SLOOPWERKZAAMHEDEN 1982 blz.1

Vergelijkbare documenten
UITSTEEKSTEIGERS 1980 blz.1

VEILIG WERKEN OP DAKEN 1961 blz.1

Deze publikatie verstaat onder:

AANWIJZINGEN VOOR DE CONSTRUCTIE EN HET GEBRUIK VAN VANGNETTEN 1963 blz.1

Wetgeving valbeveiligingsmiddelen

1 Arbeidsmiddelen volgens het Arbobesluit

WERKEN MET HOUTBEWERKINGSMACHINES 1987 blz.1

HOUTEN STEIGERS 1990 Blz. 1

Bijlage IV ; Arbeid aan boord van schepen. 1. ; Werkingssfeer

Zijn voorwerpen te groot of te zwaar dan zijn er hulpmiddelen om het voorwerp te verplaatsen: - steekwagen - heftruck - takels - hijskranen

Arbeidsomstandighedenbesluit Relevante artikelen

maatregelen worden getroffen om valgevaar te voorkomen (bv. door het gebruik van een steiger, borstwering, bordes, werkvloer, hekwerk etc.).

1.1.2 Een handlier is een lier, die uitsluitend is bedoeld en uitgevoerd om met handkracht te worden aangedreven.

TAKELS, VIJZELS EN DOMMEKRACHTEN 1984 blz.1

BEVEILIGING VAN STEMPELS EN METAALPERSEN September 1981 Blz. 1

Unispect - Toolbox 10 - Werken op hoogte. Inleiding

Algemene voorwaarden behorende bij de omgevingsvergunning voor de activiteit slopen.

WERKEN IN PUTTEN EN SLEUVEN

WERKEN OP HOOGTE MET LADDERS EN TRAPPEN

Veiligheidsinstructiekaart Rolsteiger ARAB - artikel 54 quater 4. en het KB Arbeidsmiddelen (Codex Titel VI Hoofdstuk I artikel 7)

VEILIGHEIDSADVIEZEN VOOR DE BOUWNIJVERHEID

MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID. 3 MEI Koninklijk besluit betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen.

VERVAARDIGEN EN VERWERKEN VAN ELEMENTEN 1983

Arbobesluit over werken op hoogte.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van [[Datum openlaten]], nr. [[nr invullen]],);

!"# $% % & $ $&& $ + ( & 7( 78 (9 : $ $'*( % & $ $ $ ( $ & $ = '*+ & ( % : && & & = ')*5$ (9 : & & & &= '*5 % $$ $ $& $&& $ && ( &$ & $ =

Toolbox-meeting. Besloten ruimten

PUBLICATIEBLAD IN NAAM DER KONINGIN! DE WNDE GOUVERNEUR van de Nederlandse Antillen,

VEILIGHEIDSMAATREGELEN BIJ HET 1431 SCHILDEREN IN BESLOTEN RUIMTEN 1 januari 1995

Koninklijk besluit van 4 mei 1999 betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen voor het hijsen of heffen van lasten (B.S )

Toolbox-meeting Werken op hoogte

Blokzijltcl installatietechniek B.V.

Toolboxmeeting. Toolboxmeeting Werken op hoogte / Valbeveiliging

EUROPEAN CONSTRUCTION CAMPAIGN 2004

Beleidsregels plaatsen voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg (artikel Algemene Plaatselijke Verordening)

Artikel Afmeting van de werkplekken Werkplekken moeten zo groot zijn dat iedere persoon die er werkt voldoende bewegingsvrijheid heeft.

VEILIG REPAREREN VAN VATEN 1969 Blz. 1

Arbeidsomstandighedenregeling. Hoofdstuk 4. Veiligheid tankschepen en gevaarlijke stoffen. Paragraaf 4.1 Veiligheid aan op of in tankschepen

Stroomschema aanvraag gebruiksvergunning

Codex over het welzijn op het werk. Boek IV.- Arbeidsmiddelen. Titel 5. Arbeidsmiddelen voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte

Algemene risicoanalyse voor de werkpost : Tafelcirkelzaagmachine Versie 99/1 Blz. 3/5

Veilig werken in de bouw

Layher rolsteigers zijn voor veel werkzaamheden op hoogte, veilig, snel en eenvoudig te (de)monteren.

COMMUNICATIE MET DE KRAANMACHINIST

Werken op hoogte. arbeidshygiënische strategie & Gebruik PBM. Bij het plaatsen van zonnepanelen

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

Fysieke belasting. Te nemen maatregelen:

2. Voorschriften voor mobiele arbeidsmiddelen. Artikel 7.17a. Uitrusting mobiele arbeidsmiddelen

Betonstorter / gietbouwer

Algemene risicoanalyse voor de werkpost : Cirkelzaagmachine met radiale arm Versie 99/1 Blz. 1/5

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de inrichting. DSM Advanced Polyesters Emmen BV

Algemene risicoanalyse voor de werkpost : Werken met een vlakschaafbank Versie 99/1 Blz. 1/5

Artikel 2:5. Burgemeester en wethouders van Gouda. Gelet op de Algemene Plaatselijke Verordening Gouda 2009, verder te noemen APV 2009; besluiten:

Korte functieomschrijving (mag ook als bijlage worden toegevoegd):

WERKEN OP HOOGTE MET DE ROLSTEIGER

UW DAK, UW EN ONZE VEILIGHEID! LIMBURG DAKWERKERS

Rolsteigers. voor veiligheid, kwaliteit en duurzaamheid. Montagehandleiding Comform EN 1004 EU richtlijnen 2001/45/EG

Module 3. Magazijn en opslag Vraag Antwoord Mogelijke maatregelen Prioriteit Toelichting

Werken op hoogte. arbeidshygiënische strategie & Gebruik PBM

AANWIJZINGEN VOOR HET VEILIG GEBRUIK EN HET ONDERHOUD VAN GEDEELDE VELGEN VOOR 1987

Toolbox-meeting Werken met ladders

ABESCO ACTIVITEITEN SITUATIES PREVENTIEMAATREGELEN INSTRUCTIES RISICO'S ALGEMENE RISICO S

VLAKBANKBEVEILIGING MET PARALLELGELEIDING 1972 Blz. 1

HIJSGEREEDSCHAPPEN; WETTELIJKE BEPALINGEN P

Betonboorder. Het belangrijkste bouwwerk ben je zelf. Alles wat je moet weten over gezond en veilig betonboren. Informatie voor de werknemer

De doelstellingen van de Arbowet zijn: het verbeteren van de veiligheid en gezondheid van medewerkers

Tweede Kamer der Staten-Generaal

4 MEI Koninklijk besluit betreffende het gebruik van mobiele arbeidsmiddelen.

LAST- MINUTE RISICOANALYSE

Algemene risicoanalyse voor de werkpost : Booglassen Versie 99/1 Blz. 1/5

Werkmethode toeleveranciers tuinbouw

CONSTRUCTIE EN BEPROEVING VAN VEILIGHEIDSBRILLEN 1961 Blz. 1

Artikel/lid Tekst Boete normbedrag

... Think safety! Grondwerkzaamheden. VGM Algemeen. Milieu. Gezondheid. Veiligheid

RISICOANALYSE SPREADERBEAMS VOLGENS METHODE FINE EN KINNEY

De bovengenoemde risico s worden vanwege de samenhang gezamenlijk behandeld in de maatregelen.

Algemene risicoanalyse voor de werkpost : Werken met een metaaldraaibank Versie 99/1 Blz. 1/5

1 Algemene bepalingen

Voorbereidingsblad Verbetercheck Tijdelijk werken op hoogte

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2012:25827, Bekrachtiging/bevestiging

-1- Over welke domeinen gaat de V&G-wetgeving? -1- Voor wie geldt de V&Gwetgeving? -1- Noem de twee vormen van overleg.

Werken op hoogte PREVENTIEMAATREGELEN

Citeertitel: Landsbesluit elektrische leidingen en kabels ==================================================================== Artikel 1

Betonstaalvlechter. Het belangrijkste bouwwerk ben je zelf. Alles wat je moet weten over gezond en veilig vlechten. Informatie voor de werknemer

WERKEN OP OF AAN HET WATER

GEBRUIKSVOORSCHRIFT. steiger-hd ,6 x 3/2,5 TOEPASSING OPBOUW. Art Versie: GEVELSTEIGER HANDLOCK

Wijziging Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving

Stichting ARBOUW. La Guardiaweg 4

BEVEILIGING VAN RUBBERWALSEN 1961 Blz. 1

U bent hier: Home - Risico's - Arbeidsmiddelen Printvriendelijke versie

4 MEI Koninklijk besluit betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen voor het hijsen of heffen van lasten. Belgisch Staatsblad 04 juni 1999

Blokkensteller ruwbouw

Onderafdeling I. Toepassingsgebied en algemene beginselen

ALGEMENE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN HOOGWERKERS

Overstapbordes. t.b.v. Sky-Light hangbruginstallatie. Gebruikershandleiding VEILIG WERKEN OP HOOG

2015 no. 59 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

ALGEMEEN ACTIE/OPMERKINGEN

Toolboxfiche U011 09/2016

Arbocatalogus Tuinbouwprojecten

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

blz.1 1. INLEIDING De in dit publikatieblad gegeven aanwijzingen zijn van toepassing op het afbreken, demonteren, omvertrekken of op andere wijze slopen van gebouwen, bouwwerken, installaties, waterbouwkundige werken en andere kunstwerken of delen van deze objecten. Slopen levert veelal grote risico's op, vooral voor de met deze werkzaamheden belaste personen. Ongevallen zijn in de regel van ernstige aard. Het is dan ook noodzakelijk dat tijdens het slopen de nodige veiligheidsmaatregelen worden getroffen en dat reeds in de voorbereidingsfase hieraan speciale aandacht wordt besteed. In deze publikatie zijn hiertoe aanwijzingen opgenomen die tevens aangeven op welke wijze - naar het oordeel van de Arbeidsinspectie - kan worden voldaan aan de wettelijke voorschriften ten aanzien van het veilig uitvoeren van sloopwerkzaamheden (zie hoofdstuk 7 Wettelijke bepalingen). Het is vanzelfsprekend dat de Arbeidsinspectie, bij het toezicht op de naleving van deze, veelal in algemene termen gestelde, wettelijke bepalingen zich zal richten naar de inhoud van dit blad. Hierbij wordt evenwel aangetekend dat, mocht op andere wijze een even hoog niveau van veiligheid worden bereikt, uiteraard evenzeer is voldaan aan bedoelde wettelijke bepalingen. Voor nadere voorschriften voor slopen met springstoffen wordt verwezen naar de publikatie van de Arbeidsinspectie P no 137 "Veilig werken met springstoffen". Het slopen van asbesthoudend materiaal wordt behandeld in de publikatie van de Arbeidsinspectie P no 116-2 "Werken met asbest in het bouwbedrijf". 2. ALGEMEEN 2.1 Sloopwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd onder leiding en toezicht van deskundige personen, die al naar gelang de aard van het te slopen object over een toereikende kennis en ervaring beschikken. 2.2 In het Arbeidsbesluit jeugdigen zijn voor jeugdige personen speciale voorschriften gegeven, die gelden naast de bepalingen, die op grond van andere wettelijke maatregelen moeten worden nageleefd door of ten aanzien van alle werknemers op een sloopwerk. 2.3 De sloopobjecten en de aangrenzende delen daarvan moeten tevoren zorgvuldig op de constructie en de staat waarin zij verkeren, worden onderzocht. Dit betekent dat men zich eerst in bestek en tekeningen - voor zover aanwezig - zal moeten verdiepen. Het verdient tevens aanbeveling dat een sloopbedrijf, alvorens met een karwei te beginnen, zich door de opdrachtgever nog nader laat voorlichten omtrent het te slopen object, met name omtrent bijzondere situaties die daarbij kunnen worden aangetroffen. Ook vóóroverleg met de bevoegde overheidsinstanties is in vele gevallen gewenst. Op grond van de aldus verkregen gegevens dient een veilige werkwijze te worden vastgesteld en neergelegd in een sloopplan waarin de noodzakelijk te gebruiken hulpmiddelen moeten worden vermeld.

blz.2 Voor zover de veiligheid dit vereist dient het sloopplan tijdens de werkzaamheden te worden aangepast aan gewijzigde omstandigheden. Het sloopplan en de wijzigingen daarin dienen tijdig aan de bij het werk betrokkenen te worden medegedeeld. 2.4 Alvorens met een sloopwerk te beginnen dienen de bij de levering van gas, elektriciteit en water en de bij de telefoon betrokken instanties te zijn ingelicht en moeten de gas-, elektriciteits- en waterleidingen zijn afgekoppeld, tenzij het geboden is één of meer van deze leidingen intact te laten, in welk geval deze tegen beschadiging moet(en) zijn beschut. 2.5 Een sloopbedrijf dient zich er tevoren van te overtuigen, dat zich in het sloopobject geen voorwerpen, stoffen of gassen bevinden die gevaar opleveren, of stoffen die ioniserende stralen uitzenden (zoals bij bepaalde sprinklerinstallaties het geval is). 2.6 In alle stadia van het slopen moet de stabiliteit van de resterende en de aangrenzende delen van het sloopobject alsmede van de belendingen gewaarborgd zijn 1) waarbij ook rekening moet worden gehouden met invloeden van buitenaf, als windkrachten en verkeerstrillingen. Indien sloopobjecten of delen daarvan 2) ten gevolge van het slopen van aansluitende of dragende delen hun verband zouden kunnen verliezen, moet het gevaar dat hierdoor kan ontstaan door schoren, stutten, tuien of dergelijke worden tegengegaan. 2.7 Indien sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd in bedrijven waar gevaarlijke stoffen (dit kunnen ook gassen zijn) ontstaan, worden vervaardigd, verwerkt, bewerkt of opgeslagen, dienen zodanige veiligheidsmaatregelen te worden getroffen, dat het gevaar dat deze stoffen kunnen opleveren wordt voorkomen. 2.8 Bij het slopen moet het ontstaan van schadelijke, hinderlijke of brandbare dampen, gassen en stof alsmede explosieve mengsels hiervan met lucht zijn tegengegaan. Waar dit niet of niet in voldoende mate mogelijk is, moeten veiligheidsmaatregelen zijn getroffen om schadelijke werking, hinder of gevaar zoveel mogelijk te voorkomen (bijv. door gebruik te maken van doelmatige huidbedekking, ademtoestellen e.d.). 1) Bij bimsbetondaken e.d. zullen de platen in een bepaalde, vooraf overwogen volgorde moeten worden weggenomen, omdat zij ook in een bepaalde volgorde werden gelegd (om gevaarlijke belastingstoestanden te voorkomen). 2) Bijvoorbeeld erkers, balkons, dakspanten, trappen, lijstwerk, gewelven, deuren en lateien.

blz.3 2.9 Indien weersomstandigheden onveilige werksituaties veroorzaken mogen geen sloopwerkzaamheden worden verricht. 2.10 Tegen het gevaar getroffen te worden door vallende of wegvliegende voorwerpen moeten doeltreffende maatregelen zijn genomen en beschuttingen zijn aangebracht 1). 2.11 Bij sloopwerkzaamheden moeten gevarenzones doelmatig worden afgezet. Tevens moeten op de vereiste plaatsen duidelijke waarschuwingstekens (bijv. borden of lichten) zijn aangebracht. Deze voorzieningen moeten worden gehandhaafd wanneer een onveilige werksituatie na omvertrekken, omvallen of doen springen van het sloopobject niet onmiddellijk kan worden opgeheven. 2.12 Sloop- en ander materiaal mag niet anders dan door stortkokers omlaag worden geworpen, tenzij de persoon belast met het omlaag werpen er zich telkens van heeft overtuigd dat de stortplaats op de wijze als in 2.11 is aangegeven, is beveiligd. Zonodig moet een doeltreffend waarschuwingsteken worden gegeven. 2.13 Indien ladders worden gebruikt, moeten zij zodanig zijn geplaatst dat zij daardoor geen gevaar opleveren. Voor aanwijzingen voor de constructie van bouwladders wordt verwezen naar de publikatie van de Arbeidsinspectie P no 75. 2.14 Voor zover trappen, bordessen e.d. worden gebruikt dienen de daarbij aanwezige leuningen, hekwerken e.d. zo lang als mogelijk is in stand te blijven, tenzij in plaats daarvan een noodleuning is aangebracht. 2.15 Te allen tijde moet voor de arbeiders een, gelet op de aard van het sloopwerk, veilige vluchtmogelijkheid aanwezig zijn. 2.16 Werktuigen en toebehoren alsmede gereedschappen moeten deugdelijk zijn geconstrueerd, in deugdelijke staat van onderhoud verkeren en zodanig worden toegepast, dat zij geen gevaar kunnen veroorzaken. 2.17 Voor zover bij het slopen gebruik wordt gemaakt van kranen, graafwerktuigen, bulldozers, trekkers, beulinstallaties enz. moet dit zodanig geschieden, dat het bedienend personeel en andere in de nabijheid vertoevende personen niet in gevaar worden gebracht. 1) Voor zover het de veiligheid van het publiek betreft dient met de betrokken instanties overleg te worden gepleegd.

blz.4 2.18 Bij het verrichten van sloopwerkzaamheden moet een veiligheidshelm en moeten veiligheidsschoenen worden gedragen. Naar gelang de aard van het werk moeten ook andere doelmatige persoonlijke beschuttingsmiddelen zoals veiligheidsbrillen, handschoenen, veiligheidsgordels, gehoorbeschermingsmiddelen en ademhalingsbeschermingsapparaten in voldoend aantal ter beschikking staan en worden gebruikt. 3. AFBREKEN EN DEMONTEREN 3.1 Sloopobjecten of delen daarvan mogen slechts vanaf veilige plaatsen worden afgebroken of gedemonteerd. Deze plaatsen moeten langs veilige wegen bereikbaar zijn. Toelichting: Onder een veilige plaats wordt in elk geval niet verstaan een plaats waar men gevaar loopt hetzij van een hoogte hetzij in het water te vallen. Tegen dit gevaar moeten de nodige veiligheidsmaatregelen zijn getroffen. Daarenboven dienen voor werkzaamheden in de nabijheid van water doeltreffende reddingsmiddelen voor onmiddellijk gebruik beschikbaar te zijn. Of en in hoeverre goten en daken een veilige werkplek bieden, hangt mede af van het materiaal waaruit zij zijn samengesteld. Of de bovenzijde van een muur of een resterend deel daarvan een zodanig veilige plaats is hangt mede af van de afmetingen van de werkplaats en de stabiliteit van de muur. 3.2 Balklagen of liggers waarboven gewerkt wordt moeten zo zijn dichtgelegd of beschut, dat geen personen of voorwerpen daar tussen door dan wel daar vanaf kunnen vallen. 3.3 Bij het slopen van funderingen en andere onder het maaiveld liggende delen van een gebouw of andere objecten moeten zonodig maatregelen zijn getroffen tegen het afkalven of instorten van grondmassa's dan wel tegen het instorten van andere omliggende objecten. Maatregelen tegen het afkalven van grond zijn vermeld in de publikatie van de Arbeidsinspectie P no 25 "Putten en Sleuven". 3.4 Bij het afbreken of demonteren van gebouwen of delen daarvan mogen stellingen, vloeren en trappen niet door sloopmaterialen en puin worden overbelast indien dit een onveilige werksituatie tot gevolg kan hebben. 4. DOEN VALLEN 4.1 Voor het omvertrekken van (delen van) sloopobjecten moet een voor dit doel geschikte staalkabel worden gebruikt.

blz.5 4.2 De kabel moet zo lang zijn, dat van een veilige afstand kan worden getrokken. 4.3 Bij het vaststellen van de gevarenzone moet mede rekening worden gehouden met wegspattende delen alsmede met het wegspringen van de kabel bij losraken of breuk. 4.4 Voor het op andere wijze doen vallen dan door trekken moet doeltreffend gereedschap worden gebruikt. Tevoren zal zekerheid moeten bestaan dat het te slopen object geen gevaar oplevert door knikken of spatten. 4.5 Het laten omvallen van delen van sloopobjecten door ondergraving is verboden, tenzij doelmatige stempelingen zijn aangebracht of andere voorzieningen zijn getroffen, die het onverhoeds omvallen of instorten voorkomen. 4.6 Vóór het omvertrekken en het doen vallen moeten alle personen de gevarenzone hebben verlaten. 5. BEULEN Bij het beulen kunnen de volgende werkmethoden worden toegepast: - het in een vertikale vrije val brengen van het valgewicht; - het zwaaien van het valgewicht in het vertikale vlak door de giek; - het zwaaien van het valgewicht in een richting dwars op het vertikale vlak door de giek. 5.1 Een bij het beulen gebruikte mobiele kraan dient van een gesloten kabine te zijn voorzien die bescherming biedt tegen neervallend en/of wegvliegend sloopmateriaal. 5.2 Het valgewicht moet door middel van een op kogel- of rollagers draaibare ophanging aan de hijskabel zijn bevestigd. 5.3 De lengte en de stand van de giek van de kraan moeten zodanig zijn, dat de top van de giek altijd tenminste 3 m boven het hoogste punt van het sloopobject uitsteekt. 5.4 Een beulinstallatie mag slechts worden bediend door een persoon die daarmede voldoende vertrouwd is.

blz.6 5.5 Het zwaaien van het valgewicht in het vertikale vlak door de giek mag niet geschieden door het op en neer bewegen van de giek. 5.6 Indien een mobiele kraan niet speciaal voor het beulen geschikt is, mag alleen de methode van de vertikale vrije val worden toegepast. 5.7 Aan een sloopobject dat hoger is dan 30 m mag niet worden gebeuld. 5.8 De cabine van een mobiele kraan mag zich niet dichter bij het sloopobject bevinden dan op een afstand die gelijk is aan of groter is dan de halve hoogte van het sloopobject met een minimum van 6 m. 5.9 Bij het vrijtrekken of hijsen van een onder neervallend sloopmateriaal geraakt valgewicht dient te worden gewaakt tegen overbelasting van de kraan. 5.10 De hijskabel, de draaibare ophanging en de bevestiging van het valgewicht dienen tweemaal per dag te worden gecontroleerd. 6. DOEN OMVALLEN EN AFBREKEN VAN VRIJSTAANDE SCHOORSTENEN 6.1 Slechts indien de omstandigheden dit toelaten mag men schoorstenen door inhakken of door te doen springen laten omvallen. 6.2 Het inhakken mag slechts plaatsvinden indien de arbeiders op elk moment tijdens het werk een veilig heenkomen kunnen vinden. 6.3 Het doen omvallen van een schoorsteen mag niet plaatsvinden indien zich in het trefvlak boven- of ondergrondse leidingen bevinden die bij beschadiging gevaar of schade kunnen opleveren. 6.4 Bij het laten omvallen door middel van inhakken dan wel door het doen springen verdient het aanbeveling tijdig overleg met de Arbeidsinspectie te plegen. 6.5 Het doen omvallen van een schoorsteen mag niet plaatsvinden indien als gevolg van windkracht de werkelijke valrichting kan afwijken van de tevoren bepaalde valrichting en daardoor gevaar of schade kan ontstaan.

blz.7 6.6 Indien schoorstenen worden afgebroken mag dit slechts vanaf steigers of werkvloeren geschieden. Bij het verplaatsen van de steiger- of de werkvloer moet er steeds rekening mede worden gehouden, dat de vloer zich nimmer minder dan 0,25 m of meer dan 1,5 m onder het hoogste punt bevindt waar gewerkt wordt. Het gebruik van hulpsteigers op de werk- of steigervloer is verboden. 6.7 Indien niet van vrijdragende steigers wordt gebruik gemaakt, moeten van tevoren op doelmatige afstanden boven elkaar over de gehele hoogte van de schoorsteen - van onder naar boven toe werkend - doelmatige opleggingen voor de ondersteuning van de werkvloeren zijn aangebracht. Ondersteuningen van werkvloeren, die hun steun vinden in de schoorsteen- (binnen)wand, moeten daarin over een lengte van tenminste 6 cm zijn opgelegd. 6.8 Indien het sloopmateriaal via het inwendige van de schoorsteen wordt afgevoerd moet aan de voet van de schoorsteen een afvoeropening aanwezig zijn. Opeenhoping van sloopmateriaal in de schoorsteen boven de afvoeropening moet worden vermeden. Het sloopmateriaal mag slechts in de pauzes tussen het eigenlijke slopen worden afgevoerd. 7. WETTELIJKE BEPALINGEN In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste wettelijke bepalingen opgenomen, die betrekking hebben op de veilige uitvoering van sloopwerkzaamheden. Van toepassing zijn bepalingen uit het "Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938". Voor jeugdigen (personen beneden 18 jaar) gelden daarnaast bepalingen uit het "Arbeidsbesluit jeugdigen". Indien asbesthoudend materiaal wordt gesloopt zijn bovendien bepalingen van het "Asbestbesluit" van toepassing (zie de publikatie van de Arbeidsinspectie P no 116-2 "Werken met asbest in het bouwbedrijf"). De verantwoordelijkheid voor de naleving van deze bepalingen berust bij het hoofd of de bestuurder (werkgever) van de onderneming, die de sloopwerkzaamheden uitvoert. Op de werknemers rust onder meer de wettelijke verplichting de voor hen bestemde beveiligingsmiddelen aan te wenden. 7.1 Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938. Artikel 123 Krachtwerktuigen, drijfwerken, werktuigen, toestellen, gereedschappen en leidingen moeten in zodanige staat van onderhoud verkeren, dat zij daardoor geen gevaar kunnen veroorzaken. Artikel 124, lid 1 Gebouwen, installaties, constructiewerken, ovens, drijvende inrichtingen en aanhorigheden moeten uit deugdelijk materiaal bestaan, van deugdelijke constructie zijn en in goede staat verkeren.

blz.8 Artikel 124, lid 2 Vloeren, trappen, ladders, klimijzers, steigers, bordessen, stellingen, afdekkingen van vloeropeningen, loopbruggen, loopplanken, aanlegsteigers, stortsteigers en dergelijke objecten, waarop zich personen moeten begeven, moeten uit deugdelijk materiaal bestaan en in goede staat verkeren. Zij moeten voldoende breed zijn en voldoende sterk en stijf in verband met de belasting die zij moeten kunnen dragen. Zij moeten voorts zodanig in- of opgericht en vastgezet zijn, dat zij niet onopzettelijk kunnen verschuiven of zich verplaatsen. Voor zover zij gevaar opleveren, moeten daartegen doeltreffende voorzieningen getroffen zijn. Artikel 124, lid 3 Schuif- of roldeuren en kanteldeuren moeten tegen uitlichten of aflopen dan wel tegen vallen geborgd zijn. Artikel 125 Een vloer- of wandopening, benevens de plaats waar voorwerpen of goederen worden opgehesen of neergelaten, moeten, voorzover één of ander gevaar oplevert, zo mogelijk doeltreffend zijn beschut. Artikel 126 Wanneer arbeiders zich tot het verrichten van werkzaamheden herhaaldelijk begeven op een plaats, die zich 2,50 m of meer boven de vloer of nabij de rand van bakken of kuipen bevindt en waar gevaar voor vallen bestaat, moet aldaar een doelmatige en veilige gaanderij of bordes zijn aangebracht. Artikel 127, lid 1 Bij het verrichten van arbeid waarbij gevaar bestaat van een hoogte te vallen of waarbij als gevolg van een val gevaar bestaat voor bedwelming, verstikking, vergiftiging, verbranding, elektrokutie of verdrinking, moet zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht zijn of het gevaar tegengegaan zijn door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of dergelijke. Artikel 127, lid 2 Het eerste lid is niet van toepassing op arbeid, welke op voldoend veilige wijze op een ladder, trap, ladderstelling of dergelijke kan worden verricht. Artikel 127, lid 3 Indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, moeten ter voorkoming van het gevaar voldoend sterke en voldoend grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze worden aangebracht of doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte worden gebruikt, dan wel andere technische middelen worden toegepast die tenminste eenzelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid geven.

blz.9 Artikel 130 Een verplaatsbare trap moet van zodanige inrichtingen zijn voorzien, dat voldoende zekerheid bij op- en afstappen en tegen uitglijden wordt geboden. Artikel 131 Een ladder moet in goede staat van onderhoud verkeren, tegen uitglijden, omvallen of te sterk doorbuigen zijn verzekerd, en tenminste 1 m uitsteken boven de plaats, waartoe zij toegang geeft, voor zover niet op andere wijze voldoende zekerheid bij het op- en afstappen wordt geboden. Sporten moeten in het hout der bomen rusten; zij mogen niet uitsluitend door opspijkeren of aanschroeven zijn bevestigd. Artikel 132 Houten ladders mogen niet geverfd, wel geolied of blank gevernist zijn. Artikel 140, lid 1 Hijskranen, takels, lieren, hijsmasten en andere hijs- of hefwerktuigen, anders dan liften, moeten uit deugdelijk materiaal bestaan, van deugdelijke constructie zijn en in goede staat verkeren. De in de vorige volzin bedoelde werktuigen moeten voorts zodanig ingericht, opgesteld, verankerd en beschut zijn, dat zij zo min mogelijk gevaar opleveren. Artikel 140, lid 2 Indien er gevaar bestaat dat een hijs- of een hefwerktuig onder de invloed van wind zich zal verplaatsen of zal omvallen, moet het werktuig zodanig zijn vastgezet, dat het zich niet kan verplaatsen onderscheidenlijk niet kan omvallen. Artikel 140, lid 3 De ondersteuning van een hijs- of hefwerktuig moet zodanig zijn, dat de stabiliteit van het werktuig daardoor niet in gevaar wordt gebracht. Bestaat die ondersteuning uit een kraanbaan, dan moet deze bovendien zodanig ingericht zijn, dat het van de baan afraken van het werktuig zoveel mogelijk wordt voorkomen. Artikel 140, lid 4 Een hijs- of hefwerktuig moet voorzien zijn van een duidelijke aanduiding die de bedrijfslast vermeldt. Uit die aanduiding moet voor wat betreft: a. een hijswerktuig dat een veranderlijke vlucht heeft, op een zo gemakkelijk mogelijke wijze kunnen worden vastgesteld hoeveel bij elke gieklengte de bedrijfslast bedraagt; b. een hijswerktuig dat ingericht is om te werken zowel met een enkelvoudig ingeschoren reep als met een meervoudig ingeschoren reep, op een zo gemakkelijk mogelijke wijze kunnen worden vastgesteld hoeveel voor elk van die werkwijzen de bedrijfslast bedraagt.

blz.10 Artikel 140, lid 5 Een aanduiding als bedoeld in het vierde lid moet onuitwisbaar op één of meer doelmatige plaatsen en in elk geval nabij de bedieningsplaats van het betrokken hijs- of hefwerktuig aangebracht zijn, alsmede vanaf de bedieningsplaats goed leesbaar zijn. Artikel 140, lid 6 Aan het districtshoofd moet, indien hij zulks met betrekking tot een hijs- of hefwerktuig schriftelijk vordert, door overlegging van gegevens betreffende dat werktuig, zoals tekeningen, berekeningen en schema's, worden aangetoond dat de ingevolge het vierde lid op het werktuig aangeduide bedrijfslast, onderscheidenlijk bedrijfslasten in overeenstemming is onderscheidenlijk zijn met de daarover krachtens het elfde lid gegeven voorschriften. Artikel 140, lid 7 Bij een hijs- of hefwerktuig moet een duidelijke instructie in de Nederlandse taal aanwezig zijn, die de nodige gegevens bevat betreffende het veilig gebruik en het deugdelijk onderhoud van het betrokken werktuig. De instructie moet tevens de nodige gegevens bevatten betreffende het op veilige wijze monteren of demonteren van het werktuig of van onderdelen daarvan, indien het monteren of demonteren meermalen moet geschieden bijvoorbeeld in verband met het op een andere plaats opstellen van het werktuig. Artikel 140, lid 8 Een met een hijs- of hefwerktuig te verplaatsen last mag niet zwaarder zijn dan de ingevolge het vierde lid op dat werktuig aangeduide bedrijfslast aangeeft voor de stand of de omstandigheid, waarbij onderscheidenlijk waaronder het werktuig wordt gebruikt, noch zwaarder dan een veilig gebruik toelaat. De vorige volzin geldt niet ten aanzien van een hijswerktuig als bedoeld in artikel 141, eerste lid, terwijl het een beproeving ondergaat, voorgeschreven in het tweede lid, onder a, dan wel in het derde of vierde lid van dat artikel. Artikel 140, lid 9 Het verrichten van werkzaamheden met behulp van een hijs- of hefwerktuig moet zodanig geschieden, dat gevaren waaraan de arbeiders bij het gebruik van het werktuig kunnen blootstaan, zoals het gevaar getroffen of gegrepen te worden door het werktuig, een onderdeel daarvan, dan wel door de last van het werktuig zoveel mogelijk worden voorkomen. Artikel 140 lid 10 Een hijs- of hefwerktuig mag slechts worden bediend door een persoon die met de bediening van het werktuig en met de aard van de daarmede te verrichten werkzaamheden vertrouwd is.

blz.11 Artikel 140, lid 11 Onze minister kan met betrekking tot alle hijs- of hefwerktuigen dan wel met betrekking tot hijs- of hefwerktuigen die behoren tot een door hem omschreven categorie nadere regelen stellen met betrekking tot het eerste t/m het zevende lid en het negende lid en zo nodig bepalen in welke gevallen aan die nadere regelen niet geheel behoeft te worden voldaan. Artikel 142 De arbeiders, die hijs- of hefwerktuigen bedienen, moeten ter plaatse, waar zij die werktuigen bedienen, alsmede op de toegangswegen tot die plaats, beveiligd zijn tegen ongevallen door gevaar veroorzakende delen van drijfwerk of werktuigen of door vallen. Artikel 142a Met een hijs- of hefwerktuig dat uitsluitend bestemd en ingericht is voor het vervoer van goederen, mogen in de plaats van of tezamen met goederen geen personen worden vervoerd. Artikel 143, lid 1 Kabels, hijskettingen en stroppen mogen niet zwaarder worden belast dan een veilig gebruik toelaat. Artikel 143, lid 2 Zo dikwijls zulks ter waarborging van een veilig gebruik nodig is, moeten hijskettingen en kettingstroppen worden uitgegloeid en met een voldoende trekkracht worden beproefd door een bevoegd deskundige. Van deze beproeving moet een bewijs in de door onze minister vastgestelde vorm worden overgelegd. Artikel 148 Tegen het gevaar te worden getroffen door wegvliegende, vallende, omvallende, wegschuivende of wegrollende voorwerpen moeten doelmatige voorzieningen getroffen zijn. Artikel 149, lid 1 Het opstapelen van voorwerpen of stoffen, het maken van groeven, geulen, kuilen, putten en het af- of ondergraven van grond moet plaats hebben, met inachtneming en toepassing van die voorzorgen, welke voldoende waarborgen geven tegen het gevaar van verzakken, omvallen, afkalven of instorten. Artikel 149, lid 2 Het doen afkalven, afschuiven of instorten van aarde, zand, grind of dergelijk materiaal moet zodanig worden verricht dat het gevaar te worden bedolven is vermeden. Artikel 149, lid 3 Gestapelde of opgehoopte voorwerpen of stoffen mogen geen gevaar opleveren van verzakken, omvallen, afkalven of instorten. Die voorwerpen of stoffen moeten met het oog op dat gevaar regelmatig worden gecontroleerd.

blz.12 Artikel 173a, lid 1 Indien één der hierna omschreven gevaren zich voordoet, hetzij in een geval waarop het bij of krachtens deze paragraaf bepaalde niet van toepassing is, hetzij in een geval waarin de naleving daarvan niet leidt tot vermijding van dat gevaar, moeten onverminderd vorenbedoelde bepalingen, voor de arbeiders die aan dat gevaar blootstaan, de daarbij aangegeven persoonlijke beschuttingsmiddelen, in voldoend aantal, beschikbaar zijn en moet ervoor worden gezorgd dat die arbeiders die middelen gebruiken: a. gevaar van verwonding door vallende, omvallende of wegvliegende voorwerpen of vallende stoffen dan wel door het stoten van het hoofd: doelmatige veiligheidshelmen; b. gevaar van voet- of beenverwondingen door scherpe, vallende, omvallende of wegrollende voorwerpen of door knellen: doelmatig veiligheidsschoeisel; c. gevaar van oogverwonding door spatten van bijtende, hete of zeer koude stoffen dan wel door vonken, splinters, schilfers of stof: doelmatige brillen of gelaatsschermen; d. gevaar te worden gegrepen door bewegende delen van een werktuig, machine, apparaat of installatie dan wel door machinaal bewogen werkstukken en dergelijke: doelmatige, nauwsluitende kleding of hoofdbedekking; e. gevaar van ongevallen door bijtende, hete of zeer koude stoffen: beschermende kleding, handschoenen, hoofdbedekking of andere doelmatige middelen ter bescherming van het lichaam; f. gevaar van verwonding bij het gebruik van verplaatsbaar gereedschap: beschermende kleding of andere doelmatige middelen ter bescherming van het lichaam. Artikel 173a, lid 2 Persoonlijke beschuttingsmiddelen, als bedoeld in het eerste lid, moeten in goede staat verkeren en zindelijk worden gehouden. Artikel 173b, lid 1 Voor zover dit nodig is voor een veilig verblijf van arbeiders of voor het veilig verrichten van hun arbeid, moeten goed leesbare en in de Nederlandse taal luidende voorschriften, aanwijzingen, of waarschuwingen of algemeen gebruikelijke aanduidingen op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht zijn. Artikel 173b, lid 2 Indien er arbeiders zijn die de Nederlandse taal niet voldoende beheersen, moeten voor zoveel nodig de in het eerste lid bedoelde voorschriften, aanwijzingen of waarschuwingen zodanig luiden, dat ook die arbeiders deze kunnen begrijpen.

blz.13 Artikel 184, lid 1 Indien één der hierna omschreven gevaren zich voordoet, hetzij in een geval waarop het bij of krachtens de paragrafen 5 en 8a en de artikelen 180 t/m 183a bepaalde niet van toepassing is, hetzij in een geval waarin de naleving daarvan niet leidt tot vermijding van dat gevaar, moeten onverminderd vorenbedoelde bepalingen, voor de arbeiders die aan dat gevaar blootstaan de daarbij aangegeven persoonlijke beschuttingsmiddelen, in voldoende aantal, beschikbaar zijn en moet ervoor worden gezorgd dat die arbeiders die middelen gebruiken: a. gevaar van lichamelijke schade ten gevolge van straling: doelmatige beschuttingsmiddelen voor de ogen, de huid en andere aan de straling blootgestelde lichaamsdelen; b. gevaar van aanraking van de huid door daarop inwerkende of daarin doordringende schadelijke stoffen: doelmatige bedekking van de huid; c. gevaar van inademing van giftige, bijtende, schadelijke of hinderlijke dampen, gassen of nevels of van stof: doelmatige adembeschermingsapparaten; d. gevaar van besmetting: doelmatige ontsmettingsmiddelen, hand- en armbedekkingen of andere doelmatige middelen ter bescherming van het lichaam; e. gevaar van inwerking van schadelijk geluid op het gehoororgaan: doelmatige gehoorbeschermingsmiddelen. Artikel 184, lid 2 Persoonlijke beschuttingsmiddelen, als bedoeld in het eerste lid, moeten in goede staat verkeren en zindelijk worden gehouden. Artikel 184, lid 3 Onze minister kan al naar gelang van de fysische eigenschappen van niet-ioniserende elektromagnetische straling niveaus vaststellen, waarboven voor de toepassing van het eerste lid, onder a, die straling als schadelijk wordt aangemerkt. Hij kan voorts het niveau vaststellen, waarboven voor de toepassing van het eerste lid, onder e, geluid als schadelijk wordt aangemerkt. Artikel 212 In fabrieken of werkplaatsen, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder f, van de Veiligheidswet 1934 1), moet aan het bepaalde in de artikelen 212 bis tot en met 216 zijn voldaan. 1) Artikel 3, lid 1, onder f van de Veiiigheidswet 1934 luidt: gebouwen, bouw-, grond-, waterwerken, ondergrondse leidingen en wegen, welke in aanbouw, aanleg, verbouwing, herstelling of sloping zijn of voor zover daaraan onderhoudswerkzaamheden worden verricht.

blz.14 Artikel 212 bis, lid 1 De arbeid moet worden verricht met inachtneming van alle maatregelen die door de eis van goed en veilig werk worden gevorderd om het onverhoeds instorten, omvallen of breken van het bouwwerk of andere constructie of van een gedeelte daarvan, of van daarbij toegepaste steigers, stellingen, stut- en andere hulpconstructies of gedeelten daarvan te voorkomen en om de arbeiders daardoor zoveel mogelijk tegen letsels door ongevallen te beschermen. Indien het districtshoofd zulks schriftelijk vordert, moeten vóór het uitvoeren van het werk, te zijnen genoege, sterkte- en stabiliteitsberekeningen van de steigers, stellingen, stut- en andere hulpconstructies worden gemaakt. Artikel 212 bis, lid 2 Het vervoer en het plaatsen van materialen en onderdelen en van hulpconstructies moeten geschieden op zodanige wijze, dat de arbeiders zoveel mogelijk beschermd zijn tegen de gevaren die daarbij kunnen optreden. Artikel 212 bis, lid 3 Moeten bij sloopwerkzaamheden gebouwen of andere constructies of een gedeelte daarvan worden afgebroken of gedemonteerd dan wel tot instorten, omvallen of breken worden gebracht, dan moet dit op zodanige wijze en met zodanige hulpmiddelen geschieden, dat de arbeiders zo weinig mogelijk gevaar lopen. Zo nodig moeten afzettingen worden aangebracht en waarschuwingen worden geplaatst. Artikel 212 bis, lid 4 Bij sloopwerkzaamheden moet in elk stadium van het werk de stabiliteit van belendingen en van de resterende delen van het sloopwerk zodanig gewaarborgd zijn, zonodig door schoren, tuien, stutten, damwanden of dergelijke, dat de arbeiders zo weinig mogelijk gevaar lopen. Indien de aard, de omvang of de hoogte van het sloopwerk daartoe aanleiding geeft, moet na onderzoek van de toestand van het sloopwerk en van de belendingen een sloopplan worden opgesteld en moet het werk volgens dat plan worden uitgevoerd onder leiding van een deskundig persoon. Artikel 212 bis, lid 5 Onze minister kan ter uitvoering van dit artikel nadere regelen stellen. Artikel 212 ter, lid 1 Een steiger mag niet worden opgebouwd, afgebroken of belangrijk gewijzigd dan onder toezicht van een deskundig persoon en met inachtneming van diens aanwijzingen. Artikel 212 ter, lid 2 De in het eerste lid bedoelde werkzaamheden moeten zoveel mogelijk worden verricht door personen die met deze arbeid vertrouwd zijn. Artikel 212 ter, lid 3 Een steiger moet door een deskundig persoon regelmatig worden nagezien.

blz.15 Artikel 212 ter, lid 4 Onze minister kan nader bepalen aan welke eisen van deskundigheid een persoon, als bedoeld in het eerste of het derde lid, moet voldoen. Hij kan daarbij bepalen in welke gevallen en zo nodig voor hoelang die nadere eisen niet of niet geheel behoeft te worden voldaan. Artikel 212 quater, lid 1 Een steiger mag niet worden overbelast. Lasten moeten zo gelijkmatig mogelijk over de steiger worden verdeeld. Artikel 212 quater, lid 2 Een steiger moet zodanig zijn samengesteld, dat bij normaal gebruik geen der onderdelen zich kan verplaatsen. Artikel 212 quater, lid 3 Een hijs- of hefwerktuig mag niet op of aan een steiger worden geplaatst of bevestigd, tenzij de nodige voorzieningen zijn getroffen, welke de sterkte en de stabiliteit van de steiger verzekeren. Artikel 212 quater, lid 4 Telkens wanneer zulks voor het veilig werken op of nabij een steiger noodzakelijk is en in elk geval alvorens een steiger voor de eerste maal in gebruik wordt genomen, moet door of namens het hoofd of de bestuurder zijn vastgesteld, dat de steiger voldoet aan de voorgaande leden alsmede aan de artikelen 124, tweede lid, en 212 ter, ongeacht of de steiger al dan niet in zijn opdracht is samengesteld. Artikel 212 quinquies, lid 1 Vloeren, bordessen, gaanderijen, trappen en loopplanken moeten zodanig zijn gemaakt, dat geen onderdeel in sterke mate of ten opzichte van andere onderdelen ongelijkmatig kan doorbuigen en dat het gevaar van struikelen of uitglijden zoveel mogelijk is voorkomen. Artikel 212 quinquies, lid 2 Vloeren, bordessen, gaanderijen, trappen en loopplanken moeten zoveel mogelijk zijn vrijgehouden van voorwerpen, welke de doorgang kunnen belemmeren. Artikel 212 quinqules, lid 3 Vloeren, bordessen, gaanderijen, trappen en loopplanken waarbij gevaar bestaat van een hoogte van meer dan 2,50 m of in het water te vallen, moeten zijn samengesteld van aaneensluitende planken, voldoende breed zijn in verband met het passeren van personen en de ter plaatse te verrichten arbeid, en doelmatig zijn beschut. Artikel 212 quinquies, lid 4 Elke plaats, waar arbeid wordt verricht, moet langs veilig begaanbare en voldoende verlichte toegangen bereikbaar zijn.

blz.16 Artikel 212 septies Een hijs- of hefwerktuig mag na gebruik niet worden achtergelaten in een zodanige toestand, dat onbevoegden het werktuig of mechanismen daarvan in werking kunnen stellen. Artikel 213 Bij gladheid door vorst of anderszins moeten opgangen, stellingvloeren en loopplanken met as of zand zijn bestrooid. Artikel 217 (ged) Een arbeider die arbeid verricht, waarop betrekking heeft: a een voorschrift, vervat in de artikelen 124, tweede lid, derde volzin, 125, 127, 131, 142a, 173a, eerste lid, 173a, tweede lid, 184, eerste lid, 184 tweede lid, 212 bis, tweede lid, 212 quater, eerste lid, 212 quinquies, tweede lid of 212 septies; b een voorschrift gegeven krachtens artikel 184, derde lid, voor zover dat betrekking heeft op een onderwerp als bedoeld in artikel 184, eerste lid; c een door het districtshoofd der Arbeidsinspectie gestelde eis betreffende de wijze van uitvoering in een bepaald geval van een voorschrift als bedoeld onder a en b, is verplicht, voor zover hij redelijkerwijze geacht kan worden met dat voorschrift, of die eis bekend te zijn, bij of ter zake van de arbeid die hij verricht, dat voorschrift of die eis na te leven en de op grond van dat voorschrift of die eis aanwezige en voor hem bestemde beveiligingsmiddelen aan te wenden. 7.2 Arbeidsbesluit jeugdigen Artikel 5 Een jeugdig persoon mag geen nader door onze minister omschreven arbeid verrichten, waarbij het geluidsniveau in de gehoorgang zodanig is, dat er gevaar bestaat voor schade aan het gehoororgaan. 1) Artikel 6, lid 1 Een jeugdig persoon mag geen arbeid verrichten met of aan gereedschappen of werktuigen, waarbij zodanige trillingen op lichaamsorganen of orgaansystemen worden overgebracht dat gevaar bestaat dat deze worden beschadigd. Artikel 6, lid 2 Onze minister kan gereedschappen of werktuigen aanwijzen welke in ieder geval worden beschouwd als gereedschappen of werktuigen, bedoeld in het eerste lid. 2) 1) De minister van Sociale Zaken heeft als zodanige arbeid aangewezen alle arbeid waarbij zonder gehoorbeschermer het geluiddrukniveau in de gehoorgang hoger is dan 90 db(a). 2) De minister van Sociale Zaken heeft als zodanig onder meer aangewezen grondverdichtingsapparatuur en pneumatisch gereedschap.

blz.17 Artikel 7 Een jeugdig persoon mag geen arbeid verrichten, welke meebrengt dat hij veelvuldig zware lasten moet heffen of dragen, of dat hij gedurende langere tijd achtereen, ongunstige werkhoudingen moet aannemen. Artikel 8 Een jeugdig persoon mag geen arbeid verrichten, welke door de daarbij gevergde inspanning tot een belastingsgraad leidt die ten aanzien van hem onaanvaardbaar is te achten. Artikel 12 Een jeugdig persoon mag geen arbeid verrichten bestaande uit het bedienen van hijskranen, goederenbouwliften, stapelaars, motorisch aangedreven takels, of andere door onze minister aangewezen hijs- of hefwerktuigen, het geven van signalen aan hen die zodanige werktuigen bedienen, dan wel het aanslaan en losmaken van lasten. Artikel 13 Een jeugdig persoon mag geen arbeid verrichten bestaande uit het bedienen van heftrucks of mechanische schoppen. Artikel 15, lid 1 Een jeugdig persoon mag geen arbeid verrichten waarbij gevaar bestaat voor een val die ernstig letsel of verdrinking met zich kan brengen. Artikel 18 Een jeugdig persoon mag geen arbeid verrichten waarbij gevaar bestaat bedolven te worden. Artikel 19 Een jeugdig persoon mag geen arbeid verrichten bestaande uit het aanbrengen of verwijderen van stutten, stempels of ander ondersteuningsmateriaal, dan wel het daaraan verrichten van herstel- of onderhoudswerkzaamheden. Artikel 20 Een jeugdig persoon mag geen arbeid verrichten bestaande uit het besturen of bedienen van grondverzetmachines. Artikel 28 Onverminderd artikel 88, eerste lid, onder a, van de Arbeidswet 1919 gelden de bij de artikel 2 t/m 26 gestelde verboden niet voor arbeid welke door een jeugdig persoon van 16 jaar of ouder in het kader van een bij of krachtens een wet geregelde beroepsopleiding dan wel van een voor de toepassing van dit besluit door onze minister daarmee gelijkgestelde beroepsopleiding wordt verricht, en waarbij een deskundig toezicht op de arbeid ter bescherming tegen gevaar voor de gezondheid of het leven in voldoende mate wordt uitgeoefend.