verbinding staan met rivieren. Voedsel Jonge roofblei voedt zich met zoöplankton, insectenlarven, insecten en bodemorganismen. Vanaf een lengte van 20-30 cm eet de roofblei vooral kleine vis die bij het wateroppervlak leeft (bijvoorbeeld alver en spiering). Groei en leeftijd De lengte van de roofblei in Nederland bedraagt gemiddeld 6 cm aan het eind van het eerste levensjaar, 28 cm na twee jaar, 40 cm na drie jaar, 50 cm na vier jaar en 58 cm na vijf jaar. De maximale lengte is ongeveer 20 cm bij een gewicht van 2 kg. Voortplanting De roofblei wordt na 3 tot 5 jaar geslachtsrijp bij een lengte van ca. 44 cm. De voortplanting vindt plaats in april, mei en juni als de temperatuur stijgt boven de 8 C. De vis paait in stromend water, bij voorkeur boven kiezelbeddingen, zand met stenen, of eventueel waterplanten. Deze situatie is vooral in de bovenlopen van rivieren te vinden. 63

- Gemeentewateren te Woudenberg - RIVIERGRONDEL (Gobio gobio) Leefomgeving De riviergrondel is één van de kleinere reofiele karperachtigen. De lichaamsbouw, de onderstandige bek en de baarddraden laten zien dat de riviergrondel een karakteristieke bodembewonende vissoort is. De riviergrondel stelt geen hoge eisen aan zijn leefomgeving en komt dan ook in een groot aantal watertypen voor. Hij kan zich ook handhaven in zwak brak water. De riviergrondel heeft een voorkeur voor het heldere, stromende water van beken, waar hij tot in het leefgebied van de beekforel voorkomt. Maar ook in rivieren en kanalen en zelfs in vele stilstaande wateren kan deze soort worden aangetroffen. Zachte veenbodems en zeer ondiepe en smalle watertjes worden gemeden. In beken is de riviergrondel in kleine scholen te vinden op trajecten met een geringe diepte (minder dan meter), waar hij zich - vooral onder bruggen - ophoudt op reliëfrijke plekken zoals een hellende bodem, aanzandingen en geulen. De vis is afhankelijk van beschutting biedende structuren zoals vegetatie, takken, stenen en obstakels. Hier worden de eieren los of in klompjes vastgekleefd aan bij voorkeur kiezels of grind, maar ook wel aan waterplanten, boomwortels en op de bodem liggende bladeren. De riviergrondel overwintert op diepere plekken met zwak stromend of stilstaand water. Voedsel Het voedsel van de riviergrondel bestaat uit bijna alles wat aan klein dierlijk leven op en in de bodem te vinden is, zoals wormen, kreeftachtigen en muggenlarven, maar ook detritus en algen. Jonge riviergrondels eten daarnaast ook zoöplankton. Groei en leeftijd De maximale lengte van de riviergrondel is 20 cm. In het eerste jaar wordt een lengte bereikt van 2 tot 7 cm. De riviergrondel is na 2 tot 3 jaar geslachtsrijp bij een lengte van 7 tot 9 cm. De maximale leeftijd ligt tussen 4 en 8 jaar. Voortplanting De paaitijd valt in de maanden april t/m juni, bij een watertemperatuur van 2 tot 7 C. Aan de paaiplaatsen worden duidelijk meer eisen gesteld dan aan het leefgebied. In de paaitijd zoekt de riviergrondel ondiepe plekken met een schone zand- of grindbodem op, waar het water langzaam stroomt en bij voorkeur helder is. 64

- Bijlagen - RUISVOORN (Scardinius erythrophthalmus) Leefomgeving De ruisvoorn is een vis van helder, stilstaand of langzaam stromend water dat rijk begroeid is met oever- en onderwaterplanten, afgewisseld met open stukken. Deze vis is vooral te vinden in de ondiepe oeverzone van vijvers, plassen, meren, kanalen en rivieren, waar hij zich meestal dicht onder de oppervlakte ophoudt. De soort kan ook brak water verdragen. In beken is de ruisvoorn vooral te vinden in het stroomluwe water van (afgesneden) meanders en molenkommen, waar zich vegetatie kan ontwikkelen. Hier kan de ruisvoorn wel in redelijke aantallen voorkomen. De ruisvoorn heeft een voorkeur voor hogere watertemperaturen. Bij watertemperaturen beneden 8 C is de ruisvoorn niet meer actief en neemt geen meer voedsel op. Voortplanting De paaitijd valt laat in het jaar, in de maanden mei tot en met juli, wanneer de watertemperatuur 8 tot 24 C bedraagt. In deze periode trekt de ruisvoorn naar de paaiplaatsen in de oeverzone, die soms in zeer ondiep water liggen. Hier worden de eieren aan water- en oeverplanten of aan ondergelopen gras afgezet. Voedsel Jonge ruisvoorn leeft voornamelijk van watervlooien. Naarmate de ruisvoorn groter wordt, schakelt hij geleidelijk over op grotere voedseldiertjes, zoals slakjes en kreeftachtigen. Ook in het water gevallen insecten worden gegeten; deze worden met de bovenstandige bek van de oppervlakte gehapt. Daarnaast behoort ook plantaardig materiaal tot het voedselpakket van de ruisvoorn. Zowel verschillende soorten zachte waterplanten als draad- en kiezelalgen vormen een groot deel van het dieet. Groei en leeftijd De ruisvoorn groeit in het eerste jaar tot gemiddeld 6 cm. In het tweede of derde jaar is de ruisvoorn geslachtsrijp bij een lengte van ca. 5 cm, de vrouwtjes later dan de mannetjes. De ruisvoorn kan een lengte van 45 cm bereiken. De maximale leeftijd ligt tussen 5 en 20 jaar. Voor een goede ontwikkeling van de eieren is de aanwezigheid van vegetatie essentieel; eieren die op de (meestal modderige) bodem terecht komen, gaan verloren. 65

- Gemeentewateren te Woudenberg - SNOEK (Esox lucius) Leefomgeving De snoek is een soort van stilstaand of langzaam stromend water, zoals rivieren en brede beken. De snoek heeft een voorkeur voor helder water met een gevarieerde begroeiing van oeverplanten en onderwaterplanten, die voldoende schuilgelegenheid biedt. Grotere exemplaren houden zich ook schuil achter obstakels. Voortplanting De paaitijd valt in de periode van half maart tot eind mei. Paaiplaatsen liggen in ondiep water waar (resten van) vegetatie aanwezig is, zoals ondergelopen grasland of oeverzones met riet en onderwaterplanten. Zowel voor het afzetten van de eieren als voor de opgroei van het broed is de aanwezigheid van vegetatie van groot belang. Indien niet voldoende schuilgelegenheid in de vorm van waterplanten in het opgroeigebied aanwezig is, vallen grote aantallen jonge snoekjes ten prooi aan grotere soortgenoten. Pas wanneer de snoek een lengte van meer dan 60 cm heeft bereikt, is hij veilig voor kannibalisme en niet langer gebonden aan de beschutting van waterplanten. Voedsel De larven van de snoek leven van kleine kreeftachtigen, zoals mosselkreeftjes, watervlooien en roeipootkreeftjes. Later wordt het voedselpakket uitgebreid met insectenlarven. Al bij een lengte van 0 cm bestaat het voedsel voornamelijk uit visjes en andere gewervelde dieren, zoals kikkers. Onder uitzonderlijke omstandigheden worden ook wel ongewervelde dieren gegeten. Groei en leeftijd De snoek is een snelle groeier. Binnen een jaar wordt een gemiddelde lengte bereikt van ongeveer 22 cm. Mannetjes worden bij een lengte van ongeveer 30 cm geslachtsrijp, vrouwtjes bij een lengte van 35-40 cm. Onder gunstige omstandigheden kan de snoek binnen een jaar een lengte van 35 cm bereiken en is dan na één jaar al geslachtsrijp. De maximale lengte van de snoek is,40 meter. Dit geldt dan voor vrouwtjes. Mannetjes worden niet groter dan 85 cm. De maximale leeftijd van de snoek is circa 25 jaar. 66

- Bijlagen - VETJE (Leucaspius delineatus) Leefomgeving Het vetje leeft hoofdzakelijk in zoete tot zwak brakke, stilstaande wateren met bij voorkeur een goed begroeide oeverzone. Het vetje leeft bij voorkeur in deze ondiepe, begroeide gedeelten van het water. Gezien zijn voorliefde voor ondiepe wateren, is het vetje bestand tegen relatief hoge watertemperaturen van 30 tot 35 C. De meeste Nederlandse zoetwatervissen overleven een water-temperatuur van 30 C niet. Voortplanting De paaitijd van het vetje loopt van april tot juni bij een watertemperatuur van 7 C. Wanneer de temperatuur terugvalt tot onder de 7 C, stopt de paai totdat de watertemperatuur weer voldoende hoog is. In de paaitijd verschijnt bij het mannetje paaiuitslag op kop en lippen. Bij het vrouwtje is een circa 2 mm lange legbus te zien. Voedsel Nadat zij uit het ei zijn gekomen en hun dooierzak hebben verteerd, leven de larven van het vetje eerst van plantaardig plankton. Het voedsel van de juvenielen bestaat voornamelijk uit dierlijk plankton. Het volwassen vetje eet voornamelijk in het water gevallen landinsecten, insectenlarven en kleine kreeftachtigen, die in de oeverzone voorkomen. Met zijn bovenstandige bek is het vetje zeer goed toegerust op het van het wateroppervlak pakken van drijvende insecten. Het vetje heeft de voorkeur voor redelijk helder water, omdat het een zichtjager is. Groei en leeftijd Vetjes kunnen maximaal 5 jaar oud worden en een maximale lengte bereiken van 7 centimeter. Het vetje zet haar eieren bij voorkeur af op de stengels van loodrecht in het water staande planten. De eieren worden afgezet op een diepte van 0-20 cm. Na het afzetten van de eieren bewaakt het mannetje deze. Hij voorziet daarbij de eieren van zuurstof door het aanstoten van de stengel waarop deze zijn afgezet. 67

- Gemeentewateren te Woudenberg - ZEELT (Tinca tinca) Leefomgeving De zeelt is een bewoner van stilstaand of traag stromend water met een zachte modderbodem en een goed ontwikkelde vegetatie met (onder)water- en oeverplanten. De zeelt is een vrij algemene vissoort, die voorkomt in tal van watertypen, zoals grote meren en plassen, rivieren, kanalen, sloten en beken. Een harde zandige of stenige bodem, troebel water, matige of sterke stroming en grote diepte maken een water als leefgebied voor de zeelt minder geschikt. De zeelt verdraagt hoge watertemperaturen, lage zuurstofconcentraties en hoge phwaarden; tegen organische vervuiling lijkt de zeelt dan ook redelijk bestand. De zeelt is lichtschuw en zoekt vooral 's nachts naar voedsel. Overdag houdt hij zich gewoonlijk schuil tussen de waterplanten of in de modder. In de winter of 's zomers, als het erg warm is, doet de zeelt dit ook 's nachts. Voortplanting De paaitijd valt laat, in de maanden mei tot en met augustus. De watertemperatuur dient minimaal 8 C te zijn, voordat de zeelt tot het afzetten van de eitjes overgaat. Zeelten paaien in groepjes tegelijk. De eitjes worden niet in één keer afgezet, maar met tussenpozen van enkele dagen. De gehele paaiperiode kan, afhankelijk van de omstandigheden, meer dan een week duren. Er wordt alleen gepaaid boven waterplanten, waaraan de zeer kleverige eitjes zich vasthechten. Eitjes die op de modderige bodem terecht komen, sterven vrijwel altijd af; dit geldt ook voor de pas uitgekomen larven. De aanwezigheid van waterplanten is dan ook van essentieel belang. Voedsel De larven van de zeelt leven in eerste instantie van zoöplankton. Later eten zij ook kleine muggenlarven, wormpjes en slakkeneieren. Volwassen zeelten zijn alleseters, maar zoeken bij voorkeur in de bodem naar voedsel; de beide tastharen naast de bek wijzen hierop. Naast slakjes, kreeftachtigen, wormpjes, watervlooien en muggenlarven maken ook plantendelen, algen en detritus deel uit van het voedselpakket. Groei en leeftijd De groei van de zeelt is betrekkelijk traag en sterk afhankelijk van de omstandigheden. De lengte na het eerste groeiseizoen varieert meestal tussen 3 en 6 cm, maar kan ook 2 cm bedragen. De mannetjes groeien trager dan de vrouwtjes. De zeelt is na 3 tot 4 jaar geslachtsrijp bij een lengte van 9,5 cm (mannetjes) en 2,5 cm (vrouwtjes). De maximale lengte is ca. 60 cm en de maximale leeftijd 5 à 20 jaar. 68

Sportvisserij Nederland Postbus 62 3720 AD Bilthoven