Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Datum: 28 juni Rapportnummer: 2011/194

Vergelijkbare documenten
hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Rapport over een klacht over de Kamer van Koophandel Midden-Nederland uit Utrecht. Datum: 11 oktober Rapportnummer: 2011/298

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Beoordeling. h2>klacht

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 23 maart 2006 Rapportnummer: 2006/114

Rapport. Datum: 29 augustus 2002 Rapportnummer: 2002/262

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/128

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Den Haag. Datum: 2 maart 2015 Rapportnummer: 2015/047

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/319

Beoordeling. h2>klacht

2. Verzoekster werd vervolgd voor stalking. Op 18 oktober 2007 sprak de rechter haar vrij.

Rapport. Rapport over een klacht over de Dienst Terugkeer en Vertrek te Den Haag. Datum: 14 mei Rapportnummer: 2012/081

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 20 februari Rapportnummer: 2013/012

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 28 november 2000 Rapportnummer: 2000/361

Rapport. Datum: 6 juni Rapportnummer: 2013/064

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 10 juni 2005 Rapportnummer: 2005/171

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Datum: 27 januari 2000 Rapportnummer: 2000/025

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) Groningen:

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Rapport over een klacht over UWV te Nijmegen. Datum: 28 augustus Rapportnummer: 2013/108

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Dienst voor het kadaster en de openbare registers uit Apeldoorn. Datum: 23 mei 2011

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht. Datum: 6 mei Rapportnummer: 2013/047

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de William Schrikker Groep. Datum: 9 augustus Rapportnummer: 2011/241

Rapport. belang bij klachtbehandeling klacht over het college van burgemeester en wethouders van Boskoop. Datum: 7 juni Rapportnummer: 2012/096

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn. Datum: 28 december Rapportnummer: 2011/366

Rapport. Datum: 25 september 2006 Rapportnummer: 2006/323

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/BelastingTelefoon te Groningen. Datum: 13 december Rapportnummer: 2011/360

V. stelde verzoeker van deze overdracht bij brief van dezelfde datum op de hoogte.

Rapport. Datum: 22 november 2010 Rapportnummer: 2010/332

Rapport. Datum: 29 september 1998 Rapportnummer: 1998/406

4. Het CBR wees het verzoek om een betalingsregeling op 6 juni 2008 af. Het CBR stelde:

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/333

Beoordeling Bevindingen

3. De RDW antwoordde verzoekers moeder bij brief van 16 maart 2009 onder meer:

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 5 januari Rapportnummer: 2012/001

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Rapportnummer: 2011/306

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/053

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratie Kantoor uit Den Haag. Datum: 04 augustus Rapportnummer: 2011/229

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Transcriptie:

Rapport Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Datum: 28 juni 2011 Rapportnummer: 2011/194

2 Klacht Verzoekers, een vrouw, een jongeman en hun advocaat klagen erover dat ambtenaren van het politiekorps Drenthe inbreuk hebben gemaakt op de vertrouwelijkheid van gesprekken tussen hen in hun rol als verdachten en hun advocaat. De politieambtenaren hebben aan deze vrouw en deze jongeman toen zij als verdachte werden verhoord, vragen gesteld zoals: Hoe is het bezoek van de advocaat ervaren? Zijn er afspraken met de advocaat gemaakt? Hoe is het gesprek met de advocaat verlopen? Welk advies heeft de advocaat u gegeven? Feiten Verzoekers, een vrouw en een toen minderjarige jongeman, zijn in 2009 onafhankelijk van elkaar als verdachte van een strafbaar feit aangehouden door de politie. Toen zij door de politie naar aanleiding van die verdenkingen zijn verhoord stelde de politie aan hen ook vragen over hun contact met hun advocaat. Aan de jongeman is toen gevraagd hoe hij het bezoek van de advocaat had ervaren. Na het antwoord daarop heeft de politie hem vervolgens gevraagd of er afspraken zijn gemaakt met de advocaat. Naar aanleiding van een gesprek dat zij met haar advocaat had is aan de vrouw gevraagd hoe dat gesprek verlopen was. Later is haar, wederom naar aanleiding van een gesprek dat zij met haar advocaat gehad had, gevraagd welk advies de advocaat haar had gegeven. Naar aanleiding van deze vragen hebben de jongeman en de vrouw geen informatie prijsgegeven die betrekking had op de inhoud van het gesprek. Visie verzoekers Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de vier politieambtenaren door dergelijke vragen aan hen, de verdachten, te stellen, inbreuk hebben gemaakt op de vertrouwelijkheid van gesprekken tussen een verdachte en zijn/haar advocaat. Standpunt College van procureurs-generaal Het College van procureurs-generaal stelt zich op het standpunt dat politieambtenaren niet tijdens verhoren mogen vragen naar het contact tussen een verdachte en zijn raadsman. Standpunt korpsbeheerder

3 De korpsbeheerder erkent dat de vragen zoals die in de klachtformulering staan vermeld in deze dan wel soortgelijke bewoordingen door verbalisanten zijn gesteld aan de verdachten. Ook geeft hij aan dat als de vragen op zichzelf worden bezien, deze de schijn wekken dat daarmee beoogd wordt te weten te komen wat de inhoud van het gesprek is geweest. Betrokken verbalisanten hebben echter bij herhaling aangegeven dat zij nooit de intentie hebben gehad om deze informatie boven tafel te krijgen noch om inbreuk te maken op het vertrouwelijk verkeer tussen een raadsman en zijn cliënt(e). Zij wilden hooguit te weten komen of de verdachte na het gesprek met de advocaat nog bereid was om mee te werken aan het verhoor. De korpsbeheerder geeft aan dat het standpunt van het College van procureurs-generaal door de Regiopolitie Drenthe volledig wordt onderschreven. De korpsbeheerder merkt daarbij op dat hij de klacht op zich gegrond acht. Daarnaast is hij van mening dat ook de "geest" van de vraag in de beoordeling van de gegrondheid zou moeten worden meegewogen. In die zin is zijns inziens een kanttekening bij de gegrondheid op zijn plaats. Om duidelijkheid te scheppen en herhaling te voorkomen heeft de korpsleiding alle politieambtenaren via het intranet van de regiopolitie Drenthe nogmaals op hun verantwoordelijkheid gewezen door aan te geven dat deze en soortgelijke vragen niet gesteld mogen worden tijdens het verhoor omdat dit valt onder het vertrouwelijk verkeer tussen een verdachte en diens raadsman. Visie van een van de betreffende politieambtenaren Een van de betreffende politieambtenaren heeft laten weten dat dergelijke vragen niet standaard worden gesteld en ook geen deel uitmaken van een standaard verhoorstrategie. Hij geeft aan zeker niet de intentie te hebben gehad om inbreuk te maken op de vertrouwensband tussen een advocaat en diens cliënt(e). Hij zegt dat dit ook blijkt uit de vervolgvragen, waarbij hij beide keren niet inhoudelijk doorvraagt op de door verdachte gegeven antwoorden. Oordeel Een van de pijlers van ons rechtsbestel is het beginsel van fair play. Dit beginsel houdt voor overheidsinstanties onder meer in dat zij burgers de mogelijkheid geven om hun procedurele kansen te benutten. Dit hangt samen met het rechtsbeginsel dat niemand hoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling. In dat kader is ook van een belang dat je als verdachte in een strafzaak zwijgrecht hebt. Om procedurele kansen te kunnen benutten hebben burgers onder bepaalde omstandigheden recht op rechtsbijstand van een advocaat in het kader van een strafproces. Een advocaat kan echter belemmerd worden in het voeren van een adequate verdediging van zijn cliënt in een strafproces, als de vertrouwelijkheid van hetgeen hij met zijn cliënt(e) bespreekt niet gewaarborgd is. Om procedurele kansen te kunnen benutten is het recht op vertrouwelijkheid van gesprekken

4 tussen een advocaat en zijn cliënt van essentieel belang. Dit recht kan dan ook worden ondermijnd als de vertrouwelijkheid van gesprekken tussen een advocaat en cliënt niet gewaarborgd is. De vragen zoals die in de verhoren die in deze zaak aan de orde zijn, gesteld zijn, lijken op zich misschien redelijk onschuldig. Zij dragen echter het risico in zich dat verdachten, ongeacht hun zwijgrecht en ongeacht het feit dat niemand hoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling, daardoor mogelijk de inhoud van hun gesprek met hun advocaat prijsgeven, hetgeen het recht op verdediging kan aantasten. Daaraan doet de intentie van de politieambtenaren bij het stellen van de vragen niet af. De omstandigheid dat de vragen tijdens een verhoor door politieambtenaren worden gesteld legt een extra druk op verdachten om te antwoorden. Dat klemt overigens nog temeer als het om het verhoor wegens verdenking van een strafbaar feit van minderjarige verdachten of anderszins kwetsbare verdachten gaat. Zij zullen veelal eerder geneigd zijn om te antwoorden op vragen als die aan hen door politieambtenaren tijdens een verhoor worden gesteld zonder de consequenties van hetgeen zij vertellen te kunnen overzien. In een van de verhoren die in deze zaak besproken worden, was sprake van een minderjarige verdachte. Zowel de desbetreffende politieambtenaren als de korpsbeheerder hebben aangegeven dat bij het stellen van de vragen niet beoogd werd om inbreuk te maken op de vertrouwelijkheid van de inhoud van gesprekken tussen een advocaat en cliënt. De Nationale ombudsman acht dit aannemelijk en gaat daar dan ook van uit. Niettemin is de Nationale ombudsman, evenals het College van procureurs-generaal en de korpsbeheerder, van oordeel dat politieambtenaren niet naar de inhoud van gesprekken van een advocaat met zijn of haar cliënten mochten vragen. Vragen zoals in de verhoren waarvan in deze zaak sprake is, dan wel vragen met een soortgelijke strekking, mogen nooit aan verdachten worden gesteld. De Nationale ombudsman is wat betreft het standpunt van de korpsbeheerder dat bij beoordeling van de al dan niet gegrondheid van de klacht de intentie voor het stellen van de vragen dient te worden meegenomen een ander oordeel toegedaan. Ongeacht de intentie van de politieambtenaren bij het stellen van de vragen, kan het stellen van dergelijke vragen ertoe leiden dat ongewild informatie wordt prijsgegeven die het recht op verdediging van een verdachte aantast. Aantasting van het recht op verdediging impliceert schending van het beginsel van fair play. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de politieambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe is gegrond, wegens schending van het beginsel van fair play.

5 Instemming De Nationale ombudsman constateert met instemming dat de korpsleiding stappen heeft ondernomen om binnen het korps duidelijkheid te scheppen over wat mag en niet mag en herhaling te voorkomen. Onderzoek Op 12 oktober 2010 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Drenthe. De klacht is ingediend door hun advocaat die heeft laten weten dat hij de klacht ook voor zichzelf heeft ingediend. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Ook het College van procureurs-generaal werd uitdrukkelijk gevraagd om een reactie te geven op de klacht. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd naar betrokkenen. Verzoekers en het College van procureurs-generaal berichtten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.