Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Aangenomen definitieve versie van 23 maart 2010

Vergelijkbare documenten
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Overzicht wetten en enkele specifieke wetsartikelen

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (incl. wijzigingen Invoeringswet)

Wet van 20 oktober 2006, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening (Wet ruimtelijke ordening)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

1 van :17

MONUMENTENVERORDENING GEMEENTE HAARLEMMERMEER 2004


Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wet van 20 oktober 2006, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening (Wet ruimtelijke ordening)

2. Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wetsvoorstel algemene bepalingen omgevingsrecht

Ontwerpbesluit omgevingsrecht

Erfgoedverordening gemeente Houten

Wijziging van de Mijnbouwwet (aanpassing van het vergunningsstelsel voor opsporen en winnen van aardwarmte)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Deze compare van de Wabo gaat uit van de tekst van de Wabo van 1 januari 2014 vergeleken met de tekst van de Wabo van 1 januari 2013.

Afdeling bestuursrechtspra^j

Deze compare is gemaakt op 15 januari Bij het opstellen is gebruik gemaakt van de teksten zoals gepubliceerd op wetten.overheid.nl.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Besluit omgevingsrecht (Bor)

Erfgoedverordening Nissewaard 2016

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Erfgoedverordening Roosendaal 2017

3 december 1992, houdende plaatsing in het

INHOUDSOPGAVE. Voorwoord bij de derde druk /V. Lijst van afkortingen / XIII. HOOFDSTUK 1 Inleiding /1

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken en bijlagen deel uitmaken van de vergunning.

De raad van de gemeente Grave

Erfgoedverordening Boxtel 2010

Register bij het Ondermandaatbesluit Wabo-bevoegdheden stadsdeelsecretaris Nieuw-West

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wet van 29 augustus 1991 tot herziening van de Woningwet

Januari-concepten Bor en Mor

Hoofdstuk 1. Algemeen

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 16 januari 2004, nr ;

Regelgeving ten aanzien van de verstrekking en het beheer van geofysische gegevens verkregen in het kader van mijnbouwkundige activiteiten

Gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders d.d. 22 november 2006, nr.

* *

Leges dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/ omgevingsvergunning

Voorontwerp Besluit en Ministeriële regeling omgevingsrecht

Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 6 november 2017 tot vaststelling van de Erfgoedverordening Noord-Holland 2017

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland; Hoofdstuk II Beschermde monumenten. Monumentenlijst en plaatsing. Provinciale Staten van Noord-Holland;

MONUMENTENVERORDENING 2006

Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht)

Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1 Begripsbepalingen

Erfgoedbeleid Ridderkerk. Archeologieverordening Ridderkerk 2013

Bouwverordening Gemeente Drimmelen 2016

Bouwen en ontwikkelen met de Wabo

Wetgeving Gebiedsontwikkeling 2011

(ONTWERP) OMGEVINGSVERGUNNING

1. In te trekken de Erfgoedverordening 2013 gemeente Bronckhorst. 2. Vast te stellen de Erfgoedverordening 2018 gemeente Bronckhorst.

VERORDENING. De raad van de gemeente Terneuzen; gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d.

Erfgoedverordening Amsterdam

De Provinciale Monumentenverordening Noord-Holland 2010 wordt als volgt aangepast:

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Nr.: 9.4 Onderwerp: Erfgoedverordening gemeente Lopik gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.

Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning

zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 22 juni 2010, nr b2; BESLUIT:


Roger Vermeulen, projectleider Wabo. Wabo procedures

Wijziging tarieventabel leges

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 23 november 2010, Nr. SO/2010/482366;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Artikel 2. Het gebruik van het monument Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

het oprichten van een appartementengebouw Onyxdijk 167 te Roosendaal

CONCEPT-INVOERINGSWET WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT

Overzicht reikwijdte omgevingsvergunning

Compare Hoofdstuk 12 Toetsversie Hoofdstuk 12 Wetsvoorstel

Weigering omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning UV/

Beleidsregels intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen gemeente Utrechtse Heuvelrug.

WABO EN DE NIEUWE WET RUIMTELIJKE ORDENING

p. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Gemeente Tilburg Monumentenverordening gemeente Tilburg Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling

Sector Concernbeleid, Ondersteuning en Advies. gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 21 september 2010, kenmerk ;

H E E R H U G O W >\ /\ R D

8 juli 2014 Mevrouw B. Bartelds mei 2013 Projectomgevingsvergunning

Leges: bouwactiviteiten : 6.291,00 buitenplanse afwijking (bouw/aanleg) Wabo art 2.12 lid 1 onder a 3o : 4.917,00

DE RAAD VAN DE GEMEENTE VOORST;

* *

Overzicht reikwijdte omgevingsvergunning

[ONTWERP] Omgevingsvergunning UV 31844

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 18 mei 2010; eerste wijziging van de tarieventabel behorende bij de legesverordening 2010.

Legesverordening 2011 TARIEVENTABEL BEHORENDE BIJ DE LEGESVERORDENING 2011 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1 VAN DEZE VERORDENING

gemeente Katwijk: Koningin Julianalaan 3, 2224 EW Katwijk, Postbus 589, 2220 AN Katwijk, website:

Erfgoedverordening Tynaarlo 2010

Gelet op artikel 2.33, tweede lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Hoofdstuk 5. Bestuursrechtelijke handhaving Algemene bepalingen

Wijzigingsverordening tot 10 e wijziging van de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2000

Titel 2 Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/ omgevingsvergunning

Gelet op hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn wij bevoegd om op deze aanvraag te beslissen.

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte documenten.

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, kennis genomen hebbende van de punten uit de voorbereidende vergadering op 20 januari 2015

BOUWVERORDENING DOETINCHEM 2007, 14 e wijziging

Transcriptie:

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Aangenomen definitieve versie van 23 maart 2010 (incl. wijzigingen 19-1-2010 wetsvoorstel Invoeringswet Wabo 31 953) (incl. Wet bestuurlijke lus Awb Stb.2009, 570) (incl. Aanpassingswet dienstenrichtlijn Stb.2009, 616) (incl. wetsvoorstel Crisis- en herstelwet 32 127) (incl. wetsvoorstel kleine wijzigingen wetten VROM 32 277) (incl. aanverwante wetgeving) (incl. aantekeningen) 26/3/2010 NS Versie 4 INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN blz.2 1.2 Overgangsrechtelijke bepalingen blz.6 HOOFDSTUK 2. DE OMGEVINGSVERGUNNING blz.19 2.1. Verbodsbepalingen, bevoegd gezag, gefaseerde en revisievergunning blz.19 2.2. De aanvraag om een omgevingsvergunning blz.24 2.3. De beoordeling van de aanvraag blz.26 2.4. De omgevingsvergunning blz.38 2.5. Advies en verklaring van geen bedenkingen blz.39 2.6. Wijziging en intrekking van de omgevingsvergunning blz.40 2.7. Aanwijzingen aan het bevoegd gezag blz.44 HOOFDSTUK 3. VOORBEREIDINGSPROCEDURES blz.45 3.1. Algemene bepalingen over de totstandkoming van de beschikking op de aanvraag om een Omgevingsvergunning blz.45 3.2. De reguliere voorbereidingsprocedure blz.50 3.3. De uitgebreide voorbereidingsprocedure blz.51 3.4. Procedures voor wijziging en intrekking van de omgevingsvergunning blz.56 3.5. Coördinatie met de voorbereiding van beschikkingen krachtens artikel 6.2 van de Waterwet blz.57 HOOFDSTUK 4. FINANCIËLE BEPALINGEN blz.61 4.1. Financiële zekerheid blz.61 4.2. Vergoeding van kosten en schade blz.61 HOOFDSTUK 5. BESTUURSRECHTELIJKE HANDHAVING blz.63 5.1. Algemene bepalingen blz.63 5.2. Afstemming en coördinatie in het belang van een doelmatige handhaving blz.64 5.3. Aanwijzing ambtenaren met toezichthoudende of opsporingsbevoegdheden blz.66 5.4. Bestuursdwang, last onder dwangsom en intrekking van een vergunning of ontheffing blz.69 5.5. Vorderingsbevoegdheid van Onze betrokken Minister blz.71 5.6. Verhaal van kosten blz.72 HOOFDSTUK 6. INWERKINGTREDING BESCHIKKINGEN EN RECHTSBESCHERMING blz.73 HOOFDSTUK 7. VERDERE BEPALINGEN blz.80 HOOFDSTUK 8. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN blz.82 Thorbecke 1

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN Artikel 1.1 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: Activiteit: activiteit als bedoeld in artikel 2.1 (grondslag), eerste lid (bouwactiviteit), of 2.2 (de aanvragen geregeld in gemeentelijk en provinciale verordeningen); Afvalstoffen: afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, van de Wet milieubeheer; Beheersverordening: beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38, (beheersverordening) van de Wet ruimtelijke ordening die van toepassing is op de plaats waar de activiteit wordt of zal worden verricht; beschermd monument (Rijksmonument): beschermd monument als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Monumentenwet 1988, met uitzondering van een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1, onder c, van die wet; beschermd stads- of dorpsgezicht: beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1, onder g, van de Monumentenwet 1988; beste beschikbare technieken: voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die kosten en baten in aanmerking genomen economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld; bestemmingsplan: bestemmingsplan, provinciaal inpassingsplan of rijksinpassingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening dat van toepassing is op de plaats waar de activiteit wordt of zal worden verricht en de krachtens dat plan gestelde nadere eisen; bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning; bouwen: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten; bouwverordening: bouwverordening als bedoeld in artikel 8 van de Woningwet; exploitatieplan: plan als bedoeld in artikel 6.12 (grondexploitatie), eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening; gevaarlijke afvalstoffen: gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer; gpbv-installatie: installatie als bedoeld in bijlage 1 van richtlijn (EG) nr. 2008/1 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 24), naar de tekst zoals deze bij die richtlijn is vastgesteld; inrichting: inrichting, behorende tot een categorie die is aangewezen krachtens het derde lid; inspecteur: als zodanig bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaar; mijnbouwwerk: mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 1, onder n, van de Mijnbouwwet; omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 2.1 (grondslag) of 2.2 (de aanvragen geregeld in gemeentelijk en provinciale verordeningen); Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; project: project als bedoeld in artikel 2.1 (grondslag), eerste lid, of 2.2(de aanvragen geregeld in gemeentelijk en provinciale verordeningen); slopen: geheel of gedeeltelijk afbreken; Verklaring: verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid (vvgb); Voorbereidingsbesluit: besluit waarbij toepassing is gegeven aan artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening; wijzigen van voorschriften van een omgevingsvergunning: wijzigen, aanvullen of intrekken van voorschriften die aan een omgevingsvergunning zijn verbonden of alsnog verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning. 2. Met betrekking tot de betekenis van de begrippen gevolgen voor het milieu en bescherming van het milieu in deze wet en de daarop berustende bepalingen is artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing. 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden categorieën inrichtingen aangewezen als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid (afvalstoffen), van de Wet milieubeheer, waarvan het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben moet worden onderworpen aan een voorafgaande toetsing, gezien de aard en de omvang van de nadelige gevolgen die de inrichtingen voor het milieu kunnen veroorzaken. Bij de maatregel worden als categorie in ieder geval aangewezen de inrichtingen waartoe een gpbv-installatie behoort. Artikel 1.1 van de Wet milieubeheer 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: afvalstoffen: alle stoffen, preparaten of producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen; Thorbecke 2

Artikel 3.7 van de Wet ruimtelijk ordening 1.De gemeenteraad kan verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid. 2.Bij het voorbereidingsbesluit wordt bepaald voor welk gebied het geldt en met ingang van welke dag het in werking treedt. 3.Om te voorkomen dat een bij het voorbereidingsbesluit aangewezen gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan te geven bestemming, kan artikel 3.3 overeenkomstig worden toegepast. 4.Om te voorkomen dat een bij een voorbereidingsbesluit aangewezen gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van een daaraan bij het plan te geven bestemming, kan bij het besluit tevens worden bepaald dat het verboden is het gebruik van daarbij aangewezen gronden of bouwwerken te wijzigen. Hierbij kan mede worden bepaald dat burgemeester en wethouders binnen bij het besluit te geven regels van het verbod ontheffing kunnen verlenen. 5.Een voorbereidingsbesluit vervalt, indien niet binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan een ontwerp voor een bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Een voorbereidingsbesluit vervalt tevens op het tijdstip waarop het bestemmingsplan ter voorbereiding waarvan het besluit is genomen, in werking treedt. 6.In afwijking van het vijfde lid, eerste volzin, vervalt een voorbereidingsbesluit voor zover het een gebied betreft dat is begrepen in een projectbesluit waarbij toepassing is gegeven aan artikel 3.13, tweede lid, indien niet binnen de bij dat projectbesluit genoemde termijn een ontwerp voor een bestemmingsplan waarbij dat projectbesluit is ingepast, ter inzage is gelegd. 7.Een voorbereidingsbesluit wordt bekendgemaakt door ter inzage legging van dit besluit. Artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Van het voorbereidingsbesluit wordt tevens mededeling gedaan in de Staatscourant en voorts langs elektronische weg. 8.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling van het voorbereidingsbesluit. Artikel 3.38 van de Wet ruimtelijk ordening 1. Onverminderd de gevallen waarin bij of krachtens wettelijk voorschrift een bestemmingsplan is vereist, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1 voor die delen van het grondgebied van de gemeente waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien, in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening vaststellen waarin het beheer van dat gebied overeenkomstig het bestaande gebruik wordt geregeld. De kennisgeving van een besluit tot vaststelling van een beheersverordening geschiedt tevens langs elektronische weg. 2. De verordening wordt in elk geval binnen tien jaar na de vaststelling herzien. Artikel 3.1, vierde lid, en vijfde lid, eerste en tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing. 3. Om overeenkomstig de verordening bestaand gebruik te handhaven en te beschermen kan bij de verordening worden bepaald dat het verboden is om binnen daartoe aangegeven gebied zonder, of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders: a. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren; b. bouwwerken te slopen. 4. Bij de verordening kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van bij de verordening te geven regels ontheffing kunnen verlenen van bij de verordening aan te geven regels. De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen ontheffing naar voren te brengen. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling en nadere regels omtrent de inhoud van de verordening. 6. Afdeling 3.4, met uitzondering van de artikelen 3.17 en 3.18, tweede lid, onder c, en derde lid, onder e, is op het in de verordening begrepen gebied van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor bestemmingsplan of bestemmingsplan, een projectbesluit daaronder begrepen, telkens wordt gelezen: verordening. Artikel 6.12 van de wet ruimtelijk ordening 1. De gemeenteraad stelt een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. 2. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, een projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien: a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is; b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4, onderscheidenlijk 5, niet noodzakelijk is, en c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is. 3. De gemeenteraad kan de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a, of bij een besluit als bedoeld in artikel 3.10, vierde lid, delegeren aan burgemeester en wethouders. 4. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld en bekendgemaakt met het bestemmingsplan, de wijziging, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, het projectbesluit of het besluit, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, waarop het betrekking heeft. 5. De gemeenteraad kan in samenwerking met de raden van aangrenzende gemeenten een intergemeentelijk exploitatieplan vaststellen. Burgemeester en wethouders van deze gemeenten leggen het vastgestelde plan Thorbecke 3

gelijktijdig ter inzage. In afwijking van artikel 3.8, derde lid, vangt de in dat lid genoemde termijn aan na vaststelling van het exploitatieplan door alle betrokken gemeenteraden. 6. Bij een exploitatieplan kan worden bepaald dat het verboden is bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren totdat voor de betreffende gronden een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, in werking is getreden. Bij het exploitatieplan kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van dit verbod. Artikel 1 van de Monumentenwet 1988 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; b. monumenten: 1. alle vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde; 2. terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1; c. archeologische monumenten: de monumenten, bedoeld in onderdeel b, onder 2; d. beschermde monumenten: onroerende monumenten welke zijn ingeschreven in de ingevolge deze wet vastgestelde registers; e. kerkelijke monumenten: onroerende monumenten welke eigendom zijn van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en welke uitsluitend of voor een overwegend deel worden gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging; f. stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden; g. beschermde stads- en dorpsgezichten: stads- en dorpsgezichten die door Onze minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als zodanig ingevolge artikel 35 van deze wet zijn aangewezen, met ingang van de datum van publicatie van die aanwijzing in de Nederlandse Staatscourant; h. het doen van opgravingen: het verrichten van werkzaamheden met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten, waardoor verstoring van de bodem optreedt; i. de Raad: de Raad voor cultuur, bedoeld in artikel 2a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid. Artikel 8 van de Woningwet 1.De gemeenteraad stelt een bouwverordening vast, die uitsluitend de voorschriften, bedoeld in het tweede tot en met zesde lid, bevat. 2.De bouwverordening bevat voorschriften omtrent: a. het gebruik van woningen, woonketen, woonwagens, andere gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en standplaatsen, waaronder in elk geval zijn begrepen voorschriften met betrekking tot: 1. de beschikbaarheid van drinkwater en energie; 2. de reinheid; 3. het bestrijden van schadelijk of hinderlijk gedierte; 4. de brandveiligheid en 5. voor zover het woningen, woonketen of woonwagens betreft, het aantal personen dat in een dergelijk gebouw mag wonen; b. het gebruik van open erven en terreinen en de staat, waarin deze zich moeten bevinden; c. het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem; d. het slopen, waaronder begrepen voorschriften omtrent selectief slopen; e. de wijze van inrichting en indiening van een aanvraag om woonvergunning als bedoeld in artikel 60; f. de overdraagbaarheid van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, en van een woonvergunning als bedoeld in artikel 60; g. het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden, waaronder in elk geval zijn begrepen voorschriften met betrekking tot: 1. de veiligheid op de bouw- of sloopplaats; 2. de tijdstippen waarop met het bouwen of het slopen mag worden en wordt begonnen; 3. de tijdstippen waarop met het bouwen of het slopen moet zijn begonnen en het bouwen of het slopen moet zijn beëindigd, alsmede de wijze van gereed melding van het bouwen of het slopen; 4. de termijn gedurende welke het bouwen of het slopen ten hoogste mag stilliggen; 5. bescheiden die op de bouw- of sloopplaats aanwezig moeten zijn; 6. opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen, die met betrekking tot het bouwen of het slopen noodzakelijk zijn en 7. het tijdstip en de wijze van overleggen van kwaliteitsverklaringen en van nadere gegevens met betrekking tot de installaties voor drinkwater en energie. 3.De voorschriften, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, hebben uitsluitend betrekking op bouwwerken: a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven, b. voor het bouwen waarvan een reguliere bouwvergunning is vereist, met uitzondering van bouwwerken die naar aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk voor het bouwen waarvan op grond van artikel 43 geen bouwvergunning is vereist of een geval als bedoeld in artikel 44, tweede lid, en c. 1. die de grond raken, of 2. ten aanzien waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd. 4.De voorschriften, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, hebben in elk geval betrekking op: a. het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem; b. aard en omvang van het onderzoek, en Thorbecke 4

c. inrichting van het op te stellen onderzoeksrapport. 5.De bouwverordening kan voorschriften bevatten van stedenbouwkundige aard. Tot die voorschriften kunnen behoren voorschriften met betrekking tot: a. de wegen waaraan mag worden gebouwd; b. de rooilijnen, en c. de plaatsing van bouwwerken ten opzichte van elkaar, mede uit het oogpunt van bereikbaarheid van die bouwwerken. 6.De bouwverordening bevat tevens voorschriften omtrent de samenstelling, inrichting en werkwijze van de welstandscommissie. Zij kan bepalen dat er in plaats van een welstandscommissie een stadsbouwmeester wordt aangesteld, in welk geval de bouwverordening voorschriften bevat over de rol en de functie van de stadsbouwmeester. Voorts kan de bouwverordening nadere voorschriften bevatten omtrent de verslagen, bedoeld in de artikelen 12b, derde lid, en 46, negende lid. 7.Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in de bouwverordening voorschriften worden gegeven omtrent andere onderwerpen dan die, genoemd in het tweede, vijfde en zesde lid. 8.Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter bevordering van eenheid in de bouwverordeningen regelen worden gegeven omtrent de inhoud van de voorschriften, bedoeld in het tweede tot en met vierde, zesde en zevende lid. 9.De gemeenteraad brengt binnen een jaar na het in werking treden van de krachtens het achtste lid en de krachtens artikel 120 gegeven voorschriften de bouwverordening met die voorschriften in overeenstemming. Zolang de bouwverordening niet met die voorschriften in overeenstemming is gebracht, gelden die voorschriften rechtstreeks. Artikel 1 van de Mijnbouwwet In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. delfstoffen: in de ondergrond aanwezige mineralen of substanties van organische oorsprong, in een aldaar langs natuurlijke weg ontstane concentratie of afzetting, in vaste, vloeibare of gasvormige toestand, met uitzondering van brongas, kalksteen, grind, zand, klei, schelpen en mengsels daarvan; b. aardwarmte: in de ondergrond aanwezige warmte die aldaar langs natuurlijke weg is ontstaan; c. continentaal plat: het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, waarop het Koninkrijk mede overeenkomstig het op 10 december 1982 te Montego-Bay gesloten Verdrag inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83) soevereine rechten heeft en hetwelk is gelegen aan de zeezijde van de in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee bedoelde lijn; d. verkenningsonderzoek: een onderzoek, zonder gebruikmaking van een boorgat, naar de aanwezigheid van delfstoffen of naar de aanwezigheid van aardwarmte, dan wel naar nadere gegevens omtrent delfstoffen of aardwarmte; e. opsporen van delfstoffen: onderzoek doen naar de aanwezigheid van delfstoffen, dan wel naar nadere gegevens daaromtrent, met gebruikmaking van een boorgat; f. winnen van delfstoffen: het met gebruikmaking van een boorgat, tunnel, schacht of ander ondergronds werk onttrekken van delfstoffen aan de ondergrond anders dan in de vorm van monsters of formatiebeproevingen; g. opsporen van aardwarmte: onderzoek doen naar de aanwezigheid van aardwarmte, dan wel naar nadere gegevens daaromtrent, met gebruikmaking van een boorgat; h. winnen van aardwarmte: het onttrekken van aardwarmte aan de ondergrond anders dan het onttrekken daarvan in samenhang met het opsporen of het winnen van delfstoffen dan wel met het opslaan van stoffen; i. opslaan van stoffen: het brengen of houden van stoffen op een diepte van meer dan 100 meter beneden de oppervlakte van de aardbodem, dan wel het terughalen van die stoffen, anders dan het in de ondergrond brengen of houden of daaruit terughalen van stoffen gericht op het onttrekken van aardwarmte aan de ondergrond; j. opsporingsvergunning: een vergunning voor het opsporen van delfstoffen; k. winningsvergunning: een vergunning voor het winnen van delfstoffen, alsmede voor het opsporen van delfstoffen; l. opslagvergunning: een vergunning voor het opslaan van stoffen; m. mijnbouwmilieuvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 40, tweede lid; n. mijnbouwwerk: een werk dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werken: 1. ten behoeve van het opsporen of het winnen van delfstoffen of aardwarmte; 2. ten behoeve van het opslaan van stoffen; 3. die samenhangen met de in de onderdelen 1 en 2 bedoelde werken; o. mijnbouwinstallatie: een mijnbouwwerk dat verankerd is in of aanwezig is boven de bodem van een oppervlaktewater; p. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken. Thorbecke 5

1.2 Overgangsrechtelijke bepalingen Artikel 1.2 1. Een vergunning of ontheffing als bedoeld in: a. artikel 2.11.1, eerste lid (gebruiksvergunning), of 3.1, eerste lid (overgangsbepaling), van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken, b. artikel 40 (algemene verplichtingen) van de Mijnbouwwet die niet van toepassing is op het continentaal plat, c. artikel 11, tweede lid (vergunning tot wijzigen, afbraak of verwijdering) van de Monumentenwet 1988 die niet van toepassing is op archeologische monumenten, d. artikel 37 (beschermd stads- dorpsgezicht), van de Monumentenwet 1988, e. artikel 8.1 (een gpbv-installatie) van de Wet milieubeheer, f. artikel 3.3 onder a of b,(sloop), artikel 3.6, eerste lid, onder c (binnenplanse ontheffing), artikel 3.7, derde of vierde lid (voorbereidingsbesluit), 3.22, eerste lid (tijdelijke ontheffing), 3.23, eerste lid (buitenplanse ontheffing), 3.38, derde, vierde of zesde lid (beheersverordening), artikel 4.1, derde of vijfde lid, (Algemene regels en aanwijzingen van de provincie), artikel 4.2 derde lid of 4.3, derde of vierde lid (Algemene regels en aanwijzingen van het rijk), 4.4, derde lid, 6.12, zesde lid (grondexploitatie), of 6.13, tweede lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening, of g. artikel 40 (bouwvergunning) van de Woningwet, die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1, eerste lid (grondslag), van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van kracht is, wordt voorzover voor de betrokken activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 (begripsbepaling) van die wet is vereist, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit, tenzij de vergunning of ontheffing op dat tijdstip nog niet onherroepelijk is. 2. Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 (grondslag) van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht blijft van toepassing op: a. de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid of een aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, indien voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend, b. de voorbereiding en vaststelling van een ambtshalve te geven beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid, indien voor dat tijdstip een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, of c. een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid of een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, die nog niet onherroepelijk is. 3. In gevallen als bedoeld in het tweede lid wordt: a. een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit; b. een beschikking tot wijziging van een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een beschikking tot wijziging van een omgevingsvergunning, op het tijdstip dat de betrokken beschikking onherroepelijk is geworden. 4. Beperkingen waaronder een beschikking als bedoeld in het eerste lid of derde lid is verleend, worden gelijkgesteld met aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. 5. In afwijking van het vierde lid vervalt een beperking of een voorschrift waarbij krachtens artikel 8.17, tweede lid (instandhoudingtermijn), van de Wet milieubeheer is bepaald dat de betrokken vergunning slechts geldt voor een bepaalde termijn. Artikel 2.11.1. van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken 1.Het is verboden om zonder of in afwijking van een gebruiksvergunning van burgemeester en wethouders: a. een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken voor zover daarin bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen; b. een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken voor zover daarin dagverblijf zal worden verschaft aan: 1 meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of 2 meer dan 10 lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen. 2.In een bouwverordening als bedoeld in artikel 8 van de wet, kan worden afgeweken van het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde aantal personen. Artikel 3.1. van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken 1.Een vergunning voor het brandveilig gebruik van bouwwerken op grond van de verordening, bedoeld in artikel 8 van de wet, verleend voor het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, blijft van toepassing voor zover een gebruiksvergunning op grond van dit besluit is vereist. Artikel 2.11.6 is op een dergelijke vergunning van toepassing. 2.Een vergunning voor het brandveilig gebruik van bouwwerken op grond van de verordening, bedoeld in artikel 8 van de wet, verleend voor het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, wordt voor zover deze betrekking heeft op een situatie waarvoor op grond van dit besluit een melding als bedoeld in artikel 2.12.1 is vereist, beschouwd als een melding als bedoeld in laatstgenoemd artikel. 3.Een aanvraag om vergunning voor het brandveilig gebruik van bouwwerken op grond van de verordening, bedoeld in artikel 8 van de wet, ingediend voor het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, wordt voor zover deze betrekking heeft op een situatie waarvoor op grond van dit besluit een melding als bedoeld in artikel 2.12.1 is vereist, beschouwd als een melding als bedoeld in laatstgenoemd artikel. 4.Met betrekking tot een aanvraag om vergunning voor het brandveilig gebruik van bouwwerken op grond van de verordening, bedoeld in artikel 8 van de wet, ingediend voor het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt alsmede met betrekking tot enig bezwaar of beroep ingesteld tegen een beslissing omtrent een Thorbecke 6

dergelijke aanvraag, blijven voor zover deze aanvraag betrekking heeft op een situatie waarvoor op grond van dit besluit een gebruiksvergunning is vereist de voorschriften van toepassing die golden op het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend. Artikel 40 van de Mijnbouwwet 1.Dit artikel is van toepassing in die gevallen waarin hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer niet van toepassing is op een mijnbouwwerk. 2.Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister een mijnbouwwerk op te richten of in stand te houden. Het verbod geldt niet voor mijnbouwwerken, behorende tot een categorie die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur van dit verbod is uitgezonderd en waarvoor die algemene maatregel van bestuur regels stelt ter bescherming van het milieu. 3.De vergunning kan slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. 4.De vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. De beperkingen en voorschriften kunnen slechts worden gerechtvaardigd door het belang van de bescherming van het milieu. 5.In de vergunning kan worden bepaald dat Onze Minister daarbij omschreven bevoegdheden heeft ter uitvoering van daarbij aangewezen voorschriften. 6.Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de wijze waarop de aanvraag om een vergunning dient te geschieden en omtrent de gegevens en de bescheiden welke daarbij moeten worden overgelegd. Bij de regeling worden bestuursorganen aangewezen die in de gelegenheid moeten worden gesteld advies uit te brengen met betrekking tot het nemen van een besluit, of die op andere wijze bij de voorbereidingsprocedure worden betrokken. 7.Onze Minister kan de beperkingen en voorschriften wijzigen, voorzover zij geen betrekking hebben op de plaats van het mijnbouwwerk en de wijziging wordt gerechtvaardigd door het belang van de bescherming van het milieu. 8.Artikel 21, eerste lid, met uitzondering van onderdeel c, en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. 9.De volgende onderdelen van de Wet milieubeheer zijn van overeenkomstige toepassing: a. hoofdstuk 7, de artikelen 8.16, 8.20, eerste lid, 8.21, 8.40, eerste en tweede lid, 8.41, 8.42, en afdeling 13.2; b. artikel 8.6 ten aanzien van het verlenen van een vergunning; c. de artikelen 8.39a, 8.39b, 8.39c en 8.39e ten aanzien van het verlenen, het wijzigen of het intrekken van een vergunning; d. titel 15.4 ten aanzien van een beschikking omtrent: 1. het wijzigen of intrekken van een vergunning; 2. het verlenen van een vergunning voor het in stand houden van een mijnbouwwerk in een geval waarin het in het tweede lid bedoelde verbod niet gold voor dat mijnbouwwerk en het verbod op enig tijdstip is gaan gelden anders dan ten gevolge van een verandering van het mijnbouwwerk of van de werking daarvan. Artikel 11 van de Monumentenwet 1988 1.Het is verboden een beschermd monument te beschadigen of te vernielen. 2.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning: a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen; b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Artikel 37 van de Monumentenwet 1988 1.In beschermde stads- of dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning). Paragraaf 3.4.2 van de Wet ruimtelijke ordening is op deze vergunning van toepassing. 2.Burgemeester en wethouders kunnen de aanvrager van een sloopvergunning als bedoeld in het eerste lid verplichten een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van de bodem onder het af te breken bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. 3.Aan een sloopvergunning als bedoeld in het eerste lid kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden met betrekking tot de wijze van slopen. Artikel 8.1 van de Wet milieubeheer 1.Het is verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort: a. op te richten; b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen; c. in werking te hebben. 2.Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere categorieën van inrichtingen worden aangewezen, waarvoor de in het eerste lid bedoelde verboden gelden. 3.Voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid dan wel voor een inrichting die behoort tot een aangewezen categorie van inrichtingen als bedoeld in het tweede lid, geldt het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder b, niet met betrekking tot veranderingen van die inrichting of van de werking daarvan, die in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften. 4.Voor een inrichting die behoort tot een aangewezen categorie van inrichtingen als bedoeld in het tweede lid, geldt het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder b, evenmin met betrekking tot veranderingen van die inrichting of van de werking daarvan, voor zover daarop regels, gesteld krachtens een algemene maatrege van bestuur op grond van artikel 8.40, van toepassing zijn. Thorbecke 7

Artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening Om te voorkomen dat in een bestemmingsplan begrepen grond minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan te geven bestemming dan wel om een overeenkomstig het plan verwezenlijkte bestemming te handhaven en te beschermen, kan bij het bestemmingsplan worden bepaald, dat het verboden is om binnen een bij dat plan aangegeven gebied zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders: a. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren; b. bouwwerken te slopen. Artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening 1. Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels: a. binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen; b. het plan moeten uitwerken; c. van bij het plan aan te geven regels ontheffing kunnen verlenen; d. ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen nadere eisen kunnen stellen. 2. Een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, onder a, kan mede een uitwerkingsplicht als bedoeld in het eerste lid, onder b, inhouden. 3. Een wijziging of uitwerking als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, maakt deel uit van het plan en kan, zolang de bestemming nog niet is verwezenlijkt, worden vervangen door een nieuwe wijziging of uitwerking. 4. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onder c, kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. 5. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen ontheffing of nadere eis als bedoeld in het eerste lid naar voren te brengen. 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de overdraagbaarheid van de ontheffing. Artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening 1.De gemeenteraad kan verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid. 2.Bij het voorbereidingsbesluit wordt bepaald voor welk gebied het geldt en met ingang van welke dag het in werking treedt. 3.Om te voorkomen dat een bij het voorbereidingsbesluit aangewezen gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan te geven bestemming, kan artikel 3.3 overeenkomstig worden toegepast. 4.Om te voorkomen dat een bij een voorbereidingsbesluit aangewezen gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van een daaraan bij het plan te geven bestemming, kan bij het besluit tevens worden bepaald dat het verboden is het gebruik van daarbij aangewezen gronden of bouwwerken te wijzigen. Hierbij kan mede worden bepaald dat burgemeester en wethouders binnen bij het besluit te geven regels van het verbod ontheffing kunnen verlenen. 5.Een voorbereidingsbesluit vervalt, indien niet binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan een ontwerp voor een bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Een voorbereidingsbesluit vervalt tevens op het tijdstip waarop het bestemmingsplan ter voorbereiding waarvan het besluit is genomen, in werking treedt. 6.In afwijking van het vijfde lid, eerste volzin, vervalt een voorbereidingsbesluit voor zover het een gebied betreft dat is begrepen in een projectbesluit waarbij toepassing is gegeven aan artikel 3.13, tweede lid, indien niet binnen de bij dat projectbesluit genoemde termijn een ontwerp voor een bestemmingsplan waarbij dat projectbesluit is ingepast, ter inzage is gelegd. 7.Een voorbereidingsbesluit wordt bekendgemaakt door ter inzage legging van dit besluit. Artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Van het voorbereidingsbesluit wordt tevens mededeling gedaan in de Staatscourant en voorts langs elektronische weg. 8.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling van het voorbereidingsbesluit. Artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening 1.Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de voorziening in een tijdelijke behoefte voor een bepaalde termijn ontheffing verlenen van een bestemmingsplan. De termijn kan ten hoogste vijf jaar belopen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. 2.Bij een bestemmingsplan kan de toepasselijkheid van dit artikel worden uitgesloten indien het belang ter bescherming waarvan een bepaalde bestemming in het plan is opgenomen zich niet verdraagt met een tijdelijke ontheffing als bedoeld in het eerste lid. 3.Na het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn is degene aan wie de ontheffing is verleend of zijn rechtsopvolger onder algemene titel verplicht de met het bestemmingsplan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de oorspronkelijke toestand te herstellen hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen. 4.Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld die bij het verlenen van tijdelijke ontheffing in acht genomen moeten worden. Tevens kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling van de tijdelijke ontheffing. Thorbecke 8

Artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening 1.Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. 2.Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. 3.Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld die in acht genomen moeten worden alvorens ontheffing mag worden verleend. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling alsmede omtrent de overdraagbaarheid van de ontheffing. Artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening 1.Onverminderd de gevallen waarin bij of krachtens wettelijk voorschrift een bestemmingsplan is vereist, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1 voor die delen van het grondgebied van de gemeente waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien, in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening vaststellen waarin het beheer van dat gebied overeenkomstig het bestaande gebruik wordt geregeld. De kennisgeving van een besluit tot vaststelling van een beheersverordening geschiedt tevens langs elektronische weg. 2.De verordening wordt in elk geval binnen tien jaar na de vaststelling herzien. Artikel 3.1, vierde lid, en vijfde lid, eerste en tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing. 3.Om overeenkomstig de verordening bestaand gebruik te handhaven en te beschermen kan bij de verordening worden bepaald dat het verboden is om binnen daartoe aangegeven gebied zonder, of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders: a. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren; b. bouwwerken te slopen. 4.Bij de verordening kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van bij de verordening te geven regels ontheffing kunnen verlenen van bij de verordening aan te geven regels. De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen ontheffing naar voren te brengen. 5.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling en nadere regels omtrent de inhoud van de verordening. 6.Afdeling 3.4, met uitzondering van de artikelen 3.17 en 3.18, tweede lid, onder c, en derde lid, onder e, is op het in de verordening begrepen gebied van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor bestemmingsplan of bestemmingsplan, een projectbesluit daaronder begrepen, telkens wordt gelezen: verordening. Artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening 1.Indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen, daaraan voorafgaande projectbesluiten daaronder begrepen, omtrent de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, alsmede omtrent de inhoud van beheersverordeningen. Daarbij kan worden bepaald dat een regel slechts geldt voor een daarbij aangegeven gedeelte van het grondgebied van de provincie. De kennisgeving van een besluit tot vaststelling van de verordening geschiedt tevens langs elektronische weg. 2.Tenzij bij de verordening een andere termijn wordt gesteld, stelt de gemeenteraad binnen een jaar na inwerkingtreding van de verordening een bestemmingsplan of een beheersverordening vast met inachtneming van de verordening. 3.Bij of krachtens een verordening als bedoeld in het eerste lid kunnen regels worden gesteld die noodzakelijk zijn om te voorkomen dat in de verordening begrepen gronden of bouwwerken minder geschikt worden voor de verwezenlijking van het doel van de verordening zolang geen bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in het tweede lid in werking is getreden. Bij de verordening kan worden bepaald dat gedeputeerde staten met inachtneming van de bij de verordening te geven regels ontheffing kunnen verlenen van bij die verordening aan te geven regels. 4.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud, vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling van de provinciale verordening. 5.Provinciale staten kunnen verklaren dat een verordening wordt voorbereid. Artikel 3.7, tweede, derde, vierde, zevende en achtste lid, de paragrafen 3.4.1 en 3.4.2 alsmede Hoofdstuk IV, afdeling 1, van de Woningwet met uitzondering van artikel 57 van die wet, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat gedeputeerde staten in de plaats treden van burgemeester en wethouders, tenzij zij bij hun verklaring anders hebben bepaald. Gedeputeerde staten verstrekken burgemeester en wethouders de benodigde gegevens, bedoeld in artikel 57 van de Woningwet, ten behoeve van de aantekening in het openbaar register. Het besluit vervalt bij de inwerkingtreding van de verordening doch uiterlijk na zes maanden. 6.Een provinciale verordening als bedoeld in dit artikel wordt niet vastgesteld dan nadat het ontwerp in de Staatscourant, langs elektronische weg en op de in de provincie gebruikelijke wijze is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen een bij die bekendmaking te stellen termijn van ten minste vier weken schriftelijk of langs elektronische weg opmerkingen over het ontwerp ter kennis van provinciale staten te brengen. Thorbecke 9

Artikel 4.2 van de Wet ruimtelijk ordening 1.Indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen gedeputeerde staten aan de gemeenteraad een aanwijzing geven om binnen een daarbij te bepalen termijn een bestemmingsplan vast te stellen overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften omtrent de inhoud van dat bestemmingsplan. 2.Er wordt niet overgegaan tot toepassing van het eerste lid dan na overleg met burgemeester en wethouders en niet eerder dan vier weken nadat provinciale staten in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het nemen van het besluit. 3.Bij het toepassen van het eerste lid kunnen gedeputeerde staten tevens verklaren dat een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid door de gemeente wordt voorbereid. Artikel 3.7 is van overeenkomstige toepassing. Een door gedeputeerde staten vastgesteld voorbereidingsbesluit wordt gelijkgesteld met een door de gemeenteraad vastgesteld voorbereidingsbesluit. 4.Op de voorbereiding van een besluit tot aanwijzing als bedoeld in het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De kennisgeving van het ontwerp-besluit en van het besluit tot aanwijzing geschiedt tevens langs elektronische weg. 5.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven over de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling van de aanwijzing. Artikel 4.4 van de Wet ruimtelijke ordening 1.Indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kan Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat in overeenstemming met Onze Minister: a. een gemeenteraad een aanwijzing geven binnen een daarbij te bepalen termijn een bestemmingsplan vast te stellen overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften omtrent de inhoud van dat bestemmingsplan; b. provinciale staten een aanwijzing geven binnen een daarbij te bepalen termijn van ten hoogste zes maanden toepassing te geven aan artikel 4.1; c. gedeputeerde staten een aanwijzing geven binnen een daarbij te bepalen termijn van ten hoogste drie maanden toepassing te geven aan artikel 4.2. 2.Er wordt niet overgegaan tot toepassing van het eerste lid, dan na overleg met burgemeester en wethouders onderscheidenlijk gedeputeerde staten en niet eerder dan vier weken nadat de Tweede Kamer der Staten- Generaal in kennis is gesteld van het voornemen tot het nemen van het besluit. 3.Bij de toepassing van het eerste lid kan Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat in overeenstemming met Onze Minister, tevens verklaren dat een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid door de gemeente wordt voorbereid. Artikel 3.7, eerste tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing. Bij de vormgeving en beschikbaarstelling van het voorbereidingsbesluit wordt overeenkomstige toepassing gegeven aan de krachtens artikel 3.7, achtste lid, gestelde regels. Een door Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat in overeenstemming met Onze Minister vastgesteld voorbereidingsbesluit wordt gelijkgesteld met een door de gemeenteraad vastgesteld voorbereidingsbesluit. 4.Op de voorbereiding van een besluit tot aanwijzing als bedoeld in het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De kennisgeving van het ontwerp-besluit en van het besluit tot aanwijzing geschiedt tevens langs elektronische weg. 5.De bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur gegeven regels, bedoeld in artikel 4.2, vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijk ordening 1.De gemeenteraad stelt een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. 2.In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, een projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien: a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is; b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4, onderscheidenlijk 5, niet noodzakelijk is, en c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is. 3.De gemeenteraad kan de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a, of bij een besluit als bedoeld in artikel 3.10, vierde lid, delegeren aan burgemeester en wethouders. 4.Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld en bekendgemaakt met het bestemmingsplan, de wijziging, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, het projectbesluit of het besluit, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, waarop het betrekking heeft. 5.De gemeenteraad kan in samenwerking met de raden van aangrenzende gemeenten een intergemeentelijk exploitatieplan vaststellen. Burgemeester en wethouders van deze gemeenten leggen het vastgestelde plan gelijktijdig ter inzage. In afwijking van artikel 3.8, derde lid, vangt de in dat lid genoemde termijn aan na vaststelling van het exploitatieplan door alle betrokken gemeenteraden. 6.Bij een exploitatieplan kan worden bepaald dat het verboden is bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren totdat voor de betreffende gronden een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, in werking is getreden. Bij het exploitatieplan kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van dit verbod. Thorbecke 10