A 2:1-11 DE BRUILOFT TE KANA a Achtergrond: Natanaëls geloof (1:49-51) b Plaats: Galilea (2:1) c Op de derde dag (2:1) d Er wordt in wijn voorzien (2:8, 9) e Jezus en zijn discipelen zijn uitgenodigd (lett.:geroepen) (2:2) f Een fout wordt geconstateerd: Zij hebben geen wijn (2:3) g Getallen: 6 watervaten van 2 of 3 metreten (2:6) h Opdracht: Vult de vaten met water (2:7) i Gehoorzaamheid: En zij vulden ze tot de rand (2:7) j De vaten gevuld tot de rand (2:7) k De dienaren brengen (lett: dragen) het (2:8) l Zijn heerlijkheid geopenbaard (2:11) m Het geloof van de discipelen (2:11)
B 4:46-54 DE ZOON VAN DE HOVELING a Achtergrond: Verwerping (4:43, 44) b Tijd: Na die twee dagen (4:43) c De zoon was ziek (4:46) d Verklarende tussenzin over de plaats Kana (waar Hij water tot wijn gemaakt had) (4:46) e De zoon lag op sterven (4:47). Alleen de tekenen onder B en B spreken van sterven. f zult gij niet geloven (4:48) g Heer, kom af, eer mijn kind sterft (4:49) h De man geloofde het woord van Jezus (4:50) i zijn slaven kwamen hem tegemoet (4:51) j zijn kind leefde (4:51) k vrij van koorts (lett.: de koorts had hem gelaten) (4:52)
C 5:1-47 DE MAN DIE NIET KON LOPEN a Plaats: Jeruzalem (5:1, 2) b Het bad: Bethesda (5:2) c Langdurige ziekte: Reeds achtendertig jaar (5:5) d Jezus zag hem (5:6) e De Here neemt het initiatief tot deze genezing (5:6) f Het was sabbat op die dag (5:9) g Daarna vond Jezus hem in de tempel (5:14) h Zondig niet meer! (5:14). Alleen de tekenen onder C en C spreken van zonde. i Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook (5:17) j De naam Mozes komt tweemaal voor (5:45, 46)
D 6:1-14 DE SPIJZIGING VAN DE VIJFDUIZEND a Met D het enige teken dat ook in andere evangeliën wordt vermeld b Jezus ging de berg op (6:3) c Gevolgd door een toespraak tot de schare van 5000 (6:22-71); Brood des Levens (6:35) d Van de discipelen keerden velen terug (6:66) e Het getuigenis van Petrus (6:68, 69) D 6:16-21 JEZUS GAANDE OVER HET MEER a Met D het enige teken dat ook in andere evangeliën wordt vermeld b Jezus ging over de zee (6:19) c Gevolgd door een toespraak (7); Het Water des Levens (7:38) d Uit de schare kwamen velen tot geloof (7:31) e Het getuigenis van Nicodémus (7:45-52)
C 9:1-41 DE MAN DIE NIET KON ZIEN a Plaats: Jeruzalem (8:49; 9:1) b Het bad: Siloam (9:7, 11) c Langdurige ziekte: Sedert zijn geboorte blind (9:1) d Jezus zag hem (9:1) e De Here neemt het initiatief tot deze genezing (9:6) f Het was sabbat op de dag (11:14) g Jezus trof hem aan (5:14) h Wie heeft gezondigd? (9:2, 24, 25, 31, 34). Alleen de tekenen onder C en C spreken van zonde. i Wij moeten werken de werken desgenen, die Mij gezonden heeft (11:4) j De naam Mozes komt tweemaal voor (9:28, 29)
B 11:1-44 DE BROER VAN DE ZUSTERS a Achtergrond: Verwerping (10:31, 39; 11:8) b Tijd: Hij bleef nog twee dagen waar Hij was (11:6) c Lazarus was ziek (11:2) d Verklarende tussenzin over de persoon Maria (die de Here gezalfd had met mirre) (11:2) e Lazarus is gestorven (11:14). Alleen de tekenen onder B en B spreken van sterven. f... opdat gij tot geloof komt (11:15) g Here, indien Gij hier geweest waart, zou mijn broeder niet gestorven zijn (11:21, 32) h Martha geloofde de woorden van Jezus (11:27) i Martha ging Hem tegemoet (11:20) j Lazarus, kom naar buiten (11:43) k... laat hem heengaan (11:44)
A 21:1-14 DE VANGST VAN DE VISSEN a Achtergrond: Thomas ongeloof (20:24-29) b Plaats: Galilea (21:1) c De derde maal (21:14) d Er wordt in een maaltijd voorzien (21:9) e De Here spreekt tot Zijn discipelen (21:5, 12) f Een fout wordt geconstateerd: Zij vingen niets (21:3), geen toespijs (21:5) g Getallen: 200 el (21:8) en 153 vissen (21:11) h Opdracht:: Werpt uw net uit aan de rechterzijde (21:6) i Gehoorzaamheid: Zij wierpen het uit (21:6) j Het net was vol (21:6, 11) k Brengt (lett.: dragen) van de vissen (21:10) l De Here openbaart Zich aan de discipelen (21:14) m De liefde van de discipelen (21:15-17)
A 2:1-11 DE BRUILOFT TE KANA a Achtergrond: Natanaëls geloof (1:49-51) b Plaats: Galilea (2:1) c Op de derde dag (2:1) d Er wordt in wijn voorzien (2:8, 9) e Jezus en zijn discipelen zijn uitgenodigd (lett.:geroepen) (2:2) f Een fout wordt geconstateerd: Zij hebben geen wijn (2:3) g Getallen: 6 watervaten van 2 of 3 metreten (2:6) h Opdracht: Vult de vaten met water (2:7) i Gehoorzaamheid: En zij vulden ze tot de rand (2:7) j De vaten gevuld tot de rand (2:7) k De dienaren brengen (lett: dragen) het (2:8) l Zijn heerlijkheid geopenbaard (2:11) m Het geloof van de discipelen (2:11)
A 21:1-14 DE VANGST VAN DE VISSEN a Achtergrond: Thomas ongeloof (20:24-29) b Plaats: Galilea (21:1) c De derde maal (21:14) d Er wordt in een maaltijd voorzien (21:9) e De Here spreekt tot Zijn discipelen (21:5, 12) f Een fout wordt geconstateerd: Zij vingen niets (21:3), geen toespijs (21:5) g Getallen: 200 el (21:8) en 153 vissen (21:11) h Opdracht:: Werpt uw net uit aan de rechterzijde (21:6) i Gehoorzaamheid: Zij wierpen het uit (21:6) j Het net was vol (21:6, 11) k Brengt (lett.: dragen) van de vissen (21:10) l De Here openbaart Zich aan de discipelen (21:14) m De liefde van de discipelen (21:15-17)
B 4:46-54 DE ZOON VAN DE HOVELING a Achtergrond: Verwerping (4:43, 44) b Tijd: Na die twee dagen (4:43) c De zoon was ziek (4:46) d Verklarende tussenzin over de plaats Kana (waar Hij water tot wijn gemaakt had) (4:46) e De zoon lag op sterven (4:47). Alleen de tekenen onder B en B spreken van sterven. f zult gij niet geloven (4:48) g Heer, kom af, eer mijn kind sterft (4:49) h De man geloofde het woord van Jezus (4:50) i zijn slaven kwamen hem tegemoet (4:51) j zijn kind leefde (4:51) k vrij van koorts (lett.: de koorts had hem gelaten) (4:52)
B 11:1-44 DE BROER VAN DE ZUSTERS a Achtergrond: Verwerping (10:31, 39; 11:8) b Tijd: Hij bleef nog twee dagen waar Hij was (11:6) c Lazarus was ziek (11:2) d Verklarende tussenzin over de persoon Maria (die de Here gezalfd had met mirre) (11:2) e Lazarus is gestorven (11:14). Alleen de tekenen onder B en B spreken van sterven. f... opdat gij tot geloof komt (11:15) g Here, indien Gij hier geweest waart, zou mijn broeder niet gestorven zijn (11:21, 32) h Martha geloofde de woorden van Jezus (11:27) i Martha ging Hem tegemoet (11:20) j Lazarus, kom naar buiten (11:43) k... laat hem heengaan (11:44)
C 5:1-47 DE MAN DIE NIET KON LOPEN a Plaats: Jeruzalem (5:1, 2) b Het bad: Bethesda (5:2) c Langdurige ziekte: Reeds achtendertig jaar (5:5) d Jezus zag hem (5:6) e De Here neemt het initiatief tot deze genezing (5:6) f Het was sabbat op die dag (5:9) g Daarna vond Jezus hem in de tempel (5:14) h Zondig niet meer! (5:14). Alleen de tekenen onder C en C spreken van zonde. i Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook (5:17) j De naam Mozes komt tweemaal voor (5:45, 46)
C 9:1-41 DE MAN DIE NIET KON ZIEN a Plaats: Jeruzalem (8:49; 9:1) b Het bad: Siloam (9:7, 11) c Langdurige ziekte: Sedert zijn geboorte blind (9:1) d Jezus zag hem (9:1) e De Here neemt het initiatief tot deze genezing (9:6) f Het was sabbat op de dag (11:14) g Jezus trof hem aan (5:14) h Wie heeft gezondigd? (9:2, 24, 25, 31, 34). Alleen de tekenen onder C en C spreken van zonde. i Wij moeten werken de werken desgenen, die Mij gezonden heeft (11:4) j De naam Mozes komt tweemaal voor (9:28, 29)
D 6:1-14 DE SPIJZIGING VAN DE VIJFDUIZEND a Met D het enige teken dat ook in andere evangeliën wordt vermeld b Jezus ging de berg op (6:3) c Gevolgd door een toespraak tot de schare van 5000 (6:22-71); Brood des Levens (6:35) d Van de discipelen keerden velen terug (6:66) e Het getuigenis van Petrus (6:68, 69) D 6:16-21 JEZUS GAANDE OVER HET MEER a Met D het enige teken dat ook in andere evangeliën wordt vermeld b Jezus ging over de zee (6:19) c Gevolgd door een toespraak (7); Het Water des Levens (7:38) d Uit de schare kwamen velen tot geloof (7:31) e Het getuigenis van Nicodémus (7:45-52)