Aanvulling Dictaat Inleiding Bodem Voor versie 2010 Bodem en Water 1 (LAD-10806) Bodem en Water II (AEW-21306) ktober 2011 Inhoud - Practicumhandleiding Wat is een bodem
P3 Practicum Wat is een bodem P3.1 Bodemtextuur Doelstelling: efenstof: Inzicht krijgen in de bodemtextuur en textuurklassen volgens de Nederlandse indeling. hoofdstuk 3.2 Bodemtextuur. 1. Bestudeer de onderstaande Nederlandse textuurdriehoek. Deze verschilt van figuur 3.2-3 in de syllabus (niet van college powerpointslide), doordat de zandgronden zijn onderverdeeld naar leemgehalte (leem = klei + silt). De textuur heeft betrekking op de minerale bestanddelen van de bodem < 2 mm. Humus en grind behoren dus niet tot de bodemtextuur. 2. onderverdeling zand naar leemgehalte 0 10 % leemarm (1) 10 17.5 % zwak lemig (2) 17.5 50 % sterk lemig (3) Baan met meest voorkomende texturen in Nederland leemarm zwak lemig sterk lemig zand 2. Het schatten van de textuur gebeurt d.m.v. voelen, wrijven, kneden en smeren van het bodemmateriaal tussen de vingers. Bakjes 1 t/m 6 bevatten grond waarvan de textuurklasse is aangegeven. Probeer door goed te oefenen gevoel te krijgen voor de textuurklassen. Vergelijk de bakjes met elkaar. Let niet op de kleur, deze kan verschillen door het humusgehalte. Test daarna jezelf door de textuurklassen te schatten van de grondmonsters in de bakjes 11 t/m 16. Controleer je bevindingen op het antwoordformulier. Let op: iedere keer als je met de vingers de grond in een van de bakjes hebt gevoeld, spoel je de vingers af in de emmer. Dit voorkomt dat alle bakjes snel dezelfde textuur bevatten.
P3.2 Bodemstructuur Doelstelling: - Herkennen van de belangrijkste bodemstructuur- en poriëntypen. - Inzicht krijgen in de ontstaanswijze en eigenschappen van bodemstructuurtypen. - Inzicht krijgen in de invloed van de bodemstructuur op de kwaliteit van de plantengroei en de landgebruiksmogelijkheden. efenstof: Hoofdstuk 3.9 Bodemstructuur. Volgorde opdrachten: doe eerst opdracht 1 en 2 (of 2 en1) en daarna pas 3 en 4 (of 4 en 3). 1. De profielen 1 en 2 zijn kleiige gronden. a. Geef m.b.v. de figuren 3.9.1-3, 3.9.2-3 en 3.9.2-4 (hoofdstukken 3.9.1 en 3.9.2) uit de syllabus aan welk(e) structuurtype(n) dominant voorkomt (voorkomen). Vermeld ook door welke processen de structuurtypen zijn ontstaan: geologisch-, fysische-, biologische processen of een combinatie hiervan. Lees de begeleidende tekst. Profiel 1 dominant(e) structuurtype(n) + proces(sen): Profiel 2 dominant(e) structuurtype(n) + proces(sen): b. Een ideale bodem heeft een poriënstelsel dat permanent (het hele jaar door), heterogeen (poriën van verschillende diameters) en doorlopend (ononderbroken over een grote diepte) is (hoofdstuk 3.9.1. 1 e pagina). Afgekort PHDP. Hoe ontstaat zo n poriënstelsel? c. Noem vier redenen waarom zo n poriënstelsel belangrijk is voor de groei van planten en de landgebruiksmogelijkheden. 1. 2. 3. 4.
d. Geef aan of de profielen 1 en 2 wel of niet een PHDP bevatten en waarom. Profiel 1 bevat wel / niet een PHDP omdat: Profiel 2 bevat wel / niet een PHDP omdat: e. Wat kan de reden zijn dat in het ene profiel veel biologische activiteit aanwezig is en in het andere profiel niet? Kijk naar de profieleigenschappen! f. Stel je bent boer en verbouwt akkergewassen als graan, aardappelen etc. Je wilt een zo hoog mogelijke opbrengst. Afgezien van de chemische bodemeigenschappen, welke bodem heeft je voorkeur? 2. De profielen 3 en 4 zijn zandgronden. a. Geef m.b.v. hoofdstuk 3.9.1 (tekst 2 e en 3 e pagina) aan welk(e) structuurtype(n) dominant voorkomt (voorkomen). Vermeld ook door welke processen de structuurtypen zijn ontstaan: geologische, fysische, biologische processen, of een combinatie hiervan. Profiel 3 dominant(e) structuurtype(n) + proces(sen): Profiel 4 dominant(e) structuurtype(n) + proces(sen): b. Als je opdracht 1 nog niet hebt gedaan (profielen 1 en 2) beantwoord dan nu eerst de vragen 1b en 1c. De profielen 1 en 2 heb je hier niet voor nodig. Controleer de antwoorden en ga dan verder met vraag 2c. Heb je opdracht 1 al gedaan, ga verder met vraag 2c. c. Geef aan of de profielen 3 en 4 wel of niet een PHDP bevatten en waarom. Profiel 3 bevat wel / niet een PHDP omdat: Profiel 4 bevat wel / niet een PHDP omdat:
d. Stel je bent bosbeheerder en wilt een recreatiebos aanplanten. Je wilt dat de bomen goed en gezond groeien en niet scheef waaien. Afgezien van de chemische bodemeigenschappen, welk profiel heeft je voorkeur? 3. Deze opdracht doen nadat de opdrachten 1 en 2 zijn afgerond. Het maakt niet uit of je eerst opdracht 3 of 4 doet. Profiel 5 is een kleigrond waarop akkerbouw bedreven. Deze wordt dus jaarlijks geploegd. Er zijn 3 structuurhorizonten zichtbaar (profiel 313 Barendrecht is duidelijker dan 312 Zwijndrecht). a. Noem de dominante structuurtypen die in de 3 horizonten voorkomen en geef aan of ze zijn ontstaan door geologische, fysische, biologische processen of een combinatie hiervan. Bovenste structuurhorizont: structuurtype + proces: Middelste structuurhorizont: structuurtype + proces: nderste structuurhorizont: structuurtype + proces: b. Welke horizont heeft en negatief effect op de plantengroei en de landgebruiksmogelijkheden? Motiveer je antwoord. c. Hoe en waarom is de structuur uit vraag b gevormd? Let op het landgebruik! d. Hoe kunnen de negatieve effecten van deze bodemstructuur worden voorkomen of worden opgeheven? 4. Deze opdracht doen nadat de opdrachten 1 en 2 zijn afgerond. Het maakt niet uit of je eerst opdracht 3 of 4 doet. Profiel 6 a/b bestaat uit twee kleigronden met dezelfde ontstaanswijze en textuur. Ze zijn beide in gebruik als weiland waarop soms veel koeien lopen.
a. Hebben de twee profielen in de bovenste ca 25 cm wel of niet een PHDP? Profiel 6 boven of links: Profiel 6 beneden of rechts: b. Wat voor type structuurelementen is aanwezig in de bovenste ca 5 cm van het bovenste of linker profiel en hoe kan dit structuurtype ontstaan? Structuurtype: ntstaanswijze: c. Wat betekent dit structuurtype voor de landgebruiksmogelijkheden en de mogelijkheid voor een goede en gezonde groei van de grasmat? d. Hoe kunnen de negatieve effecten van dit structuurtype worden voorkomen of worden opgeheven. P3.3 Bodemvormende processen, horizontbenoeming en bodemclassificatie Doelstelling: - Inzicht krijgen in en herkennen van de belangrijkste bodemvormende processen. - Herkennen en indelen van de belangrijkste bodemhorizonten. - Classificeren van bodems op hoofdlijnen volgens het Nederlandse bodemclassificatiesysteem. efenstof: Hoofdstukken 3.11.1 Genetische horizontaanduidingen en 3.11.4 De Nederlandse bodemclassificatie.
Bodemvormende processen Kruis aan welke van de volgende bodemvormende processen voorkomen op de lakfilm. Gebruik de powerpointslides of dictaat hoofdstuk 3 en/of de verklarende woordenlijst in het supplement. Vorming humushoudende bovengrond. Zo ja tot cm diepte Zo ja is dit ook een eerdlaag? ja/nee Verbruining Podzolisatie Kleiverplaatsing Vorming van duidelijke gley-verschijnselen. Zo ja op welke diepte:... Benoeming bodemhorizonten Benoem de bodemhorizonten in het bodemprofiel, incl. evt. toevoegingen (kleine letters achter het hoofdsymbool). Gebruik hoofdstuk 3.11.1 en/of de powerpointslides. Diepte in cm maaiveld Horizontaanduiding incl. evt. toevoegingen Bodemclassificatie Classificeer het bodemprofiel tot op het suborde-niveau (veengronden) of groepniveau (overige gronden). Gebruik hoofdstuk 3.11.4 en / of de verklarende woordenlijst en/of de powerpointslides. rde-niveau: Suborde-niveau: Groepniveau:
Bodemvormende processen Kruis aan welke van de volgende bodemvormende processen voorkomen op de lakfilm. Gebruik de powerpointslides of dictaat hoofdstuk 3 en/of de verklarende woordenlijst in het supplement. Vorming humushoudende bovengrond. Zo ja tot cm diepte Zo ja is dit ook een eerdlaag? ja/nee Verbruining Podzolisatie Kleiverplaatsing Vorming van duidelijke gley-verschijnselen. Zo ja op welke diepte:... Benoeming bodemhorizonten Benoem de bodemhorizonten in het bodemprofiel, incl. evt. toevoegingen (kleine letters achter het hoofdsymbool). Gebruik hoofdstuk 3.11.1 en/of de powerpointslides. Diepte in cm maaiveld Horizontaanduiding incl. evt. toevoegingen Bodemclassificatie Classificeer het bodemprofiel tot op het suborde-niveau (veengronden) of groepniveau (overige gronden). Gebruik hoofdstuk 3.11.4 en / of de verklarende woordenlijst en/of de powerpointslides. rde-niveau: Suborde-niveau: Groepniveau:
Bodemvormende processen Kruis aan welke van de volgende bodemvormende processen voorkomen op de lakfilm. Gebruik de powerpointslides of dictaat hoofdstuk 3 en/of de verklarende woordenlijst in het supplement. Vorming humushoudende bovengrond. Zo ja tot cm diepte Zo ja is dit ook een eerdlaag? ja/nee Verbruining Podzolisatie Kleiverplaatsing Vorming van duidelijke gley-verschijnselen. Zo ja op welke diepte:... Benoeming bodemhorizonten Benoem de bodemhorizonten in het bodemprofiel, incl. evt. toevoegingen (kleine letters achter het hoofdsymbool). Gebruik hoofdstuk 3.11.1 en/of de powerpointslides. Diepte in cm maaiveld Horizontaanduiding incl. evt. toevoegingen Bodemclassificatie Classificeer het bodemprofiel tot op het suborde-niveau (veengronden) of groepniveau (overige gronden). Gebruik hoofdstuk 3.11.4 en / of de verklarende woordenlijst en/of de powerpointslides. rde-niveau: Suborde-niveau: Groepniveau:
Bodemvormende processen Kruis aan welke van de volgende bodemvormende processen voorkomen op de lakfilm. Gebruik de powerpointslides of dictaat hoofdstuk 3 en/of de verklarende woordenlijst in het supplement. Vorming humushoudende bovengrond. Zo ja tot cm diepte Zo ja is dit ook een eerdlaag? ja/nee Verbruining Podzolisatie Kleiverplaatsing Vorming van duidelijke gley-verschijnselen. Zo ja op welke diepte:... Benoeming bodemhorizonten Benoem de bodemhorizonten in het bodemprofiel, incl. evt. toevoegingen (kleine letters achter het hoofdsymbool). Gebruik hoofdstuk 3.11.1 en/of de powerpointslides. Diepte in cm maaiveld Horizontaanduiding incl. evt. toevoegingen Bodemclassificatie Classificeer het bodemprofiel tot op het suborde-niveau (veengronden) of groepniveau (overige gronden). Gebruik hoofdstuk 3.11.4 en / of de verklarende woordenlijst en/of de powerpointslides. rde-niveau: Suborde-niveau: Groepniveau:
Bodemvormende processen Kruis aan welke van de volgende bodemvormende processen voorkomen op de lakfilm. Gebruik de powerpointslides of dictaat hoofdstuk 3 en/of de verklarende woordenlijst in het supplement. Vorming humushoudende bovengrond. Zo ja tot cm diepte Zo ja is dit ook een eerdlaag? ja/nee Verbruining Podzolisatie Kleiverplaatsing Vorming van duidelijke gley-verschijnselen. Zo ja op welke diepte:... Benoeming bodemhorizonten Benoem de bodemhorizonten in het bodemprofiel, incl. evt. toevoegingen (kleine letters achter het hoofdsymbool). Gebruik hoofdstuk 3.11.1 en/of de powerpointslides. Diepte in cm maaiveld Horizontaanduiding incl. evt. toevoegingen Bodemclassificatie Classificeer het bodemprofiel tot op het suborde-niveau (veengronden) of groepniveau (overige gronden). Gebruik hoofdstuk 3.11.4 en / of de verklarende woordenlijst en/of de powerpointslides. rde-niveau: Suborde-niveau: Groepniveau:
Bodemvormende processen Kruis aan welke van de volgende bodemvormende processen voorkomen op de lakfilm. Gebruik de powerpointslides of dictaat hoofdstuk 3 en/of de verklarende woordenlijst in het supplement. Vorming humushoudende bovengrond. Zo ja tot cm diepte Zo ja is dit ook een eerdlaag? ja/nee Verbruining Podzolisatie Kleiverplaatsing Vorming van duidelijke gley-verschijnselen. Zo ja op welke diepte:... Benoeming bodemhorizonten Benoem de bodemhorizonten in het bodemprofiel, incl. evt. toevoegingen (kleine letters achter het hoofdsymbool). Gebruik hoofdstuk 3.11.1 en/of de powerpointslides. Diepte in cm maaiveld Horizontaanduiding incl. evt. toevoegingen Bodemclassificatie Classificeer het bodemprofiel tot op het suborde-niveau (veengronden) of groepniveau (overige gronden). Gebruik hoofdstuk 3.11.4 en / of de verklarende woordenlijst en/of de powerpointslides. rde-niveau: Suborde-niveau: Groepniveau: