Regeling G.O.- en vakbondsfaciliteiten 2005

Transcriptie

1 OCenW-Regelingen Regeling houdende regels voor het verlenen van faciliteiten aan organisaties van onderwijspersoneel in verband met de vergoeding van de kosten van vervanging van onderwijs-personeel dat buitengewoon verlof is verleend voor werkzaamheden voor het georganiseerd overleg (G.O.) en voor vakbondswerkzaamheden. Bestemd voor: scholen voor basisonderwijs; scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs; scholen voor voortgezet onderwijs; centrale diensten; instellingen in de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie; instellingen voor hoger beroepsonderwijs; instellingen voor wetenschappelijk onderwijs; werkgeversorganisaties; de Stichting Samenwerkende Centrales in het COPWO; de Stichting Financiering Structureel Vakbondsverlof Onderwijs; de centrales; personeelsorganisaties; werknemersorganisaties. Beleidsregel Datum: 23 oktober 2004 Kenmerk: AP/A&A-2004/46828 Datum inwerkingtreding: 1 januari Geldigheidsduur beleidsregel: Deze beleidsregel is van kracht tot het moment dat in alle onderwijssectoren als gevolg van de doordecentralisatie van de arbeidsvoorwaarden de G.O.- en vakbondsfaciliteiten zijn opgenomen in de lumpsum van de instellingen. Juridische grondslag: artikel 4 van de Wet overige OCenW-subsidies Relatie tot eerdere mededelingen: OCenW- Regeling AB/F&I-1998/26139 van 1 februari 1999 (Gele katern 1999, 5) wordt ingetrokken. Informatie verkrijgbaar bij: CFI/ICO/PO, tel CFI/ICO/VO, tel CFI/ICO/BVH, tel De minister van onderwijs, cultuur en wetenschap, Algemene toelichting De decentralisatie van de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden in een aantal subsectoren in de sector onderwijs is aanleiding om per 1 januari in deze subsectoren eveneens over te gaan tot een decentralisatie van de faciliteiten voor werkzaamheden ten behoeve van het georganiseerd overleg (G.O.) en voor werkzaamheden die voor het onderwijs- en onderzoekpersoneel bij de vakorganisaties worden verricht. Daarmee wordt tevens tegemoet gekomen aan de wens tot vermindering van regelgeving. Over de decentralisatie van de G.O.- en vakbondsfaciliteiten is met de werkgevers- en werknemersorganisaties in de sector onderwijs uitvoerig overleg gevoerd. Met de regeling wordt voor de volledig gedecentraliseerde subsectoren in de sector onderwijs per 1 januari een wijziging aangebracht in de wijze van toekenning van faciliteiten ten behoeve van het georganiseerd overleg en voor vakbondswerkzaamheden. De faciliteiten zijn primair bedoeld voor de vergoeding van de kosten van vervanging van onderwijspersoneel dat via buitengewoon verlof in staat wordt gesteld om aan het georganiseerd overleg deel te nemen of anderszins vakbondswerkzaamheden te verrichten. De decentralisatie per 1 januari van de faciliteiten voor het georganiseerd overleg en voor vakbondswerk- NUMMER 18/ november 2004

2 zaamheden in de volledig gedecentraliseerde subsectoren in de sector onderwijs leidt in die subsectoren per 1 januari tot de volgende wijzigingen in de toekenning van deze faciliteiten: 1. Uit het budget voor de Stichting Financiering Structureel Vakbondsverlof Onderwijs (SFSVO) worden per 1 januari de budgetten afgezonderd voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie en voor het hoger beroepsonderwijs. Gedurende een overgangsperiode van 1 januari tot 1 januari 2007 worden deze budgetten beschikbaar gesteld aan de werkgeversorganisaties in deze sectoren. Vanaf 1 januari 2007 zullen de middelen worden opgenomen in de lumpsum van de instellingen. 2. De subsidie aan de Stichting Samenwerkende Centrales in het COPWO (SSCC) wordt per 1 januari beëindigd. De middelen die voor vakbondsfaciliteiten voor het wetenschappelijk onderwijs, de onderzoekinstellingen en de universitair medische centra beschikbaar zijn, worden gedurende een overgangsperiode van 1 januari tot 1 januari 2007 beschikbaar gesteld aan de werkgeversorganisaties in deze subsectoren. Met ingang van 1 januari 2007 zullen deze middelen worden opgenomen in de lumpsum van de instellingen. De onder 1 en 2 genoemde overgangsperiode stelt decentrale CAO-partijen in de gelegenheid om in de eerstvolgende CAO afspraken te maken over de wijze waarop de middelen aan de bij de CAO betrokken werknemersorganisaties beschikbaar worden gesteld, wanneer deze middelen zullen zijn opgenomen in de lumpsum van de instellingen. In de wijze van toekenning van de faciliteiten voor het primair en voortgezet onderwijs treedt vooralsnog geen wijziging op. Deze middelen blijven naar de Stichting Financiering Structureel Vakbondsverlof Onderwijs gaan, totdat de volledige decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming in deze sectoren een feit zal zijn. Op dat moment zullen ook in deze subsectoren de faciliteiten voor het georganiseerd overleg en voor vakbondswerkzaamheden op een overeenkomstige wijze worden gedecentraliseerd. De regeling vervangt de Regeling Georganiseerd Overleg (G.O.)- en vakbondsfaciliteiten Die regeling was gebaseerd op artikel I-C38 van het Rechtspositiebesluit Onderwijspersoneel (RPBO) en had uitsluitend betrekking op het primair en voortgezet onderwijs, het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie en het hoger beroepsonderwijs. Voor het personeel dat onder eerdergenoemd Rechtspositiebesluit valt, bevatte de regeling ter uitvoering van artikel I-C 38 van dit besluit nadere regels voor de wijze waarop het buitengewoon verlof in verband met werkzaamheden voor het georganiseerd overleg en voor vakbondswerkzaamheden wordt verleend. Omdat het RPBO, thans RPB WPO/WEC genaamd, alleen nog maar van toepassing is op het primair onderwijs, beperkte bedoelde nadere regels zich eveneens tot het primair onderwijs. Daar de in het RPB WPO/WEC in hoofdstuk I-C opgenomen verlofbepalingen worden gedecentraliseerd, zijn in de nieuwe regeling ook voor het primair onderwijs geen nadere regels meer gesteld ten aanzien van de wijze waarop het buitengewoon verlof wordt verleend. Dat is immers door de decentralisatie van hoofdstuk I-C een onderwerp voor de decentrale cao geworden. De nieuwe regeling heeft een integraal karakter doordat daarin tevens de faciliteiten voor G.O.- en vakbondswerkzaamheden voor het wetenschappelijk onderwijs, de onderzoekinstellingen en de universitair medische centra zijn meegenomen, die tot dusver op basis van een afzonderlijk protocol werden toegekend. De regeling treedt op 1 januari in werking. De regeling regelt de wijze van toekenning van de G.O.- en vakbondsfaciliteiten tot aan het moment van opname van deze faciliteiten in de lumpsum van de instellingen in de onderscheiden onderwijssectoren. In verband met de opname per 1 januari 2007 van deze faciliteiten in de lumpsum van de instellingen in de reeds volledig gedecentraliseerde onderwijssectoren, zal de regeling per 1 januari 2007 niet meer op deze sectoren van toepassing zijn en derhalve per 1 januari 2007 worden gewijzigd. Gelet op: artikel 4 van de Wet overige OCenW- subsidies; Besluit Artikel 1 Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: 1. de minister: de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap; 2. Instellingen: scholen voor basisonderwijs; scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs; scholen voor voortgezet onderwijs; centrale diensten; instellingen in de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie; instellingen voor hoger beroepsonderwijs; instellingen voor wetenschappelijk onderwijs; universitair medische centra; onderzoekinstellingen. 3. de werkgeversorganisaties: het werkgeversverbond voortgezet onderwijs (WVO); de BVE Raad; de Vereniging voor hogescholen (HBO-raad); de Vereniging van Universiteiten (VSNU); de Werkgeversvereniging Onderzoekinstellingen (WVOI); NUMMER 18/ november 2004

3 de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra. 4. SFSVO: de Stichting Financiering Structureel Vakbondsverlof Onderwijs; 5. SSCC: de Stichting Samenwerkende Centrales in het COPWO. 6. de centrales: de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP); de Christelijke Centrale van Overheids-en Onderwijspersoneel (CCOOP); de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF); het Ambtenarencentrum (AC). 7. personeelsorganisatie: een bij een centrale aangesloten vereniging van onderwijspersoneel; 8. werknemersorganisatie: een organisatie van werknemers die overleg voert over de CAO in de desbetreffende sector. Artikel 2 Doelomschrijving De minister stelt jaarlijks een budget beschikbaar ten behoeve van de vergoeding van de kosten van de vervanging van degene die lang buitengewoon verlof geniet in verband met werkzaamheden voor het georganiseerd overleg en voor vakbondswerkzaamheden voor onderwijspersoneel van instellingen. Dit budget kan ook anderszins worden aangewend voor werkzaamheden ten behoeve van het georganiseerd overleg en voor vakbondswerkzaamheden voor het personeel van instellingen. Artikel 3 Omvang budget Het ten behoeve van het in artikel 2 omschreven doel beschikbare budget bedraagt voor het kalenderjaar ,-. Dit budget wordt jaarlijks geïndexeerd. Artikel 4 Niet vervullen begrotingsvoorwaarde In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van artikel 5 verleende budgetten naar rato verlaagd tot het bedrag van het budget dat na de vaststelling van de begroting ter beschikking staat. Artikel 5 Verdeling van het budget 1. Het budget per subsector wordt alsvolgt vastgesteld: a. het budget voor het primair onderwijs bedraagt: 40,20% van het totale budget; b. het budget voor het voortgezet onderwijs bedraagt: 22, 88% van het totale budget; c. het budget voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie bedraagt: 12,87% van het totale budget; d. het budget voor het hoger beroepsonderwijs bedraagt: 7,53% van het totale budget; e. het budget voor het wetenschappelijk onderwijs bedraagt: 8,05% van het totale budget; f. het budget voor de onderzoekinstellingen bedraagt: 0,48% van het totale budget; g. het budget voor de universitair medische centra bedraagt: 7,99% van het totale budget. Artikel 6 Toekenning van het budget. 1. De budgetten voor het primair en voortgezet onderwijs worden tot het moment van invoering van de volledige decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden in deze subsectoren, beschikbaar gesteld aan de SFSVO. 2. De SFSVO verdeelt de budgetten voor het primair en voortgezet onderwijs over de centrales. 3. De centrales zetten het geld in, dan wel verdelen het hun toekomende deel over de personeelsorganisaties, ter vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel Na de invoering van de volledige decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden in het primair en voortgezet worden de budgetten voor deze subsectoren gedurende een overgangsperiode van twee jaar beschikbaar gesteld aan de werkgeversorganisaties in deze subsectoren. 5. De in het vierde lid bedoelde werkgeversorganisaties maken het subsidiebedrag direct en zonder nadere voorwaarden over naar de werknemersorganisaties. De werkgeversorganisaties kunnen er daarbij voor kiezen om het subsidiebedrag via de SFSVO aan de werknemersorganisaties over te maken, of het subsidiebedrag zelf te verdelen over de werknemersorganisaties op basis van een daarvoor met de SFSVO af te spreken verdelingsmethode. 6. De budgetten voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie, het hoger beroepsonderwijs, het wetenschappelijk onderwijs, de onderzoekinstellingen en de universitair medische centra worden gedurende een overgangsperiode van 1 januari tot 1 januari 2007 beschikbaar gesteld aan de werkgeversorganisaties in deze subsectoren. 7. De in het zesde lid bedoelde werkgeversorganisaties maken het subsidiebedrag direct en zonder nadere voorwaarden over naar de werknemersorganisaties. De NUMMER 18/ november 2004

4 werkgeversorganisaties kunnen er daarbij voor kiezen om het subsidiebedrag via de SFSVO (voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie en het hoger beroepsonderwijs), respectievelijk de SSCC (voor het wetenschappelijk onderwijs, de onderzoekinstellingen en de universitair medische centra) aan de werknemersorganisaties over te maken, of het subsidiebedrag zelf te verdelen over de werknemersorganisaties op basis van een daarvoor met de SFSVO, respectievelijk de SSCC, af te spreken verdelingsmethode. 8. De werknemersorganisaties zetten het geld in ter vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 2. Artikel 7 Informatieverplichting 1. De SFSVO verstrekt de minister informatie over de aard en de omvang van de activiteiten waarvoor de in artikel 5 onder a en b genoemde budgetten worden verleend. 2. De werkgeversorganisaties verstrekken de minister informatie over de aard en de omvang van de activiteiten waarvoor de in artikel 5 onder c tot en met g genoemde budgetten worden verleend. re het budget is besteed in overeenstemming met de bepalingen van deze regeling. 2. Voorzover niet uit de verklaring, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat het budget is besteed in overeenstemming met de bepalingen van deze regeling vordert de minister het desbetreffende bedrag terug. Artikel 10 Betaling in gedeelten 1. Het budget wordt in vier gelijke delen aan de SFSVO en aan de werkgeversorganisaties betaald. 2. Betaling van het budget vindt plaats aan het begin van elk kwartaal. Slotbepalingen Artikel 11 Intrekking publicatie De 1998 van 1 februari 1999, kenmerk AB/F&I -1998/26139, (Uitleg OCen W- regelingen nr. 5 van 17 februari 1999) wordt ingetrokken. Artikel 8 Financieel verslag 1. Binnen zeven maanden na afloop van het kalenderjaar waarvoor het in artikel 5 genoemde budget is toegekend, dienen de besturen van de SFSVO en van de werkgeversorganisaties bij Onze minister een financieel verslag in over dat kalenderjaar, bestaande uit de jaarrekening, het jaarverslag en overige financiële gegevens. De besturen van de SFSVO en van de werkgeversorganisaties maken daarbij gebruik van de door de centrales c.q. werknemersorganisaties aan hen overlegde jaarrekeningen, jaarverslagen en accountantsverklaringen. 2. In het geval de werknemersorganisaties/centrales aan de werkgeversorganisaties geen jaarrekeningen, jaarverslagen en accountantsverklaringen overleggen, leggen de werkgeversorganisaties aan Onze minister financieel verantwoording af over het doorsluizen van de middelen aan de werknemersorganisaties/centrales in de reguliere jaarrekening of in een afzonderlijke financiële verantwoording, voorzien van een accountantsverklaring. Artikel 12 Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari. Artikel 13 Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling G.O.- -en vakbondsfaciliteiten. Deze regeling zal met toelichting in het Gele Katern worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant. De minister van onderwijs, cultuur en wetenschap, M.J.A. van der Hoeven. Artikel 9 Accountantsverklaring 1. Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt in hoever- NUMMER 18/ november 2004

5 Artikelsgewijze toelichting kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven en voor het onder deze sector vallende landbouwonderwijs. Artikel 1 Dit artikel bevat zowel de begripsbepalingen centrales, personeelsorganisaties als werknemersorganisaties. De begrippen centrales en personeelsorganisaties zijn van toepassing op de nog niet volledig gedecentraliseerde sectoren (PO en VO). In deze sectoren treedt er in de wijze van toekenning van de faciliteiten tot aan het moment van doordecentralisatie van de arbeidsvoorwaarden geen wijziging op. Dat wil zeggen dat in deze sectoren de middelen aan de Stichting Financiering Structureel Vakbondsverlof Onderwijs blijven worden toegekend. De Stichting verdeelt het budget vervolgens over de centrales. De centrales verdelen het hun toekomende deel vervolgens over de personeelsorganisaties, ter vergoeding van de kosten van de vervanging van degene die lang buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging geniet in verband met werkzaamheden voor het georganiseerd overleg en voor vakbondswerkzaamheden voor het personeel van instellingen. In de volledig gedecentraliseerde sectoren worden de middelen vanaf 1 januari tot 1 januari 2007 toegekend aan de werkgeversorganisaties. Die stellen de middelen vervolgens beschikbaar aan de werknemersorganisaties die partij zijn bij de CAO in de desbetreffende sector. Artikel 3 Het in artikel 3 genoemde budget voor vakbondsfaciliteiten wordt gedurende de in artikel 6 genoemde overgangsperiode jaarlijks geïndexeerd op basis van de overheidsbijdrage aan de ontwikkeling van de loonkosten voor het onderwijs- en onderzoekpersoneel. Na de overgangsperiode worden de middelen toegevoegd aan de lumpsum van de instellingen en worden dan geïndexeerd volgens de daarvoor geldende systematiek. Artikel 6 Voor de overgangsperiode is voor de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie om praktische redenen afgesproken, dat ook de middelen voor de landelijke organen aan de Bve Raad worden toegekend en niet afzonderlijk aan de werkgeversorganisatie van de landelijke organen beroepsonderwijs (COLO) ter beschikking worden gesteld. Doordat de Bve Raad het subsidiebedrag verdeelt over de werknemersorganisaties op basis van een daarvoor met de Stichting Financiering Structureel Vakbondsverlof Onderwijs (SFSVO) af te spreken verdeelmethode, dan wel de Bve Raad het subsidiebedrag via de SFSVO aan de werknemersorganisaties overmaakt, blijven er ook voor de landelijke organen gedurende de overgangsperiode middelen bij de werknemersorganisaties beschikbaar. Na de overgangsperiode van twee jaar worden de budgetten opgenomen in de lumpsum van de instelling. Artikelen 8 en 9 In de sectorconvenanten over de decentralisatie van de G.O.- en vakbondsfaciliteiten is vastgelegd, dat de centrales c.q. de werknemersorganisaties verantwoording afleggen over de besteding van de door de Stichting Financiering Structureel Vakbondsverlof (voor de sectoren primair en voortgezet onderwijs) respectievelijk door de werkgeversorganisaties (voor de overige onderwijssectoren) aan hen beschikbaar gestelde middelen over het afgelopen (school)jaar door middel van een aan de Stichting Financiering Structureel Vakbodsverlof Onderwijs, respectievelijk aan de werkgeversorganisaties, te verstrekken en van een accountantsverklaring voorzien verslag, bestaande uit de jaarrekening en het jaarverslag. Artikel 5 In verband met de decentralisatie per 1 januari van de faciliteiten voor het georganiseerd overleg en voor vakbondswerkzaamheden, is het voor deze faciliteiten beschikbare budget procentueel verdeeld over de subsectoren in de sector onderwijs, naar rato van het aantal op 31 december 2002 in deze subsectoren werkzame personen. Het gaat hierbij om het aantal personen dat is vermeld in tabel 2a van de publicatie Kerngegevens Overheidspersoneel 2002 van het Ministerie van BZK. Deze procentuele verdeling wordt niet meer gewijzigd. De voor de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie vastgestelde middelen zijn inclusief de middelen voor de De door de centrales aan de Stichting Financiering Structureel Vakbondsverlof afgegeven accountantsverklaringen worden door de Stichting gebruikt bij de opstelling van het door de Stichting bij het ministerie in te dienen jaarverslag. Het verslag bevat tevens een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt in hoeverre het budget is besteed in overeenstemming met de bepalingen van deze regeling. Voor zover niet uit deze verklaring blijkt dat het budget is besteed in overeenstemming met de bepalingen van deze regeling, vordert Onze minister het desbetreffende bedrag terug. De werkgeversorganisaties in de volledig gedecentraliseerde sectoren, die in de overgangsperiode van twee jaar die NUMMER 18/ november 2004

6 voorafgaat aan de opname van de vakbondsfaciliteiten in de lumpsum van de instellingen in deze sectoren, de middelen ontvangen en deze direct en zonder nadere voorwaarden dienen door te sluizen naar de centrales/werknemersorganisaties, respectievelijk naar de SSCC, leggen daarover financiële verantwoording af in de reguliere jaarrekening of in een afzonderlijke, van een accountantsverklaring voorziene, financiële verantwoording. De werknemersorganisaties/centrales, respectievelijk de SSCC, die het subsidiebedrag van de werkgeversorganisaties ontvangen, leggen binnen zeven maanden na afloop van een kalenderjaar waarvoor het budget is toegekend aan de werkgeversorganisaties verantwoording af over de besteding van deze middelen door het overleggen van een verslag over dat kalenderjaar, bestaande uit de jaarrekening en het jaarverslag welke zijn vergezeld van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt in hoeverre het budget is besteed in overeenstemming met de bepalingen van deze regeling. Dat verslag wordt door de werkgeversorganisaties direct doorgestuurd naar het ministerie. Als uit die verslagen voldoende blijkt dat de werkgeversorganisaties de middelen direct en zonder nadere voorwaarden hebben overgemaakt naar de werknemersorganisaties/centrales, respectievelijk naar de SSCC of SFSVO, behoeft daarnaast door de werkgeversorganisaties geen afzonderlijke financiële verantwoording meer te worden afgelegd. Daarmee blijft de financiële verantwoording voor de werkgeversorganisaties in de overgangsperiode beperkt. De minister van onderwijs, cultuur en wetenschap, M.J.A. van der Hoeven. NUMMER 18/ november 2004