blz.1 1. INLEIDING Vrij regelmatig verzoeken fabrikanten, leveranciers en gebruikers van takels, vijzels en dommekrachten de Arbeidsinspectie, deze hefwerktuigen uit een oogpunt van veiligheid aan een beoordeling te onderwerpen. Ook de Arbeidsinspectie zelf kan het nodig oordelen, na te gaan of de in een fabriek of werkplaats in gebruik zijnde takels, vijzels en dommekrachten aan de daaraan te stellen veiligheidseisen voldoen. Dit houdt dan verband met de naleving van de artikelen 140, 142 en 143 van het "Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938", waarin onder meer is bepaald dat de genoemde hefwerktuigen alsmede de onderdelen en toebehoren ervan steeds in goede staat van onderhoud moeten verkeren en zodanig moeten zijn ingericht, dat zij zo min mogelijk gevaar opleveren. Deze publikatie, die alleen betrekking heeft op takels, vijzels en dommekrachten, die uitsluitend zijn bedoeld en uitgevoerd om met handkracht te worden aangedreven, vermeldt de minimum eisen waaraan deze hefwerktuigen naar het oordeel van de Arbeidsinspectie moeten voldoen. Voorts geeft zij aanwijzingen ten aanzien van het onderhoud en de periodieke beproeving. 2. DEFINITIES Deze publikatie verstaat onder: Een takel: een flexibel hijsorgaan, zoals een kabel of een ketting; dat zich in het algemeen tijdens het heffen van een last vertikaal boven deze last bevindt; dat zich in het algemeen gemakkelijk laat verplaatsen, omdat het een gering eigen gewicht heeft ten opzichte van zijn hef vermogen. Een vijzel: een rechtlijnig geleid heforgaan, uitgevoerd als een schroefspil of als een plunjer; dat zich in het algemeen tijdens het heffen van een last vertikaal onder deze last bevindt; dat zich in het algemeen gemakkelijk laat verplaatsen, omdat het een gering eigen gewicht heeft ten opzichte van zijn hefvermogen. Een dommekracht: een rechtlijnig geleid heforgaan, uitgevoerd als een tandheugel; dat zich in het algemeen gemakkelijk laat verplaatsen, omdat het een gering eigen gewicht heeft ten opzichte van zijn hefvermogen. Het nominaal hefvermogen van een takel, een vijzel of een dommekracht: het door de fabrikant vastgestelde maximaal toelaatbaar hefvermogen.
blz.2 3. DE CONSTRUCTIE VAN TAKELS 3.1 Schalmkettingen moeten een zekerheid tegen blijvende vervorming hebben van tenminste 2,5-maal het nominale hefvermogen en tegen breuk van tenminste 5-maal het nominale hefvermogen. Bovendien moeten de schalmen een zekerheid tegen breuk hebben van 2,5-maal het nominale hefvermogen, bij belasting op buiging loodrecht op het vlak van de schalm. Schalmkettingen moeten zijn vervaardigd overeenkomstig het bepaalde in NEN 3359. Schalmkettingen mogen niet als hijsorgaan worden gebruikt voor takels voor personenvervoer. 3.2 Rollenkettingen moeten een zekerheid tegen breuk hebben van 4 resp. 6- maal het nominaal hefvermogen bij toepassing voor goederen resp. personenvervoer. Laatstgenoemde toepassing is alleen toegestaan indien belasting op dwarse buiging van de rollenketting, door geleiding van de last of anderszins, uitgesloten moet worden geacht. 3.3 Staalkabels moeten wat hun samenstelling betreft voldoen aan de hiervoor in NEN 3231 (parallelconstructies voor hijs- en tractiedoeleinden) gestelde eisen. Zij moeten een zekerheid tegen breuk hehben van 5 resp. 12 maal het nominaal hefvermogen bij toepassing voor goederen- resp. personenvervoer. Genoemde zekerheidsfactoren hebben betrekking op de werkelijke breukbelasting van de staalkabel. 3.4 Touw moet een zekerheid tegen breuk hebben van 8 resp. 20-maal het nominaal hefvermogen bij toepassing voor goederen- resp. personenvervoer. 3.5 Draad of kabel, geheel of gedeeltelijk vervaardigd van kunststofvezels, moet een zekerheid tegen breuk hebben van 8-maal het nominale hefvermogen. Voor personenvervoer wordt dit materiaal niet toelaatbaar geacht, in verband met de verouderingsgevoeligheid bij blootstelling aan daglicht. 3.6 Haken, ringen, sluitings-, eind- en koppelschalmen moeten een zekerheid tegen blijvende vervorming hebben van tenminste 2-maal en tegen breuk van tenminste 5-maal het nominaal hefvermogen, overeenkomstig het bepaalde in NEN 3359. 3.7 Nestenschijven moeten zodanig zijn uitgevoerd, dat zij de kettingschalmen zo min mogelijk op buiging belasten. Bovendien moeten zij zijn voorzien van een inrichting die voorkomt, dat de ketting van de schijf loopt.
blz.3 3.8 Trommels en schijven voor staalkabel moeten een diameter hebben van tenminste 14-maal de diameter van de staalkabel (hart op hart gemeten). Schijven moeten bovendien zijn voorzien van een inrichting die voorkomt, dat de kabel van de schijf loopt. 3.9 Trommels en schijven voor kabels van touw of kunststofvezel moeten een diameter hebben van tenminste 6,28-maal de diameter van de kabel (2- maal de omtrek). Schijven moeten bovendien zijn voorzien van een inrichting die voorkomt, dat de kabel van de schijf loopt. 3.10 Takels die niet zelfremmend zijn uitgevoerd, moeten zijn voorzien van een reminrichting die bij het wegvallen van de drijvende kracht de last automatisch en geleidelijk tot stilstand brengt en in stilstand houdt. De reminrichting mag niet door middel van een eenvoudige ingreep buiten werking kunnen worden gesteld. Blokkentakels met een hijsorgaan van touw of kunststofvezel (bijv. een derde hand, vierloper, enz.) behoeven niet te zijn uitgerust met een reminrichting. Voor takels voor personenvervoer geldt, dat bij toepassen van veerkracht in de remconstructie een of meer drukveren, dan wel tenminste twee trekveren parallel moeten zijn gebruikt. 4. DE CONSTRUCTIE VAN VIJZELS 4.1 Schroefvijzels moeten zijn uitgevoerd met een zelfremmende schroefspil. 4.2 Terugslagklep en omloopventiel van hydraulische vijzels moeten direct aan de hefcilinder zijn aangebracht, zodat bij eventuele leiding breuk of lekkage geen ongewilde daling van de last kan plaatsvinden. 4.3 De draagvlakken van vijzels moeten qua vorm en oppervlaktegesteldheid zodanig zijn uitgevoerd, dat wegglijden van de vijzel onder belasting zoveel mogelijk wordt voorkomen. Bij schroefvijzels mag het draagvlak op de kop van de schroefspil, tijdens het heffen of verplaatsen van de last, niet met de spil kunnen meedraaien. 5. DE CONSTRUCTIE VAN DOMMEKRACHTEN 5.1 Dommekrachten moeten zijn voorzien van een reminrichting die niet door middel van een eenvoudige ingreep blijvend buiten werking kan worden gesteld. De reminrichting moet bij het wegvallen van de drijvende kracht de last automatisch en geleidelijk tot stilstand brengen en in stilstand houden.
blz.4 5.2 De draagvlakken van dommekrachten moeten qua vorm en oppervlaktegesteldheid zodanig zijn uitgevoerd, dat wegglijden van de domme krachten onder belasting zoveel mogelijk wordt voorkomen. 6. ALGEMENE CONSTRUCTIE-EISEN 6.1 Bedieningsorganen zoals krukken, slingers en hefbomen moeten zodanig zijn uitgevoerd, dat zij bij wegvallen van de drijvende kracht tot stilstand komen zonder daarna terug te slaan. 6.2 Bevestigingsmiddelen van hijsorganen, anders dan de reeds onder 3.6 genoemde, moeten een zekerheid tegen blijvende vervorming en breuk hebben gelijk aan die van het ermee bevestigde hijsorgaan. 7. STERKTE-EISEN Takels, vijzels en dommekrachten moeten een belasting met 3-maal het nominale hefvermogen kunnen doorstaan zonder dat dit tot breuk van enig onderdeel leidt, en waarbij de goede werking van het hefwerktuig, zowel tijdens als direct na deze belasting, volledig gehandhaafd blijft. Toelichting Een dergelijke belasting met 3-maal het nominale hefvermogen is uiteraard alleen bedoeld om inzicht in de deugdelijkheid van de constructie te verkrijgen, en zal dan ook slechts eenmalig als typebeoordeling behoeven te worden uitgevoerd. Een aldus overbelast hefwerktuig mag niet meer worden gebruikt, omdat er kans bestaat op ongunstige beïnvloeding van de materiaaleigenschappen door de tijdens de overbelasting opgetreden blijvende vervorming. 8. AANDUIDING HEFVERMOGEN Het nominale hefvermogen moet duidelijk leesbaar en onuitwisbaar op de buitenzijde van elke takel, vijzel, en dommekracht zijn vermeld. 9. ONDERHOUD Een takel, vijzel of dommekracht moet tenminste eenmaal per jaar worden gedemonteerd en geïnspecteerd. Hierbij moet eventuele slijtage worden opgespoord en hersteld en moeten ondeugdelijk geworden onderdelen en hijsorganen worden vervangen door deugdelijke. Na de hermontage moet de goede werking worden gecontroleerd.
blz.5 10. BEPROEVING Een takel, vijzel of dommekracht moet na de vervaardiging, na elke herstelling en in ieder geval eenmaal in een periode van 4 jaren worden beproefd door het werktuig te onderwerpen aan een proefbelasting van 1,5-maal het nominale hefvermogen. Na deze beproeving mag het werktuig geen gebreken vertonen. 11. AFWIJKINGEN Afwijkingen van hetgeen in deze aanwijzingen is bepaald zijn toegestaan, mits de Arbeidsinspectie heeft vastgesteld dat de veiligheid als gevolg van deze afwijkingen niet is verminderd.