HARMONISATIEBUREAU VOOR DE INTERNE MARKT (MERKEN, TEKENINGEN EN MODELLEN) Kamers van beroep BESLISSING van de derde kamer van beroep van 18 februari 2013 In zaak R 595/2012-3 A.C.J. Ammerlaan Brejeland 17 NL-1602 KZ Enkhuizen Nederland Aanvrager/Appellant vertegenwoordigd door Monica Leenders, Brejeland 17, NL-1602 KZ Enkhuizen, Nederland BEROEP betreffende Gemeenschapsmodel nr. 1943283-0001 DE DERDE KAMER VAN BEROEP bestaande uit Th. M. Margellos (voorzitter), H. Salmi (rapporteur) en E. Fink (lid) Griffier: P. López Fernández de Corres neemt de navolgende Procestaal: Nederlands
2 Beslissing Beknopt overzicht van de feiten 1 Op 6 november 2011 heeft A.C.J. Ammerlaan (hierna te noemen: aanvrager ) een aanvrage ingediend voor inschrijving van het model voor de volgende waren van Locarno-klasse: Klasse 1-02: groente en fruit 2 Op 9 november 2011 heeft de onderzoekster aanvrager meegedeeld dat het model niet voldeed aan de definitie van een model overeenkomstig artikel 3, onder a), VGM, omdat een levende plant of de vruchten ervan niet als een voortbrengsel worden beschouwd, d.w.z. als een op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigd voorwerp overeenkomstig artikel 3, onder b), VGM. 3 Op 27 december 2011 heeft aanvrager zijn opmerkingen ingediend. Hij stelt het volgende: De hartvormige tomaat is het resultaat van een arbeidsintensief proces. De tomaten die uit dit proces voortkomen zijn identiek aan elkaar en zien eruit zoals weergegeven in het bovenstaande punt 1.
3 Een vrucht kan als voortbrengsel worden beschouwd omdat deze is vervaardigd volgens een ambachtelijk proces waarbij het resultaat altijd hetzelfde is. In artikel 3, onder a), VGM, wordt niet bepaald dat het voortbrengsel geen levend voorwerp mag zijn. De bescherming heeft betrekking op het uiterlijk van de waar dat resulteert uit de kenmerken van deze waar. Het Bureau heeft een meloen als model geregistreerd (Gemeenschapsmodel nr. 549951) 4 Op 13 januari 2012 heeft de onderzoekster een beslissing genomen (hierna 'de bestreden beslissing' genoemd) waarin zij aanvrager heeft meegedeeld dat het model na herbeoordeling van de aanvraag niet voldeed aan de definitie van een model overeenkomstig artikel 3, onder a), VGM, omdat een levende plant of de vruchten ervan niet als een voortbrengsel worden beschouwd, d.w.z. als een op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigd voorwerp overeenkomstig artikel 3, onder b), VGM. 5 Op 11 maart 2012 heeft de aanvrager een beroepschrift ingediend tegen de bestreden beslissing. De uiteenzetting van de gronden van het beroep is op dezelfde datum ingediend. 6 Het beroep werd met het oog op herziening naar de onderzoekster gestuurd en werd aan de kamer voorgelegd op 23 april 2012. Gronden van het beroep 7 De aanvrager verzoekt de kamer de modelaanvraag te accepteren. Zijn argumenten zijn als volgt samengevat: Er staan een aantal octrooien op mijn naam; kenmerkend voor mijn uitvindingen is dat hierin bestaande kennis en technieken op een andere manier worden toegepast, wat resulteert in unieke toepassingen en producten. Het ingediende model is uniek, en is een op industriële, ambachtelijke wijze vervaardigd voorwerp. Door het model niet te accepteren houdt het Bureau geen rekening met de technologische ontwikkelingen in de mondiale landbouwsector. Het Bureau hield hier wel terecht rekening mee bij zijn toetsing van een meloen als model (nummer 549951). Bij de techniek van aanvrager wordt geen gebruikgemaakt van een mal om de tomaat de gewenste vorm te geven; het model zit in de vrucht zelf, wat de bedrijfstak in kwestie groot economisch voordeel oplevert. Ons model heeft geen gevolgen voor de wereldwijde basisvoedselvoorziening.
4 Acceptatie van ons model bevordert de innovatie. Motivering 8 Het beroep voldoet aan de artikelen 56 en 57 VGM en artikel 34 UVGM. Het is derhalve ontvankelijk. 9 In artikel 3, onder a) en b), VGM wordt bepaald: In deze verordening wordt verstaan onder: a) "model": de verschijningsvorm van een voortbrengsel of een deel ervan, die wordt afgeleid uit de kenmerken van met name de lijnen, de omtrek, de kleuren, de vorm, de textuur en/of de materialen van het voortbrengsel zelf en/of de versiering ervan; b) "voortbrengsel": elk op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigd voorwerp, met inbegrip van onder meer onderdelen die zijn bestemd om tot een samengesteld voortbrengsel te worden samengevoegd, verpakkingen, uitvoering, grafische symbolen en typografische lettertypen, doch niet computerprogramma's. 10 In artikel 47, lid 1, VGM wordt bepaald: 1. Indien het Bureau bij zijn onderzoek overeenkomstig artikel 45 bemerkt dat het model waarvoor bescherming wordt aangevraagd a) niet overeenstemt met de omschrijving van artikel 3, onder a), of ( ), wijst het de aanvrage af. 11 De kamer is van mening dat levende organismen als zodanig geen 'voortbrengselen' zijn, dat wil zeggen dat zij geen op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigde voorwerpen zijn. Een model dat het uiterlijk heeft van een tomaat in zijn natuurlijke staat, zoals het geval is bij het bestreden model, moet in principe worden afgewezen. Zelfs als de betreffende vorm afwijkt van die van een gewone tomaat, wijst niets erop dat de vorm resulteert uit een industriële of handmatige bewerking van de tomaat en niet uit een speciaal plantenras. 12 Bovendien, zelfs als het uiterlijk van de tomaat daadwerkelijk uniek zou zijn, zoals aanvrager beweert, maar niet staaft met bewijsmateriaal, zou dit niet betekenen dat hieruit volgt dat het aangevraagde bestreden model een op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigd voorwerp is overeenkomstig artikel 3, onder b), VGM en geregistreerd dient te worden. 13 Voor wat betreft de verwijzing van aanvrager naar zijn octrooien en de technologische ontwikkelingen in de mondiale landbouwsector wijst de kamer erop dat 'octrooirechten' net als 'rechten inzake plantenrassen' niet onder de verordening betreffende Gemeenschapsmodellen vallen.
5 14 Voor zover aanvrager verwijst naar een geaccepteerd model van een meloen benadrukt de kamer dat zij niet gebonden is aan een enkele uitspraak van een instantie in eerste aanleg. 15 Het innovatieargument van aanvrager en de bewering dat het model geen gevolgen heeft voor de wereldwijde basisvoedselvoorziening is niet relevant voor de vaststelling of het bestreden model voldoet aan de definitie van een model overeenkomstig artikel 3, onder a), VGM. 16 In het licht van het bovengenoemde is de kamer het eens met de onderzoekster dat het bestreden model niet voldoet aan de definitie van een model overeenkomstig artikel 3, onder a), VGM. De onderzoekster heeft de modelaanvraag derhalve terecht afgewezen op grond van artikel 47, lid 1, VGM. 17 Het beroep wordt dientengevolge verworpen.
6 Uitspraak Op deze gronden beslist als volgt: DE KAMER Het beroep wordt verworpen. Th. M. Margellos H. Salmi E. Fink Griffier: P. López Fernández de Corres