A R R E S T

Vergelijkbare documenten
A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 93/98 van 15 juli 1998 A R R E S T

Rolnummer 258. Arrest nr. 39/92 van 13 mei 1992 A R R E S T

Van deze beschikking werd aan de partijen kennis gegeven.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 203 van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

Rolnummer : 26 Arrest nr. 20 van 25 juni 1986

voorzitters J. DELVA en E. GUTT, rechters I. PETRY, J. SAROT, J. WATHELET, D. ANDRE, F. DEBAEDTS, K. BLANCKAERT, L.P. SUETENS en H.

Rolnummer : 224. Arrest nr. /91 van 8 mei 1991 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 92/99 van 15 juli 1999 A R R E S T

I. DE FEITEN EN DE VOORAFGAANDE RECHTSPLEGING

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 135, 3, van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Rolnummer Arrest nr. 34/2011 van 10 maart 2011 A R R E S T

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers J.-P. Moerman en E. De Groot, bijgestaan door de griffier L.

Rolnummer : 14 Arrest nr. 18 van 20 mei 1986

Rolnummer Arrest nr. 10/2000 van 2 februari 2000 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 68/2016 van 11 mei 2016 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 81/99 van 30 juni 1999 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 145, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Rolnummer Arrest nr. 8/2003 van 22 januari 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 78/2010 van 23 juni 2010 A R R E S T

Rolnummer : 30 Arrest nr. 29 van 18 november 1986

Rolnummer Arrest nr. 33/99 van 17 maart 1999 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 110/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 18/2002 van 17 januari 2002 A R R E S T

Rolnummer 618. Arrest nr. 65/94 van 14 juli 1994 A R R E S T

Rolnummer : 35 Arrest nr. 35 van 22 april 1987

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen.

Rolnummer Arrest nr. 169/2005 van 23 november 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 12/2009 van 21 januari 2009 A R R E S T

Rolnummers 4767 en Arrest nr. 53/2010 van 6 mei 2010 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen.

Rolnummer Arrest nr. 83/99 van 15 juli 1999 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 67/97 van 6 november 1997 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 121/2004 van 7 juli 2004 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 106/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 135/2014 van 25 september 2014 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 61/2001 van 8 mei 2001 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 68/2011 van 5 mei 2011 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 13/2007 van 17 januari 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 200/2005 van 21 december 2005 A R R E S T

Rolnummer 786. Arrest nr. 14/95 van 7 februari 1995 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2004 van 12 mei 2004 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 27/2013 van 28 februari 2013 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 55/2015 van 7 mei 2015 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

de heren voorzitters J. DELVA en E. GUTT, de heren rechters W. CALEWAERT, D. ANDRE, F. DEBAEDTS, L. DE GREVE en M. MELCHIOR,

Rolnummer Arrest nr. 121/2001 van 10 oktober 2001 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T

Rolnummers 6797 en Arrest nr. 160/2018 van 22 november 2018 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 6/2000 van 19 januari 2000 A R R E S T

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter F. Debaedts en de rechters-verslaggevers L.P. Suetens en P. Martens, bijgestaan door de griffier L.

Rolnummers 2228, 2229, 2230 en Arrest nr. 133/2002 van 18 september 2002 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 33/2008 van 28 februari 2008 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 200/2006 van 13 december 2006 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 20/98 van 18 februari 1998 A R R E S T

Rolnummer : 169. Arrest nr. 14/91 van 28 mei 1991 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 9/2008 van 17 januari 2008 A R R E S T

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter R. Henneuse en de rechters-verslaggevers F. Daoût en A. Alen, bijgestaan door de griffier F.

Rolnummer Arrest nr. 125/2002 van 10 juli 2002 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 50/2014 van 20 maart 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 82/98 van 7 juli 1998 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 88/2001 van 21 juni 2001 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 20/2008 van 21 februari 2008 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 50/99 van 29 april 1999 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 43/2014 van 13 maart 2014 A R R E S T

ARBITRAGEHOF. Arrest nr. 99/98 van 24 september 1998 Rolnummer 1126

Rolnummers 4600, 4601, 4602 en Arrest nr. 135/2009 van 1 september 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 56/97 van 9 oktober 1997 A R R E S T

Rolnummer 933. Arrest nr. 14/97 van 18 maart 1997 A R R E S T

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 80/2007 van 16 mei 2007 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 86/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 113/2002 van 26 juni 2002 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 178/2014 van 4 december 2014 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 150/2013 van 7 november 2013 A R R E S T

Rolnummer 619. Arrest nr. 54/94 van 6 juli 1994 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 1056, 2, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Brussel.

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter G. De Baets en de rechters-verslaggevers H. Coremans en E. Cerexhe, bijgestaan door de griffier L.

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 138/2000 van 21 december 2000 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 84/2005 van 4 mei 2005 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 182/2011 van 1 december 2011 A R R E S T

Rolnummers 1078 en Arrest nr. 44/98 van 22 april 1998 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 84/2007 van 7 juni 2007 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 14/92 van 27 februari A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 62/2012 van 3 mei 2012 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

Rolnummer : 65 Arrest nr. 64 van 9 juni 1988 A R R E S T ----------------- In zake : de prejudiciële vraag die de politierechtbank te Thuin heeft gesteld bij vonnis van 19 oktober 1987 in de zaak het Openbaar Ministerie en het Ministerie van het Waalse Gewest ("Administration des eaux et forêts") tegen Amorison. Het Arbitragehof : samengesteld uit de voorzitters E. GUTT en J. DELVA en de rechters D. ANDRE, J. SAROT, J. WATHELET, L. DE GREVE en F. DEBAEDTS bijgestaan door de griffier H. VAN DER ZWALMEN, onder voorzitterschap van voorzitter E. GUTT, wijst na beraad het volgende arrest : I. ONDERWERP Bij voormeld vonnis van 19 oktober 1987 stelt de Politierechtbank te Thuin aan het Hof de volgende prejudiciële vragen : a) Heeft het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 1985 regels geschonden die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten? b) Bestaat er, onverminderd (a) hiervoor, een conflict tussen artikel 1 van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 1985 en artikel 145 van het Boswetboek en, zo ja, welke regeling is van toepassing? II. DE FEITEN EN DE VOORGAANDE PROCEDURE De heer Gustave AMORISON, bosbouwer, is voor de Politierechtbank te Thuin gedagvaard omdat hij een aantal bomen had omgehakt die niet tot het lot behoorden dat hem in oktober 1985 bij aanbesteding was toegewezen. Voor de feitenrechter bemerkt de heer AMORISON dat de hem ten laste gelegde feiten verjaard zijn wanneer men artikel 145 van het Boswetboek toepast maar niet verjaard zijn wanneer men zich steunt op artikel 1 van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 1985, en vordert in hoofdorde dat aan het Hof de voormelde tweevoudige prejudiciële vraag wordt gesteld, waarop de politierechtbank is ingegaan. III. DE PROCEDURE VOOR HET HOF De prejudiciële vraag is bij het Hof aanhangig gemaakt door de overzending van een expeditie van

2 voormelde verwijzingsbeslissing, op 30 oktober 1987 ter griffie in ontvangst genomen. Bij beschikking van 3 november 1987 heeft de voorzitter in functie de leden van de zetel van het Hof aangewezen conform de artikelen 46, 1, 48 en 49 van de wet van 28 juni 1983 houdende de inrichting, de bevoegdheid en de werking van het Arbitragehof. Het bij artikel 58 van de organieke wet van 28 juni 1983 voorgeschreven bericht is in het Belgisch Staatsblad van 20 november 1987 bekendgemaakt. Met toepassing van de artikelen 60 en 113 van voormelde organieke wet zijn de kennisgevingen van de verwijzingsbeslissing gedaan bij op 20 november 1987 ter post aangetekende brieven, op 23 november 1987 de geadresseerden ter hand gesteld. De Waalse Gewestexecutieve heeft op 18 december 1987 een memorie ingediend. Ter uitvoering van artikel 1 van de richtlijn van het Hof van 15 december 1987 (Belgisch Staatsblad van 29 december 1987) is van die memorie aanzegging gedaan aan de personen en overheden vermeld in artikel 69 van de organieke wet van 28 juni 1983, bij op 6 januari 1988 ter post aangetekende brieven, op 7, 8 en 13 januari 1988 de geadresseerden ter hand gesteld. Gustave AMORISON heeft op 20 januari 1988 een "memorie" getiteld stuk neergelegd. Daarvan is conform artikel 3.d. van de richtlijn van het Hof van 15 december 1987 bij op 4 februari 1988 ter post afgegeven aangetekende brieven aanzegging gedaan. Bij beschikking van 15 maart 1988 is rechter I. PETRY, verhinderd om zitting te hebben, als lid van de zetel door rechter D. ANDRE vervangen. Bij beschikking van 24 maart 1988 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen tot 30 oktober 1988 verlengd. Bij beschikking van 17 maart 1988 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de terechtzitting op 21 april 1988 vastgesteld. Die beschikking is aan de partijen ter kennis gebracht, en aan deze en hun advocaten is, bij op 18 maart 1988 ter post aangetekende brieven, op 21 en 24 maart 1988 de geadresseerden ter hand gesteld, van de datum van de terechtzitting kennis gegeven. Ter terechtzitting van 21 april 1988 - zijn verschenen Mr. Th. LOTH, advocaat bij de balie te Bergen, loco Mr. P.H. FRANEAU, voor Gustave AMORISON, rue du Longfaulx, 27, te 7990 Saint-Ghislain (Sirault); Mr. Ph. E. EVRARD, advocaat bij de balie te Luik voor de Waalse Gewestexecutieve, Kunstlaan 13-14, 1040 Brussel - hebben voorzitter E. GUTT en rechter F. DEBAEDTS verslag uitgebracht;

3 - zijn voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen. De procedure is gevoerd conform de voorschriften van de artikelen 52 en volgende van de organieke wet van 28 juni 1983, betreffende het gebruik van de talen voor het Arbitragehof. IV. IN RECHTE De Waalse Gewestexecutieve heeft op 18 december 1987 een memorie ingediend, en de heer AMORISON heeft op 20 januari 1988 een document bestempeld als memorie neergelegd dat als conclusie kan worden aangenomen. A.1. Na in het kort de feiten in herinnering te hebben gebracht, benadrukt de Waalse Gewestexecutieve dat de feitenrechter de prejudiciële vraag aan het Hof heeft gesteld hoewel het probleem reeds eerder bij het Hof is aangebracht. Vervolgens wordt in de memorie gerefereerd aan het advies van de Raad van State over het ontwerp van decreet van het Waalse Gewest inzake de jacht, waaruit blijkt dat het Gewest op grond van artikel 6, 1, III, 5, van de bijzondere wet, bevoegd is om de duur te bepalen van de verjaringstermijn van een strafvordering wegens inbreuk op bepalingen betreffende de jacht." De Executieve verwijst tenslotte naar het arrest van het Hof nr. 43 van 3 december 1987 (rolnummers 40 en 44). Zij is van mening dat de erin ontwikkelde redenering naar de boswetgeving kan worden doorgetrokken; daaruit vloeit volgens haar voort dat krachtens het Wetboek van Strafvordering en de bijzondere wet het Waalse Gewest ten deze bevoegd is. In het dispositief van haar memorie vraagt de Executieve aan het Hof de eerste prejudiciële vraag ontkennend te beantwoorden en de tweede zonder voorwerp te verklaren, aangezien artikel 145 van het Boswetboek, wat het Waalse Gewest betreft, door artikel 1 van het decreet van 17 juli 1985 is opgeheven. A.2. Na de retroacta en de betreffende wetgeving in herinnering te hebben gebracht, beklemtoont de heer AMORISON dat de bevoegdheid van het Gewest inzake bossen beperkt is tot landinrichting en natuurbehoud : nu heeft, volgens de steller van de memorie het hem ten laste gelegde delict geenszins betrekking op die aangelegenheid, maar wel op het eigendomsrecht van de gemeente of de koper van de bij vergissing omgehakte bomen. Volgens de heer AMORISON schendt artikel 1 van het decreet van 17 juli 1985 artikel 6 van de bijzondere wet doordat het nalaat onderscheid te maken tussen, enerzijds, de verjaring inzake misdrijven m.b.t. landinrichting en natuurbehoud - waarvoor de bevoegdheid bij het Gewest ligt - en, anderzijds, de verjaring inzake misdrijven tegen het eigendomsrecht, wat een nationale bevoegdheid is gebleven. In het dispositief van zijn memorie vraagt de heer AMORISON aan het Hof de eerste vraag bevestigend te beantwoorden en te zeggen dat het conflict tussen de twee normen ten voordele van het Boswetboek moet worden opgelost aangezien artikel 1 van het decreet onnauwkeurig is wat de misdrijven betreft waarop de ingevoerde langere verjaringstermijn van toepassing zou zijn.

4 Ten aanzien van de normatieve bepalingen in het geding B.1. Zowel krachtens de artikelen 28, 22 en 23 van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, als krachtens de artikelen 25, eerste lid, en 21, eerste lid, van die wet, gewijzigd door de wet van 30 mei 1961, zijn de bepalingen met betrekking tot de verjaring van de strafvordering, die de verjaringstermijn respectievelijk op drie jaar of op zes maanden stellen voor misdrijven die een wanbedrijf of een overtreding uitmaken, toepasselijk op de verjaring van de strafvordering betreffende de door bijzondere wetten omschreven misdrijven voor zover die wetten niet anders bepalen. Artikel 145 van de wet van 19 december 1854 houdende het Boswetboek heeft in een dergelijke afwijking voorzien waar het bepaalt dat "De rechtsvorderingen tot herstel van wanbedrijven en overtredingen in boszaken verjaren door verloop van drie maanden, te rekenen van de dag waarop de wanbedrijven en overtredingen zijn vastgesteld, wanneer de beklaagden in de processen-verbaal worden aangewezen. In het tegenovergestelde geval is de verjaringstermijn zes maanden, te rekenen van dezelfde dag". Artikel 1 van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 1985 heeft artikel 145 voormeld gewijzigd als volgt : "De strafvordering in boszaken verjaart door verloop van één jaar te rekenen van de dag waarop de overtreding is vastgesteld" ("L'action publique en matière forestière se prescrit par un an à compter du jour où l'infraction a été constatée"). Ten aanzien van de eerste vraag B.2.1. Artikel 107quater, tweede lid, van de Grondwet bepaalt dat de wet, aangenomen met de meerderheden die in het derde lid zijn vastgesteld, aan de Gewestraden de bevoegdheid toekent om de aangelegenheden te regelen die zij aangeeft, en dit binnen de omschrijving en op de wijze die zij bepaalt. Ter uitvoering van die bepaling heeft artikel 6, 1, III,4, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, aan de Gewesten de bevoegdheid toegekend om de aangelegenheid "bossen" te regelen. Krachtens artikel 11 van de bijzondere wet omvat de bevoegdheid van de gewestelijke decreetgever het strafbaar stellen van inbreuken op door hem uitgevaardigde bepalingen. De bijzondere wet heeft aldus aan de decreetgever een strafrechtelijke bevoegdheid toegekend die, per definitie, niet kan worden uitgeoefend dan met inachtneming van de verstoring van de sociale orde. Door de niet-nakoming van een bepaling, die hij aanneemt, strafbaar te stellen, constateert de wetgever dat die niet-nakoming de openbare orde verstoort. B.2.2. Doordat hij aldus, krachtens en binnen de perken van artikel 11 van de bijzondere wet, een verstoring van de openbare orde strafbaar kan stellen, wordt de decreetgever ertoe gebracht de duur van de periode te beoordelen en te bepalen, tijdens welke op zulk een verstoring straf dient te worden gesteld, en bijgevolg ook het tijdstip vanaf hetwelk de vervolging van het misdrijf niet langer is verantwoord. Immers, de bevoegdheid om een verstoring van de sociale orde strafbaar te stellen impliceert uit zichzelf de bevoegdheid om de duur te bepalen tijdens welke de aantasting van de openbare orde het op gang brengen van de strafvordering verantwoordt. Door de verjaringstermijn van de strafvordering, die betrekking heeft op een misdrijf dat hij invoert,

te regelen, bepaalt de decreetgever, op grond van de machtiging geregeld door artikel 11 van de bijzondere wet, een aspect van de "gevallen die de wet bepaalt" in de zin van artikel 7 van de Grondwet, waarin strafvervolgingen kunnen worden ingesteld. Zodoende regelt de decreetgever niet de vorm van de vervolgingen in de zin van diezelfde bepaling, evenmin als hij wetgevend optreedt met betrekking tot de straffen die gesteld zijn op de misdrijven waarvan hij de beteugeling beoogt. Uit de voorafgaande overwegingen volgt dat de decreetgever zijn bevoegdheid niet heeft overschreden door voor het Waalse Gewest te bepalen dat misdrijven tegen de boswetgeving verjaren door verloop van een termijn van één jaar. Artikel 1 van het decreet van 17 juli 1985 houdt bijgevolg geen schending in van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten. Ten aanzien van de tweede vraag B.3. Artikel 19, 2, van de bijzondere wet bepaalt : "Het decreet heeft kracht van wet. Het kan de geldende wetsbepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen". Artikel 1 van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 1985 wijzigt artikel 145 van het Boswetboek door het te vervangen wat het Waalse Gewest betreft; voor het Waalse Gewest is het oud artikel 145 van het voornoemde wetboek bijgevolg opgeheven. OM DIE REDENEN, HET HOF 1. zegt voor recht dat artikel 1 van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 1985 "révisant les délais de prescription de l'action publique en matière de pêche et de forêts" ("tot herziening van de verjaringstermijnen van de strafvorderingen inzake visserij en bossen") (Belgisch Staatsblad van 10 oktober 1985) geen schending inhoudt van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten; 2. stelt vast dat de tweede prejudiciële vraag zonder voorwerp is, aangezien het oude artikel 145 van het Boswetboek, voor het Waalse Gewest, bij artikel 1 van voormeld decreet van 17 juli 1985 is opgeheven. Aldus uitgesproken in het Frans en in het Nederlands, conform artikel 55 van de organieke wet van 28 juni 1983, ter openbare terechtzitting van 9 juni 1988. De griffier, De voorzitter, H. VAN DER ZWALMEN E. GUTT 5