Tweede Kamer der Staters Generaal 2 Vergaderjaar 1991-1992 22 300 X Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk X (Mïnisterie van Defensie) voor het jaar 1992 Nr. 47 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-gravenhage, 14januari 1992 Bij brief van 12 september 1991 heeft de griffier van de vaste Commissie voor Defensie, mij verzocht een notitie op te stellen over het afstotingsbeleid. Aan dit verzoek kom ik met deze brief gaarne tegemoet. Met het verschijnen van de Defensienota is de betekenis van afstoting sterk toegenomen. De in gang gezette herstructurering van de krijgs macht, die moet leiden tot een kleinere krijgsmacht, houdt in dat met minder materieel en minder onroerend goed kan worden volstaan. Dit heeft tot gevolg dat de komende jaren aanzienlijke hoeveelheden materieel en een aanmerkelijk deel van het onroerend goed vervroegd zullen worden afgestoten. Wat betreft het roerend goed gaat het daarbij, anders dan in het verleden, voor een belangrijk deel om materieel dat als hoogwaardig moet worden beschouwd en dat bij ongewijzigde plannen nog voor een reeks van jaren bij de krijgsmacht dienst zou hebben gedaan. Alvorens verder op het te voeren beleid in te gaan lijkt het voor een juist begrip goed eerst vast te stellen wat onder afstoting moet worden verstaan. In enge zin betekent afstoting, als onderdeel van het materieel logis tieke proces bij Defensie, dat een goed uit het roerend en onroerend goedbestand wordt verwijderd. Vervolgens komt het goed voor schenking, inruil of verkoop in aanmerking. Schenking en inruil komen incidenteel voor en worden door Defensie zelf afgewikkeld. In de meeste gevallen echter wordt het goed, tenzij het geen restwaarde heeft, voor verkoop overgedragen aan de dienst der Domeinen van het Ministerie van Financiën. Strikt formeel is daarmee de bemoeienis van Defensie afgelopen. In de praktijk ligt dat anders. Na overdracht aan Domeinen blijft tot het moment van verkoop het feitelijk beheer over de betrokken goederen 211603F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1992
veelal bij Defensie. Tevens verzorgt Defensie de bewaking en pleegt waar mogelijk conditiehandhavend onderhoud. Voor de technische informatie over militaire roerende goederen en voor de prijsbepaling door Domeinen is voorts de specifieke kennis van Defensie onontbeerlijk. Bij «government-to-government» transacties - welke regel zijn bij de verkoop van strategische roerende goederen - zijn de gesprekspartners vrijwel altijd vertegenwoordigers van de krijgsmacht van het andere land voor wie het Nederlandse ministerie van Defensie het meest logische aanspreekpunt is. In de besprekingen met andere landen speelt Defensie om die reden een belangrijke ro' Zoals uit vorenstaande blijkt, blijft Defensie ook na overdracht aan Domeinen actief betrokken bij de activiteiten die moeten leiden tot verkoop van de overgedragen goederen en is er op dat punt sprake van een samenspel tussen Defensie en Financiën. In ruime zin dienen deze activiteiten, naast die welke verband houden met schenking en inruil, mede onder het begrip afstoting te worden begrepen. Dat brengt met zich mee dat, waar in deze brief over afstotingsbeleid wordt gesproken, daarmee het geheel van overtolligstelling door Defensie tot en met overdracht aan derden wordt bedoeld. Vanwege de betrokkenheid van Domeinen bij de verkoop van overtollige Defensiegoederen wijs ik erop dat de passages in deze brief, waarin de specifieke bevoegdheden van de staatssecretaris van Financiën aan de orde zijn gesteld, de instemming van de betrokken bewindsman hebben. De komende jaren zijn met afstoting grote bedragen gemoeid. Op grond van de nieuwe middelenafspraak met Financiën komen de opbrengsten uit de verkoop van overtollige goederen, voor zover zij het bedrag van Mfl. 30 per jaar (in 1994 : Mfl. 24) te boven gaan, volledig ten goede aan Defensie. Dit aspect is niet zonder betekenis omdat deze opbrengsten, anders dan in het verleden, mede dienen ter dekking van de Defensiebegroting. Het belang voor Defensie de geraamde opbrengsten te realiseren is dan ook groot. Tegenvallers ten opzichte van de geraamde verkoopopbrengsten zullen immers leiden tot dienovereen komstige verlaging van het Defensiebudget. In de Defensiebegroting 1992 is aan de uitgavenkant met de volgende reeks aan geraamde opbrengsten rekening gehouden: 1992 1993 1994 1995 1996 Totaal 5 45 106 120 80 356 Bovenstaande bedragen zijn netto bedragen. Dat betekent dat, rekening houdend met de nieuwe middelenafspraak met Financiën en de uit de Tussenbalans voortvloeiende incidentele taakstelling ad Mfl. 130 in 1994, de bruto te realiseren opbrengsten beduidend hoger uitvallen. Met inachtneming daarvan ziet de reeks van werkelijk te realiseren opbrengsten er als volgt uit. 1992 1993 1994 1995 1996 Totaal 35 75 260 150 110 630 Deze reeks wordt, zowel voor de jaarlijks te realiseren opbrengst als
voor het totaal, als taakstellend beschouwd. Om de genoemde bedragen te kunnen realiseren zal in dat verband een planning worden gehanteerd die enige ruimte biedt verkopen naar voren of naar achteren te schuiven. De betekenis van dit instrument moet echter niet worden overschat omdat wordt opgetreden op een markt die, zeker waar het strategisch materieel betreft, als onzeker moet worden gekenmerkt. Voor onroerend goed geldt bovendien dat de procedures met betrekking tot de veelal noodzakelijke wijzigingen van bestemmingsplannen verkoopvertragend kunnen werken. Het instrument van inruil zal worden gehanteerd indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat dat voor Defensie een financieel gunstiger resultaat oplevert dan verkoop. Met het oog op de hiervoor gememoreerde taakstelling zal voorts ten aanzien van schenkingen een terughoudend beleid worden gevoerd. Schenkingen zullen in beginsel slechts worden gedaan voor zover deze een wezenlijke bijdrage leveren aan de structurele defensiehulp aan de NAVO-bondgenoten Griekenland, Portugal en Turkije. Daarnaast kan bij schenkingen worden gedacht aan goederen die in Nederland een zeer geringe marktwaarde hebben, maar die zeer welkom zijn in het kader van humanitaire acties. Het hiervoor gestelde betreft de algemene en financiële kant van het afstotingsbeleid. Hieronder ga ik in op het meer practische deel daarvan. Daarbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen onroerend en roerend goed; binnen roerend goed moet weer een onderverdeling worden gemaakt tussen niet-strategische en strategische goederen. Elk van deze soorten kent een eigen verkoopregiem. Het beleid met betrekking tot onroerend goed is erop gericht vooral kleinere objecten, die in verhouding duur zijn in de exploitatie, af te stoten. Ook de resterende levensduur van de bebouwing en de al of niet nabijheid van oefenfaciliteiten zijn van belang bij het kiezen van de af te stoten objecten. Nadat een object buiten gebruik is gesteld wordt het overgedragen aan het hoofd van de Inspectie der Domeinen van het ressort waarbinnen het object is gelegen. Deze draagt in overleg met de Dienst gebouwen, werken en terreinen vervolgens zorg voor verkoop. Dit overleg vindt doorgaans reeds plaats voordat het object feitelijk aan Domeinen wordt overgedragen. Dit met het doel om de periode van leegstand tot aan verkoop zo kort mogelijk te houden. Om de zekerheid hiervan te vergroten zal er naar worden gestreefd het tijdstip, waarop het eerste overleg tussen de Dienst gebouwen, werken en terreinen en de Dienst der Domeinen plaatsvindt, zo veel mogelijk te vervroegen naar het moment dat het waarschijnlijk kan worden geacht dat een bepaald object zal worden afgestoten. Het beleid van Financiën af te stoten objecten eerst tegen de reële waarde te koop aan te bieden aan andere overheids organen, met daarbinnen prioriteit voor andere departementen, blijft gehandhaafd. Niet-strategische roerende goederen worden na uitdienststelling bij Defensie overgedragen aan het hoofd van de Inspectie der Domeinen van het ressort waar de goederen zich bevinden. Vervolgens worden deze goederen via openbare inschrijving verkocht. Dit systeem voldoet goed en er is dan ook geen aanleiding hierin verandering te brengen. Wel zal er bijzondere aandacht aan worden besteed dat de goederen zo spoedig mogelijk na uitdienststelling aan Domeinen worden overge dragen. Hierdoor kan de periode tussen uitdienststelling en verkoop worden bekort waardoor de teruggang in conditie van de goederen op het moment van verkoop tot een minimum beperkt blijft. Dit kan ertoe bijdragen dat een hogere opbrengst wordt gerealiseerd. Voorts zal Domeinen, om hoge opbrengsten te kunnen blijven realiseren, erop toezien dat de kavels van te verkopen goederen optimaal worden samen
gesteld. Zo mogelijk worden bij de te verkopen goederen bijbehorende logistieke middelen zoals reservedelen, gereedschappen en documen tatie opgenomen. Overtollige strategische roerende goederen worden, ongeacht de plaats waar deze zich bevinden, overgedragen aan het hoofd van de Inspectie der Domeinen te 's-gravenhage. Over de verkoop van deze goederen vindt overleg plaats in de Commissie Verkoop Defensie Materieel. Hierin zijn de bewindspersonen van Financiën, Defensie, Buitenlandse zaken en Economische zaken vertegenwoordigd. Voor de beschrijving van de beleidsdoelen, verantwoordelijkheden en bevoegd heden van de vertegenwoordigde bewindslieden verwijs ik naar de brief van 23 oktober 1991, die de staatssecretaris van Financiën, mede namens de minister van Buitenlandse zaken, de staatssecretaris van Economische zaken en mij aan u heeft gezonden (Kamerstuk 22 032, Nr. 25). In het beleid ten aanzien van de afstoting van strategische goederen zijn duidelijke accentverschuivingen doorgevoerd. Reden hiervoor is dat de afzetmogelijkheden voor strategisch materieel beperkt zijn. Voor een deel is dit een gevolg van een meer restrictief uitgevoerd wapenexport beleid. Voor een ander deel is dat het gevolg van het op 19 november 1990 gesloten CSE-verdrag tot beperking van de conventionele wapens in Europa. Daarnaast is er een groot aanbod van gebruikt materieel op de wereldmarkt omdat tal van landen, net als Nederland, door de sterk verbeterde oost-west verhouding streven naar een kleinere krijgsmacht. Deze aspecten, gespiegeld aan het feit dat de financiële taakstelling die aan afstoting is verbonden voor het grootste deel gerealiseerd zal moeten worden door de verkoop van overtollig strategisch materieel, maken dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan de afstoting van deze goederen. Zo zal in beginsel het afstotingsproces worden ingezet zodra in het Defensie Materieelkeuze Proces een fase zal zijn bereikt waarbij voldoende zekerheid is verkregen over de realisatie van investe ringsprojecten. Voorts geldt nu - waar in het verleden als regel gold dat de verkoopac tiviteiten eerst na of kort vóór uitdienststelling ter hand werden genomen - dat deze activiteiten reeds aanvangen tenminste drie jaar voor de voorziene uitdienststelling. In dat verband is recent een actuele afsto tingsplanning voor de jaren 1992 tot en met 1994 aan de Nederlandse ambassades in een aantal vanuit het wapenexportbeleid aanvaardbare landen aangeboden, met het verzoek de belangstelling bij de autoriteiten aldaar te peilen. NAVO-landen zullen, in lijn met het gestelde in de Nota Wapenexportbeleid, bij getoonde belangstelling gedurende een bepaalde periode de voorkeur hebben. Het eerder sonderen dan voorheen kan ertoe leiden dat zich een reële verkoopmogelijkheid voordoet op een tijdstip dat ligt voor de geplande datum van uitdienststelling. Mede gelet op de flexibiliteit die nodig is om de financiële taakstelling voor elk van de jaren 1992 tot en met 1996 te realiseren zal daarom materieel met een blijvende mobilisatiebe stemming, dat in de voortschrijdende vijfjarenplanning op de nominatie staat te worden afgestoten, na afweging van de operationele risico's vanaf het begin van die periode voor verkoop beschikbaar zijn. Ten aanzien van het eerder voor verkoop beschikbaar hebben van materieel dat bij de parate eenheden in gebruik is zal het beleid erop gericht zijn te bezien of, wanneer in een concreet geval eerdere levering van essentieel belang lijkt te zijn voor het welslagen van een verkooptransactie, de
daaraan verbonden operationele risico's beheersbaar zijn dan wel beheersbaar kunnen worden gemaakt. Met name geldt dit indien verwacht mag worden dat een tweede even gunstige mogelijkheid het goed op een later tijdstip te verkopen, zich naar verwachting niet zal voordoen. De problematiek met betrekking tot de verkoop van strategisch materieel en de reeds gememoreerde financiële taakstelling voor elk van de jaren 1992 tot en met 1996, betekenen al dat met een zekere mate van flexibiliteit op zich aandienende verkoopmogelijkheden voor dit materieel zal worden ingespeeld. In overleg met Domeinen zullen nu verder procedures worden ontwikkeld om een nog grotere flexibiliteit te bereiken. De toegenomen betekenis die de afstoting van overtollig wordende goederen heeft gekregen en de belangen die daarbij op het spel staan, maken het noodzakelijk dat alle activiteiten rondom afstoting worden gecoördineerd en geëvalueerd vanuit een centraal punt. In organisato risch opzicht is daarin voorzien door de instelling van een afzonderlijk Bureau afstotingsbeleid binnen het Directoraat-Generaal Materieel. In procedureel opzicht zijn de richtlijnen voor afstoting herzien. Zo moeten de krijgsmachtdelen jaarlijks een vijfjarenplanning voor afstoting indienen. Met deze geactualiseerde planning en het door de Dienst gebouwen, werken en terreinen verstrekte overzicht van af te stoten infrastructuur, wordt vervolgens in de Ontwerp-begroting rekening gehouden. Tevens dienen de krijgsmachtdelen per project vanaf het moment van uitdienststelling van het betrokken goed een kostenregis tratie bij te houden, indien de kosten van het verkoopgereedmaken naar verwachting hoger zullen zijn dan Mfl. 1. Ik vertrouw erop u hiermee naar genoegen te hebben geïnformeerd. De Staatssecretaris van Defensie, B.-J. M. baron van Voorst tot Voorst