Huwelijksvermogensrecht journaal Januari 2015
Items Vinger aan de pols: Voorstel van wet 33 987, Literatuur en wetgevingsproces Pensioen Een Turkse zaak Huwelijksvoorwaarden: van periodiek naar finaal Draagplicht
Voorstel van wet 33 987: In de literatuur Huijgen, Problemen rond de nieuwe beperkte gemeenschap van goederen: een vervolg, JBN 2015(2) 7 Hermus, Huwelijksvermogen in faillissementssituaties, EB 2015/12
Pensioen, een vervolg op.. Rechtbank Zeeland- West-Brabant 18 december 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:11280 Gesteld noch gebleken is dat ten aanzien van het door de man opgebouwde rustpensioen een pensioenovereenkomst tussen hem en zijn toenmalige werkgever is gesloten. Onbetwist is dat het rustpensioen bij een overheidsinstantie (in het geval van de man bij de Rijksdienst) wordt opgebouwd door maandelijks op het salaris van een werkende een bedrag ten behoeve van dat pensioen in te houden. Naar het oordeel van de rechtbank dient dat rustpensioen dan ook te worden aangemerkt als een op een Belgische wettelijke regeling gebaseerde ouderdomsuitkering in het kader van de sociale wetgeving van België, derhalve niet als een particuliere oudedagsvoorziening, maar als een van overheidswege verstrekt pensioen, vergelijkbaar met het Nederlandse AOW-pensioen (zie onder meer de Centrale Raad van Beroep, 11 mei 2010, LJN: BM4119). Er is dus niet sprake van een pensioenregeling in de zin van de Pensioenwet en ook niet van een buitenlandse pensioenregeling als bedoeld in de Wet VP. Bovendien is niet sprake van een ouderdomspensioen als bedoeld in de Wet VP; het gaat hier immers om een regeling vergelijkbaar met de AOW, waarop de Wet VP niet van toepassing is. Een en ander betekent dat de Wet VP niet van toepassing is op het door de man bij de Rijksdienst opgebouwde rustpensioen.
Hof Den Bosch 13 januari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2015:60 4.3.2.Het hof is van oordeel dat artikel 4.1. tot en met 4.3 van het convenant, in samenhang met het opschrift boven artikel 4 aldus moet worden uitgelegd dat partijen de bedoeling hebben gehad dat het door de man bij de Rijksdienst voor Pensioenen in Brussel opgebouwde pensioen zou worden verevend conform de Wet VPS en niet dat partijen zoals de man stelt de bedoeling hebben gehad verevening van het rustpensioen afhankelijk te maken van de vraag of wettelijk gezien het rustpensioen onder de werking van de Wet VPS valt. De man heeft, in het licht van de tekst van de bepaling, in samenhang met het opschrift boven de betreffende bepaling, onvoldoende gesteld dat tot een dergelijke conclusie kan leiden. Ook de tekst van artikel 4.2. en 4.3. wijst niet in de richting van de door de man bepleite uitleg, nu deze artikelonderdelen, naar het oordeel van het hof slechts betrekking hebben op de wijze van de afwikkeling van de overeengekomen verevening en niet op de vraag of er al dan niet verevend moet worden conform de Wet VPS. Nu naar het oordeel van het hof aan de bepalingen van het convenant redelijkerwijs de betekenis moet worden toegekend dat partijen verevening van de pensioenaanspraken van de man overeenkomstig de Wet VPS zijn overeengekomen kan in het midden blijven of de Wet VPS van toepassing is op het bij de Rijksdienst voor pensioenen opgebouwde pensioen. De in dit kader door de vrouw opgeworpen grieven 1 t/m 4 behoeven geen nadere bespreking
En nog wat pensioenkleinigheden Hof Arnhem Leeuwarden 27 januari 2015 ECLI:NL:GHARL:2015:618 Pensioenverevening uitgesloten Hof Den Haag 18 november 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4293 Vergeten formulieren
Een Turkse zaak Gerechtshof 's-hertogenbosch 13 februari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3132 3.5.2. Beide partijen gaan ervan uit dat in deze kwestie Turks recht van toepassing is. Het hof is eveneens van oordeel dat Turks recht toepasselijk is en overweegt daartoe als volgt. Partijen zijn gehuwd op 7 maart 2002, hetgeen met zich brengt dat ten aanzien van het huwelijksvermogensregime van partijen waartoe naar het oordeel van het hof ook de onderhavige aanspraak van de vrouw kan worden gerekend, nu deze rechtsreeks volgt uit de huwelijksband tussen partijen dan wel het verbreken daarvan het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing is. Nu partijen vóór dan wel staande het huwelijk geen rechtskeuze hebben gedaan, zij (ook reeds voor het huwelijk) één gemeenschappelijke nationaliteit hebben, zij na het huwelijk hun verblijfplaats in hetzelfde land Nederland hadden, zij onderdaan zijn van een nationaliteitsland, Turkije, dat geen verdragsstaat is, Turkije een nationaliteitsland is en zij hun eerste gewone verblijfplaats hebben in een nationaliteitsland (Nederland) volgt uit artikel 4 lid 2 sub 2 onder a van voormeld verdrag dat het huwelijksvermogensregime van het huwelijk van partijen wordt beheerst door het interne recht van de Staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit, aldus Turks recht.
3.6.7. Het hof is van oordeel dat de in de overeenkomst opgenomen verplichting tot betaling van een bedrag van 50.000,- niet gelijk gesteld kan worden met een overeenkomst betreffende een verplichting tot betaling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. Uit de overeenkomst kan niet worden afgeleid dat partijen over en weer de bedoeling hebben gehad dan wel redelijkerwijze ervan uit mochten gaan dat de verplichting tot betaling van het bedrag van 50.000,- bij echtscheiding het karakter heeft van een bijdrage ineens in het levensonderhoud van de vrouw. De hoogte van het te betalen bedrag is immers reeds voor de huwelijkssluiting bepaald, zonder dat daarbij wordt verwezen naar de financiële situatie van man en vrouw bij beëindiging van het huwelijk. Naar het oordeel van het hof heeft de man dan ook onvoldoende gesteld dat tot de conclusie kan leiden dat hier een sprake is van een verplichting tot levensonderhoud, waarop, bij toepasselijkheid van het Nederlandse recht, de wettelijke maatstaven van behoefte en draagkracht dienen te worden toegepast. Overigens heeft de man ook van deze stellingen geen bewijs aangeboden. Het hof ziet geen aanleiding de man ambtshalve tot bewijslevering toe te laten.
Draagplicht en gemeenschap van goederen: ieder de helft? Hof Den Haag 12 november 2013, 200.092.575, ECLI:NL:GHDHA:2013:4308 Nieuw huwelijksvermogensrecht? 7. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door de echtgenoot van wiens zijde zij in de gemeenschap zijn gevallen, voor zover de aard van de schulden niet tot een andere draagplicht leidt.
Huwelijkse voorwaardenpraktijk De cijfers: Van periodiek naar finaal Hard and fast rules
Bedankt voor uw aandacht.