drieluik De fiscale behandeling van pensioensparen.



Vergelijkbare documenten
Notitie inzake: NETTO PENSIOEN IN DE TWEEDE PIJLER EXPERTISECENTRUM PENSIOENRECHT

Versobering van de fiscale pensioenopbouw

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wet Witteveen 2015 voor IBondernemers

Prinsjesdagspecial De pensioennota. Samenvatting

Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Veelgestelde vragen nettopensioenregeling

Het inrichten van een nettopensioenregeling bij een pensioenfonds

100K+/Netto Pensioen/Netto Lijfrente. Versie 19 januari 2015

Witteveen Algemeen

Pensioenbericht februari Nettopensioen UPDATE

1. Pensioenstelsel in Nederland

BIJLAGE 1: Vergelijking Nettopensioen ABP en Nettolijfrente Loyalis

Wijziging CDC-regeling TBI

Fiscale wetgeving beauty or the beast?

AANPAK 100K+ COMPENSATIE PENSIOEN

68 De Pensioenwereld in 2014

Veelgestelde vragen nettopensioenregeling

KPMG Meijburg & Co ABCD. Wetsvoorstel Witteveen 2015

ONDERDEEL Leven Zakelijk

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het Witteveen-jasje wordt steeds krapper. Amstelveen, 10 april 2014 Jan-Olivier Kuijkhoven

Wijzigingen in de pensioenwetgeving Belangrijke gevolgen van de pensioenwijzigingen... 4

P O S I T I O N P A P E R

De regeling nettopartnerpensioen is een product van Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW).

De beschikbare premieregeling: de feiten op een rij

Invoering van pensioen- en lijfrente-excedentregelingen (Wet pensioenaanvullingsregelingen)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Dit besluit is per 1 januari 2015 vervangen door het besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M) Het vervallen besluit is hierna opgenomen.

3.4. Verplichtstelling en maximale hoogte van het pensioen

Fiscale kader aanvullende pensioenen minder beperkt

Veelgestelde vragen nettopensioenregeling

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Seminar MontClair. pensioenrichtleeftijd

een goedkeuring voor pensioenregelingen met een toezegging van partner en wezenpensioen voor werknemers geboren voor 1950;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Stichting Pensioenfonds Smurfit Kappa Nederland Nieuwsbrief

nieuwsplus Pensioenwijzigingen in 2014 en 2015 Inhoud 1. Wijzigingen in 2014

Aanvullend reglement Pensioenopbouw boven Salarisgrens (hoog)

Fiscale hervorming pensioenopbouw 2015

juli 2018 de redactie uitgever & redactieadres Wolters Kluwer Postbus GA Deventer

Q&A Evi Pensioenbeleggen Wanneer kies ik voor Evi Pensioenbeleggen, Evi Netto Pensioenbeleggen of voor Evi?

Brief over nettolijfrente: zoektocht naar fiscale hygiëne

Beantwoording Kamervragen over de pensioenmaximering op en de verlaging van de opbouw

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Naar een fiscaal modern pensioen

Reglement. Compensatieregeling pensioen RTL Nederland

Update! WIJZIGINGEN PENSIOENREGELING PER 1 JANUARI bpfhibin.nl

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht

Actualiteiten pensioenen. Marcel van de Grift Senior pensioenadviseur

Klik hier om het document te openen in een browser venster Vindplaats: VFP 2013/95 Bijgewerkt tot: Auteur: Drs. M.C.B.

Aanvullend reglement Pensioenopbouw boven salarisgrens (laag)

2014Z Antwoord 1

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

AANVULLENDE PENSIOENREGELING

Overzicht van voor- en nadelen van pensioenopbouw in eigen beheer

Inleiding ABP nettopensioenregeling Wat zijn de voordelen van de ABP nettopensioenregeling?

Samenvatting leven Wet pensioenaanvullingsregelingen (WPA)

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Nettopensioenregeling

Uitgangspunten nettopensioenregeling bpfbouw

Aanpassing pensioenregeling zorginstellingen per voor bestuurders

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht

- Opbouwpakket: U spaart voor een kapitaal dat wordt omgezet in ouderdoms- en. Inleiding

Witteveen 2015: Wat te doen met plus pensioen?

Voorbeeld Toelichting Uniform Pensioenoverzicht Model 1A <Uitkeringsovereenkomst> <Premieovereenkomst>

Toelichting Uniform Pensioenoverzicht

Bijlage I bij besluit CPP M inzake beschikbarepremieregelingen

Pensioengrens / opbouw 1,75% Aardverschuiving op komst. Amsterdam, 20 juni 2013

Bronlandheffing op pensioenen in belastingverdragen: enkele details - Deel II

Nadere memorie van antwoord

Hoe is uw pensioen geregeld? Geachte heer, mevrouw,

70 De Pensioenwereld in 2015

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen. Besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tijdens het Rondetafelgesprek in bovengenoemd wetsvoorstel kwam de volgende vraag aan bod:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

78 De Pensioenwereld in 2015

Aegon Levensverzekering N.V.

BLAUWDRUK VOOR EEN TRANSPARANT, UITVOERBAAR EN TOEKOMSTBESTENDIG PENSIOENSTELSEL; POSITION PAPER AEGON NEDERLAND

Wat kunt ú doen voor uw eigen pensioen. Ruben Stam

Burgerservicenummer (BSN) Dit is het nummer waaronder u geregistreerd staat bij de gemeente waar u bent ingeschreven.

Directie Directe Belastingen. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. 16 november 2007 DB M

Pensioenwijzigingen Resultaten enquête

Uitgangspunten. Nettopensioenregeling

De aftopping van de pensioenopbouw. Komt de aftopping van de pensioenopbouw voor rekening van de werknemer of voor rekening van de werkgever?

Whitepaper Pensioen Continu Plan

Stichting Pensioenfonds Deutsche Bank Nederland

- U bent actief deelnemer - U bent actief deelnemer én u neemt via uw werkgever deel aan de aanvullende pensioenregeling - U bent arbeidsongeschikt

PENSIOEN(DELING): CIVIELE EN LOONBELASTINGASPECTEN. Dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn 22 MEI 2013

Invoering van pensioen- en lijfrente-excedentregelingen (Wet pensioenaanvullingsregelingen) VOORSTEL VAN WET

Van gegarandeerd pensioen naar een pensioenspaarpot

REGLEMENT AANVULLINGSREGELINGEN PER 1 JANUARI 2006 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN

a. In het in onderdeel N opgenomen artikel 8.11, derde lid, van de Wet

white paper september 2014

Q&A Evi Pensioenbeleggen

Transcriptie:

nummer 5 MBB mei 2014 Drieluik De fiscale behandeling van pensioensparen Deel II: Wat heeft netto in petto? 221 Dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn 1, mr. M.E.C. Boumans cpl 2, mr. G. van Ginkel 3 en E.H.M. Janssen MSc., LL.M 4 Deze bijdrage maakt onderdeel uit van het drieluik De fiscale behandeling van pensioensparen. In het eerste artikel van ons drieluik dat in het vorige MBB-nummer is gepubliceerd zijn wij ingegaan op het belang en de functie van de omkeerregel voor ons pensioenstelsel. In dit tweede deel staat de vraag centraal welke betekenis nettopensioen kan spelen in het pensioenstelsel en wat de meerwaarde van nettopensioen is als oudedagsvoorziening. In het volgende MBB-nummer wordt het laatste artikel van ons drieluik gepubliceerd. In dit sluitstuk staat de vraag centraal op welke wijze zelfstandig pensioensparen mogelijk is en zou kunnen zijn, en hoe zich dit onderscheidt van het pensioensparen via de werkgever. 1. Inleiding De mogelijkheden om met fiscale ondersteuning te sparen voor de oudedag zijn de laatste jaren in belangrijke mate neerwaarts aangepast. De overheid gaat meer en meer uit van de financiële zelfredzaamheid van de burger. Althans, dat is een van de belangrijkste argumenten die het kabinet noemt bij de versobering van de fiscale faciliëring van pensioensparen die zij voor 2015 voor ogen heeft. 5 De drijfveer lijkt echter mede ingegeven te zijn door het behalen van een forse bezuinigingsdoelstelling. In deze bijdrage worden de mogelijkheden geschetst die een werknemer nog tot zijn beschikking heeft om tot de gewenste oudedagsvoorziening 1 Werkzaam als universitair hoofddocent bij Maastricht Centre for Taxation, Maastricht University. 2 Werkzaam bij PGGM en als promovendus verbonden aan het Expertisecentrum Pensioenrecht van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij schreef dit artikel op persoonlijke titel. 3 Werkzaam als senior juridisch beleidsmedewerker bij PGGM. Zij schreef dit artikel op persoonlijke titel. 4 Werkzaam als pensioenadviseur bij Pensions, Actuarial & Insurance Services van PwC en werkzaam als promovendus bij het Maastricht Centre for Taxation, Maastricht University. 5 Kamerstukken I, 2013-2014, 33 847, nr. B (Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014). te komen, zonder dat hij daarbij gebruik kan maken van de omkeerregel. Hierbij gaan wij specifiek in op het nettopensioen. Allereerst lichten wij het begrip nettopensioen nader toe. Vervolgens wordt de toenemende behoefte aan nettopensioen beschreven. Daarna gaan we in op de fiscale behandeling van het nettopensioen en de positie hiervan in de Pensioenwet (PW). Als sluitstuk gaan we in op de meerwaarde van het nettopensioen als oudedagsvoorziening. Wij beperken ons in deze bijdrage tot het ouderdomspensioen. Deze bijdrage is geschreven naar de stand van zaken per 22 april 2014. 2. Nettolijfrente of nettopensioen? Wij verstaan in deze bijdrage onder nettopensioen het pensioen dat werkgever en werknemer (sociale partners) in het kader van de arbeidsrelatie afspreken (tweede pijler). Het betreft pensioen dat onder de werkingssfeer van de PW valt, maar waarbij de fiscale faciliteit (de omkeerregel) voor dit pensioen ontbreekt. De premies worden betaald uit het nettoloon en de uitkeringen zijn onbelast. Per 2015 wordt naar verwachting een nieuwe nettopensioenregeling geïntroduceerd voor pensioenopbouw boven een inkomen van 100.000. 6 Deze nieuwe nettopensioenregeling beter bekend als de nettolijfrente is vormgegeven als een derdepijlerproduct. Kenmerk daarvan is dat het gaat om een vrijwillige voorziening, waarbij het initiatief daarvoor bij de belastingplichtige zelf ligt. Lijfrenten in de derde pijler zijn in Nederland niet het werkterrein van pensioenfondsen maar van levensverzekeraars, banken en beleggingsinstellingen. Dit geldt ook voor de nettolijfrente. 7 Onder druk van de pensioensector en op verzoek van vrijwel de gehele Tweede Kamer zegde staatssecretaris Wiebes toe voor 2 april jl. een richtinggevende brief te sturen over de vraag hoe de nettolijfrente ook binnen de tweede pijler gestalte kan krijgen. Deze brief is op 28 maart jl. verschenen en komt verderop in het artikel nader aan de orde. 8 Het is opmerkelijk dat Wiebes in zijn brief spreekt over nettolijfrente in de tweede pijler, een terminologie die onzes inziens onjuist is. Kenmerk van de tweede pijler is nu juist dat sprake is van pensioen in de zin van de PW. Lijfrenten hebben daarin geen plek. Wij spreken in het vervolg van dit artikel dan ook over 100k+ nettopensioen (hetgeen een zuiverdere begripsomschrijving is) en niet over een netto- 6 Kamerstukken I, 2013-2014, 33 847, nr. B (Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014). 7 Zie voorgesteld art. 5.16a Wet IB 2001. 8 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 610, nr. L.

MBB nummer 5 mei 2014 222 lijfrente als we het hebben over aanvullende opbouw boven een inkomen van 100.000 in de tweede pijler. We bedoelen echter hetzelfde. Waar nodig maken wij in dit artikel onderscheid tussen de 100k+ nettopensioenregeling en de huidige nettopensioenregelingen. 3. Aanleiding behoefte aan nettopensioen Nettopensioen staat in toenemende mate in de belangstelling. Aanleiding hiervoor is met name de versobering van het fiscale kader voor pensioensparen, wat voornamelijk is ingegeven door bezuinigingen. Bij de invoering van de wetgeving inzake de afschaffing van VUT en prepensioen 9 in 2006 werd pensionering vóór de 65-jarige leeftijd niet langer fiscaal gefacilieerd. Vanaf dat moment werden eventuele oplossingen in de nettosfeer meer relevant, vooral voor mensen met een zwaar beroep voor wie doorwerken tot 65 jaar niet zonder meer tot de mogelijkheden behoort. 10 In de jaren die daarop volgden werd het fiscale kader voor de oudedag nog verder versoberd (o.a. verlaging van de opbouwpercentages en verhoging van de pensioenrichtleeftijd 11 ) met als voorlopig sluitstuk de indiening van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014 ( wetsvoorstel versobering fiscaal kader pensioen ). 12 Het wetsvoorstel regelt onder andere dat met ingang van 1 januari 2015 de fiscaal maximale pensioenopbouw voor een ouderdomspensioen, uitgaande van een middelloonregeling, maximaal 1,875% van het pensioengevend salaris per jaar mag bedragen. Daarnaast wordt met ingang van dezelfde datum het pensioengevend inkomen waarover pensioen mag worden opgebouwd afgetopt op 100.000. Het fiscale kader voor de oudedagsvoorzieningen in de derde pijler en het fiscale pensioenkader voor IB-ondernemers 13 wordt in gelijke mate verlaagd. 9 Wet van 24 februari 2005, houdende wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet arbeid en zorg en van enige andere wetten (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/ prepensioen en introductie levensloopregeling), Stb. 2005, 115. Gestileerd rekenvoorbeeld 1: jaarlijkse fiscaal maximale opbouw ouderdomspensioen o.b.v. middelloonregeling Uitgangspunten: opbouwpercentage 2014: 2,15% van het pensioengevend salaris opbouwpercentage 2015: 1,875% van het pensioengevend salaris aftopping pensioengevend salaris op 100.000 Pensioengevend salaris AOWfranchise Pensioengrondslag Jaarlijkse opbouw 2014 2015 2014 2015 35.000 35.000 150.000 150.000, echter door aftopping gemaximeerd op 100.000 13.449 13.449 13.449 13.449 21.551 21.551 136.551 86.551 463 404 2.936 1.623-13% -45% Zoals bovenstaand rekenvoorbeeld laat zien, wordt vooral een hooggesalarieerde werknemer hard getroffen door de maatregelen van het kabinet. Om de pijn te verzachten heeft het kabinet voor inkomens boven de aftoppingsgrens een additionele fiscaal vriendelijke oudedagsvoorziening geïntroduceerd, namelijk de 100k+ nettopensioenregeling. Voor het inkomen boven de 100.000 mag een oudedagsvoorziening worden opgebouwd die ongeveer overeenkomt met een jaarlijkse brutopensioenopbouw van 1,875% van het gemiddeld verdiende arbeidsinkomen. De premie of inleg wordt betaald uit het netto-inkomen. Hierover is reeds belasting betaald en de uitkeringen zijn dan ook vrijgesteld van belastingheffing in box 1. Tevens wordt volgens het wetsvoorstel de waarde van de aanspraak vrijgesteld in box 3. 14 Mensen met een pensioengevend inkomen lager dan 100.000 kunnen niet deelnemen aan een 100k+ nettopensioenregeling, zij worden immers niet geraakt door de aftoppingsmaatregel en kunnen dus in beginsel over hun volledig pensioengevend inkomen fiscaal gefacilieerd pensioen opbouwen. 10 Zie ook: M. Hoofiën, Nettopensioensparen de oplossing voor zware beroepen, Pensioen Magazine, oktober 2012, p. 7. 11 Denk bijvoorbeeld aan de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, Stb. 2012, 328. 12 Kamerstukken I, 2013-2014, 33 847, nr. B (Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014). 13 Zie ook: G. van Ginkel, M.E.C. Boumans en A.H.H. Bollen-Vandenboorn, Het nieuwe Witteveenkader in de IB-sfeer, WFR 2013/756. 14 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 847, nr. 3, p. 2.

nummer 5 MBB mei 2014 223 Gestileerd rekenvoorbeeld 2: jaarlijkse opbouw ouderdomspensioen o.b.v. middelloonregeling inclusief 100k+ nettopensioenregeling De introductie van de 100k+ nettopensioenregeling betekent voor de hooggesalarieerde werknemer uit rekenvoorbeeld 1 het volgende. De werknemer mag over 50.000 pensioen sparen in de 100k+ nettopensioenregeling. Dit betekent dat hij nog ongeveer 50.000 * (1 52% belasting) * 1,875% = 450 jaarlijks netto mag sparen. Wij spreken hier bewust van ongeveer aangezien (zoals later in dit artikel aan bod komt) het daadwerkelijk te sparen bedrag ook afhankelijk is van de leeftijd van de werknemer. De premie-inleg zal namelijk worden bepaald aan de hand van een leeftijdsafhankelijke staffel. Als we het bedrag van 450 bruteren tegen 52% (om een zuivere achteruitgang in pensioenopbouw te laten zien ten opzichte van het te sparen brutobedrag in 2014) komen we uit op een totaal te sparen bedrag in de 100k+ nettopensioenregeling van 938. 2015 (met 100k+ netto-pensioenregeling) Pensioengevend salaris AOWfranchise Pensioengrondslag Jaarlijkse opbouw 2014 2015 (zonder 100k+ netto-pensioenregeling) 150.000 150.000, echter door aftopping gemaximeerd op 100.000 150.000, echter door aftopping gemaximeerd op 100.000 13.449 13.449 13.449 136.551 86.551 86.551 2.936 1.623 2.560-13% Bovenstaand voorbeeld laat zien dat wanneer een hooggesalarieerde werknemer maximaal bijspaart in een 100k+ nettopensioenregeling, hij (grofweg) eenzelfde achteruitgang kent in zijn pensioenopbouw (2014 versus 2015) als een laaggesalarieerde werknemer. Let wel, de jaarlijkse pensioenopbouw van de hooggesalarieerde werknemer ( 2.560) bestaat voor een deel uit brutopensioen ( 1.623) en een deel uit netto spaargeld ( 938). Over dit laatste bedrag dient eerst belasting betaald te worden alvorens het in de pensioenspaarpot wordt gestopt. Daadwerkelijk wordt dus 450 in de pensioenspaarpot gestopt en niet 938. Door de versobering van de maximale pensioenopbouw zullen veel pensioenregelingen in de tweede pijler en oudedagsvoorzieningen in de derde pijler neerwaarts aangepast moeten worden. Dit roept de vraag op of er naast de gefacilieerde (bruto) pensioenregelingen nog mogelijkheden zijn om additioneel te sparen voor de oudedag, uitgaande van de premisse dat hier ook daadwerkelijk behoefte aan bestaat. Immers, als we allemaal langer doorwerken, zal het volgens de berekeningen die het kabinet toont mogelijk zijn een pensioen van in ieder geval 75% van het gemiddelde inkomen te bereiken. 15 Dit zou betekenen dat geen sprake is van een versobering en dat wellicht geen behoefte bestaat aan aanvullende mogelijkheden voor pensioenopbouw. De praktijk leert echter dat er situaties zijn, waardoor behoefte blijft bestaan aan een hogere pensioenopbouw dan een pensioenregeling biedt. Het enkele feit dat er geen fiscale faciliteit meer bestaat, doet niet af aan de behoefte van een eventueel hoger of eerder ingaand pensioen. Dit geldt bijvoorbeeld in de volgende situaties: er is sprake van korting op het pensioen of gemiste indexatie; werknemers kunnen in periodes van werkloosheid of ziekte/arbeidsongeschiktheid pensioenopbouw missen; er is sprake van een zwaar beroep of een andere reden op grond waarvan een individu graag eerder zou willen uittreden. Deze wens kan overigens zowel bij een werknemer (fysiek zware arbeid) als bij een werkgever (tegengaan van een vergrijsd personeelsbestand) leven. In de hierna volgende paragrafen wordt beschreven welke mogelijkheden het nettopensioen kan bieden. 4. Fiscale wetgeving nettopensioen 4.1. Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) Zoals wij in het eerste deel van ons drieluik hebben laten zien, geeft de Wet LB 1964 een fiscale faciliteit om pensioenopbouw te stimuleren (omkeerregel). Een werkgever kan ervoor kiezen daar geen gebruik van te maken of een pensioenregeling aan te bieden die buiten de grenzen van een fiscaal gefacilieerde pensioenregeling in de zin van hoofdstuk IIB Wet LB 1964 ( Witteveenkader ) valt, zoals een nettopensioenregeling. Een nettopensioenregeling kent in feite een tegenovergestelde fiscale behandeling in vergelijking met een brutopensioenregeling. Bij een nettopensioenregeling worden 15 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 847, nr. 7, p. 3.

MBB nummer 5 mei 2014 224 de aanspraken belast, zijn premies niet aftrekbaar en zijn de uitkeringen vrijgesteld 16 (TEE-systeem), terwijl bij een brutopensioenregeling de aanspraken onbelast blijven, de premies aftrekbaar zijn en de uitkeringen belast 17 (EET-systeem, mits voldaan aan de regels van het Witteveenkader). De nettopensioenregeling kenmerkt zich dus als een pensioenregeling waarop de omkeerregel niet van toepassing is. 4.2. Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) 4.2.1 Box 1 Eén van de voordelen van nettopensioensparen is dat het rendement dat wordt behaald op de inleg buiten de belastingheffing blijft van box 1. Er wordt immers direct belasting betaald over de verkregen aanspraken. Dit voordeel kan echter teniet worden gedaan als een progressienadeel ontstaat in het geval dat de uitkeringen zijn vrijgesteld van belasting tegen een lager tarief dan waartegen de aanspraken belast waren. De deelnemer aan de nettopensioenregeling heeft tijdens de uitkeringsfase waarschijnlijk weinig belastbaar inkomen. Dan kan mogelijk geen (volledige) aftrek van de hypotheekrente plaatsvinden of kunnen andere aftrekposten niet (volledig) worden geëffectueerd. Wellicht kan dit nadeel voor een deel worden ondervangen via middeling. 18 Indien de werknemer tijdens de uitkeringsfase van het nettopensioen echter nog overige bruto-inkomsten heeft, doet dit nadeel zich niet of in mindere mate voor. 4.2.2. Box 3 Zoals hierboven aangegeven zijn de aanspraken in een nettopensioenregeling belast in box 1. Daarna wordt deze waarde bovendien onderdeel van de heffingsgrondslag in box 3. Onder de Wet IB 2001 is in art. 2.14 Wet IB 2001 de rangorde geregeld, hetgeen met zich brengt dat indien en voor zover sprake is van een pensioenregeling in de zin van het Witteveenkader, dit een vrijgesteld loonbestanddeel is in box 1. In die hoedanigheid kan het dan niet worden belast in box 3. Daar een nettopensioenregeling het spiegelbeeld vormt van een brutopensioenregeling en niet voldoet aan de grenzen van het Witteveenkader, gaat dit dus niet op en dient de waarde van de pensioenaanspraak van huidige nettopensioenregelingen opgegeven te worden in box 3. Na vermindering met het heffingvrije vermogen (2014: 21.139) dient hierover jaarlijks 1,2% vermogensrendementsheffing te worden betaald. 19 Op grond van de Wet LB 1964 wordt de waarde van de pensioenaanspraak bepaald door de waarde in het economische verkeer. Dit is het bedrag dat voor het inkopen van de aanspraak bij een verzekeraar zou moeten worden gestort. 20 Op grond van de Wet IB 2001 gelden echter andere waarderingsregels. 21 De waarde wordt dan gevonden door toepassing van forfaitaire rekenregels. Hierbij wordt niet verwezen naar de waarderingsregel uit de Wet LB 1964. Dit leidt ertoe dat een en dezelfde aanspraak fiscaal verschillend gewaardeerd wordt. De 1,2% vermogensrendementsheffing is momenteel een kostenverhogende factor voor werkgevers als zij een nettopensioenregeling aanbieden en de kosten van de vermogensrendementsheffing vergoeden. Naarmate de opbouw- en de uitkeringsfase langer duren, zal de kostenverhoging zwaarder wegen. 22 Er kan daarentegen ook voor gekozen worden om de kosten geheel of gedeeltelijk voor rekening van de werknemer te laten komen. Bij de 100k+ nettopensioenregeling speelt dit issue niet. Boven dit inkomen kan een oudedagsvoorziening worden opgebouwd in de vorm van een nettopensioen dat overeenkomt met een jaarlijkse brutopensioenopbouw van 1,875% middelloon. Hiervoor wordt, uitgaande van gelijke behandeling met de nettolijfrente in de Wet IB 2001, naar verwachting een box 3-vrijstelling gecreëerd. Deze 100k+ nettopensioenregeling zal dan in zijn geheel geen onderdeel zijn van de heffingsgrondslag in box 3. Om dit te bewerkstelligen is wel een wijziging van de Wet IB 2001 nodig. 23 4.2.3. Afkoop Volgens het kabinet is het nettopensioen bedoeld om voor het inkomensgedeelte boven de aftoppingsgrens van 100.000 te voorzien in inkomen voor de oude dag. Het is niet de bedoeling dat het nettopensioen eerder wordt opgenomen (vóór pensioendatum). Gebeurt dat toch, dan vervalt de vrijstelling voor box 3. 24 Het gaat hierbij om de box 3-vrijstelling vanaf dat tijdstip en niet de box 3-vrijstelling voor het verleden. Het verlies van de fiscale faciliteit van de box 3-vrijstelling leidt er volgens het kabinet toe dat de nettolijfrente (100k+ nettopensioen dus) niet wordt aangewend voor andere (bijvoorbeeld consumptieve) doeleinden dan een oudedagsvoorziening. 25 De Tweede Kamer vond dit onvoldoende. Staatssecretaris Wiebes heeft daarom in zijn brief van 28 maart jl. aangegeven dat het reeds genoten box 3-voordeel toch wordt teruggenomen bij een onregelmatige handeling. Om de uitvoeringskosten en administratieve lasten te beperken kiest het kabinet daarbij 20 Art. 3.12 Uitv.reg. LB 2011. 21 Art. 5.23 Wet IB 2001 jo. art. 19 Uitv.besl. IB 2001. 22 P. Conneman (2014), Nettopensioen en fiscale ruimte, Pensioen & Praktijk, januarifebruari 2014, p. 28. 23 Zie het nieuw voorgestelde art. 5.16 Wet IB 2001 voor de nettolijfrente. Zie voor een 16 Art. 10 Wet LB 1964. 17 Art. 11, lid 1, onderdeel c, Wet LB 1964 jo. art. 11, lid 1, onderdeel j, onder 1, Wet LB 1964 en art. 3.100 Wet IB 2001. 18 Art. 3.154 Wet IB 2001. 19 Art. 2.13 jo. art. 5.2 Wet IB 2001. tekstvoorstel van de benodigde wetswijziging voor de 100k+ nettopensioenregeling: H. Kappelle, E. Lutjens en I. Witte, Notitie inzake: Nettopensioen in de tweede pijler, VU Expertisecentrum Pensioenrecht, 2014, p. 6 7. 24 Zie het nieuw voorgestelde art. 5.16c Wet IB 2001. 25 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 847, nr. 7, p. 12.

nummer 5 MBB mei 2014 225 voor een forfaitaire benadering. Bij de berekening van het forfaitaire voordeel dient de gemiddelde inleg te worden bepaald en het aantal jaren waarin het box 3-voordeel is genoten. Voor de gemiddelde inleg wordt uitgegaan van de helft van de waarde van het nettopensioen op het moment van afkoop. Voor het aantal jaren waarin wordt deelgenomen wordt uitgegaan van een inleg vanaf 1 januari 2015 met een maximum van 10 jaar. Om te voorkomen dat de forfaitaire benadering voor belastingplichtigen onevenredig ruw uitwerkt, is het kabinet voornemens een tegenbewijsmogelijkheid op te nemen. Wij vragen ons af waarom het kabinet kiest voor dit maximum. Er kunnen zich immers situaties voordoen waarbij iemand op jonge leeftijd carrière maakt en daardoor mag deelnemen aan een 100k+ nettopensioenregeling waardoor hij langer dan 10 jaar deelneemt. Hij hoeft bij opname voor pensioendatum dan slechts zijn genoten box 3-voordeel over een maximumperiode van 10 jaar terug te betalen. Ten aanzien van de revisierente merkt het kabinet terecht op dat deze betrekking heeft op het rentevoordeel dat de desbetreffende belastingplichtige heeft genoten als gevolg van het feit dat de heffing ten onrechte op een later moment plaatsvindt, doordat de inleg destijds ten onrechte niet in box 1 is belast. Bij een nettopensioen is dat laatste niet het geval. 26 Revisierente is dan niet aan de orde. 5. Civiele wetgeving nettopensioen Zoals eerder benoemd, komt nettopensioen in de tweede pijler pas in de brief van de staatssecretaris van Financiën van 28 maart jl. voor het eerst meer expliciet in de schijnwerpers te staan. 27 Dit terwijl nettopensioen feitelijk altijd al mogelijk was, maar gezien de fiscale ondersteuning werd vrijwel altijd gekozen voor een brutopensioen. Een voorbeeld van een nettopensioenregeling is de pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds KLM Cabinepersoneel, waarbij deelnemers verplicht 2% van hun grondslag inleggen ten behoeve van een nettopensioen. 28 Nu nettopensioen een oplossing kan zijn voor de werknemer die behoefte heeft aan meer pensioenopbouw dan fiscaal is toegestaan, is het relevant te realiseren waar het vervallen van de fiscale faciliëring toe leidt. Heeft dit bijvoorbeeld ook gevolgen voor de toepasselijkheid van civiele wet- en regelgeving? Anders gezegd: In hoeverre is een nettopensioen nu wezenlijk anders dan een brutopensioen? Is de PW van toepassing en zijn er daarbij nog verschillen te onderkennen tussen het huidige en het 100k+ nettopensioen? 5.1. De Pensioenwet De Pensioenwet is bepalend voor hetgeen onder pensioen moet worden verstaan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de vraag of de PW van toepassing is op nettopensioen en wat de gevolgen hiervan zijn. Op grond van de PW zijn de constitutieve vereisten voor pensioen: de koppeling met een arbeidsrelatie; het geldelijk vastgesteld zijn van de uitkering; het feit dat alleen sprake is van pensioen als het een uitkering betreft die verband houdt met ouderdom, overlijden of arbeidsongeschiktheid. Al deze elementen zijn terug te vinden in de definities van de verschillende pensioensoorten, zoals die worden genoemd in de PW. 29 Het moet dus gaan om een pensioen zoals dat tussen een werkgever en een werknemer is overeengekomen. 30 Als werkgever en werknemer een nettopensioen overeenkomen, dan is de PW van toepassing als aan de bovenstaande voorwaarden is voldaan. De fiscale faciliëring is daarbij niet relevant. Een pensioenregeling die niet voldoet aan het Witteveenkader kan dus heel goed een pensioenregeling in de zin van de PW zijn. 31 5.2. Consequenties kwalificatie PW, maar geen toepassing fiscale omkeerregel Welke gevolgen heeft het van toepassing zijn van de PW en het ontbreken van de fiscale ondersteuning op de vormgeving van het nettopensioen? We merken de volgende zaken op: a. Meer flexibiliteit voor de werknemer/werkgever De fiscale wet- en regelgeving inzake pensioen is vrij gedetailleerd. Zo zijn er strikte regels inzake de ingangsdatum van het pensioen. Nu deze fiscale eisen niet van toepassing zijn, kan bijvoorbeeld vrij overeengekomen worden op welk moment het pensioen ingaat. De PW kent in dat opzicht geen beperkingen. Dit kan een voordeel zijn voor zowel de werkgever als de werknemer, nu zij in geval van bijvoorbeeld fysiek zware arbeid toch met elkaar kunnen 26 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 847, nr. 7, p. 15. 27 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 847, nr. 24, p. 41 en Kamerstukken I, 2013-2014, 33 610, nr. L. 28 Stichting Pensioenfonds KLM Cabinepersoneel, Pensioenreglement netto aanvullende pensioenregeling, tekst van 19 september 2013, http://www.klmcabinefonds.nl/sites/ www.klmcabinefonds.nl/files/nap%20(11april2013).pdf. 29 Zie de definities van pensioen en de verscheidene pensioensoorten in art. 1 PW. 30 De pensioenovereenkomst als bedoeld in art. 1 PW. 31 Zie ook HR 14 maart 2014, nr. 13/00920, ECLI:NL:HR:2014:625. In deze zaak heeft de Hoge Raad het volgende geoordeeld: De wijze waarop de dotaties fiscaalrechtelijk worden gewaardeerd is een kwestie die geheel losstaat van de rechtsgeldigheid van de toezegging.

MBB nummer 5 mei 2014 226 overeenkomen dat de werknemer eerder dan fiscaal is voorgeschreven (67-jarige leeftijd) 32 pensioneert. b. Alleen vrijwillige deelname toegestaan Deelname aan de 100k+ nettopensioenregeling door de werknemer is alleen op vrijwillige basis mogelijk. Dit heeft het kabinet in de toelichting op de introductie van de nettolijfrente herhaaldelijk benadrukt. 33 Het kabinet is van mening dat het niet wenselijk is werknemers te verplichten deel te nemen aan een nettopensioenregeling, als werknemers daar geen behoefte aan hebben. Zeker niet als het financieel redzame werknemers betreft met een inkomen van meer dan 100.000. Overigens heeft het kabinet aangegeven dat het aantal werknemers dat meer dan 100.000 verdient, slechts 2% van alle werknemers betreft. 34 In 2011 kwam dit neer op ongeveer 145.000 werknemers. 35 Om te bewerkstelligen dat daadwerkelijk sprake is van een vrijwillige deelname aan de 100k+ nettopensioenregeling heeft het kabinet de volgende zaken geregeld: 1. De PW wordt aangepast; pensioenfondsen mogen op grond van art. 117 PW alleen een nettopensioenregeling aanbieden als het een vrijwillige pensioenregeling betreft (dit in aanvulling op de basispensioenregeling, waar een werknemer wél gehouden is om in deel te nemen). 36 Opvallend is dat hierbij geen onderscheid wordt gemaakt naar de hoogte van het pensioengevend inkomen. Zowel nettopensioen beneden als boven de aftoppingsgrens mag alleen een vrijwillige regeling betreffen. Daarnaast was bij de invoering van de Wet VPL 37 al een zodanige wijziging voorgesteld dat fiscaal bovenmatige regelingen met ingang van 1 januari 2015 niet meer onder de verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds kunnen vallen. 38 Overigens hoeft een pensioenregeling die onder de verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds valt, niet per definitie in te houden dat de werknemer ook verplicht moet deelnemen aan een pensioenregeling. Het is mogelijk een vrijwillige pensioenregeling onder de verplichtstelling te laten vallen. In dat geval houdt de verplichtstelling niets anders in dan dat de werkgever de premies van de werknemer die wil 32 Art. 18a, lid 4, onder 6º, Wet LB 1964. deelnemen, inhoudt op het loon en afdraagt aan het pensioenfonds. 2. Ook zal, conform het staande beleid van de overheid, een bepaling inzake de deelname aan een nettopensioenregeling in een cao niet algemeen verbindend verklaard worden. Er kan dus niet door middel van een cao worden afgedwongen dat werknemers verplicht moeten deelnemen aan een nettopensioenregeling. 3. Verder wordt aan de voorwaarde van vrijwilligheid invulling gegeven door te bepalen dat sprake is van een onregelmatige handeling (de vrijstelling in box 3 wordt teruggenomen) als de werkgever een bijdrage levert aan de 100k+ nettopensioenregeling voor een werknemer, en hij deze bijdrage niet in dezelfde mate geeft aan zijn overige werknemers die voor het overige in dezelfde omstandigheden verkeren. 39 Dit betekent dat de werkgever op dit punt wordt gedwongen alle vergelijkbare werknemers op dezelfde wijze te behandelen. Hiermee wordt de vrijheid van de werkgever om te variëren in zijn beloningsbeleid beperkt. Voor zover de werkgever overgaat tot het doen van een bijdrage dient rekening te worden gehouden met een mogelijke extra complicatie. Een werknemer claimt jaarlijks in zijn aangifte inkomstenbelasting (dus buiten de werkgever om) de vrijstelling in box 3 voor deze 100k+ nettopensioenregeling. Een werknemer weet niet of ook zijn collega-werknemers die voor het overige in dezelfde omstandigheden verkeren als hijzelf, van zijn werkgever een dergelijke bijdrage hebben ontvangen. 40 Wat gebeurt als achteraf blijkt dat de werknemer onterecht een box 3-voordeel heeft genoten omdat zijn collega-werknemers een lagere/hogere bijdrage van de werkgever hebben ontvangen? In dat geval zal hij het genoten box 3-voordeel moeten terugbetalen aan de Belastingdienst. Kan de werknemer dat bedrag verhalen op zijn werkgever? 4. Ook betekent deze eis een nettoloonsverhoging voor de werknemers die besluiten niet mee te doen met de 100k+ nettopensioenregeling. Een soortgelijke eis gold ook voor werkgeversbijdragen aan de levensloopregeling. De werkgever moet zich hierbij bewust zijn van het feit dat als hij een bijdrage levert, hierop de gelijkebehandelingswetgeving van toepassing is. 41 Hij mag geen onderscheid maken bij de hoogte van 33 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 847, nr. 7, p. 9. 34 Kamerstukken I, 2013-2014, 33 847, nr. D, p. 18. 35 De Telegraaf, 14 maart 2013, 145.000 mensen verdienen meer dan een ton. 36 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 610, nr. 2 (art. VII, onder B). 37 Wet van 24 februari 2005, houdende wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet arbeid en zorg en van enige andere wetten (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/ prepensioen en introductie levensloopregeling), Stb. 2005, 115. 38 Zie art. VII, dat de voorgestelde wijziging van art. 2, lid 3, Wet Bpf bevat, Kamerstukken II, 2003-2004, 29 760, nr. 2. 39 Zie het nieuw voorgestelde art. 5.16c, lid 1, onderdeel d, Wet IB 2001. 40 Zie ook NOB (2014), Commentaar van de Commissie Wetsvoorstellen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs bij het wetsvoorstel Wijziging van de wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014 (33 874), brief van 3 februari 2014, p. 2-3. 41 Wet van 17 december 2003, houdende gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, beroep en beroepsonderwijs (Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid), Stb. 2004, 30.

nummer 5 MBB mei 2014 227 de werkgeversbijdrage op grond van leeftijd. Het is vaste rechtspraak van de Commissie van de Rechten van de Mens dat het hanteren van een voor iedereen gelijke premie (percentage van de grondslag) of actuarieel gelijke premie met koppeling aan leeftijd of geslacht is toegestaan, als dit voor werknemers leidt tot een gelijke pensioenuitkering. Voor het onderscheid moet echter wel een objectieve rechtvaardiging gegeven worden sinds de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 september 2013. 42 Het is op zich niet onbegrijpelijk dat de overheid in deze tijd werknemers meer keuzevrijheid en verantwoordelijkheid geeft ten aanzien van hun pensioen. Nadeel kan zijn dat werknemers kiezen voor consumptie, waardoor zij bij pensionering niet meer in staat zijn hun leven(sstijl) op het door hen gewenste niveau voort te zetten. Voor een werkgever kan het een voordeel zijn als al zijn werknemers deelnemen aan een nettopensioenregeling, zodat iedere werknemer onder dezelfde omstandigheden hetzelfde pensioenniveau kan bereiken. Anderzijds kunnen werknemers juist ook erg tevreden zijn als de werkgever hen extra vrij te besteden loonruimte biedt. Een ander nadeel kan zijn dat de werkgever geconfronteerd wordt met een vergrijzend personeelsbestand als werknemers kiezen voor een vrij te besteden loonsverhoging. Voordeel voor de overheid is dat zij door de verlaging van de pensioenopbouw en de gedeeltelijke afschaffing van de pensioenopbouw belastingopbrengsten genereert. Nadeel is dat er in de toekomst minder belastingopbrengsten zullen zijn. 43 c. De pensioenuitvoerder De PW bepaalt dat een pensioenovereenkomst moet worden uitgevoerd door een toegestane pensioenuitvoerder. 44 Hierbij is het niet relevant of het om een netto- of brutopensioenregeling gaat. Toegestane pensioenuitvoerders zijn een ondernemings- of bedrijfstakpensioenfonds, een premiepensioeninstelling (PPI) of een verzekeraar die een zetel heeft in Nederland. 45 Toch is veel te doen geweest over de vraag of de 100k+ nettopensioenregeling wel in de tweede pijler thuishoort. In eerste instantie was alleen onderbrenging in de derde pijler mogelijk. Zoals gezegd, heeft het kabinet pas na flink aandringen van de Tweede Kamer begin maart 2014 toegezegd te onderzoeken hoe de nettolijfrente in de tweede pijler kan worden uitgevoerd. Voorwaarden hierbij zijn: het moet gaan om vrijwillige deelname aan de nettoregeling, en er moet sprake zijn van fiscale hygiëne. Hiermee wordt gedoeld op het feit dat voorkomen moet worden dat gelden waarover nog met de fiscus moet worden afgerekend (brutogeld waarop nog een fiscale claim rust) worden overgeheveld naar nettogelden, waardoor de fiscus inkomsten misloopt. In de brief van 28 maart jl. is voorgesteld om voor pensioenfondsen 46 die een 100k+ nettopensioen 47 aanbieden wettelijk vast te leggen dat zij een gescheiden administratie moeten bijhouden. Hierbij wordt gedacht aan scheiding ten aanzien van technische voorzieningen, vereist eigen vermogen, beleggingen, verzekeringsrisico s en uitvoeringskosten. Op deze wijze kan worden bezien of er voor de nettoregeling een kostendekkende premie wordt gevraagd en of de kostentoerekening op juiste wijze geschiedt. De vrees bestaat dat door kruissubsidiëring van de bruto- naar de nettoregeling de fiscus geld misloopt. Er kunnen zich namelijk situaties voordoen dat binnen de nettoregeling onvoldoende opgebouwd is om het pensioen uit te keren. Vanwege de eis van één financieel geheel 48 zal dan (nadat alle overige sturingsmiddelen zijn ingezet) geld vanuit de brutopot naar de nettopot vloeien. Na weging van de fiscale risico s komt het kabinet tot de conclusie dat strikte scheiding van vermogens (ringfencing) een oplossing kan zijn, maar dat dit een fundamentele wijziging is van de taakafbakeningsafspraken. Het kabinet kiest hier niet voor en stelt dat door het voorschrijven van een administratieve scheiding en het stellen van producteisen het risico op kruissubsidiëring voldoende wordt beperkt. De voornaamste producteisen zijn als volgt: De 100k+ nettoregeling is verplicht vormgegeven als een zuivere beschikbarepremieregeling ( DC regeling ) zonder rendementsgarantie. Een zuivere premieregeling wil zeggen dat primair een afspraak wordt gemaakt over de hoogte van de periodiek voor pensioen beschikbaar te stellen premie. De premie wordt belegd tot aan de pensioendatum. Hierdoor is het onzeker tot welk kapitaal de premies zullen aangroeien. Door deze regeling wordt kruissubsidiëring in de opbouwfase beperkt, doordat het langleven- en rendementsrisico bij de deelnemer liggen. Er vindt 42 HvJ 26 september 2013, zaak C-476/11 (Kristensen/Experian), PJ 2013/176, m.nt. M.J.C.M. van der Poel. 43 Door Ulenbelt van de SP wordt een vergelijking gemaakt met een stelletje domme eekhoorns die voor de winter hun wintervoorraad opeten, Kamerstukken II, 2013-2014, 33 847, nr. 24, p. 4. 44 Art. 23 PW. 45 Art. 1 PW, begripsbepalingen: pensioenuitvoerder. 46 Hiermee worden alle soorten pensioenuitvoerders bedoeld, dus pensioenfondsen, verzekeraars, PPI s en buitenlandse pensioeninstellingen. 47 Overigens blijft men het in de brief nog steeds nettolijfrente noemen, hetgeen verwarring wekt. 48 Deze eis geldt voor pensioenfondsen op grond van art. 123 PW. Hiermee wordt gewaarborgd dat de traditionele wezenskenmerken van pensioenfondsen, collectiviteit en solidariteit, tot uiting komen.

MBB nummer 5 mei 2014 228 dus geen overheveling vanuit de brutopot naar de nettoregeling plaats. In de uitkeringsfase liggen deze risico s bij het pensioenfonds en kan er dus kruissubsidiëring plaatsvinden, maar deze is beperkt tot de uitkeringsfase. Voor het overlijdensrisico en de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid geldt dat gedacht wordt aan verplichte herverzekering van de risico s. Bij het onderbrengen van de 100k+ nettoregeling in de tweede pijler in de vorm van een zuivere DCregeling hoort de voorwaarde dat de werkgever verplicht is tot een bijdrage van minimaal 10% van de premie. Dit in tegenstelling tot de huidige nettoregelingen waarbij werkgevers, in het geval van een netto zuivere beschikbare premieregeling, de mogelijkheid hebben af te zien van een minimale bijdrage van 10%, mits bij einde deelneming een omzetting in pensioenaanspraken dan wel rechten plaatsvindt volgens dezelfde regels die gelden voor de basispensioenregeling. 49 Fiscaal geldt voor zuivere DC-regelingen een maximering voor de premie-inleg (als percentage van de pensioengrondslag) waarbij onder andere rekening wordt gehouden met de leeftijd van een werknemer (zie gestileerd rekenvoorbeeld 3). De beschikbare premie per leeftijdsklasse loopt op, vanwege het feit dat met het oplopen van de leeftijd de gestorte premie minder opbrengsten zal opleveren, omdat de periode van storten tot de pensioeningangsdatum korter is. Vanwege de eenvoud heeft de wetgever gekozen voor het vaststellen van leeftijdsklassen van ten hoogste vijf jaren. 50 In het onderstaande gestileerde rekenvoorbeeld hebben wij een schatting gemaakt van de staffel die gaat gelden voor de 100k+ nettopensioenregeling. Wanneer een werkgever een dergelijke regeling aanbiedt, zal hij dus minimaal 10% van de premie zoals genoemd in de rechterkolom voor zijn rekening moeten nemen. Als een werknemer vervolgens afziet van deelname (deelname is immers vrijwillig) ontvangt hij toch de werkgeversbijdrage in de vorm van loon. Echter, dan maakt de werkgever onderscheid op grond van leeftijd en dat is niet toegestaan. Wij vinden het dan ook zeer opmerkelijk dat hieraan geen aandacht is besteed tijdens het wetgevingsproces. Gestileerd rekenvoorbeeld 3: inleg/premie 100k+ nettopensioenregeling Leeftijdsklasse Huidige staffel ouderdomspensioen 100k+ netto staffel in DC- regeling a 15 t/m 19 3,8 1,6 20 t/m 24 4,4 1,8 25 t/m 29 5,3 2,2 30 t/m 34 6,5 2,7 35 t/m 39 7,9 3,3 40 t/m 44 9,6 4,0 45 t/m 49 11,7 4,9 50 t/m 54 14,4 6,0 55 t/m 59 17,7 7,4 60 t/m 64 22,1 9,3 65 t/m 66 25,9 10,8 a Staffel 1 opbouw gericht op 2,15% per dienstjaar bij middelloonstelsel conform het besluit van 12 februari 2013, nr. BLKB2013/43M, NTFR 2013/497. b Hierbij hebben wij de huidige staffel vermenigvuldigd met (1,875% 2,15%) en (1 52% belasting). Het kabinet wil met het pensioenveld tot een verdere uitwerking komen. De uiteindelijke wetgeving moet nog worden vormgegeven en zal via een nota van wijziging meegaan met een al lopend wetgevingstraject in 2014. Conclusie is dat er flink wat eisen worden gesteld aan de uitvoerders van een 100k+ nettopensioen. Het is niet helder of deze eisen nu in zijn algemeenheid gaan gelden, dus ook voor al bestaande nettopensioenregelingen waaraan bijvoorbeeld ook werknemers met een inkomen beneden de 100.000 deelnemen. Ook hier kan zich immers het probleem van vermenging van bruto- en nettogelden voordoen. Het is ook de vraag of, gezien de strikte eisen van bijvoorbeeld de kostentoerekening en de verplichte herverzekering van risico s, pensioenfondsen de facto überhaupt in staat zijn een dergelijke nettopensioenregeling te realiseren. Bovendien zal de eis van een minimale werkgeversbijdrage van 10% van de premie voor werkgevers een belemmering kunnen zijn om een eventuele 100k+ nettopensioenregeling bij een pensioenfonds onder te brengen. Ook wordt vrijwel voorbijgegaan aan de mogelijkheid tot onderlinge risicodeling hetgeen een belangrijk wezenskenmerk is van een collectieve en solidaire pensioenregeling. 49 Art. 119, lid 2 en art. 120, lid 2, PW. 50 Wet fiscale behandeling van pensioenen, Kamerstukken II, 1997-1998, 26 020, nr. 3, p. 23. Verder is het kort dag: met ingang van 1 januari 2015 zal behoefte bestaan aan een dergelijk product, met name voor

nummer 5 MBB mei 2014 229 werknemers met een inkomen boven de aftoppingsgrens. Het kabinet zal haast moeten maken met de uitwerking in een wetsvoorstel, zodat werknemers met ingang van 1 januari 2015 ook daadwerkelijk een keuze hebben tussen verschillende pensioenuitvoerders. d. Afkoop Bij deelname aan een nettopensioenregeling voor inkomens beneden de aftoppingsgrens zal afkoop door de rechthebbende op het pensioen, in tegenstelling tot het huidige geldende afkoopverbod, wettelijk mogelijk worden gemaakt. De PW wordt aangepast, zodat de pensioenuitvoerder verplicht wordt op verzoek tot afkoop over te gaan, voor zover het pensioen betreft dat de grenzen van het Witteveenkader te boven gaat. 51 Het kabinet is van mening dat het afkoopverbod kan komen te vervallen. De bescherming van de pensioenaanspraken wordt niet nodig geacht, nu het een oudedagsvoorziening betreft die het maximale niveau overschrijdt. Bovendien moet de deelnemer over de pensioenaanspraak vermogensrendementsheffing in box 3 betalen (zoals onder paragraaf 3 aan de orde is geweest). Als hij geen beschikking heeft over het vermogen zelf, kan hij in de situatie dat hij geen ander vermogen heeft, de rendementsheffing wellicht niet voldoen. 52 Bij afkoop van nettopensioen bij een inkomen boven de aftoppingsgrens volgt een fiscale sanctie, zoals beschreven in paragraaf 4.2.3. de pensioenuitvoerder geconfronteerd worden met een verplichting tot een werkgeversbijdrage. De nettopensioenregeling moet nog verder worden uitgewerkt. Het kabinet zal hiermee haast moeten maken, zodat werkgevers en werknemers met ingang van 1 januari 2015 ook daadwerkelijk zelf kunnen kiezen voor deelname aan een (100k+) nettopensioenregeling. 6. Conclusie Of een (100k+) nettopensioenregeling meerwaarde heeft, is afhankelijk van de behoefte van het individu. Het enkele feit dat de fiscale faciliëring van pensioen wordt beperkt, verandert niets aan de behoefte aan een adequaat pensioen. Het zegt wel iets over de mate waarin de overheid een rol voor zichzelf ziet weggelegd bij het stimuleren van een oudedagsvoorziening. In hoeverre wil de overheid daar nog (belasting)geld aan uitgeven. Het niet langer stimuleren levert de overheid op korte termijn geld op, op de lange termijn zal dit echter afnemen. Het is de vraag in hoeverre het verschuiven van het moment waarop belasting wordt geheven de overheid dus per saldo iets oplevert. Op een nettopensioenregeling, die tussen werkgever en werknemer is overeengekomen, is de PW onverkort van toepassing, de fiscale behandeling van pensioen is namelijk niet relevant voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van pensioen. Dat het Witteveenkader niet van toepassing is, leidt ertoe dat er een aantal aandachtspunten zijn bij het overeenkomen van een nettopensioenregeling. Een nettopensioenregeling levert soms meer flexibiliteit voor werkgevers en/of werknemers op, maar het kan bijvoorbeeld voor werkgevers er ook toe leiden dat zij bij hun keuze voor 51 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 610, nr. 2, art. VII. onder A. 52 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 610, nr. 3, p. 7 8.

MBB nummer 5 mei 2014 230 Mogelijke vormen in de zin van de PW Nettopensioen 100k+ nettopensioen (vanaf 2015) 1. Uitkeringsovereenkomst: Zuivere premieovereenkomst eindloonregeling; middelloonregeling; of vaste bedragenregeling 2. Kapitaalovereenkomst 3. Premieovereenkomst: zuivere premieovereenkomst; premie-overeenkomst waarbij premie onmiddellijk omgezet wordt in een aan spraak op kapitaal; of premieovereenkomst waarbij de premie meteen na het beschikbaar stellen ervan omgezet wordt in een aanspraak op een uitkering Collectief / individueel Via werkgever Via werkgever Civiele wetgeving Pensioenwet Pensioenwet Opbouwfase Premie-inleg Premie-inleg niet gemaximeerd Premie-inleg gemaximeerd voor de box 3 vrijstelling (boven 100k, aanspraak 1,875%, netto leeftijdsafhankelijk staffels) Premie aftrekbaar in box 1 Nee Nee Aanspraak belast in box 3 Ja Nee Uitkeringsfase Uitkeringen: tijdelijk en/of levenslang Levenslange uitkering Levenslange uitkering Tijdelijke uitkering, tot uiterlijk de AOW- of pensioenleeftijd Tijdelijke uitkering, tot uiterlijk de AOW- of pensioenleeftijd Uitkeringen belast in box 1 Nee Nee Afkoop voor Nee (wordt mogelijk per 2015 aangepast) Ja pensioendatum (op initiatief deelnemer) o.g.v. de PW Dekking Overlijden Bij overlijden vrijval aan uitvoerder, tenzij partnerpensioen (netto) is meeverzekerd. Bij overlijden vrijval aan uitvoerder, tenzij partnerpensioen (netto) is meeverzekerd. Uitvoering Uitvoerder Pensioenfonds, verzekeraar, PPI Pensioenfonds, verzekeraar, PPI Overig Premie-inleg werkgever Minimaal 10%, maar kan ook nihil zijn als wordt voldaan aan andere voorwaarden Minimaal 10% Verplichte deelname (bij cao) / vrijwillige deelname Bpf en en beroepspensioenfondsen: alleen vrijwillig. Opf en, verzekeraars en PPI s: verplichtstelling bij cao mogelijk (wordt mogelijk per 2015 aangepast) Vrijwillig