Regeling Investeren in (bve-sector) OCenW-Regelingen Bestemd voor: c scholen en instellingen voor. Algemeen verbindend voorschrift Datum: 20 mei 1998 Kenmerk: WJZ-1998/20673 Datum inwerkingtreding: zie artikel 23 Geldigheidsduur beleidsregel: n.v.t. Juridische grondslag: artikel 3, tweede lid, van de Wet overige OCenW-subsidies Relatie tot eerdere mededelingen: vervangt OCenW- Regeling BVE/DenR-1997/28752 van 1 november 1997 (Gele katern 1997, 29) Informatie verkrijgbaar bij: CFI/ICO/BVH, 079-3232.666 Gelet op artikel 3, tweede lid, van de Wet overige OCenW-subsidies, Besluit: Artikel 1. Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: a. minister: de minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen; b. wet: de Wet educatie en beroepsonderwijs; c. instelling: een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de wet met uitzondering van een school, instelling of instituut als bedoeld in artikel 12.3.2 van de wet, of een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8 van de wet, of een hogeschool als bedoeld in artikel 12.3.9 van de wet; d. ICT: Informatie- en communicatietechnologie in het onderwijs; e. voorhoede-eenheid: de onderwijskundige eenheid binnen een instelling die per 1 januari 1998 activiteiten op het gebied van ICT ontwikkelt in het kader van het actieplan Investeren in voorsprong ; f. projectplan: een projectplan als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel b; g. voorhoedeschool: een instelling waarbinnen een voorhoede-eenheid geselecteerd is en waarvan het ingediende projectplan, bedoeld in artikel 4, is goedgekeurd; h. Procesmanagement ICT: het procesmanagement ICT, bedoeld in de Instellingsbeschikking projectgroep ICT en projectmanagement ICT; i. actieplan: de publicaties Investeren in voorsprong, actieplan en implementatieplan voor informatie- en communicatie-technologie in het onderwijs, Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen, april 1997; j. voorbeeldproject: het project dat voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5; k. ontwikkelingsproject: het project dat voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6; l. landelijk orgaan: het landelijk orgaan, bedoeld in artikel 1.5.1, van de wet; m. ondersteuningsinstelling: het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum, het Christelijk Pedagogisch Studiecentrum, het Katholiek Beroepsonderwijs en NUMMER 15 29 10 juni 1998
Regeling Investeren in Pedagogisch Centrum, het Centrum voor Innovatie van Opleidingen, het Instituut voor Toetsontwikkeling en het Instituut voor Leerplanontwikkeling. Artikel 2. Doelstelling van de regeling Het doel van de regeling is het, met het oog op het integreren van informatie- en communicatietechnologie in het onderwijs, en ter realisatie van het in het actieplangeformuleerde streefbeeld: a. toekennen van een aanvullende vergoeding aan het bevoegd gezag van een voorhoedeschool ter realisatie van het projectplan van die instelling; b. voorzien in een procedure voor aanvraag, toekenning en verantwoording van een aanvullende vergoeding dan wel een subsidie aan: c het bevoegd gezag van een instelling ter uitvoering van een voorbeeldproject; c het bevoegd gezag van een instelling ter uitvoering van een ontwikkelingsproject; c andere dan instellingen, bedoeld in artikel 5, derde lid jo artikel 6, derde lid jo artikel 7, ter uitvoering van de in die artikelen bedoelde projecten of activiteiten. Artikel 3. Toekennen aanvullende vergoeding of subsidie 1. De minister kan op aanvraag aanvullende vergoeding toekennen voor: a. de aanschaf van multimediale computers, geschikt voor aansluiting op een netwerk, met randapparatuur, besturingssysteem, programmatuur en ondersteuning, b. de aanschaf van computer-servers, c. de aanschaf en aanleg van lokale netwerken, d. de vergoeding van de kosten voor exploitatie, beheer en vervanging in verband met de onderdelen a, b of c, e. de ontwikkeling en aanschaf van educatieve software, al dan niet in aansluiting op bestaande leermethoden; f. scholing in verband met ICT. 2. De minister kan op aanvraag aanvullende vergoeding aan instellingen of subsidie aan andere dan instellingen verstrekken voor: a. de uitvoering van een voorbeeldproject, en b. de uitvoering van een ontwikkelingsproject. 3. De minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor andere activiteiten, gericht op het integreren van informatie- en communicatietechnologie in het onderwijs. Artikel 4. Toekenningscriteria voor aanvullende vergoeding als voorhoedeschool 1. Een voorhoedeschool heeft aanspraak op een bedrag van ƒ 35.000,-- indien de voorhoedeschool op het tijdstip van de aanvraag een instelling is als bedoeld in artikel 1.3.1 van de wet, of op een bedrag van ƒ 20.000,-- indien de voorhoedeschool op het tijdstip van de aanvraag een instelling is als bedoeld in de artikelen 12.3.5, 12. 3.6, 12.3.7, 12.3.8, of12.3.9 van de wet. Deze bedragen worden verhoogd met een vergoeding die is gerelateerd aan de omvang van de rijksbijdrage voor het jaar 1995 voor die instelling, of voor de rechtsvoorgangers van die instelling. 2. De aanspraak, bedoeld in het eerste lid, ontstaat slechts indien: a. het bevoegd gezag vóór 29 oktober 1997 bij het Procesmanagement ICT een projectplan heeft ingediend, b. dit projectplan een opgave bevat van: 1. één of twee voorhoede-eenheden binnen de instelling, 2. een plan van aanpak om ICT op ondermeer het gebied van bijscholing, educatieve software en hardware bij de voorhoede-eenheid of voorhoede-eenheden te integreren, in het onderwijskundig beleid van de instelling, en 3. een schets van de uitbreiding van inzet van ICT naar de overige eenheden van de instelling, en c. de minister het projectplan goedkeurt. 3. Bij de beoordeling van het projectplan beoordeelt de minister of: a. het ICT-plan is geïntegreerd in het schoolbeleid en een relatie heeft met andere relevante beleidstrajecten; b. het plan aansluit bij de bereikte resultaten en opgedane ervaringen in het kader van relevante projecten en initiatieven waaronder in elk geval worden verstaan de ervaringen van de instelling met het BVE-net, BVE2000, Attractief Technisch Beroepsonderwijs ( ATB), multimedia-nt2, Transito-Cognito en het traject Informatie Voorziening BVE ; c. sprake is van een integrale aanpak ten aanzien van bijscholing, inzet van courseware en hardware; d. de als prioriteit aangemerkte vakken Nederlands en de moderne vreemde talen en Toetsing en Examinering onderdeel zijn van het plan; e. sprake is van betrokkenheid van docenten, het management en de dagelijkse leiding van de instelling bij de uitvoering van de in het projectplan genoemde activiteiten; f. sprake is van samenwerking met relevante actoren in het bve-veld. NUMMER 15 30 10 juni 1998 Beroepsonderwijs en
g. het plan inzicht geeft in de aard en de opbrengst van de activiteiten die ten behoeve van de integratie van ICT in het onderwijsproces worden ondernomen en in de fasering, tijdsplanning en kosten van deze activiteiten. 4. Vóór 15 november beslist de minister of het projectplan is goedgekeurd, of dat het bevoegd gezag in de gelegenheid wordt gesteld de aanvraag voor 30 november 1997 aan te vullen. 5. Indien de minister niet vóór 15 november 1997 kan beslissen, deelt hij het bevoegd gezag mee binnen welke termijn de beslissing wél tegemoet kan worden gezien en binnen welke termijn het bijgestelde projectplan uiterlijk dient te zijn ontvangen. 6. De minister beslist vóór 10 december 1997 of het bijgestelde projectplan is goedgekeurd of afgekeurd. Artikel 5. Toekenningscriteria voor aanvullende vergoeding en subsidie voor voorbeeldprojecten 1. De aanvullende vergoeding voor de uitvoering van een voorbeeldproject wordt verleend op basis van een door de aanvrager ingediend plan waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid en waaruit blijkt dat door andere dan instellingen een bijdrage wordt verleend. De aanvullende vergoeding bedraagt 10% van de bijdragen van andere dan instellingen, met een maximum van ƒ 250.000,-. De aanvullende vergoeding wordt slechts eenmaal aan de aanvrager toegekend. 2. Voor aanvullende vergoeding komen instellingen in aanmerking die voldoen aan de volgende voorwaarden: a. er wordt in elk geval samengewerkt met een of meer instellingen, en indien wenselijk tevens met een of meer landelijke organen, ondersteuningsinstellingen, lokale of regionale overheden of ondernemingen, b. het voorbeeldproject heeft relaties met andere doelen van het onderwijs en onderwijsbeleid en wordt ingebed in het schoolbeleid, c. het voorbeeldproject levert voorbeelden op voor andere instellingen ten behoeve van veranderingen in hun eigen onderwijspraktijk, en d. er worden voorzieningen getroffen om op verzoeken om informatie en demonstratie, tegen een redelijke vergoeding, adequaat te reageren. 3. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op andere dan instellingen die een aanvraag tot subsidie voor een voorbeeldproject op basis van een plan indienen. 4. De minister kan ten behoeve van de beslissing op de aanvraag het advies inwinnen van een externe deskundige. 5. De aanvraag wordt ingediend bij het Ministerie van OCenW, Procesmanagement ICT, postbus 25000, 2700 LZ, Zoetermeer Artikel 6. Toekenningscriteria voor aanvullende vergoeding en subsidie voor ontwikkelingsprojecten 1. De aanvullende vergoeding voor de uitvoering van een ontwikkelingsproject wordt verleend op basis van een door de aanvrager ingediend plan waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid. 2. Voor aanvullende vergoeding komen in aanmerking instellingen indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. het project betreft het ontwikkelen van een nieuw instrument met als doel het integreren van ICT in de onderwijspraktijk, b. het project heeft onderwijskundige relaties met andere doelen van het onderwijs en onderwijsbeleid, c.bij de opzet en uitvoering van het project wordt expertise betrokken van binnen en buiten de instelling, d. het project heeft een innovatief karakter, e. het project is gericht op een overdraagbaar resultaat, en f. er worden voorzieningen getroffen om op verzoeken om informatie en demonstratie, tegen een redelijke vergoeding, adequaat te kunnen reageren. 3. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op andere dan instellingen die een aanvraag tot subsidie voor een ontwikkelingsproject op basis van een plan indienen. 4. De minister kan ten behoeve van de beslissing op de aanvraag het advies inwinnen van een externe deskundige. 5. De aanvraag wordt ingediend bij het Procesmanagement ICT, Ministerie van OCenW, postbus 25000, 2700 LZ, Zoetermeer. Artikel 7. Toekenningscriteria voor andere activiteiten Andere dan instellingen komen voor subsidie in aanmerking ten behoeve van andere activiteiten dan bedoeld in de artikelen 5 en 6, indien zij: a. een gemotiveerde aanvraag en een gedocumenteerd uitvoeringsplan indienen; b. naar het oordeel van de minister een substantiële bijdrage kunnen leveren aan de streefdoelen van het actieplan. Regeling Investeren in Beroepsonderwijs en NUMMER 15 31 10 juni 1998
Regeling Investeren in Artikel 8. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud 1. Voor de aanvullende vergoeding of subsidie, bedoeld in artikel 3, stelt de minister een subsidieplafond vast. 2. Een aanvullende vergoeding of subsidie ten laste van de begroting van de minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Artikel 9. Wachtgeldopslag Gelet op het op niet-personele inzet gerichte doel van deze regeling wordt de aanvullende vergoeding die een instelling op basis van deze regeling ontvangt, niet verhoogd met een wachtgeldopslag als bedoeld in de Regeling wachtgeldopslag voor PO, VO, WOV en BVE,Uitleg OCenW-Regelingen, 20 december 1995, nr. 31 a, ten behoeve van verplichtingen bedoeld in artikel 4.4.2 van de wet. Artikel 10. Beschikbaarstelling en voorschotten 1. De minister verleent aanvullende vergoeding voor 1997 en 1998 op grond van artikel 3 in één keer. 2. De minister kan ten behoeve van nog niet vastgestelde aanspraken volgens een door hem vast te stellen kasritme voorschotten verlenen. 3. Voor de subsidies bepaalt de minister de wijze van betaling bij de toekenning van die subsidie. Artikel 11. Rekening en verantwoording 1. Het bevoegd gezag van de instelling verantwoordt met inachtneming van de voorwaarden van deze regeling, de op grond van deze regeling ontvangen aanvullende vergoeding voor elke aanvraag afzonderlijk in de jaarrekening over het jaar waarin de aanvullende vergoeding is ontvangen of indien het een meerjarig project betreft, in de jaarrekening over het jaar waarin een meerjarige project is voltooid of op grond van de tijdsplanning bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel h, dient te zijn voltooid, of op grond van het plan bedoeld in artikel 5, eerste jo derde lid, danwel het plan bedoeld in artikel 6, eerste jo derde lid, eindigt. 2. De minister bepaalt bij de toekenning van subsidie aan andere dan instellingen, de daaraan te stellen voorwaarden met betrekking tot de afrekening, de rekening en verantwoording en de terugvordering van niet of niet overeenkomstig de voorwaarden bestemde gelden. Artikel 12. Vaststelling aanvullende vergoeding en subsidie 1. De instellingen dienen binnen zes maanden na afloop van de periode waarover ingevolge deze regeling aanvullende vergoeding is verleend, bij het procesmanagement ICT een aanvraag in tot vaststelling van de aanvullende vergoeding. Daarbij toont de instelling in de vorm van een activiteitenverslag aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig deze regeling en de beschikking tot verlening van aanvullende vergoeding. 2. Het in het eerste lid bepaalde is van overeenkomstige toepassing op andere dan instellingen aan wie ingevolge deze regeling subsidie is verleend. 3. De minister stelt de aanvullende vergoeding, respectievelijk de subsidie vast binnen twaalf maanden na de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling. Artikel 13. Terugvordering De aanvullende vergoeding, bedoeld in de artikel 2, kan worden geweigerd of geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van een instelling, indien: a. het projectplan, bedoeld in artikel 4, definitief is afgekeurd; b. de ontvanger van de aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 3, voorzover het de aanschaf, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, b, c of f, betreft, niet heeft gedaan bij door de minister op grond van artikel 17 geselecteerde organisaties of bedrijven. c. de ontvanger van de aanvullende vergoeding heeft gehandeld in strijd met de aan de aanvullende vergoeding verbonden verplichtingen; d. de ontvanger van de aanvullende vergoeding kennelijk in strijd met het doel van deaanvullende vergoeding heeft gehandeld, of e. de toekenning van de aanvullende vergoeding onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten. f. de aanvullende vergoeding niet volledig, of niet vóór de in artikel 11, eerste lid bedoelde voltooiings- of beëindigingsdata, is besteed. Artikel 14. Bewaarplicht Het bevoegd gezag bewaart de boeken en bescheiden en informatie op andere informatiedragers die verband houden met de toepassing van deze regeling, gedurende tenminste 5 jaar na datum waarop de verlening heeft plaatsgevonden. Artikel 15. Surséance van betaling of faillietverklaring van de aanvrager De minister kent geen aanvullende vergoeding toe aan een aanvrager ten aanzien van wie een verzoek tot verlening van surséance van betaling of faillietverklaring bij NUMMER 15 32 10 juni 1998 Beroepsonderwijs en
de rechtbank is ingediend, totdat op dat verzoek is beslist, dan wel indien surséance van betaling is verleend, tot een maand na de beëindiging van de surseance van betaling. Gedurende die periode worden de termijnen, bedoeld in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht, opgeschort. Artikel 16. Vereisten projectplan Een projectplan wordt zodanig ingedeeld dat blijkt dat wordt voldaan aan de betreffende toekenningscriteria, bedoeld in de artikelen 4, 5, 6 en 7. Artikel 17. Beslistermijn De minister beslist binnen de termijnen van de Algemene wet bestuursrecht op de aanvragen. Artikel 18. Geselecteerde bedrijven De minister kan bepalen dat de instelling de aanvullende vergoeding voor de aanschaf bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b, c en f, slechts kan doen bij door hem geselecteerde organisaties of bedrijven. Artikel 19. Besteding overeenkomstig doel De aanvullende vergoeding en de subsidie worden uitsluitend besteed aan activiteiten waarop de aanvraag als bedoeld in de artikelen 4, 5, 6 of 7 betrekking heeft. Artikel 20. Toezicht 1. De minister kan voor de door hem verstrekte aanvullende vergoeding en subsidies een of meer toezichthouders aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de aan de ontvanger opgelegde verplichtingen. 2. De ontvanger is gehouden aan de door de minister aangewezen personen alle gevraagde bescheiden en informatiedragers ter inzage te geven en de gevraagde inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor het toezicht. Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na de datum van uitgifte van Uitleg OCenW- Regelingen, waarin deze regeling is geplaatst en werkt terug tot 1 januari 1998. Artikel 24. Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Investeren in voorsprong voor de BVE-sector. Artikel 25. Bekendmaking Deze regeling zal met de toelichting in Uitleg OCenW- Regelingen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant. dr. ir. J.M.M. Ritzen Toelichting De publicatie van deze regeling heeft uitsluitend een formele reden. Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat de Regeling Investeren in voorsprong voor de bve-sector (Regeling van 1 november 1997, BVE/DenR-1997/28752, Uitleg OCenW-Regelingen 1997, nr. 29) een wettelijke grondslag zou krijgen met de Wet overige OCenWsubsidies (Kamerstukken II 1997/98, 25 733, nr. 9, p. 5). Nu die wet het Staatsblad heeft bereikt, kan de regeling als ministeriële regeling op die wet worden gebaseerd en opnieuw worden gepubliceerd. De regeling wordt ongewijzigd vastgesteld behoudens: 1. Artikel 22 is vervallen. Dat artikel bepaalde dat de regeling zou vervallen op het moment waarop de Wet overige OCenW-subsidies in werking zou treden. 2. In artikel 23 is 1 juli 1997 (de datum tot wanneer de regeling terugwerkte), vervangen door 1 januari 1998 (de datum tot waarop de Wet overige OCenWsubsidies terugwerkt). Regeling Investeren in Artikel 21. Toepassing Awb derde tranche Tot het tijdstip waarop de Wet van 20 juni 1996, Stb. 333 (Derde tranche Algemene wet bestuursrecht) in werking treedt, zijn de artikelen 4:21 tot en met 4:57 en 5:11 tot en met 5:20 van die wet van overeenkomstige toepassing. dr. ir. J.M.M. Ritzen Artikel 22. (Vervallen) Artikel 23. Inwerkingtreding Beroepsonderwijs en NUMMER 15 33 10 juni 1998