Losse bladen uit het zondenregister van ondeugende kinderen

Vergelijkbare documenten
Fidel en zijn kameraadjes

Een nieuw aardig prentenboek

Het boek met verrassingen

Piet de Smeerpoets, zijn berouw en bekeering

Stoute kinderen voor zoete kinderen

Van Alphen's ABC Boekje

bron Moeder Hubbard en haar hond. P.M. van der Made, Amsterdam 1860

Piet met de speen. Lize met de speen

De spreeuw en de musch

Het olifantenboekje. het eigenwijze Fantje. C.A. Leembruggen. Zie voor verantwoording:

Een aardig prentenboek met leerzame vertellingen

Het laatste aardige prentenboek

Dwergje Grapjas. G.L. Kroes. bron G.L. Kroes, Dwergje Grapjas. C. Misset, Doetinchem dbnl

De geschiedenis van de vijf biggetjes

Makkers en rakkers. Nel Ooievaar. bron Nel Ooievaar, Makkers en rakkers. 'De Vliegende Hollander', Utrecht ca dbnl

De drie beeren. bron exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: Ki 4304 De drie beeren. K.H. Schadd, Amsterdam 1869

Bennie's prentenboek

De eekhoorn kon niet slapen. Hij liep van zijn deur om zijn tafel heen naar zijn kast, bleef daar even staan, aarzelde of hij de kast zou opendoen,

Lucie en hare moeder

Fabelen en gedichtjes

"Afraid of the Dead ( The Escape ) Hoofdstuk 5"

Moeders bloemen. Agatha Snellen. bron Agatha Snellen, Moeders bloemen. Gebr. Kluitman, Alkmaar dbnl / erven Agatha Snellen

Voor Indigo en Nhimo Papahoorjeme_bw.indd :02

Een nieuw aardig prentenboek als vervolg op het beroemde kinderwerk 'Der Struwwelpeter'

De geschiedenis van een muis

De ontelbaren is geschreven door Jos Verlooy en Nicole van Bael. Samen noemen ze zich Elvis Peeters.

S.M. Bouman-van Tertholen

Broertje's boek. Maren Koster. bron Maren Koster, Broertje's boek. B. van Goor Zonen, Gouda z.j. [1919]

Liederenblad. Passie - Pasen. Hervormde Gemeente Bergambacht

Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 5 Bidden. H. Theobaldusparochie, Overloon

Jan Goedbloed te paard

Een nieuw lied, op de wonderlijke lotgevallen van een Haarlemsch weesmeisje in de Oost-Indiën.

rijm By fightgirl91 Submitted: October 17, 2005 Updated: October 17, 2005

Verloren grond. Murat Isik. in makkelijke taal

Roodkapje. Charles Perrault. bron Charles Perrault, Roodkapje. K.H. Schadd, Amsterdam dbnl

F. Starik leest Willem Kloos (De Langste Dag, 10 december 2010)

Het verloren lammetje

Televisie. binnenwerk_herrie 64 pagina s inclusief schutbladen_ indd 4

de zon schijnt altijd

OPGELEGDE TEKSTEN DERDE JAAR (EERSTE JAAR TWEEDE GRAAD) Drama

De geschiedenis van Keutje die niet wilde school gaan

Onze oude versjes. C. Spoor. bron C. Spoor, Onze oude versjes. H. Meulenhoff, Amsterdam dbnl


Orde van dienst Hervormde Gemeente te Sellingen

Nieuw AB boek naar een oud rijmpje en op een aardig wijsje

Het is de familieblues. Je kent dat gevoel vast wel. Je zit aan je familie vast. Voor altijd ben je verbonden met je ouders, je broers, je zussen.

Annemarie Bon. Er was eens. Zeven sprookjes om zelf te lezen. Met tekeningen van Sandra Klaassen

Om een of andere reden zijn ze daar allebei heel tevreden

Aan ied ren vinger één? Alleen spraak van Jodocus Ulevel, meêgedeeld door J.J. Cremer

De gebroeders Leeuwenhart

Hoofdstuk 14 Botsingen

De kleine wildebras. Th. Storm. Magda Stomps. Zie voor verantwoording:

Joep van Deudekom. 10 tegen 1. Tekeningen Michiel van de Vijver. Leopold / Amsterdam

Teksten van Wereldlichtjesdag 12 december Gedicht: Kaarsenlicht

Billie Ritchie en zijn ezel

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 7 Delen maakt blij. H. Theobaldusparochie, Overloon

Prent 1 : Klaslokaal. De kinderen zingen rond de kerstboom.

Mapje en Papje in het Hazenbosch

Er was eens een huis. En in dat huis woonde een heks...

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 4 De familie

OP het bord dat uit de sneeuw stak, stond:

Klein-Jantje en de kinderen van Modderstad

4 Heer, u hebt aan de mensen uw regels gegeven. Zo weet ik wat ik moet doen. 5 Ik wil leven volgens uw wetten, en dat volhouden, elke dag weer.

Hans Kuyper. F-Side Story. Tekeningen Annet Schaap. leopold / amsterdam

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken. Z.p. ca.

Het vrolijke prentenboek voor kinderen

De jongen die niet griezelen kon

Een Berbers dorp. Mijn zussen en ik mochten van mijn vader naar school. Meestal mochten alleen jongens naar school.

Een lied van mij voor jou - kinderen

Het berenboekje. bron Freddie Langeler, Het berenboekje. Hausemann & Hotte, Amsterdam ca dbnl erven Freddie Langeler

Sam en de Wonderolie Museum Catharijneconvent 2016

...een waargebeurd verhaal...

Aandoenlyke geschiedenis, voorgevallen te Edenburg, in het Duitsche Ryk

Morgen sta ik weer op

Het lam. Arna van Deelen

Asschepoester. Charles Perrault. bron Charles Perrault, Asschepoester. Van Holkema en Warendorf, Amsterdam dbnl

Roodkapje. Jacob Grimm en Wilhelm Grimm. bron Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Roodkapje. Van Holkema & Warendorf, Amsterdam 1905.

Kanjertraining uitleg van groep 7A


De doosjesboekjes. C.J. Kieviet. bron C.J. Kieviet, De doosjesboekjes. Scheltens en Giltay, Amsterdam dbnl

Zondag 5 maart 2017 Wijkgemeente De Drieklank CBS Het Kompas Schoolkerkdienst

Prentgeschenk voor kleine kinderen, om de getallen al spelende te leeren

De brave Hendrik. een leesboekje voor jonge kinderen. Nicolaas Anslijn Nz.

Heer ik kom tot u Heer, ik kom tot U, hoor naar mijn gebed. Vergeef mijn zonden nu, en reinig mijn hart.

Zie ginds komt de stoomboot

Bidden is praten vanbinnen met God

Spreekbeurt Dag. Oglaya Doua

De kleine draak vindt het drakenland Iris Kater. Vandaag wil ik jullie iets vertellen over een kleine draak.

Het leven van Max en z,n mama *week 11*

Ronny en het grote spinnenweb

Kluchtige tafereelen van Grootje Goedsloof met haar aardig hondje Blaf

Samen met Jezus op weg

Eh ja, zegt hij, dat kan ook.

Rianne haalt haar hand door Jochems haar terwijl ze naar de kamer loopt. Kijk eens wie we daar hebben? roept ze als ze uit het raam kijkt.

Mees Kees. Dit grote. doeboek is van. Naam. Straat Continent. Woonplaats Hemellichaam. Land. Melkweg. Pincode! Dat mag niet. Postcode dan?

Transcriptie:

Losse bladen uit het zondenregister van ondeugende kinderen Hopmanius bron. G.W. Tielkemeijer, Amsterdam z.j. [1859]. Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/hopm003loss01_01/colofon.htm 2004 dbnl

2 Cornelis de gulzigaard. De jongen die zijn lekkers Met niemand mededeelt, En 't liever in een hoekje Ter sluiks en gulzig eet; Zoo 'n jongen is niet waardig Dat hij één vriendje heeft. Men moet hem steeds vermijden, Die voor geen ander leeft. CORNELIS was een knaapje, Dat dikwijls lekkers kreeg; Doch dat hij voor zijn vriendjes Dan altijd maar verzweeg. Wel tienmaal in een uurtje Kroop 't ventje in een hoek, En altijd zat zijn mondje Besmeerd met stroop en koek Eens kreeg hij van zijn tante Een heerlijk stuk banket.

Och! geef mij ook een stukje? Vroeg buurman's kleine NET. CORNELIS zag het meisje Met gramme blikken aan, En sloop toen van haar henen Als had hij 't niet verstaan.

3 Hij slikte en hij hikte En smakte met den mond, Tot hem alleen door 't haasten Het oog vol tranen stond. Maar in 't verkeerde keelgat Schiet hem een kruimel taart... Hij krijgt een forsche hoestbui, Die niet heel gaauw bedaart. Hij trappelt van benaauwdheid, En werpt zich op den grond; Hij kan geen lucht meer krijgen, En gaapt met open mond.

Steeds hoest hij, en zijn aanzicht Wordt geel en blaauw en rood... En voor er hulp komt dagen, Is hij gestikt en - dood! Mijn vriendjes zijt nooit gulzig Deel meê, wat ik u raad; Of 't gaat u als CORNELIS, En dan - is het te laat.

4

5 Heintje de klikkespaan. Men hield niet veel van 't stille HEINTJE, Want HEINTJE was een klikkespaan, En altijd zeî hij aan den meester Wie van zijn vriendjes had misdaan. Hij had een groot getal gebreken, En was volstrekt geen deugdzaam kind. Een ieder had aan hem een hekel; - Hij werd door dier noch mensch bemind. Hij gigchelde altijd in zijn vuistje, Als hij Monsieur het lijstje gaf, Waarop hij méér dan trouw noteerde, Welk kind iets had verdiend tot straf. En daarom schuwden hem zijn vriendjes, En was ons HEINTJE steeds alleen. Wie zou met zulk een valschaard omgaan? - Hij werd gemijd door iedereen. Maar eens dat HEINTJE huiswaarts keerde, Nadat hij weder had geklikt, Gevoelde hij zijn tong verstijven, En werd zij plotseling verdikt.

6 Zij werd bij elken voetstap langer; De dokter kwam, maar wist geen raad; Want ach!die tong bleef steeds aan 't groeijen, Geen medicijn, hoe duur gaf baat. Ik beef en ril om het te zeggen; Maar na een week of wat toen hong Hem ellen, mijlen lang uit 't mondje Die kwade, vuile lastertong.

7 Bij elken stap viel hij er over, Zoodat hij naauwelijks kon gaan; En iedereen kan wel begrijpen, Dat zoo iets schrikklijk mal moet staan. En ieder wees hem met den vinger, Neen, met de beide handen aan; En zeide spottend tot den vreemdling: Kijk, daar is HEINTJE Klikkespaan.

8 Allerverschrikkelijkste geschiedenis van Pietje Hoogmoedig. De kleine PIET, een aardig kind, Werd om zijn leerzaamheid bemind, En wie den lieven jongen zag, Begroette hem met knik en lach. Maar ach! één groot gebrek had hij: - Hij was niet gansch van hoogmoed vrij. Had hij wet schoolwerk afgedaan, Dan ging hij voor den spiegel staan, En keek zoo lang in 't spiegelglas Tot hij er bijna blind van was. - Zijn Vader, die het dikwijls zag, Bestrafte hem wel dag aan dag; - Maar 't kwaad zat reeds te diep bij PIET Geworteld en - hij liet het niet.

Eens stond hij weder op een stoel, - Men raad gewis wel tot wat doel, - En vond zich zelf heel mooi en net. Wat had nu PIET een dolle pret! Hij boog zich meer en meer naar 't glas, Waarin zoo 'n lieve jongen was. Maar ach! verloor het evenwigt, En viel voorover met 't gezigt Vlak in den spiegel, die knak, knak! In meer dan duizend stukken brak......

9 Daar zat nu PIET tot aan zijn das In 't scherpe glas; En schreeuwde en gilde lang en luid: Ach, trek mij toch den spiegel uit! Gelukkig was Papa nabij, - Juist bij de kamerdeur stond hij. - Met Fik, den hond, Vloog hij terstond De kamer in, en bleek van schrik, Zag hij in d' eigen oogenblik Wat er met PIET Nu was geschied!...... Maar zonder noodeloos beraad, Zoo als op onderstaande plaat Heel duidelijk geteekend staat, Hielp hij zijn PIET dra uit den nood. - De jongen was van pijn half dood - Want de ooren vielen van zijn hoofd; Ook was hij van zijn neus beroofd; Zijn lippen gingen de ooren na... Etcetera! Etcetera!

11 Toen de arme PIET een' week of wat Te huis op bed gelegen had, Kwam hij voor 't eerst eens weêr op straat; - Maar ach! beklaagde zich te laat Zijn hoovaardij; - een jongenstroep Vervolgde hem met luid geroep. - En onze PIET Verkropte 't niet; - Maar werd zoo mager als een riet; En stierf een week of wat daarna, Tot groote smart van zijn Papa.

12 De Geschiedenis van den muurbekladder. Wilt naar dit lief, klein huisje kijken, Daar juist de schilders verw op strijken. Half rood, half wit, heel net en schoon. Zoo stelt het huisje zich ten toon.

14 Op eens komt Ernst, en welk een' schand. Hij trekt figuurtjes op den wand; Die deugniet, met zijn gekke kuren, Besmeert gestadig al de muren. Maar ziet! de schilder komt geloopen, En doet hem 't grapje duur bekoopen, Hij pakt den jongen bij zijn kop, En knijpt zijn oor, en slaat er op.

15 Hoe Ernst ook schreeuwt, hij houdt hem vast, En neemt zijn groote schilderkwast, En doopt hem in zijn' pot met groen, En smeert den knaap van haar tot schoen. Zijn heele aangezigt was groen, Zijn buisje en zijn broek was groen, En wie of ook den jongen zag, Begon te schateren van lach. -

16 Waanwijze Miet. Een leergierig, leerzaam kind Wordt door iedereen bewind; Doch een kind, dat weinig weet En de kleinste les vergeet, Steeds met menschen medepraat, Wordt door iedereen gehaat. Zulk een waanwijs kind was MIET. Vlijtig leeren deed zij niet; Dommer was zij dan de Kat, Die steeds aan haar zijde zat. Altijd had zij 't hoogste woord En sprak zonder denken voort. Als Mama gezelschap had, En men sprak van dit of dat, Dan was MIETJE weldra klaar Met haar leelijk: 't is niet waar! En zij babbelde steeds voort; - Niemand kwam er meer aan 't woord.

Foei! Zei Pa, mijn kleine MIET, Foei, die wijsheid past u niet. Houdt u met uw lessen op; Speel, na 't leeren met uw pop. 't Kind dat alles weten wil, Draagt weldra den Reuzen-bril!

17 En zoo waar het is geschied, Dat der kleine wijze MIET, Toen zij neêr lag in haar bed - Snel een bril werd opgezet, Die zóó vast op 't neusje zat, O zóó vast, als 'k weet niet wat! Nooit ging hij er weder af. - Dat had MIETJE tot haar straf! Kindertjes wilt gij een raad? Volgt dan MIET niet na in 't kwaad. Die naar raad niet luist'ren wil, Draagt ook gaauw den Reuzen-bril.

18 Ontzettende geschiedenis van Jaap, die iedereen onverwacht verschrikken deed. Het was voor JAAP de grootste pret. Zijn broertjes, zusjes en NANET. De fransche kamenier - Papa, Mama, de meid, etcetera, Te laten schrikken waar hij kon Dat was volstrekt niet lief; 't begon Een ieder te vervelen; doch De kleine JAAP, ach! deed het toch Soms zat hij uren in een kast; En kwam de meid er met een last Van keukengoed bedaard voorbij, Dan sprong JAAP voor den dag, tot zij Van louter schrik in d'eigen stond Den boel liet vallen op den grond. Dat was een vreugd! doch Kees de hond Zat op en schudde met den kop; Hij blafte treurig: JAAP pas op! Dat loopt met u verkeerd eens af; Gij weet op kwaad volgt altijd straf. Eens kroop hij weder in een kist, Heel op den zolder, om door list Een ieder, die naar boven kwam

19 Te laten schrikken; maar, ram! plam! Daar slaat het zware deksel digt En valt in 't slot door eigen wigt!... Daar zat nu JAAP gevangen! o, Hij gilde, bonsde en trapte zoo! Maar ach, geen mensch vernam zijn stem, Neen, niemand, niemand hoorde hem. Aan tafel miste men den knaap; Men zocht door 't gansche huis naar JAAP. Doch wat men ook doorzoeken liet, Slechts op den zolder kwam men niet. Een dag ging om, een week voorbij; Nog vroeg men droevig: Waar is hij? - Men telde weken bij 't dozijn; Van JAAP zag men helaas geen schijn! Een jaar vervloog - 't was Kees de hond, Die toen de kist op zolder vond. Hij krabt aan 't deksel met den poot, Tot men haar eindelijk ontsloot.

21 Men vond een pet, een zwarte das; Een hes, een broek, een hoopje asch; Daarbij wat beendren en een tol, Een kleinen zak met knikkers vol. - Dat was het overschot van JAAP; Zóó kwam hij aan zijn end, de knaap!

23 Mietje de nagelbijtster. Hebt gij dat meisje niet gekend, Dat altijd op haar nagels beet, En steeds aan zeere vingers leed? Nu heeft zij dat gebrek ontwend. Toen noch verzoek, noch strenge straf, Zoo streng als het slechts mooglijk was, Het eigenzinnig kind genas, Of in het minst verandering gaf, Toen kwam de smid van d' overkant, En greep het spartlend meisje aan, Voor dat het op den loop kon gaan. Hij had een nijptang in de hand. En daarmeê trok de zwarte man Haar tot een welverdiende straf De nagels van de vingers af; De pijn... 'k zeg liefst geen woord er van. Zij moest terstond naar bed gebragt;

Zij kermde droevig dag en nacht: Wat was ik een ondeugend kind! En schreide schier haar oogjes blind. Maar toen zij weêr genezen was, Toen gaf zij Pa en Moê een zoen, En zeî: Ik zal het nooit weêr doen. Dat lief en braaf van MIETJE was.

24 Hoe ongehoorzame kindertjes gestraft worden. Vader liet zijn huis verbouwen, Want het zag er leelijk uit; Jan, zijn zoon, vond dat heel aardig; 't Was een pretje voor den guit. Maar Papa zeî aan den jongen, Dat, als 't volk was heengegaan, JANTJE niet, als naar gewoonte, Op de ladders zou gaan staan. JANTJE leî zijn hand op 't hartje, Hief zijn blikje vroom omhoog. 'k Zal 't niet doen Pa! - Zei hij ernstig, Maar - het kleine JANTJE loog. Want toen Vader eens ging wand'len, En ook Moê was uitgegaan, Klom hij schielijk op de ladder, Die het volk had laten staan.

Doch de ladder stond niet stevig; JAN beklom die keer op keer, Maar daar glijdt ze - JAN springt neder, En - komt op zijn hakken neêr.

25 Door den schok was 't hoofd van JANTJE Heelemaal in 't lijf gezakt; En zijn welgemaakte beentjes Schenen ook als afgehakt. MIE de Poes en PIET het vinkje Riepen beiden: dat is erg! Nu is 't vroeger mooije JANTJE Een afschuwelijke dwerg! Toen zijne Ouders wederkeerden, Gilde hij van puur verdriet; Maar zijn Vader zeide koeltjes: Neen, die dwerg is JANTJE niet. Moe zeî dito van 's gelijken, En zij bragten hem op straat; Aklig stond hij daar te jamm'ren, Maar nu kwam berouw te laat. Nu moet hij zijn volgend leven Beed'len om een stukje brood... O! dat ongehoorzaam wezen, Brengt veel kindertjes in nood!

26 Daan de knorrepot. Een afschrikwekkend voorbeeld voor alle kinderen, die bij de minste straf een hoofdje toonen. Krijgen kindren somtijds straf, O, zij moeten dan niet pruilen, 't Hoofdje toonen, uren huilen; Moeder kust het immers af! Ouders straffen als het moet; Maar het doet hun leed aan 't harte En 't veroorzaakt hun dus smarte, Als hun lieveling misdoet. Daarom, hebt gij iets misdaan, Draag uw straf dan heel gelaten; Morren zal u toch niet baten; 'k Weet het van dien stouten DAAN. Ja die DAAN, dat was een kind!... Altijd was hij ontevreden; Steeds aan 't pruilen zonder reden, Werd hij door geen mensch bemind. Mogt hij soms door eigen schuld Slechts de minste straf verdienen; Dan aan 't pruilen, dan aan 't grienen... DAANTJE had geen zier geduld. Door dat pruilen en gemok, Zwol zijn hoofd en bleef aan 't zwellen, 't Werd - zoo liet ik mij vertellen - Grooter dan de torenklok!

27 't Groeit nog steeds bestendig aan; 't Wordt zoo zwaar reeds, dat de jongen Die eens vrolijk heeft gesprongen, Nu geen voetstap meer kan gaan. Daarom vriendjes, denk er aan: Krijgt gij soms eens lust in 't huilen, Voelt ge trek in knorrig pruilen, Loop dan eerst eens naar vriend DAAN.