Bijlage 2: Waterkwaliteit Kromme Rijn (DM 816563 hoort bij bestuursvoorstel DM 832322) Achtergrond informatie en aanleiding slibvang De Kromme Rijn is een laaglandrivier van 35 kilometer lang. Tussen Cothen en Werkhoven splitst zich een grote oude lus af die de Oude Kromme Rijn genoemd wordt. Deze lus staat in verbinding met het Amsterdam-Rijnkanaal. De Kromme Rijn is één van de waterlichamen voor de Europese Kaderrichtlijn water. De Kromme Rijn heeft een aan- en afvoerfunctie. Het waterlichaam wordt gevoed door de Nederrijn en aantakkende afvoergebieden. De rivier heeft een lange historie en is in de loop van de tijd steeds verder in een keurslijf gegoten tot een beschoeide, vrij rechte watergang zonder echte oevervegetatie met weinig variatie in bodemprocessen en een gereguleerde afvoer. De rivier maakt onderdeel uit van de EHS. Vanaf de jaren negentig zijn herstelprojecten uitgevoerd om de natuur weer meer ruimte te geven. Er zijn nevengeulen en natuurvriendelijke oevers aangelegd. Doelen en maatregelen KRW Binnen de Europese Kaderrichtlijn water is de Kromme Rijn getypeerd als een langzaam stromend riviertje op zand/klei (R6). In het waterbeheerplan Water voorop! is het ecologisch doel voor de Kromme Rijn opgenomen en welke maatregelen nodig zijn om dit doel te bereiken. De doelen zijn ook opgenomen in het Provinciaal Waterplan en gerapporteerd aan Europa. De Kromme Rijn is hierbij aangemerkt als sterk veranderd, omdat er sprake is van een onnatuurlijke afvoerdynamiek, die niet op te heffen is zonder ernstige schade aan functies toe te brengen. De doelen voor de Kromme Rijn zijn daarom niet gelijk aan die van een natuurlijk riviertje, maar aangepast aan de huidige onomkeerbare situatie en mogelijke maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren. Om de waterkwaliteit in de Kromme Rijn te verbeteren (zowel in flora en fauna, als fysisch chemisch) zijn de volgende maatregelen benoemd: - Natuurlijker peilverloop; - Natuurvriendelijk maaibeheer; - Aanleg van natuurvriendelijke oevers; - Aanleg nevengeul; - Vispassages in de boven- en benedenstroomse sluizen en stuwen; - Verminderen nutriëntbelasting uit RWZI s; - Aanleg van slibvangen. Vanuit de ecologische toestand van de Kromme Rijn in 2006 is bepaald dat met het uitvoeren van de bovenstaande maatregelen het GEP behaald kon worden. Uit het overzicht hieronder blijkt dat in 2006 alle biologische soortgroepen nog niet voldeden aan het GEP. Kromme Rijn kwaliteitselement Macrofyten Macrofauna Vis Totaal P Totaal N KRW klasse ontoereikend goed Hoort slib bij het systeem Kromme Rijn? Regel wordt de vraag gesteld of het slib in de Kromme Rijn niet gewoon bij het systeem hoort, zodat de KRW-doelen misschien bijgesteld kunnen worden en bepaalde dure maatregelen niet overwogen hoeven te worden. Om hier antwoord op te geven, volgt een korte toelichting op de KRW systematiek. De KRW-doelen voor de Kromme Rijn worden afgezet op de maatlat voor het watertype langzaam stromend riviertje op zand/klei (watertype R6), omdat dit het best gelijkende type is binnen de KRW. De referentiesituatie van het best passende watertype geeft de richting aan voor maatregelen die overwogen moeten worden. Het doel (Goed Ecologisch Potentieel) wordt vervolgens bepaald door het totale effect van alle maatschappelijk haalbare maatregelen, die zorgen voor een verbetering in de richting van het genoemde referentiebeeld (Stowa, 2006). De referentiesituatie van een R6 bestaat uit een kronkelend riviertje met gevarieerde structuren met zand, zandbanken, plaatselijk overhangende oevers, aangeslibde plekken en verspreid organisch materiaal zoals
bladpakketten, takken en boomstammen. Nu is de Kromme Rijn een bijzonder systeem, omdat het niet gevoed wordt door een natuurlijk laaglandbeeksysteem, maar door een kunste inlaat met Nederrijnwater. Doordat het Nederrijnwater een hoger sedimentaanbod heeft en het ingelaten debiet relatief constant is, is het aannemelijk dat er in de Kromme Rijn meer slib aanwezig is (in het water en op de bodem) dan in een natuurlijk riviertje. Meer slib in de Kromme Rijn kan dus worden beschouwd als het gevolg van de kunste situatie, die maatschappelijk in stand wordt gehouden. Dit mag verdisconteerd worden in het doel, als het niet gemitigeerd kan worden met maatschappelijk haalbare maatregelen. Dus ja slib hoort bij het Kromme Rijn systeem (memo 793233). Aanleiding maatregel slibvang Uit de kwantitatieve toetsing van de Kromme Rijn in 2006 blijkt onder andere dat de ontwikkeling van de waterplanten (macrofyten) in de Kromme Rijn tot ontoereikend is. Voor bepaling van de toestand van macrofyten bestaan 2 deelmaatlatten: - bedekking van waterplanten - soortensamenstelling waterplanten Het eindoordeel is een gemiddelde van deze twee deelmaatlatten. De e toestand van de vegetatie in de Kromme Rijn in 2006 is opgebouwd uit een slechte score voor de bedekking (laagste klasse) en een goede score voor de aanwezige soorten. Met andere woorden, in 2006 waren er wel voldoende verschillende soorten in de Kromme Rijn aanwezig, maar was de bedekking van vegetatie in de watergang te laag. De belangrijkste oorzaken voor de lage score voor de bedekking van vegetatie werden gezocht in het ontbreken van ondiepe zones in combinatie met de troebelheid (e doorzicht) van het water en het maaibeheer. De aanleg van slibvangen werd als maatregel opgenomen om de troebelheid van het water tegen te gaan, zodat (ondergedoken) waterplanten meer kans zouden krijgen om zich te ontwikkelen. Waarom geen slibvang voor de verbetering van het doorzicht? Het doorzicht in de Kromme Rijn is de afgelopen jaren ten opzichte van 2006 sterk verbeterd, zie figuur 1. De verbetering in doorzicht in de Kromme Rijn is toe te schrijven aan de verbetering van het inlaatwater (Nederrijn) en de reeds uitgevoerde baggerwerkzaamheden in het eerste deel van de Kromme Rijn (Wijk bij Duurstede- Cothen). Gemiddeld doorzicht zomerperiode 1,2 1 0,8 0,6 0,4 a01 Kromme Rijn Galgenwaard a04 Kromme Rijn brug Beverweert a72 ADM te Wijk bij Duurstede a87 Kromme Rijn brug Odijk 0,2 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Figuur 1. Gemiddeld doorzicht in de zogenaamde zomerperiode, april t/m september, per meetpunt over de periode 2000 tot en met 2012 Doorzicht is een belangrijke parameter voor het waterleven. Het bepaalt tot welke diepte planten kunnen groeien. Er is geen vaststaande norm voor doorzicht in stromende wateren. Voor stilstaande wateren, meren is een ratio uitgewerkt waarmee bepaald kan worden bij welk doorzicht en diepte van de waterbodem er nog voldoende licht de bodem bereikt voor planten om te kunnen groeien (S.Schep et al, 2011).
Als we deze ratio: toepassen op de Kromme Rijn met de gegevens van figuur 1 is de maximale waterbodemdiepte beneden de waterspiegel waar nog voldoende daglicht kan komen 1,5 meter bij een doorzicht van 0,9 meter. Een groot deel van de Kromme Rijn, zeker het eerste deel, heeft een profiel met een maximale diepte van 1,5 meter. Meer richting Utrecht wordt het profiel dieper tot circa 2 meter. Dit betekent dat een groot oppervlak van de Kromme Rijn valt onder de noemer begroeibaar areaal. Dat de bovenstaande ratio/theorie opgaat blijkt uit het feit dat 2 keer/jaar het hydraulische profiel van de Kromme Rijn moet worden geschoond om voldoende water te kunnen blijven doorvoeren. In het hydraulische profiel groeien met name pionierssoorten als Kleine Egelskop (zie afbeeldingen 1 en 2). Bij iedere maaironde wordt een flinke vracht hiervan verwijderd en afgevoerd. Afbeelding 1. Boven water, Kromme Rijn ter hoogte van Bunnik vlak voor maaironde Afbeelding 2. Onder water, locatie onbekend Naar aanleiding van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aanleggen van een slibvang bij de Kromme Rijn op dit moment niet noodzakelijk is, omdat het doorzicht geen beperkende factor meer is voor de ontwikkeling van ondergedoken waterplanten. Zorgt een slibvang voor eventueel ook voor verbetering van andere KRW-doelen? Omdat een slibvang ten behoeve van waterplanten niet meer nodig is, maar de maatregel wellicht ook kan bijdragen aan de andere doelen is de noodzaak en nut van een slibvang heroverwogen. Andere KRWdoelen zijn namelijk nog niet gehaald (macrofauna en vis). De oorzaak voor de huidige onvoldoende scores voor vis en macrofauna is het ontbreken van voldoende variatie in structuren, zowel in oeverinrichting als in en op de waterbodem. Omdat in de Kromme Rijn vrijwel overal sprake is van een slibbige waterbodem komen met name karakteristieke riviersoorten niet of nauwelijks voor. Mitigerende maatregelen voor macrofauna en vis die overwogen moeten worden zijn maatregelen die zorgen voor meer variatie in structuren. Om meer variatie in de waterbodem te krijgen kan bijvoorbeeld een slibvang overwogen worden, om te zorgen dat het slib weggevangen wordt en zandige bodems minder aanslibben. Deze maatregel is echter niet zinvol, omdat op veel plaatsen tot ruim onder de leggerdiepte een sliblaag aanwezig is als gevolg van de ontstaansgeschiedenis. Daarnaast zijn de zwevend stof deeltjes van de (Neder)rijn de laatste jaren sterk gedaald, waarvan de reden nog niet precies bekend is. Dit gegeven alleen al maakt de aanleg van een slibvang discutabel. Er zijn dus voldoende redenen om de aanleg van een slibvang niet te overwegen ten behoeve van de KRWdoelen voor macrofauna en vis.
Waar staan we nu en wat is nog nodig om KRW doelen te bereiken? Vanaf 2006 is ongeveer 10 km natuurvriendelijke oever gerealiseerd langs de Kromme Rijn. Dit heeft samen met het verbeterde doorzicht geleid tot betere scores voor de bedekking van waterplanten. Op de oude maatlat zou de totale macrofytenbeoordeling inmiddels goed scoren. Deze verbetering is niet terug te zien in de huidige scores omdat er sinds 2013 met een nieuwe KRW-maatlat beoordeeld wordt (zie tabel 2). Op deze nieuwe maatlat wordt het aspect soortensamenstelling strenger beoordeeld wat het totaaloordeel omlaag haalt. Tabel 2. KRW beoordeling Kromme Rijn 2013, beoordeeld met nieuwe KRW-maatlat Kwaliteitselement Klasse Toelichting Macrofyten Matig Bedekking Ondergedoken: voldoet Emers: te laag Drijfblad: te laag Soortensamenstelling: voldoet niet Macrofauna Matig Aandeel kenmerkende soorten laag Vis Slecht Aandeel stromingminnende vissoorten voldoet niet Macrofyten Voor ondergedoken waterplanten is de bedekking nu voldoende. Voor emerse waterplanten (boven het water uitstekend) en drijfbladplanten zijn de bedekkingen nog onvoldoende. Het percentage bedekking emers en drijfbladplant wordt bepaald in het begroeibaar areaal. Dit is het gedeelte van de Kromme Rijn tot 1 meter diep. In de huidige situatie groeit er te weinig opgaande en drijfbladplanten in dat deel. Een maatregel om dichter bij het doel te komen is het aanleggen van natuurvriendelijke oevers (tot 1 meter diep) buiten het doorstroomprofiel, waar meer luwe omstandigheden kunnen worden toegestaan. Hierdoor worden de kansen voor deze planten vergroot, waardoor naar verwachting ook de soortensamenstelling kan toenemen, en ook macrofauna en vis profiteert. Op dit moment is er geen overzicht van geschikt areaal tot 1 meter diep in de Kromme Rijn en is dus ook niet exact uit te rekenen hoeveel extra areaal aangelegd zou moeten worden. Daarnaast geeft een rekenkundige benadering ook een schijnnauwkeurigheid. Een theoretische afleiding, op basis van het handboek hydromorfologie, bepaalt dat de Kromme Rijn wat betreft de aanwezigheid van oeververdediging in de klasse ontoereikend valt qua hydromorfologische toestand. Om in de klasse goed te vallen mag maximaal 15% van de oeverlengte beschoeid zijn. Dit zou betekenen dat van de huidige 28 km beschoeiing nog 18 km omgezet moet worden in een niet ingerichte of natuurvriendelijke oever. Dit zou als richtpunt voor de maatregelen kunnen worden aangehouden, maar is niet heel realistisch gezien de functies langs de Kromme Rijn. Macrofauna en vis De oorzaak voor de onvoldoende scores voor vis en macrofauna is het ontbreken van voldoende variatie in structuren, zowel in oeverinrichting als in en op de waterbodem. Omdat in de Kromme Rijn vrijwel overal sprake is van een slibbige waterbodem komen met name karakteristieke riviersoorten niet of nauwelijks voor. Mitigerende maatregelen voor macrofauna en vis die overwogen moeten worden zijn maatregelen die zorgen voor meer variatie in structuren. De aanleg van een slibvang hoort hier dus niet bij, zoals hierboven is toegelicht. Andere maatregelen zijn het aanbrengen van dood hout of andere structuren. Uit recente onderzoeksprojecten blijkt dat dit goedkope en zeer effectieve maatregelen kunnen zijn voor habitatvariatie en biodiversiteit (Stowa, 2012). In hoeverre dit in de Kromme Rijn mogelijk is en met welk effect, moet nog worden onderzocht. Daarnaast profiteren macrofauna en vis ook van de aanleg van natuurvriendelijke oevers, omdat deze ook zorgen voor meer habitatvariatie in de vorm van planten. Om de toestand van macrofyten, macrofauna en vis te verbeteren is het creëren van meer habitatvariatie in de Kromme Rijn noodzakelijk. Inbrengen van substraat als dood hout of kiezel kan positief werken, maar ook natuurvriendelijke oevers dragen bij aan habitatvariatie. Is dezelfde kwaliteitsverbetering buiten het waterlichaam nog een optie? De Kromme Rijn is een uniek watersysteem binnen het waterschap. De kenmerkende soorten zijn afhankelijk van stroming en een rivierkarakter, terwijl de gebieden die afwateren op de Kromme Rijn uit slootsystemen bestaan. Het is daarom niet mogelijk om een locatie buiten het waterlichaam te vinden waar
op een meer kosteneffectieve manier dezelfde kwaliteitsverbetering bereikt kan worden. Er is maar één Kromme Rijn.