Ontwerprichtlijn brandbeveiliging Terminalcomplex Amsterdam Airport Schiphol. Versienummer: 1.2 Datum:

Vergelijkbare documenten
Beleid bestaande bouw - beleidspakket. Kwaliteit brandveiligheid

ADVIES. Pagina 1 van 5. Adviescommissie Praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften. Postbus BV Rotterdam

Onderbouw. Brandveiligheidseisen ONDERBOUW. Om voor optoppen in aanmerking te komen moet een woongebouw aan

NIEUWBOUW 78 APPARTMENTEN HABITAGE TE HEERHUGOWAARD

Infobrief Landelijke regels voor Brandveiligheid toegelicht : 1. Stroomschema s en Bouwbesluit nu en in de toekomst

Project: Verbouw van tot een kinderdagverblijf Kinderdagverblijf Dolfijn te Voorthuizen Adviesrapport brandpreventie

AMS1 Schiphol-Rijk. Brandveiligheid in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen

AVR Afvalverwerking BV Nieuwbouw Stortbordes december 2011

BDA Groep. BDA Groep 1976 circa 60 medewerkers. Brandveiligheid in hoofdlijnen. Verwarring over aspecten. Beoordelingsgrondslag!

STAPPENPLAN BEOORDELING BRANDVEILIGHEID volgens Bouwbesluit 2012 UTILITEITSGEBOUWEN. Kenmerk: 2013-R-V1.2

1 Inleiding vereist kwaliteitsniveau... 2

STAPPENPLAN BEOORDELING BRANDVEILIGHEID (voor nieuwbouw utiliteitsgebouwen, op hoofdlijnen, volgens bouwbesluit 2012 versie 1.0)

Technical Inspection Service

AFD BEPERKING ONTSTAAN BRANDGEVAARLIJKE SITUATIE

Een schoolgebouw bestaat uit drie bouwlagen. De begane grond heeft een gebruiksoppervlakte van ruim m 2

Brandveiligheid. De juridische werking van de brandveiligheidsvoorschriften ex Woningwet. Nieuwbouwvoorschriften en voorschriften voor bestaande bouw

AMSTERDAM ARENA ENERGIE OPSLAG Brandveiligheid 9 DECEMBER 2016

AMSTERDAM ARENA ENERGIE OPSLAG Brandveiligheid 10 MEI 2017

groot brandcompartiment, handhaving, spiegelsymmetrie, WBDBO

Veilig vluchten uit gebouwen: wegwijs worden in de regel-geving

<> Inhoudsopgave 1 Algemene projectgegevens Sterkte bij brand (afdeling 2.2) Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situa

Beschrijving. Adviesvraag ADVIES

BRL 2880 " Systemen voor het brandwerend bekleden van lijnvormige stalen bouwconstructies " ( )

MEMO 1. INLEIDING 2. UITGANGSPUNTEN

Beheersbaarheid van Brand Project:

Bouwbesluit 2012 De wijzigingen

FSE op luchthaven Schiphol. 9 juni 2010 Peter van Wijk

Datum Referentie Uw referentie Behandeld door 13 mei D. Brobbel

Bouwdeel F/G Brouwhuis aan de Ceresstraat te Breda

Hoefbladstraat te Nieuw-Vennep Beoordeling brandveiligheid. Datum 10 december 2015 Referentie Hoofdweg GH ROTTERDAM

Beschrijving. Adviesvraag ADVIES

MEMO 1. INLEIDING 2. UITGANGSPUNTEN 3. TOETSKADER: BOUWBESLUIT 2012

project: Plus Van der Wal, Kleyburgplein 9-15 te Nieuw Lekkerland document: Brandveiligheid met gelijkwaardigheid brandcompartimentering

V&L MEMO BRANDVEILIGHEID. Bijlage 25 bij besluit 2017/2543-V1

Algemeen Vervang in het document Nationale Beoordelingsrichtlijn voor Beoordelingsrichtlijn.

ROCKWOOL BRANDOVERSLAG REKENTOOL

Rapportage Brandveiligheid

VEILIGHEIDSREGIO HAAGLANDEN

Brandveiligheidstoets Nieuwbouw fustopslag & expeditie FruitNL te Ommeren

OMGEVINGSVERGUNNING. ProjectManagement Bureau Gemeente Amsterdam Postbus BG AMSTERDAM

Verbouwing gezondheidszorgcomplex aan de Zuiderweg 15 te Schagen. Rapportage brandveiligheid

ADVIES. Beschrijving. Pagina 1 van 5. Adviescommissie Praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften. Postbus BV Rotterdam

Checklist bijeenkomstfunctie

Roozen - van Hoppe Bouw en Ontwikkeling bv T.a.v. de heer Jeroen Pel Postbus AD HILVARENBEEK

1.4 Veiligheidseisen bij brand Bouwbesluit. CORRECTIES v2 (2 februari 2015) bij: A.F. Hamerlinck, Brand, Zoetermeer 2010 (1e druk)

Wat is een veiligheidstrappenhuis?

Kapershoekseweg 24. Hoogvliet - Rotterdam

SPLITSING UNITS A-1 EN A-4 WOONBOULEVARD HOOGSTAD TE VLAARDINGEN

2. Actuele wet- en regelgeving

Beach hotel te Zoutelande. Rapportage berekening permanente vuurbelasting

Bovengenoemd project betreft de nieuwbouw van een melkveestal voor vof Aarts aan de Broekstraat 2a te Asten-Heusden.

verschillende wegen leiden naar een brandveilig hoog gebouw

Grote brandcompartimenten. Normen in ontwikkeling

Handreiking brandpreventiebeleid bestaande bouw. Aanschrijvingseisen

Schiphol The Base. Verbinding 3e en 4e verdieping The Base B

Veestallen en gelijkwaardige oplossingen

WAND, BINNEN, NIET DRAGENDE, MONTAGEWAND, GIPSPLATEN (attest, productcertificaat)

ECO/NNECT. Voorstel waarborging brandveiligheid. Roel Derkx SATIJNplus Architecten de Wijk van Morgen b.v.

ATRIA EN HET BOUWBESLUIT

OPNAME-RAPPORT APK-KEURING GEBOUWEN. Opsteller. Namens. Datum onderzoek. Aanwezig Naam Namens. Naam bouwwerk. Straat. Gemeente. Bestemming bouwwerk

document: Gelijkwaardigheid beperking uitbreiding van brand - verkoopruimte

ADVIES. Pagina 1 van 5. Adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften. Secretariaat

NIEUWBOUW BEDRIJFSPAND OSSEBROEKEN 13 BEILEN

Renovatie/verbouwing H. Hartkerk/ Pastorie aan de Baronielaan te Breda

Beschrijving. WBDBO winkelruit na verwijderen sprinkler. Advies Definitief

11 oktober 2012 W2.4: Constructieve aspecten van transformatie. Imagine the result

CVDR. Nr. CVDR375960_1. Beleidsregel brandpreventie bestaande bouw

Brandveiligheidsaspecten van de uitbreiding van het kantoorpand van IHC Hydrohammer B.V. te Kinderdijk. Ontwerp met 3 verdiepingen

Checklist woonfunctie

Brandpreventie. Werk nr Datum: HOOFDGEBOUW (2014)

Handreiking borging brandveiligheid unitbouw

Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

aanvullende eisen stellen aan de bereikbaarheid, beheersbaarheid en bestrijding van de brand Bestrijding, beheersbaarheid, bereikbaarheid

Brandbeveiligingsconcept. Ten behoeve van: Realisatie hotel in bestaand bedrijfspand Beltstraat 79 Hippolytushoef

BRANDVEILIGHEID EN VLUCHTWEGEN

ADVIES. Pagina 1 van 6. Adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften. Secretariaat info@adviescommissiebrandveiligheid.

Besluit Brandveilig Gebruik Bouwwerk

Eind- en toetstermen Brandpreventie Deskundige I

Advies brandveiligheid Omgevingsvergunning Gegevens Aanvraag

Uitbreiding tweede openluchtschool te Amsterdam. Rapportage brandveiligheid. Rapportnr: Datum: Versie: 1 Contactpersoon: L.

Bouwbesluit 2012, NEN 6068, Industriefunctie, nieuwbouw, WBDBO, draagconstructie, spiegelsymmetrie Datum: 31 augustus 2017 Status:

Toetsing brandpreventie

Sector Risicobeheersing

Regionale Brandweer Groningen. Regionaal beleid Overnachten in sport- en bijeenkomstfuncties

DAKBEDEKKING, METALEN ELEMENTEN of STROKEN (attest, productcertificaat)

Aviko Steenderen, Beheersbaarheid van Brand vrieshuis. Aviko Steenderen, Beheersbaarheid van Brand vrieshuis

Brandveilige gebouwen

Brandveiligheidsadvies Gelijkwaardigheid

Bouwbesluit 2012, kantoorfunctie, nieuwbouw, vluchtroute, brandmeldinstallatie (BMI), Datum: 25 maart 2019 Status:

BEM Omschrijving : Toetsing bebouwing t.b.v. het houden van een Agrarische Kinderopvang aan De Zeeweg 4 te Nieuw-Vossemeer (Gem. Steenbergen).

SCHIPHOL HOTEL BADHOEVEDORP

Bouwbesluit 2012 en gelijkwaardigheid. dr. ir. Ralph Hamerlinck

DAKBEDEKKING, GESPOTEN of STRIJKBAAR (attest, productcertificaat) Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

Beschrijving. Wel of geen brandmeldinstallatie in stallingsgarage. Advies Definitief

Vuistregels Brandveiligheid. Volgens Bouwbesluit 2012

project: Houthavens Kavel 1c te Amsterdam - bouwen opdrachtgever: Peter Tuin Holding B.V. document: Rapportage Brandveiligheid kenmerk: 6140R01c

Beheersbaarheid van Brand Project:

Naam Brandveiligheid: Beleid bestaande bouw ( nota bedoeld als beleidsregel)

Brandcompartimenten in Bouwbesluit 2012

doorstroomcapaciteit vluchtroutes Business Center

Transcriptie:

Amsterdam Airport Schiphol Naam eigenaar: Afdeling eigenaar: Versienummer: 1.2 M.E. Bos A/ASM/TRE/AOA Datum: 28-04-2008

Ontwerprichtlijn brandbeveiliging Terminalcomplex Amsterdam Airport Schiphol Schiphol, 28-04-2008 Opgesteld door : M.E. Bos Bedrijfsonderdeel : A/SSE/FBM Opdrachtgever : E.J. Oomes Bedrijfsonderdeel : A/SSE/F (Brandweer Schiphol) Documentnummer : 2002/A/BRW-01 Versie : 1.2 Status : Definitief

Schiphol Nederland B.V. Copyright 2008. Dit document is eigendom van Schiphol Nederland B.V. (SNBV). Gebruik hiervan, alsmede het (doen) aanbrengen van elke aanvulling / wijziging behoeft uitdrukkelijke toestemming van SNBV. Ontstane schade komt voor rekening van de betreffende gebruiker / schadeveroorzaker. SNBV sluit elke aansprakelijkheid voor schade, ontstaan door het gebruik van de in dit document gegeven informatie, nadrukkelijk uit.

Documentbeheer Gegevens Manager BA A.P.J.M. Rutten D/DIR Manager Afdeling E.J. Oomes A/SSE/F Manager Unit T.H.T. van Maastrigt A/SSE/FBM Auteur versie 1.1 R.P. Wevers A/BRW/P&P Medewerkers versie 1.1 P. van Moerkerken P/B/TB R.G.A. Walters P/N R. Hagen Nibra L. Witloks Nibra H. Veltkamp Nibra Documentbeheerder M.E. Bos A/SSE/FBM Historie Titel Ontwerprichtlijn Brandbeveiliging Terminalcomplex Amsterdam Airport Schiphol Documenttype Richtlijn Documentcode 2002/A/BRW-01 Versienummer 1.2 Status Definitief Referentie Document Veiligheid Amsterdam Airport Schiphol (d.d. 14-11-02 versie 3) Trefwoorden brandveiligheid brandbeveiliging Terminalcomplex Bouwbesluit complexe gebouwen Datum verschijning 28-04-2008 Datum Status/versie Aard activiteit Door 24-07-2002 Concept / 0.1 Initiëren document R.P. Wevers A/BRW/P&P P. v. Moerkerken P/B/TB R.G.A. Walters P/N 29-07-2002 Concept / 0.2 Controle en redactioneel R.P. Wevers A/BRW/P&P 02-08-2002 Concept / 0.3 Bijstellingen n.a.v. klankbordgroep R.P. Wevers A/BRW/P&P 23-09-2002 Definitief / 1.0 Eindredactie R.P. Wevers A/BRW/P&P 12-12-2002 Definitief / 1.1 Tekstuele aanpassingen R.P. Wevers A/BRW/P&P 28-04-08 Definitief / 1.2 Doorvoeren verzamelde wijzigingen M.E. Bos A/SSE/FBM Goedkeuring Dit document is vastgesteld in de S&E-board van 24 juni 2008.

Inhoudsopgave AFKORTINGEN EN BEGRIPSBEPALINGEN... 3 1 INLEIDING... 5 1.1 DOEL ONTWERPRICHTLIJN... 5 1.2 OPBOUW ONTWERPRICHTLIJN... 6 1.3 AFWIJKEN VAN DE ONTWERPRICHTLIJN... 6 1.4 UITWERKING ONTWERPRICHTLIJN IN ONTWERPGRONDSLAGEN... 6 1.5 OPSTELLEN BRANDBEVEILIGINGSPLANNEN... 6 2 BASISNIVEAU BRANDBEVEILIGING TERMINALCOMPLEX... 7 2.1 DOEL... 7 2.2 BASISNIVEAU BRANDBEVEILIGING TERMINALCOMPLEX... 7 3 BRANDCOMPARTIMENTEN... 9 3.1 DOEL... 9 3.2 BASISNIVEAU BRANDCOMPARTIMENTEN... 9 3.3 AANVULLEND VOORSCHRIFT TECHNISCHE RUIMTE... 9 3.4 VOORSCHRIFT GELIJKWAARDIGHEID BRANDCOMPARTIMENTEN... 9 3.4.1 WBDBO-eis omhulling brandcompartiment... 9 3.4.2 Bepaling compartimentgrootte... 10 3.4.3 Verhoging gemiddelde vuurbelasting... 10 4 ROOKCOMPARTIMENTEN & ONTVLUCHTING... 11 4.1 DOEL... 11 4.2 BASISNIVEAU ROOKCOMPARTIMENTEN & ONTVLUCHTING... 11 4.3 AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN ONTVLUCHTING... 11 4.3.1 Vluchtwegplattegronden... 11 4.3.2 BHV-kasten... 12 4.3.3 Verzamelplaatsen... 12 4.4 GELIJKWAARDIGHEID ROOKCOMPARTIMENT & ONTVLUCHTING... 12 5 CONSTRUCTIEVE VEILIGHEID... 13 5.1 DOEL... 13 5.2 BASISNIVEAU CONSTRUCTIEVE VEILIGHEID... 13 5.3 AANVULLEND VOORSCHRIFT BRANDWERENDHEID DRAAGCONSTRUCTIE... 13 5.3.1 Brandwerendheid hoofddraagconstructie... 13 5.3.2 Brandwerendheid andere constructieonderdelen... 14 5.3.3 Verhogen brandwerendheid constructies... 14 6 MATERIALEN... 16 6.1 DOEL... 16 6.2 BASISNIVEAU MATERIALEN... 16 6.3 AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN MATERIALEN... 16 6.3.1 Eisen materialen dak... 16 6.3.2 Eisen bouwmaterialen niet grenzend aan buitenlucht... 17 6.3.3 Isolatiemateriaal... 17 6.3.4 Vloer, hellingbaan en trap... 17 6.3.5 Rolbanen, rolhellingbanen en roltrappen... 17 6.3.6 Kabels... 18 6.3.7 Inrichting, aankleding en versiering... 18 6.3.8 Gordijnen... 18 6.4 TOXICITEIT MATERIALEN... 18 Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 1 A/SSE/F

7 INSTALLATIES... 19 7.1 DOEL... 19 7.2 BASISNIVEAU INSTALLATIES... 19 7.3 ALGEMEEN VOORSCHRIFT INSTALLATIES... 19 7.4 BRANDBEVEILIGINGSINSTALLATIES... 19 7.4.1 Brandmeldinstallatie... 20 7.4.2 Sprinklerinstallatie... 20 7.4.3 Rook- en warmteafvoerinstallatie... 20 7.4.4 Ontruimingsinstallatie... 20 7.4.5 Brandslanghaspels... 20 7.4.6 Noodverlichting publiek toegankelijke ruimten... 21 7.4.7 Vluchtwegaanduiding... 21 7.4.8 Blusleiding... 21 7.4.9 Gasblusinstallaties... 21 7.4.10 Kleine blusmiddelen... 22 7.4.11 Brandkleppen... 22 7.5 OVERIGE INSTALLATIES... 22 7.5.1 Vergrendeling van deuren met een vluchtfunctie... 22 7.5.2 Keukenafzuigsystemen... 22 7.5.3 Liften... 23 7.5.4 Rolbanen, rolhellingbanen en roltrappen... 23 7.5.5 Luchtbehandeling- en ventilatie-installatie... 23 8 BRANDWEERVOORZIENINGEN... 24 8.1 DOEL... 24 8.2 BASISNIVEAU BRANDWEERVOORZIENINGEN... 24 8.3 AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN BRANDWEERVOORZIENINGEN... 24 8.3.1 Bluswatervoorziening... 24 8.3.2 Toetreding brandweer... 25 8.3.3 Materiaalkasten... 25 GERAADPLEEGDE LITERATUUR... 26 Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 2 A/SSE/F

Afkortingen en begripsbepalingen AAS: A/SSE/F: A/TRE/ISM: Brandcompartiment: Droge blusleiding: Amsterdam Airport Schiphol Fire Brigade (Brandweer Schiphol, bedrijfsbrandweer) Infrastructure & Systems Management (gebouwbeheerder) gedeelte van een of meer bouwwerken bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van brand (conform begripsbepaling Bouwbesluit 2003). leiding in of aan een gebouw bedoeld voor het transport van bluswater conform NEN 1594. Gemiddelde vuurbelasting: conform begripsbepaling methode Beheersbaarheid van Brand 2007. Hoofddraagconstructie: Maatregelfactor: Natte blusleiding: een deel van een bouwconstructie waarvan het bezwijken leidt tot het bezwijken van constructieonderdelen die niet in de directe nabijheid van het bezweken onderdeel zijn gelegen. Deze definitie geldt, in afwijking van Bouwbesluit 2003, ook bij brandomstandigheden. een factor die wordt gehanteerd bij de bepaling van het maximale oppervlak van een brandcompartiment in de methode Beheersbaarheid van Brand 2007. leiding in of aan een gebouw bedoeld voor het transport van bluswater welke permanent voorzien is van bluswater. Permanente vuurbelasting: vuurbelasting als bedoeld in NEN 6090. Primaire Bluswatervoorziening: Rookcompartiment: een bluswatervoorziening die: de mogelijkheid biedt om middels een verbinding met de bluswatervoorziening, binnen drie minuten na aankomst, een tankautospuit van bluswater te voorzien; na aansluiting direct en onafgebroken voldoende water uit de bluswatervoorziening kan leveren. gedeelte van een of meer gebouwen bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van rook (conform begripsbepaling Bouwbesluit 2003). Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 3 A/SSE/F

Secundaire Bluswatervoorziening: Technische ruimte: Tertiaire Bluswatervoorziening: Verbouw: WBDBO: een bluswatervoorziening die: een brandweereenheid de mogelijkheid biedt om binnen vijftien minuten na aankomst met een lage druk watertransport water op de brandhaard te hebben en; geen grotere afstand tot de (te verwachten) brandhaard mag hebben dan 320 meter, of 160 meter indien een bluswaterkanon moet kunnen worden ingezet. ruimte voor het plaatsen van de apparatuur, noodzakelijk voor het functioneren van een gebouw, waaronder in elk geval begrepen een meterruimte, een liftmachineruimte en een stookruimte (conform begripsbepaling Bouwbesluit 2003). Een bluswatervoorziening die: aanvullend is op de primaire en secundaire bluswatervoorziening; toepasbaar is ten behoeve van de rampenbestrijding of het grootschalig optreden; voorziet in een grote leveringscapaciteit; een grote afstand tot het brandobject mag hebben. het geheel of gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een bouwwerk. weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag als bedoeld in NEN6068 (conform begripsbepaling Bouwbesluit 2003). Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 4 A/SSE/F

1 Inleiding 1.1 Doel ontwerprichtlijn Voor u ligt de Ontwerprichtlijn Brandbeveiliging Terminalcomplex Amsterdam Airport Schiphol. Deze ontwerprichtlijn beschrijft de bouwkundige en installatietechnische brandveiligheidseisen die voor het Terminalcomplex worden gehanteerd en geldt zowel voor het bestaande gebouw als voor verbouw en nieuwbouw. Deze ontwerprichtlijn maakt onderdeel uit van het brandveiligheidsbeleid 1 van Amsterdam Airport Schiphol (AAS) en vormt daarnaast één van de beheersmaatregelen die in het Terminal Veiligheids Management Systeem (TVMS) zijn opgenomen voor het scenario brand. In het TVMS is ook de wijzigingscyclus van dit document beschreven. Het Terminalcomplex is ook letterlijk een complex gebouw: er is sprake van een uitgestrekt gebouw dat in verbinding staat met een ondergronds treinstation, met veel verschillende functies onder één dak, veel internationale bezoekers, uitgebreide bagagesystemen en een operatie die zich 24 uur per dag afspeelt. De wettelijke brandveiligheidseisen, zoals opgenomen in het Bouwbesluit 2003 en de gemeentelijke bouwverordening, zijn niet toegesneden op het bijzondere karakter van de Terminal. Dit gegeven is aanleiding geweest om deze ontwerprichtlijn op te stellen. Dit document beschrijft op welke wijze een gelijkwaardige veiligheid wordt bereikt met de in het Bouwbesluit 2003 gegeven prestatie-eisen en geeft de afwijkingen en aanvullingen op de Nederlandse wet- en regelgeving. De brandveiligheid van een gebouw wordt bepaald door een samenspel van maatregelen en voorzieningen. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in techniek, organisatie en gedrag. Deze ontwerprichtlijn heeft betrekking op de brandveiligheid van het Terminalcomplex van Amsterdam Airport Schiphol en beperkt zich tot de techniek. Om een integraal brandveilig gebouw te verkrijgen, is het noodzakelijk om naast de in dit document beschreven bouwkundige en installatietechnische voorzieningen, ook maatregelen te nemen op het gebied van gedrag en organisatie. Enkele voorbeelden hiervan zijn: het in stand houden van een goede BHV-organisatie, het hanteren van procedures voor brandgevaarlijke werkzaamheden en het stimuleren van het veiligheidsbewustzijn. De in deze ontwerprichtlijn gegeven voorschriften hebben betrekking op de brandveiligheid en niet specifiek op de bedrijfscontinuïteit in geval van brand. Hoewel in algemene zin geldt dat brandveiligheidsmaatregelen ook een positief effect zullen hebben op de bedrijfscontinuïteit wordt hier benadrukt dat met deze ontwerprichtlijn de bedrijfscontinuïteit bij brand niet volledig is afgedekt. Voor gebouwen die grenzen aan het Terminalcomplex is een afzonderlijke ontwerprichtlijn vastgesteld, te weten Ontwerprichtlijn brandbeveiliging gebouwen grenzend aan het Terminalcomplex Amsterdam Airport Schiphol (2003/A/BRW-01). 1 zoals dat is verwoord in het document Veiligheid Amsterdam Airport Schiphol (d.d. 14-11-02 versie 3) Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 5 A/SSE/F

1.2 Opbouw ontwerprichtlijn De opbouw van de in deze ontwerprichtlijn gegeven voorschriften bestaat uit: 1 basisniveau brandbeveiliging; 2 aanvullende voorwaarden voor het Terminalcomplex; 3 voorschriften voor het toepassen van gelijkwaardigheid. Het basisniveau brandbeveiliging Terminalcomplex wordt gevormd door de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit 2003 en de gemeentelijke bouwverordening. Onder aanvullende voorschriften wordt aangegeven welke voorschriften in aanvulling op of in afwijking van het basisniveau voor het Terminalcomplex moeten worden gehanteerd. Onder gelijkwaardigheid wordt aangegeven hoe invulling wordt gegeven aan de gelijkwaardigheidbepaling uit artikel 1.5 van het Bouwbesluit 2003. De volgende hoofdstukindeling is aangehouden: Basisniveau brandbeveiliging Terminalcomplex (hoofdstuk 2); Brandcompartimentering (hoofdstuk 3); Rookcompartimentering & ontvluchting (hoofdstuk 4); Constructieve veiligheid (hoofdstuk 5); Materialen (hoofdstuk 6); Installaties (hoofdstuk 7); Brandweervoorzieningen (hoofdstuk 8). 1.3 Afwijken van de ontwerprichtlijn Het is mogelijk dat in specifieke situaties binnen het Terminalcomplex de beoogde brandveiligheid op een andere wijze kan worden bereikt dan waarin de voorschriften uit deze ontwerprichtlijn voorzien. Het is mogelijk om van de ontwerprichtlijn af te wijken als kan worden onderbouwd dat met alternatieve voorzieningen en/of maatregelen een zelfde veiligheidsniveau kan worden bereikt als met deze ontwerprichtlijn wordt beoogd. Deze onderbouwing zal moeten bestaan uit een risicoanalyse, gebaseerd op een realistisch scenario van de specifieke situatie en een beschrijving van de beheersmaatregelen om deze risico s te beperken. De te treffen beheersmaatregelen kunnen betrekking hebben op (een combinatie van) techniek, organisatie en gedrag. Afwijkingen van de ontwerprichtlijn moeten de goedkeuring hebben van Brandweer Schiphol en dienen, met onderbouwing, in het betreffende brandbeveiligingsplan (zie 1.5) te worden vastgelegd. Afwijkingen die zijn toegestaan op een bepaalde locatie zijn niet automatisch toegestaan op andere locaties. Elke situatie zal afzonderlijk door brandweer Schiphol en A/TRE/ISM moeten worden beoordeeld. 1.4 Uitwerking ontwerprichtlijn in ontwerpgrondslagen De ontwerprichtlijn wordt verder uitgewerkt in de Ontwerpgrondslagen Brandveiligheid Terminalcomplex, die worden opgesteld door A/TRE/ISM. Deze grondslagen beschrijven, binnen de kaders van deze ontwerprichtlijn, in detail per brandveiligheidsvoorziening de door AAS gehanteerde eisen. Deze ontwerpgrondslagen moeten door Brandweer Schiphol worden goedgekeurd. 1.5 Opstellen brandbeveiligingsplannen De voorschriften uit deze ontwerprichtlijn en de hierboven genoemde grondslagen dienen te worden aangehouden voor het bestaande Terminalcomplex en bij verbouw en nieuwbouw. De voorzieningen die op basis van deze voorschriften noodzakelijk zijn dienen per gebouwdeel of brandcompartiment in een brandbeveiligingsplan te worden vastgelegd. Ook de specifieke maatregelen op het gebied van organisatie en gedrag dienen hierin te worden opgenomen. Het brandbeveiligingsplan geeft hiermee een onderbouwing van de integrale brandveiligheid in een gebouwdeel of brandcompartiment en kan worden gebruikt voor beheer, controle, toetsing van bouwplannen en als onderbouwing van de brandveiligheid richting de gemeente. De brandbeveiligingsplannen moeten door Brandweer Schiphol worden goedgekeurd. Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 6 A/SSE/F

2 Basisniveau brandbeveiliging Terminalcomplex 2.1 Doel Het basisniveau brandbeveiliging vormt het uitgangspunt voor de brandbeveiliging in het terminalcomplex. Dit basisniveau wordt gevormd door het wettelijke kader met de aanvulling dat Amsterdam Airport Schiphol ervoor heeft gekozen om het totale Terminalcomplex op het niveau van de nieuwbouwvoorschriften voor brandveiligheid uit het Bouwbesluit 2003 te brengen. De specifieke uitwerking wordt per onderwerp gegeven in de hierop volgende hoofdstukken. Tevens worden in deze hoofdstukken de, vanwege de aard en omvang van het terminalcomplex, noodzakelijk geachte verhogingen en afwijkingen van dit basisniveau gegeven. Indien voor een specifieke situatie in het terminalcomplex geen nader voorschrift is gegeven in de volgende hoofdstukken is dus het hier gegeven basisniveau van kracht. 2.2 Basisniveau brandbeveiliging Terminalcomplex Voor het gehele Terminalcomplex geldt het brandveiligheidniveau nieuwbouw uit het Bouwbesluit 2003. Voor de bestaande Terminal wordt het Bouwbesluit aangehouden, zoals dat per 1 januari 2003 luidde. Bij verbouw en nieuwbouw geldt het vigerende Bouwbesluit. Voor het gehele Terminalcomplex gelden de brandveiligheidsvoorschriften uit de bouwverordening van de gemeente Haarlemmermeer. Naar verwachting worden deze brandveiligheidseisen per 1 oktober 2008 vervangen door het Besluit Brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit). Wanneer dit van kracht wordt, dient aan deze landelijke voorschriften te worden voldaan. Daar waar (brand)gevaarlijke stoffen worden gebruikt of opgeslagen dient te worden voldaan aan de van toepassing zijnde milieuregelgeving en bepalingen uit de milieuvergunning. Juridische werking Bouwbesluit 2003 Het Bouwbesluit 2003 bevat minimum bouwtechnische brandveiligheidsvoorschriften voor bestaande bouwwerken en nieuw te bouwen bouwwerken. De nieuwbouwvoorschriften zijn gericht op het waarborgen van een kwaliteitsniveau dat de regelgever minimaal gewenst acht voor nieuw te bouwen bouwwerken (rekening houdend met de actuele stand der techniek en de aan dat kwaliteitsniveau verbonden kosten). De voorschriften over de staat van bestaande bouwwerken hebben een totaal andere functie. De daarin vervatte eisen zijn bedoeld als absoluut bodemniveau, dat nimmer mag worden onderschreden omdat anders de (brand)veiligheid van dat bouwwerk en het gebruik daarvan geacht wordt direct in gevaar te zijn. Het in die eisen vervatte kwaliteitsniveau is dan ook nadrukkelijk geen streefniveau maar geeft een harde, kritische ondergrens aan: lager dan dit bodemniveau mag nimmer want dat is te risicovol. De vaststelling van het niveau bestaande bouw heeft louter betrekking gehad op economische motieven. Het niveau is ongeveer het niveau waarop omstreeks 1930 gebouwd werd. Het is dus niet meer dan een geaccepteerd niveau en in veel gevallen allerminst een acceptabel niveau. Zodra een bouwwerk is opgeleverd en in gebruik is genomen, is het voor de toepassing van de bouwregelgeving een bestaand bouwwerk waarop de voorschriften van toepassing zijn die in het Bouwbesluit 2003 en de bouwverordening zijn opgenomen over de staat van bestaande bouwwerken. Dat betekent echter niet dat de eigenaar het kwaliteitsniveau van dat bouwwerk na de oplevering door ingrepen mag gaan verlagen, bijvoorbeeld tot het niveau dat in de voorschriften voor bestaande bouwwerken als bodemniveau is opgenomen. Het door ingrepen veranderen van de kwaliteit is namelijk bouwen in de zin van de Woningwet, wat meebrengt dat die ingrepen aan de nieuwbouweisen moeten voldoen (zij het dat soms ontheffing tot een lager kwaliteitsniveau mogelijk is). Burgemeester en Wethouders hebben op basis van artikel 13 van de Woningwet de mogelijkheid om in een concreet geval hogere eisen te stellen voor bestaande bouw. Op basis van artikel 13 van de Woningwet kunnen zij een gebouweigenaar verplichten om voorzieningen te treffen tot maximaal het nieuwbouwniveau. mits zij de noodzaak daarvan voldoende kunnen motiveren. Wanneer het voorgenomen gebruik op grond van de bouwverordening gebruiksvergunningplichtig is, kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden over het brandveilig gebruik in de gebruiksvergunning opnemen (waaronder zonodig een gebruiksbeperking) en in het uiterste geval de gebruiksvergunning weigeren indien door het stellen van zulke gebruiksvoorwaarden geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt. Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 7 A/SSE/F

De directie van AAS heeft ervoor gekozen om de brandbeveiliging van het totale Terminalcomplex op nieuwbouwniveau te brengen, waarbij voor de bestaande Terminal het Bouwbesluit wordt aangehouden, zoals dat per 1 januari 2003 luidde. Deze keuze is vooral gebaseerd op de continue verandering, verbouwing en vernieuwing van het Terminalgebouw. Omdat het gebouw nooit klaar is zou het complex worden om ieder moment aantoonbaar te voldoen aan de eisen die onder bestaande bouw en nieuwbouw vallen. Juridische werking gemeentelijk bouwverordening De bouwverordening bevat voorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerken. Het niveau van de voorschriften is voor bestaande bouwwerken en nieuw te bouwen bouwwerken gelijk. Naar verwachting worden deze voorschriften op korte termijn opgenomen in een landelijke AMVB (het Gebruiksbesluit). Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 8 A/SSE/F

3 Brandcompartimenten 3.1 Doel Om te voorkomen dat een beginnende brand zich ongehinderd kan uitbreiden, gelden er voorschriften voor de brandcompartimentering. Door middel van de brandcompartimentering wordt bereikt dat het aantal personen, dat aan direct gevaar wordt blootgesteld, beperkt is en dat de brandweer in de gelegenheid wordt gesteld de brand tijdig beheersbaar te krijgen. Bij de brandcompartimentering wordt onderscheid gemaakt tussen de compartimentering van het gebouw als zodanig om te voorkomen dat de brand zich uitbreidt naar een ander gebouw of belending en de nadere opdeling van het gebouw in brandcompartimenten. Bij deze laatste compartimentering wordt wederom een onderscheid gemaakt, te weten tussen de brandcompartimentering en de subbrandcompartimentering. De brandcompartimentering is van toepassing op alle gebouwfuncties. De subbrandcompartimentering daarentegen is van toepassing op gebouwfuncties die mede bestemd zijn voor overnachting en/of waar sprake is van niet of verminderd zelfredzame personen, zoals in het geval van bijvoorbeeld de logiesfunctie. De subbrandcompartimentering heeft als specifiek doel het vergroten van de veiligheid van personen in een gebouw. 3.2 Basisniveau brandcompartimenten Voor het brandbeveiligingsniveau nieuwbouw worden de wettelijke voorschriften gegeven in het Bouwbesluit 2003 afdeling 2.13 en 2.14. Voor de bestaande Terminal wordt het Bouwbesluit aangehouden, zoals dat per 1 januari 2003 luidde. Bij verbouw en nieuwbouw geldt het vigerende Bouwbesluit. 3.3 Aanvullend voorschrift technische ruimte Een technische ruimte in de zin van het Bouwbesluit, of een ruimte waarin apparatuur functioneert met een vermogen van 2,5 kva of meer, dient te allen tijde een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van ten minste 60 minuten te hebben. Technische ruimtes zijn over het algemeen knooppunten van systemen en dientengevolge vaak essentieel voor bedrijfsprocessen maar gelijktijdig ook kwetsbaar voor verstoringen. Bovendien is de kans op brand in een technische ruimte vrij groot. De hier voorgeschreven compartimentering heeft tot doel de technische ruimte gedurende enige tijd te beschermen tegen een brand in een naastgelegen ruimte. 3.4 Voorschrift gelijkwaardigheid brandcompartimenten Het invulling geven aan afdeling 2.22 Grote brandcompartimenten van het Bouwbesluit 2003 dient te geschieden door middel van maatregelpakket IV (sprinkler) uit de leidraad Beheersbaarheid van Brand 2007 (uitgave ministerie van BZK, april 2007) met de hier gegeven aanvullingen. De sprinklerinstallatie moet hierbij voldoen aan de eisen zoals geformuleerd onder paragraaf 7.4.2 Sprinklerinstallatie. 3.4.1 WBDBO-eis omhulling brandcompartiment In mogelijke afwijking van de methode Beheersbaarheid van Brand 2007 (maatregelpakket IV) moet als WBDBO-eis voor de omhulling van het brandcompartiment 60 minuten worden aangehouden. Binnen de methode Beheersbaarheid van Brand 2007 kan de WBDBO-eis voor de omhulling van het brandcompartiment, afhankelijk van de gemiddelde vuurbelasting en de grootte van het compartiment, onder of ruim boven de 60 minuten uitkomen. Het maken van brandscheidingen met een brandwerendheid van meer dan 60 minuten is in de praktijk binnen het Terminalcomplex niet uitvoerbaar. Aan de andere kant levert een brandwerendheid van bijvoorbeeld 30 minuten weinig financieel voordeel op ten opzichte van 60 minuten, terwijl dit laatste wel meer flexibiliteit voor de operatie biedt. Daarom wordt in bovenstaand voorschrift de WBDBO-eis op 60 minuten gesteld. In samenhang met alle in deze ontwerprichtlijn beschreven brandbeveiligingsmaatregelen (waaronder de in 3.4.2 gestelde beperking aan de compartimentgrootte) geeft dit een gelijkwaardig veiligheidsniveau. Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 9 A/SSE/F

3.4.2 Bepaling compartimentgrootte De maximale grootte van een brandcompartiment moet worden bepaald volgens de methode Beheersbaarheid van Brand 2007 (maatregelpakket IV, sprinkler), maar mag de 40.000 m2 gebruiksoppervlakte niet overschrijden. Binnen de methode Beheersbaarheid van Brand 2007 zijn met het maatregelpakket IV (sprinkler) zeer grootte brandcompartimenten mogelijk. Binnen de filosofie van de methode mag het gehele brandcompartiment in geval van het falen van de sprinklerinstallatie verloren gaan, zolang de brand zich maar niet uitbreidt naar aangrenzende brandcompartimenten. Vanuit bedrijfscontinuïteit en schadebeperking wordt dit voor het Terminalcomplex als zeer ongewenst gezien. Om deze reden, en om een effectieve en veilige inzet van de brandweer mogelijk te maken, wordt in bovenstaand voorschrift een nadere grens gesteld aan de grootte van een brandcompartiment. Deze beperking van de compartimentgrootte maakt het mogelijk om, in samenhang met de overige voorschriften uit deze ontwerprichtlijn, de WBDBO te beperken tot 60 minuten, zoals omschreven in 3.4.1. Het financiële voordeel van het toepassen van zeer grote brandcompartimenten in het Terminalcomplex is beperkt, omdat binnen zo n groot brandcompartiment in veel gevallen rookscheidingen met vluchtdeuren moeten worden aangebracht om een veilige ontvluchting mogelijk te maken. 3.4.3 Verhoging gemiddelde vuurbelasting De gemiddelde vuurbelasting, waarmee de maximale oppervlakte van het brandcompartiment wordt bepaald, dient de werkelijke of te verwachten gemiddelde vuurbelasting te zijn vermeerderd met de onnauwkeurigheid van de berekening. Gezien de onzekerheid in vuurlast bepalingen enerzijds en de wens tot flexibiliteit in de operatie anderzijds is de vuurlast waarmee de compartimentgrootte wordt bepaald vermeerderd. Zo dient bijvoorbeeld een vuurbelasting van 120 kg vurenhout per m 2 bepaald met een nauwkeurigheid van + of - 10% in de berekeningen mee te worden genomen als 132 kg vurenhout per m 2. Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 10 A/SSE/F

4 Rookcompartimenten & ontvluchting 4.1 Doel Om er voor te zorgen dat personen in geval van brand een gebouw veilig kunnen verlaten, gelden er voorschriften voor de ontvluchting. Bij het in brand geraken van een gebouw kan rook ontstaan die belemmerend is voor de ontvluchting. Voorkomen moet worden dat personen te lange afstanden door de rook moeten afleggen. Het Bouwbesluit gaat er daarbij vanuit dat een persoon maximaal 30 seconden door de rook kan lopen. Uitgaande van een loopsnelheid van circa 1 m/sec komt men in het Bouwbesluit tot een loopafstand van 30 meter. In gebouwen met een zeer geringe bezetting (aantal personen per oppervlakte-eenheid) kunnen grotere loopafstanden worden gehanteerd omdat vluchtende personen een grotere snelheid kunnen ontwikkelen doordat ze elkaar tijdens het vluchten niet hinderen. Vanwege specifieke situaties kunnen langere loopafstanden toegestaan worden. Indien de toegestane loopafstanden binnen een brandcompartiment worden overschreden, dient dit compartiment opgedeeld te worden in twee of meer rookcompartimenten. Met de opdeling van een gebouw in rookcompartimenten wordt beoogd dat, tijdens de periode dat het gebouw ten gevolge van brand moet worden ontruimd, de vluchtmogelijkheden in voldoende mate vrij zijn van rook. Bij het bepalen van de rookcompartimenten speelt het aantal en de situering van de vluchtroutes een belangrijke rol. Het aantal en de situering van de vluchtroutes is van doorslaggevende betekenis voor de veiligheid van een gebouw. In beginsel moet vanuit elke voor het verblijf van personen bestemde ruimte in ten minste twee tegenovergestelde richtingen kunnen worden gevlucht. Hierop zijn slechts in beperkte mate uitzonderingen mogelijk. Met het oog op het veilig kunnen ontvluchten in geval van brand worden er eisen gesteld aan de inrichting van de vluchtroutes. Deze eisen hebben betrekking op de kwaliteit van de vluchtroutes en gaan onder meer over de vrije doorgangsbreedte, de onafhankelijkheid, de opvang- en doorstroomcapaciteit en de draairichting van deuren. Bij het vluchten uit een gebouw spelen drie aspecten een rol, te weten: de rookcompartimentering / loopafstanden; het aantal en de situering van de vluchtroutes en uitgangen; de inrichting van de vluchtroutes en uitgangen. 4.2 Basisniveau rookcompartimenten & ontvluchting Voor het brandbeveiligingsniveau nieuwbouw worden de wettelijke voorschriften gegeven in het Bouwbesluit 2003 afdeling 2.15 t/m 2.19. Voor de bestaande Terminal wordt het Bouwbesluit aangehouden, zoals dat per 1 januari 2003 luidde. Bij verbouw en nieuwbouw geldt het vigerende Bouwbesluit. 4.3 Aanvullende voorschriften ontvluchting 4.3.1 Vluchtwegplattegronden In het gehele Terminalcomplex dienen vluchtwegplattegronden te zijn aangebracht, conform de door Schiphol opgestelde lay-out en plaatsingsrichtlijn. Vluchtwegplattegronden worden indirect vanuit de Arbo-wet vereist. Dikwijls worden ze echter ook op grond van de gebruiksvergunning door de gemeente vereist. Om te voorkomen dat de gehele terminal vol komt te hangen met allerlei soorten vluchtwegplattegronden (wat de veiligheid en beheersbaarheid geen goed doet) is de hier voorgeschreven richtlijn opgesteld. Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 11 A/SSE/F

4.3.2 BHV-kasten In het gehele Terminalcomplex dienen BHV-kasten te worden geplaatst met de voor de Bedrijfshulpverlening in acute situaties benodigde hulpmiddelen. Nadere eisen voor de BHV-kasten zijn opgenomen in de Ontwerpgrondslagen Brandveiligheid Terminalcomplex. BHV-kasten worden niet direct vanuit de regelgeving vereist. Wel wordt er vanuit de Arbo-wetgeving vereist dat BHV-ers beschikken over de juiste hulpmiddelen om hun taken te kunnen uitvoeren. Binnen het Terminalcomplex wordt daar middels de genoemde kasten met hulpmiddelen uitvoering aan gegeven. 4.3.3 Verzamelplaatsen Rond het Terminalcomplex dienen verzamelplaatsen te worden gerealiseerd. Deze verzamelplaatsen dienen voor het opvangen van passagiers, bezoekers en personeel in geval van een gehele of gedeeltelijke ontruiming van het Terminalcomplex. Vanwege het feit dat vanuit de regelgeving slechts indirect wordt aangegeven dat verzamelplaatsen noodzakelijk zijn en de onduidelijkheid die hieromtrent vaak bestaat, is het in dit voorschrift expliciet gemaakt. Het betreft hier feitelijk geen bijzonder voorschrift maar draagt wel bij tot duidelijkheid. 4.4 Gelijkwaardigheid rookcompartiment & ontvluchting Het invulling geven aan afdeling 2.22 Grote brandcompartimenten van het Bouwbesluit 2003 dient te geschieden door middel van de rekenmethodiek Vluchten bij brand uit grote brandcompartimenten. Bepalingsmethode voor veilig vluchten (publicatie PRC Bouwcentrum februari 1997) en in lijn hiermee de TNO-rapporten 96- CVB-R0330 (1 t/m 4). De voor het aantonen van gelijkwaardigheid benodigde verkeerszones / gebieden dienen ook later in het gebruik obstakelvrij te worden gehouden. Bij het toepassen van grote brandcompartimenten is het soms niet mogelijk om te voldoen aan de in het Bouwbesluit voorgeschreven loopafstanden en uitgangsbreedtes. Het aantonen van gelijkwaardigheid voor de prestatie-eisen is echter op dit gebied niet eenvoudig. Dit is destijds onderkend en heeft geleid tot de rekenmethodiek Vluchten bij brand uit grote brandcompartimenten, bepalingsmethode voor veilig vluchten. Hoewel de methodiek volledig is afgerond, gepubliceerd is en er een werkend computerprogramma van bestaat is er echter nooit een voor de markt geschikt computerprogramma van verschenen. Er zijn echter op dit moment wel rekenprogramma s op de markt die brand en rookverspreiding kunnen bepalen binnen een compartiment en rekenprogramma s die een ontruiming van een gebouw kunnen bepalen. De combinatie van deze twee soorten berekeningen vormt de basis van de geaccepteerde methodiek. Het is dan ook zeer wel denkbaar dat met de juiste combinatie van programma s er een bruikbare methode voor het aantonen van gelijkwaardigheid beschikbaar is. Voorlopig zal het aantonen van gelijkwaardigheid met behulp van dit soort programma s toegestaan zijn. Bij de beoordeling van deze programma s zal de geaccepteerde methodiek als uitgangspunt dienen. Er wordt naar gestreefd om zo snel mogelijk meer duidelijkheid op dit gebied te verkrijgen. Zodat ook bekend gesteld kan worden welke programma s wel en welke niet geaccepteerd kunnen worden. Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 12 A/SSE/F

5 Constructieve Veiligheid 5.1 Doel Uit oogpunt van algemene bouwveiligheid gelden er voorschriften voor de sterkte van een bouwconstructie die er voor moeten zorgen dat de bouwconstructie duurzaam bestand is tegen de daarop werkende krachten om er voor te zorgen dat de belastingscombinaties niet worden overschreden. Daarnaast gelden er specifieke eisen uit het oogpunt van brandveiligheid. Om te voorkomen dat de vluchtroutes in een gebouw ten gevolge van brand onbruikbaar worden en/of een gebouw vroegtijdig en voortschrijdend instort, gelden er voorschriften met betrekking tot de brandwerendheid op bezwijken van bouwconstructies. Deze voorschriften zijn gericht op een tijdige en veilige ontvluchting door gebruikers, het veilig kunnen optreden van brandweerpersoneel in een gebouw, evenals op de gevaren ten gevolge van instorting van een gebouw voor de omringende bebouwing en de omstanders. 5.2 Basisniveau Constructieve veiligheid Voor het brandbeveiligingsniveau nieuwbouw worden de wettelijke voorschriften gegeven voor sterkte bij brand in het Bouwbesluit 2003 afdeling 2.2. Voor de bestaande Terminal wordt het Bouwbesluit aangehouden, zoals dat per 1 januari 2003 luidde. Bij verbouw en nieuwbouw geldt het vigerende Bouwbesluit. 5.3 Aanvullend voorschrift brandwerendheid draagconstructie 5.3.1 Brandwerendheid hoofddraagconstructie Voor het bepalen van de vereiste brandwerendheid op bezwijken van de hoofddraagconstructie moeten per geval de onderstaande drie criteria bekeken worden. De hoogste eis die voortkomt uit criterium 1, 2 of 3 is de vereiste brandwerendheid op bezwijken van de hoofddraagconstructie. De volgende criteria gelden: 1. Criterium in relatie tot de minimaal uit te voeren bouwkundige brandwerendheid: Een hoofddraagconstructie dient een minimum brandwerendheid op bezwijken te bezitten van 60 minuten. Deze brandwerendheid mag niet installatietechnisch (gebruik sprinklers) tot stand komen. 2. Criterium in relatie tot de WBDBO van constructieonderdelen: Een hoofddraagconstructie die bijdraagt tot het in standhouden van een constructieonderdeel waaraan WBDBO-eisen zijn gesteld dient qua tijdsduur minimaal een brandwerendheid op bezwijken te bezitten gelijk aan de aan het constructieonderdeel gestelde tijdsduur m.b.t. de WBDBO; 3. Criterium in relatie tot het Bouwbesluit 2003: De eis die vanuit het Bouwbesluit 2003 (nieuwbouw) aan de hoofddraagconstructie wordt gesteld inzake de brandwerendheid op bezwijken is de waarde van dit criterium. Hierbij is het toepassen van een reductie op basis van een permanente vuurbelasting < 500 MJ niet toegestaan. Indien de vereiste brandwerendheid op bezwijken, voortkomend uit de voorgaande criteria, groter is dan de onder criterium 1 vereiste brandwerendheid op bezwijken, dan mag eenmalig maximaal 30 minuten van de vereiste brandwerendheid uitgevoerd worden door het gebruik van sprinklers. Criterium 1 blijft echter te allen tijde van kracht. De betreffende sprinklerinstallatie moet voldoen aan hetgeen gesteld onder Hoofdstuk 7.4.2 Sprinklerinstallatie. Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 13 A/SSE/F

Indien de sprinklerinstallatie ook nog gebruikt wordt voor andere doelen zullen er vanuit die doelen ook eisen gesteld worden aan de installatie. Het spreekt voor zich dat de verschillende eisen bij een gecombineerde installatie niet strijdig met elkaar mogen zijn. Voor de definitie van het begrip hoofddraagconstructie dient, ook onder brandomstandigheden, te worden aangehouden: een deel van een bouwconstructie waarvan het bezwijken leidt tot het bezwijken van constructieonderdelen die niet in de directe nabijheid van het bezweken onderdeel zijn gelegen. De hoofddraagconstructie vormt het skelet van een gebouw. Indien dit bezwijkt, is er verder geen sprake meer van een gebouw. Het is dan ook van essentieel belang dat de hoofddraagconstructie in staat is zelfs een redelijke brand zonder al te grote schade te doorstaan. Dit voorschrift bewerkstelligt dat bij een normbrand in combinatie met het overige opgestelde brandbeveiligingsniveau de hoofddraagconstructie redelijkerwijs in takt blijft. Het slechts in beperkte mate toestaan van het gebruik van een sprinklerinstallatie voor het uitvoeren van de benodigde brandwerendheid heeft te maken met de eventuele faalkansen van dit systeem en het slechts in beperkte mate dubbel willen inzetten van systemen. Het Bouwbesluit 2003 verwijst voor de definitie van het begrip hoofddraagconstructie naar NEN 6702. NEN 6702 maakt onderscheid in een hoofddraagconstructie onder brandomstandigheden en een hoofddraagconstructie onder overige omstandigheden. Dit onderscheid leidt ertoe dat in geval van brand in bepaalde gevallen voortschrijdende instorting binnen een brandcompartiment is toegestaan. Dit wordt echter voor het Terminalcomplex als zeer ongewenst gezien. Om dit te voorkomen is hier expliciet aangegeven wat bij toepassing van deze ontwerprichtlijn als hoofddraagconstructie moet worden aangemerkt. 5.3.2 Brandwerendheid andere constructieonderdelen Constructieonderdelen die niet behoren tot de hoofddraagconstructie maar waar door brandweerpersoneel in geval van bestrijding van brand onderdoor of overheen gelopen moet worden, dienen minimaal 30 minuten brandwerend te zijn met betrekking tot bezwijken. De dragende constructies die niet behoren tot de hoofddraagconstructie kunnen ingeval van een brand gevaar opleveren voor brandweerpersoneel. De bouwregelgeving stelt geen eisen aan dit soort constructies omdat niet wordt uitgegaan van een binnenaanval door de brandweer. Deze constructies zullen in geval van een brand vaak al in een vroeg stadium bezwijken. Dit levert dus grote risico s op voor brandweerpersoneel dat geacht wordt binnen dit brandbeveiligingsconcept een binnenaanval uit te voeren. Het gegeven voorschrift tracht deze risico s te beperken. Bij grote tussenverdiepingen, zoals de werkvloeren in de bagagekelders, die geen onderdeel zijn van de hoofddraagconstructie, kan er in overleg met brandweer Schiphol voor worden gekozen om de eis voor de brandwerendheid op bezwijken te beperken tot gedeelten van de vloeroppervlakte. Uitgangspunt is dat via de brandweercorridors een verkenning kan worden uitgevoerd en afnamepunten van blusleidingen kunnen worden bereikt. Het buiten de brandweercorridor gelegen gedeelte van de tussenvloer mag ter plaatse van de brandhaard bezwijken, zolang hierbij geen voortschrijdende instorting optreedt. 5.3.3 Verhogen brandwerendheid constructies Uitgezonderd het onder brandwerendheid hoofddraagconstructie gememoreerde betreffende sprinklers mag de benodigde brandwerendheid met betrekking tot bezwijken alleen gerealiseerd worden door middel van: 1. de constructie zelf; 2. het bekleden van de constructie met brandwerend plaatmateriaal; 3. het aanbrengen van een brandwerende coating. Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 14 A/SSE/F

Het toepassen van een brandwerende coating om daarmee de vereiste brandwerendheid op bezwijken te bereiken, is alleen toegestaan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: De brandwerende coating wordt alleen toegepast op die plaatsen waar (zonodig door het treffen van maatregelen, zoals aanrijbeveiliging) geen mechanische beschadiging valt te verwachten; De brandwerende coating is voorzien van een testrapport, waarmee wordt aangetoond dat de vereiste brandwerendheid op bezwijken wordt bereikt; De brandwerende coating wordt aangebracht volgens de Kwaliteitsrichtlijn Applicatie Brandwerende Coating (Bouwen met Staal, Rotterdam, 2003); De brandwerende coating wordt in de gebruiksfase periodiek geïnspecteerd en zonodig hersteld door een daartoe gespecialiseerd bedrijf. Hiertoe is een onderhoudscontract afgesloten; De brandwerende coating is voorzien van een geldige verklaring van een daartoe gespecialiseerd bedrijf dat de brandwerende coating volgens de gestelde eisen is aangebracht en in stand wordt gehouden. Het aanbrengen van een brandwerende coating luistert nauw en in de gebruiksfase kan de werking afnemen door ondermeer beschadiging, veroudering en het aanbrengen van extra verflagen. Het is niet eenvoudig visueel vast te stellen of de coating de vereiste kwaliteit bezit. Om ervoor te zorgen dat de coating met de juiste kwaliteit wordt aangebracht en deze kwaliteit ook behoudt, zijn bovenstaande eisen opgenomen. Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 15 A/SSE/F

6 Materialen 6.1 Doel Het toepassen van brandveilige materialen is belangrijk uit het oogpunt van de mogelijkheden van een tijdige en veilige ontvluchting, ter voorkoming en beperking van brandgevaar en de mogelijkheden tot brandbestrijding. Dit geldt zowel voor de materialen die worden toegepast aan de binnenzijde (b.v. plafonds, wanden en vloeren), als aan de buitenzijde (gevels en daken) van een gebouw, als aan materialen die worden toegepast voor installaties en inrichting. Uit oogpunt van de brandveiligheid mogen materialen niet zo zijn samengesteld dat zij onder invloed van een kleine warmtebron zo zijn te ontsteken dat het vuur zich zelfstandig en snel kan uitbreiden en veel rook produceren. Opdat gebruikers van een gebouw nog tijdig in staat zijn het brandende deel van het gebouw te verlaten, worden er ter beperking van de ontwikkeling van brand, de rookproductie en de toxiciteit bij brand eisen gesteld aan de materialen. Hiermee moet worden voorkomen dat een beginnende brand zich ongehinderd en snel kan uitbreiden en grote hoeveelheden zeer giftige rook ontwikkelt. Uit oogpunt van de (on)mogelijkheden tot brandbestrijding op grotere hoogten dienen de bouwmaterialen van gevels aan strengere eisen te voldoen. Tevens zullen gevels ter plaatse van het aansluitende terrein bestand moeten zijn tegen de invloeden van brandstichting. Voor daken geldt dat de kans op het ontstaan van brand door vliegvuur voldoende klein moet zijn. 6.2 Basisniveau Materialen Voor het brandbeveiligingsniveau nieuwbouw worden de wettelijke voorschriften voor het brandgedrag van materialen gegeven in het Bouwbesluit 2003 afdeling 2.11, 2.12 en 2.15 en in bijlage 4 van de gemeentelijke bouwverordening. Voor de bestaande Terminal wordt het Bouwbesluit aangehouden, zoals dat per 1 januari 2003 luidde. Bij verbouw en nieuwbouw geldt het vigerende Bouwbesluit. 6.3 Aanvullende voorschriften materialen Voor (bouw)materialen toe te passen in, op of aan het Terminalcomplex gelden de eisen zoals in dit hoofdstuk benoemd. Daar waar de gegeven voorschriften onder het niveau van de eisen uit het Bouwbesluit 2003 of de bouwverordening komen gelden uiteraard de laatst genoemden. De brandbaarheid, de rookproductie en de toxiciteit bij brand van materialen bepalen voor een groot deel de mate waarin personen in geval van brand veilig kunnen ontvluchten. Gezien de grote aantallen (internationale) personen in combinatie met de grote brandcompartimenten (veelal niet voorzien van gesepareerde vluchtmogelijkheden) zijn zwaardere eisen dan door het Bouwbesluit 2003 vereist om toch een verantwoord veiligheidsniveau te behalen. De genoemde regelgeving houdt in deze geen rekening met het specifieke karakter van het Terminalcomplex. 6.3.1 Eisen materialen dak Een dak van een gebruiksfunctie is bepaald volgens NEN 6063 niet brandgevaarlijk. De aangegeven uitzonderingsituaties in het Bouwbesluit 2003 artikel 2.85 zijn niet van toepassing. N.b.: een lichtkoepel dient conform NEN 6068 te voldoen aan de eisen die gesteld worden aan het betreffende compartiment, tenzij op basis van afstand aan deze eis wordt voldaan. Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 16 A/SSE/F

6.3.2 Eisen bouwmaterialen niet grenzend aan buitenlucht Bouwmaterialen niet grenzend aan de buitenlucht dienen conform NEN-EN 13501-1 te voldoen aan brandklasse B en rookklasse s1. Voorzover het materiaal is aangebracht boven een gedeelte van een vloer bestemd voor gebruik door personen moet worden voldaan aan de klasse voor druppelvorming D0. Bij het voorgaande is de 5%-regel uit het Bouwbesluit 2003 van toepassing. Voor bouwmaterialen waarvoor nog geen CE-markering vereist is of voor bestaande situaties, mag gebruik worden gemaakt van NEN 6065 en NEN 6066. Er dient in dat geval te worden voldaan aan brandvoortplantingsklasse 1 met rookdichtheid 5,4 m -1 of brandvoortplantingsklasse 2 met rookdichtheid 2,2 m -1. Voorzover het materiaal is aangebracht boven een gedeelte van een vloer bestemd voor gebruik door personen is druppelvorming in geval van brand niet toegestaan. Bij het voorgaande is de 5%-regel uit het Bouwbesluit 2003 van toepassing. Zie toelichting onder 6.3 Eisen materialen. In de Nederlandse regelgeving worden geen eisen gesteld aan druppelvorming van bouwmaterialen in geval van brand. Brandende druppels en delen zijn echter een direct gevaar voor personen en voor het ontstaan van nieuwe brandhaarden op andere plaatsen. Daarom wordt in bovenstaand voorschrift klasse D0 uit de Europese norm voorgeschreven, wat inhoudt dat er geen druppels mogen ontstaan. 6.3.3 Isolatiemateriaal Isolatiemateriaal (ook bij daken) dient conform NEN-EN 13501-1 minimaal te voldoen aan brandklasse A2 of A2 fl. Voorzover het materiaal is aangebracht boven een gedeelte van een vloer bestemd voor gebruik door personen moet worden voldaan aan de klasse voor druppelvorming D0. Voor bestaande situaties mag gebruik worden gemaakt van NEN 6064. Het isolatiemateriaal dient in dat geval onbrandbaar te zijn. Zie toelichting onder 6.3 Eisen materialen. Op plaatsen waar het Bouwbesluit 2003 onbrandbaarheid voorschrijft (zoals aan de binnenzijde van schachten) is Eurobrandklasse A1 of A1 fl vereist. 6.3.4 Vloer, hellingbaan en trap Een vloer, hellingbaan en trap dienen conform NEN-EN 13501-1 te voldoen aan brandklasse B fl en rookklasse s1 fl. Voor bouwmaterialen waarvoor nog geen CE-markering vereist is of voor bestaande situaties, mag gebruik worden gemaakt van NEN 1775 en NEN 6066. In dat geval dient te worden voldaan aan brandvoortplantingsklasse T1 met een rookdichtheid 5,4 m -1. Zie toelichting onder 6.3 Eisen materialen. 6.3.5 Rolbanen, rolhellingbanen en roltrappen Rolbanen, rolhellingbanen en roltrappen dienen conform NEN-EN 13501-1 te voldoen aan brandklasse B fl en rookklasse s1 fl. Voor bouwmaterialen waarvoor nog geen CE-markering vereist is of voor bestaande situaties, mag gebruik worden gemaakt van NEN 1775 en NEN 6066. In dat geval dient te worden voldaan aan brandvoortplantingsklasse T1 met een rookdichtheid 5,4 m -1. Zie toelichting onder 6.3 Eisen materialen. Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 17 A/SSE/F

6.3.6 Kabels Nieuw aan te brengen kabels dienen te voldoen aan de criteria moeilijk brandbaar en halogeenvrij volgens NEN-EN 50267 en het criterium low smoke volgens EN 50268. Oude bekabeling die wordt vervangen en niet aan bovenstaande eisen voldoet, dient te worden verwijderd. Conventionele kabels kunnen een brand voortplanten en produceren bij een brand veel hitte en giftige rook. Via de bestaande regelgeving wordt dit risico onvoldoende beperkt, vandaar dat bovenstaand voorschrift is opgenomen. Nog niet alle type kabels worden volgens bovenstaande normen gefabriceerd. In die gevallen geldt de DIN 4202 afdeling 12. In bijzondere gevallen kunnen ook kabels geaccepteerd worden die conform betreffende NFPA normen zijn gefabriceerd. 6.3.7 Inrichting, aankleding en versiering Inrichting, aankleding en versiering dienen conform NEN-EN 13501-1 te voldoen aan brandklasse B en rookklasse s1. Tevens dient te worden voldaan aan de klasse voor druppelvorming D0, voorzover het materiaal is aangebracht boven een gedeelte van een vloer bestemd voor gebruik door personen. Indien niet aan voornoemde eis kan worden voldaan dient vooraf toestemming te worden verkregen van A/TRE en Brandweer Schiphol. Voor materialen waarvoor nog geen CE-markering vereist is of voor bestaande situaties, mag gebruik worden gemaakt van NEN 1775 en NEN 6066. In dat geval dient te worden voldaan aan brandvoortplantingsklasse T1 met een rookdichtheid 5,4 m -1. Druppelvorming in geval van brand is niet toegestaan, voorzover het materiaal is aangebracht boven een gedeelte van een vloer bestemd voor gebruik door personen. Indien niet aan voornoemde eisen kan worden voldaan dient vooraf toestemming te worden verkregen van A/TRE en Brandweer Schiphol. Zie toelichting onder 6.3 Eisen materialen. 6.3.8 Gordijnen Gordijnen dienen conform NEN EN ISO 6940 en 6941 een navlamduur van ten hoogste 15 seconden en een nagloeiduur van ten hoogste 60 seconden te hebben. In afwijking van paragraaf 6.3.7 geldt voor gordijnen bovenstaand voorschrift. Inhoudelijk komt dit voorschrift overeen met de eis uit de gemeentelijke bouwverordening. 6.4 Toxiciteit materialen In geval van brand en rook moet de bijdrage van het toegepaste materiaal aan de giftigheid van de rook tot een minimum beperkt worden. In het bijzonder geldt hier het toepassen van PVC vrije materialen en halogeen vrije kabels. De mate van giftigheid van rook bepaalt mede de mogelijkheden voor een veilige ontvluchting van personen. Er is echter op dit moment nog geen Nederlandse of Europese normering van kracht voor toxiciteit van rook die in geval van een brand vrijkomt, waardoor het hier gegeven voorschrift meer in algemene termen is verwoord. Het toepassen van PVC vrije materialen en halogeen vrije kabels zijn bekende methoden om de giftigheid van rook fors te beperken. Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 18 A/SSE/F

7 Installaties 7.1 Doel Binnen de brandbeveiliging worden vele verschillende soorten installaties toegepast. Elk van deze installaties heeft zijn eigen doel(en) en inzetgebied(en). Er kan in die zin dan ook weinig algemeens over worden gezegd behalve dan dat deze installaties beogen de brandveiligheid, in de breedste zin van het woord, te verhogen. Een typische brandbeveiligingsinstallatie is bijvoorbeeld een brandmeldinstallatie of een sprinkler installatie. Daarnaast zijn er nog installaties aanwezig in gebouwen die niet aangebracht zijn met als doel brandbeveiliging maar waar vanuit de doelstelling brandbeveiliging wel eisen aan gesteld dienen te worden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een luchtbehandelinginstallatie of bijvoorbeeld een lift. 7.2 Basisniveau installaties Voor het brandbeveiligingsniveau nieuwbouw worden de wettelijke voorschriften gegeven in het Bouwbesluit 2003 afdeling 2.7 (elektriciteit- en noodstroomvoorziening), afdeling 2.8 (verlichting) en afdeling 2.21 (bestrijding van brand). Voor de bestaande Terminal wordt het Bouwbesluit aangehouden, zoals dat per 1 januari 2003 luidde. Bij verbouw en nieuwbouw geldt het vigerende Bouwbesluit. Daarnaast gelden de voorschriften die zijn opgenomen in de bouwverordening van de gemeente Haarlemmermeer (o.a. brandmeldinstallatie en ontruimingsinstallatie). 7.3 Algemeen voorschrift installaties Voor alle binnen het Terminalcomplex toegepaste installaties geldt dat deze moeten voldoen aan de laatste versie van de NVBR-publicatie Brandbeveiligingsinstallaties, voorzover daar in deze Ontwerprichtlijn of in de Ontwerpgrondslagen Brandveiligheid Terminalcomplex niet specifiek van wordt afgeweken. De bekabelingen die benodigd zijn voor de elektriciteitvoorziening of de besturing van brandveiligheidinstallaties en installaties die een specifieke functie hebben in het geval van brand dienen functiebehoud te hebben. Voor de meeste installaties bestaan landelijke voorschriften, normen of richtlijnen. Deze zijn echter niet in alle gevallen uitputtend vanuit brandveiligheidsoogpunt. Dit is door de Nederlandse Vereniging voor brandweerzorg en Rampenbestrijding onderkend en deze heeft middels de publicatie van het boek Brandbeveiligingsinstallaties in deze leemte voorzien. Functiebehoud is veelal in betreffende normering van installaties geregeld. Des al niet te min geldt dit niet voor alle installaties. De nieuwste uitgave van Brandbeveiligingsinstallaties kan in deze vaak helderheid verschaffen. 7.4 Brandbeveiligingsinstallaties In deze paragraaf wordt aangegeven welke aanvullende eisen er aan brandbeveiligingsinstallaties worden gesteld. Daar waar wordt verwezen naar (NEN- )normen dient te worden uitgegaan van de door het Bouwbesluit 2003 voor nieuwbouw aangestuurde versie. Wanneer er een nieuwere versie beschikbaar is, zal per geval moeten worden overwogen of de laatste versie kan worden gevolgd. Gezien de bijzondere aard van het Terminalcomplex zijn soms aanvullingen op de standaard voorschriften noodzakelijk. Voor de brandbeveiligingsinstallaties zijn deze in dit aanvullende voorschrift gegeven. Doc.nr. 2002/A/BRW-01, versie 1.2 19 A/SSE/F