Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Bijlage C 33 Aanstellin~ OETC-leerkrachten in het bas isonderwi i s

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De voorzitter van de commissie, Dezentjé Hamming-Bluemink

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

2. In het arrest van 20 september 2001 heeft het Hof uitspraak gedaan over twee prejudiciële vragen die respectievelijk betrekking hadden op:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Reacties en antwoorden op gestelde vragen Einde onderzoek De feiten

Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 met het oog op het wijzigen van de criteria voor de toekenning van meeneembare studiefinanciering

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2016D22881 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

CM Utrecht, 23 oktober Betreft: implementatie Richtlijn 2001/55 inzake tijdelijke bescherming van ontheemden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

We willen na twee jaar wel bezien in hoeverre de doorgevoerde maatregelen het beoogde effect hebben gehad.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage

Stand van zaken wetgeving (ook) van toepassing in Caribisch Nederland

Artikel 1 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de met betrekking tot de functie en functievervulling relevante informatie wordt verstrekt.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Klokkenluidersregeling

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

DE RAAD VAN DE GEMEENTE VALKENBURG AAN DE GEUL. Gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 3 januari 2012

EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL. Vergaderjaar 2016/17

Advies. Gemeenteraad. Westland. Prof. mr. D.J. Elzinga. Mr. dr. F. de Vries

Datum 10 september 2014 Onderwerp Eerste reactie van het kabinet op het advies van de ACVZ inzake staatloosheid

Klokkenluidersregeling/ Regeling inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand

ECLI:NL:CRVB:2014:3478

Tweede Kamer der Staten-Generaal

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

Regeling inzake het omgaan met een vermoeden van een ernstige misstand (Klokkenluidersregeling Voortgezet Onderwijs)

Wijziging van de Experimentenwet Kiezen op Afstand in verband met de verlenging van de werkingsduur van die wet.

Tweede Kamer der Staten Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Parlementaire geschiedenis. Beslagvrije voet met terugwerkende kracht aanpassen (art. 475d lid 7 Rv) Van 1 april 1991 tot heden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

No.W /II 's-gravenhage, 16 juli 2012

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA S GRAVENHAGE. Herziening zwangerschapsrichtlijn

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Een onderzoek naar afhandeling van schoolverzuim door de gemeente Hoorn

Sollicitatiecode Stichting PCVOE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

REGELING INZAKE HET OMGAAN MET EEN VERMOEDEN VAN EEN ERNSTIGE MISSTAND BINNEN DE STICHTING PCOU. Preambule

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Brussel, 9 december 2010 (OR. fr) ASSOCIATIE TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN MAROKKO UE-MA 2706/10

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Krammer HE Brielle / WERVING & SELECTIE LEERKRACHTEN

39. Klokkenluidersregeling

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Beoordeling Bevindingen

Regeling inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand (Klokkenluidersregeling)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

6 oktober 2009 Vragen van het lid Jan de Vries (CDA) over rechtsgeldige versoepeling van normering bij examens.

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1984-1985 18130 Goedkeuring van de op 24 februari 1983 te 's-gravenhage tot stand gekomen Culturele Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko Nr.6 De vroegere stukken zijn gedrukt in het vergaderjaar 1983-1984 Samenstelling leden: Van Ooijen (PvdA), voorzitter, Dees (VVD), Konings (PvdA), Evenhuis (VVD), Worrell (PvdA), Hermes (CDA), Beinema (CDA), Kraaijeveld-Wouters (CDA), Lansink (CDA), Andela-Baur (CDA), ondervoorzitter, Niessen (PvdA), Van Baars (CDA), Mik (D'66), Wagenaar (RPF), Van der Vlies (SGP), Wallage (PvdA), Willems (PSP), Den Ouden-Dekkers (VVD), Dijkstal (VVD), Franssen (VVD), Ernsting (CPN), Vermeend (PvdA), Leijnse (PvdA), plv. leden: Ter Veld (PvdA), Braams (VVD), Van der Doef (PvdA), Kamp (VVD), vacature PvdA B. de Vries (CDA), De Boer (CDA), Mateman (CDA), Couprie (CDA), Oomen-Ruijten (CDA), vacature PvdA, Hennekam (CDA), Groenman (D'66), Schutte (GPV), Ubels-Veen (EVP), vacature PvdA, Dijkman (groep Scholten/Dijkman), Van Rey (VVD), Korthals (VVD), Lucassen-Stauttener (VVD), Lankhorst (PPR), Poppe (PvdA), Toussaint (PvdA). EINDVERSLAG Vastgesteld 27 september 1984 De vaste Commissie voor Onderwijs en Wetenschappen 1 had er behoefte aan nog een aantal vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen met betrekking tot het wetsvoorstel tot goedkeuring van de Culturele Overeenkomst met Marokko, na kennis te hebben genomen van de inhoud van de memorie van antwoord. De leden van de PvdA-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van de memorie van antwoord, die in verschillende opzichten verhelderend was. Ter voorbereiding van de definitieve afhandeling van het onderhavige wetsvoorstel in de Kamer wilden deze leden thans nog op enkele punten een nadere reactie van de regering vragen, met name betreffende de strekking van artikel 5 van de overeenkomst. Allereerst wensten zij hun teleurstelling tot uiting te brengen over het feit dat in de memorie van antwoord ten aanzien van de opleiding van legaal in Nederland verblijvende Marokkanen tot bevoegd leraar in de eigen taal en cultuur wordt meegedeeld dat «een cursus (wordt) voorbereid». Aangezien dit antwoord gelijkluidend is aan dat wat in februari 1983 ter zake door de regering is gegeven, kan van grote inspanning ter zake niet worden gerept. Daarnaast behouden deze leden ernstige twijfel over het voornemen bedoelde cursus, zo die op enig moment zal worden gestart, uitsluitend toegankelijk te doen zijn voor in ons land verblijvende Marokkanen «die in het land van oorsprong in beginsel een opleiding hebben genoten, gelijkwaardig aan het havo-vwo-diploma in Nederland». De hier verblijvende Marokkanen zijn immers in het verleden naar Nederland uitgenodigd om goeddeels ongeschoolde arbeid te verrichten. Het ligt daarom weinig voor de hand dat zich daarvoor op een aanzienlijke schaal bezitters van een diploma hebben gemeld, dat in het eigen land toegang verschaft tot het hoger onderwijs. Voorts valt eveneens niet te verwachten dat onder de hier opgegroeide Marokkaanse jongeren thans zich een aanzienlijk aantal personen bevindt dat het Nederlands beheerst op havo-niveau. Dat niveau wordt immers verlangd om toelating te verkrijgen tot de applicatiecursus volledig bevoegd onderwijzer. Aangezien slechts een gering percentage van de autochtone Nederlanders het Nederlands op havo-niveau beheerst, mag zulks ten aanzien van hier verblijvende Marokkanen thans slechts in zeer beperkte mate worden verondersteld. Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18130, nr. 6 1

Bezoekt slechts zeven procent van de jongens van ongeschoolde arbeiders onder de Nederlanders het vwo (Contourennota I, blz. 10), onder de kinderen van hier verblijvende Marokkanen is dat nog geringer. De gestelde voorwaarden om te worden toegelaten tot de genoemde cursus voor de bevoegdheid OETC, dan wel de applicatiecursus volledig bevoegd onderwijzer zijn daarom te hoog om het benodigde aantal leerkrachten uit de hier verblijvende groep Marokkanen te kunnen aantrekken. Naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie zal daarom moeten worden uitgegaan van een geringer aanvangsniveau, en zal daarbij de vervolgcursus aangepast dienen te worden. Dat geldt ook voor het OETC. Deze leden zagen niet in waarom geen gedegen poging zou worden gedaan om hier verblijvende Marokkanen, die daartoe in beginsel bekwaam kunnen worden gemaakt, hier op te leiden tot leerkracht OETC. Thans immers blijven op veel plaatsen Marokkaanse leerlingen van onderwijs in eigen taal en cultuur verstoken. De noodmaatregel die wordt ondernomen om aan die ongewenste situatie een einde te maken, namelijk door het aantrekken van bevoegde Marokkaanse leerkrachten uit het land van herkomst, had naar de mening van deze leden goeddeels kunnen worden voorkomen indien tijdig de opleiding dan wel de bijscholing van hier verblijvende Marokkanen ter hand was genomen. Dat zulks tot heden onvoldoende is geschied betreurden zij in hoge mate. Zij konden immers het werven van Marokkaanse leerkrachten in Marokko ten behoeve van het onderwijs in ETC niet anders zien dan als een noodmaatregel, omdat deze leerkrachten uiteraard nog geen kennis van het Nederlands hebben en het Nederlands onderwijssysteem. Kan aan dat laatste via een applicatie- en introductiecursus op korte termijn iets worden gedaan, met het verwerven van de kennis van de Nederlandse taal op behoorlijk niveau, ligt dat veel moeilijker. Door de mogelijkheid die na het tot stand komen van de Culturele Overeenkomst de geworven Marokkaanse leerkrachten wordt geboden weer naar hun land terug te keren (een regeling die op zich valt te waarderen), zou de neiging om zich hier te lande volledig in het onderwijs in te leven weleens kunnen worden belemmerd. De leden van de PvdA-fractie wilden er in dit verband aan herinneren dat het zeer levend houden van het voornemen spoedig naar het eigen land terug te keren tot nu toe onder Marokkanen, inclusief sommige leerkrachten OETC onder hen, het zich verwerven van een redelijke beheersing van het Nederlands niet heeft bevorderd. Het niet kunnen verlenen van het aangevraagde Nederlanderschap wegens gebrek aan kennis van de Nederlandse taal, het veelvuldig gebruik maken van tolken - ook door personen die tien of meer jaren hier te lande verblijven e.d. - duidt daarop. Ook indien de wijze van recrutering van leerkrachten in Marokko op aanvaardbare wijze mocht zijn geregeld, achtten deze leden de mate waarin de regering het werven van leerkrachten in Marokko nodig acht teleurstellend, aangezien ten onrechte pogingen om hier te lande geschikte kandidaten te vinden en in de mate van het nodige op te leiden waren achterwege gebleven. Bovendien waren deze leden er nog geenszins van overtuigd dat op korte termijn in deze onbevredigende situatie verandering zal optreden. Dat Marokkaanse leerkrachten die in Marokko worden geworven en in Nederland een vaste aanstelling hebben gekregen aan een school hun gezin naar Nederland kunnen later overkomen, achtten de leden van de P.v.d.A-fractie juist. Zij stelden evenwel de vraag hoe in het licht van de herhaaldelijk geuite visie dat het werven van buitenlandse werknemers door de regering niet wordt nagestreefd, het oordeel luidt over het feit dat bij gebreke aan voldoende mogelijkheden om hier verblijvende Marokkanen voor het OETC toe te rusten, het werven van Marokkanen in Marokko vrijwel de enige mogelijkheid is om te voldoen aan de behoefte aan voldoende leerkrachten OETC. In dit verband wilden de leden van de P.v.d.A.Tractie eraan herinneren dat van die zijde al sinds enige tijd de Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18130, nr. 6 2

aandacht van de regering is gevraagd voor het feit dat hier verblijvende Marokkanen met een onderwijsbevoegdheid (anders dan voor OETC is vereist) in het bezit van een werkloosheidsuitkering, dan wel Marokkanen in het bezit van een verblijfstitel anders dan voor het verrichten van arbeid niet ten behoeve van het onderwijs in eigen taal en cultuur werden ingeschakeld. Hoewel de leden van de P.v.d.A.-fractie erkenden dat het recht om onder eigen verantwoordelijkheid cursussen te organiseren vrijstaat, en dus ook wanneer dit geschiedt onder stimulering van de Marokkaanse overheid, zagen zij werkelijk niet welke de betekenis kan zijn van de regeling van het zogenaamde terugkeeronderwijs in de Culturele Overeenkomst. Nog ervan afziende of de Marokkaanse overheid de financiële middelen beschikbaar zal hebben om daadwerkelijk op haar kosten remigratie-onderwijs te gaan verzorgen, konden de leden geen waardering opbrengen voor de toezegging van de Nederlandse regering te bemiddelen bij het ter beschikking stellen van lokalen. Op een enkele uitzondering na (voornamelijk in het voortgezet onderwijs) bezit het rijk geen schoolgebouwen, waarover het ten behoeve van het gebruik van derden zeggenschap heeft. Die zeggenschap is door de wetgever overgelaten aan de schoolbesturen, dan wel (zoals in de WBO bepaald) ten aanzien van het gebruik door derden aan de lokale overheid. De aan het woord zijnde leden konden zich niet aan de indruk onttrekken dat hier door de regering meer in uitzicht is gesteld dan in de Nederlandse situatie kan worden waar gemaakt. Dat laat uiteraard onverlet dat naar de opvatting van deze leden aan Marokkanen die naar hun land willen terugkeren en zich daarop wensen voor te bereiden, alle passende ondersteuning dient te worden gegeven en geen belemmeringen in de weg mogen worden gelegd. Een passende kennis van de eigen taal en cultuur is daarbij een der middelen; en zeker nu is aanvaard dat het ETC-onderwijs niet in staat is als zodanig kinderen voor te bereiden op een toekomst in (het onderwijs in) de Marokkaanse samenleving is het organiseren van remigratie-onderwijs buiten directe verantwoordelijkheid van de Nederlandse regering geenszins af te keuren. Dat daarbij een zekere afstemming wordt nagestreefd tussen onderwijs in de eigen taal en cultuur binnen het lesrooster van de Nederlandse school en dat remigratie-onderwijs ligt voor de hand. De leden van de P.v.d.A.-fractie nemen echter aan dat die afstemming niet wordt geïnitieerd door de Nederlandse regering. Ten slotte wensten de leden van de P.v.d.A.-fractie nog eens te benadrukken dat zij het streven naar versterking van de culturele betrekkingen met landen waaruit in Nederland woonachtige culturele minderheden afkomstig zijn ondersteunen. Daarbij dient uiteraard in Nederland gebruikelijke regelgeving te worden gerespecteerd; ook waar het de omroepverenigingen en de NOS betreft. De leden van de P.S.P.-fractie waren van mening dat aan hun bezwaren tegen het voorliggende voorstel van wet op geen enkele manier tegemoet was gekomen. Zij vonden in de memorie van antwoord veel onduidelijkheden en beweringen die met elkaar in tegenspraak zijn. Bovendien hadden zij op enige vragen geen antwoord gekregen. Wat het werkelijk motief voor het sluiten van deze overeenkomst is werd de leden van de P.S.P.-fractie uit de tekst van de memorie van antwoord niet duidelijk. Zij meenden enige tegenstrijdige argumenten te ontdekken. Enerzijds wordt gesteld dat het gaat om een culturele uitwisseling in brede zin, anderzijds wordt in antwoord op vragen of het sluiten van een dergelijke overeenkomst met een land waarvan het heersende politieke stelsel afkeuring verdient geen legitimering inhoudt van dat stelsel gezegd, dat voorkomt dat met een bepaald land alleen maar een overeenkomst gesloten wordt omdat het noodzakelijk wordt geacht voor een bepaald onderwerp een juridisch kader te scheppen. Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18130, nr. 6 3

De leden van de P.S.P.-fractie konden deze uitspraken niet goed met elkaar rijmen. Gaat het bij het akkoord tussen Nederland en Marokko om de eerstgenoemde vorm van overeenkomst, en is dan het gevaar van legitimering van het heersende regime niet aanwezig? Of gaat het om de tweede vorm; en wat is dan in dit geval «het bepaalde onderwerp» waaromheen een juridisch kader wordt geschapen? Gaat het dan toch om een «aangekleed onderwijsakkoord»? Het was deze leden daarnaast opgevallen dat in de culturele overeenkomsten met Turkije, Joegoslavië en Spanje geen artikelen waren opgenomen waarin de vergemakkelijking van de toegang tot eigen taal en cultuur geregeld wordt; dit in tegenstelling tot het onderhavige akkoord met Marokko. Waarom is de culturele overeenkomst met Turkije nooit in die zin gewijzigd? Het gaat hier immers om de grootste bevolkingsgroep van buitenlandse nationaliteit, (vgl. het argument voor de overeenkomst met Marokko, als op één na grootste groep van buitenlandse nationaliteit, blz. 1 memorie van antwoord.) De leden van de P.S.P.-fractie hadden een antwoord gemist op hun vraag waarom er met betrekking tot de behoefte aan dit akkoord geen advies is ingewonnen bij de meest betrokken groeperingen te weten organisaties van buitenlanders en de onderwijsvakorganisaties (afgezien van de besturenbonden). Deze leden vonden het antwoord op hun vraag naar de propagandacampagne van de Amicales in samenwerking met de Marokkaanse Ambassade in Nederland niet bevredigend. Zij zouden graag antwoord willen op de vraag waarom de Marokkaanse overheid zich van dergelijke drukmiddelen bedient om een akkoord tot stand te krijgen waarvan in de memorie van antwoord de indruk wordt gegeven dat het in alle vrijheid en redelijkheid wordt gesloten. Het was de leden van de P.S.P.-fractie opgevallen dat er in de tekst van de memorie van antwoord geen termijn wordt genoemd gedurende welke de wervingsmaatregel van kracht zal zijn, terwijl wèl gezegd wordt dat deze tijdelijk is. Moet uit de opmerking dat de dossiers van de sollicitanten drie jaar worden bewaard in Marokko worden afgeleid dat deze maatregel nog drie jaar van kracht zal blijven? Zo ja, waarom is die termijn gesteld? Zo nee, aan welke termijn moeten deze leden dan denken? In de memorie van antwoord wordt gesteld dat de regering ten aanzien van de werving van bevoegde Marokkaanse leerkrachten - die echter niet beschikken over een verblijfsvergunning - een ruimhartig beleid voorstaat. Dit zou ook blijken uit het feit dat een aantal uit Marokko gevluchte leerkrachten zich bij het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen heeft gemeld. De leden van de P.S.P.-fractie wilden graag een overzicht van het aantal in Nederland geworven Marokkaanse leerkrachten na ondertekening van het Cultureel Verdrag met Marokko op 23-2-83. De leden van de P.S.P.-fractie zouden graag willen weten welke betekenis gegeven moet worden aan de term «gezindheid ten opzichte van het Nederlands onderwijs» die genoemd wordt als onderwerp dat tijdens het sollicitatiegesprek (blz. 7 M.v.A.) met kandidaten aan de orde komt. Daarnaast hadden zij zich verwonderd over de volgende uitspraak van de onderwijsattaché in Rabat, gedaan in een interview met het dagblad Trouw (23 mei 1984). «De Marokkanen hebben zich maar één keer actief met de werving bemoeid. Zij maakten bezwaar tegen de benoeming van een ongehuwde onderwijzeres». Is dit niet in tegenspraak met wat er in de memorie van antwoord wordt gezegd, nl. dat bij de selectie alleen «objectieve» criteria een rol hebben gespeeld, zoals kennis van Nederland, beheersing van een taal en onderwijskundige kwaliteiten? (blz. 7 M.v.A.) Als een van de voordelen van het akkoord met betrekking tot de werving van Marokkaanse leerkrachten wordt genoemd de mogelijkheid van terugkeer in het Marokkaanse onderwijs. De leden van de P.S.P.-fractie was hierbij het volgende niet duidelijk. Als de intentie van de Marokkaanse Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18130, nr. 6 4

overheid slechts is om de toegang tot taal en cultuur van het land in Nederland te vergemakkelijken, waarom wordt de faciliteit van terugkeer in het Marokkaanse onderwijs slechts voorbehouden aan die leerkrachten die met behulp van de officiële wervingsprocedure geworven zijn? Vrije werving blijft immers mogelijk. Biedt dit geen machtsmiddel in handen van de Marokkaanse overheid? Tenslotte zouden de leden van de P.S.P.-fractie een cynisch en triest bewijs voor de onwenselijkheid van dit akkoord willen noemen. In de memorie van antwoord wordt gesteld: «Marokkaanse leerkrachten hebben in beginsel net als iedere ingezetene in Nederland het recht om voor zover de Nederlandse rechtsorde dat toelaat politiek actief te zijn Op hen zijn de normale Nederlandse rechtsregels van toepassing». Sinds een maand is een Marokkaanse onderwijzer uit Rotterdam, kader-lid van de Algemene Bond van Onderwijzend Personeel en politiek actief tegenstander van de organisatie Amicales ontvoerd en gearresteerd in Marokko, waar hij met vakantie was. Tot dusver is niets meer van hem vernomen. Vermoedelijk bevindt hij zich in een gevangenis. De Marokkaanse autoriteiten waren kennelijk op de hoogte van zijn politieke activiteiten die zich ook richten tegen de ondertekening van het Cultureel Verdrag. De boven geciteerde tekst met betrekking tot vrijheid van politiek handelen leek de leden van de P.S.P.-fractie op z'n minst naïef. De onwenselijkheid van het sluiten van een verdrag met een regime dat zelfs zonder Cultureel Accoord «haar» onderdanen in Nederland controleert en zonder pardon opsluit of erger leek deze leden nu wel overtuigend aangetoond. De leden van de fractie van D'66 hadden met belangstelling kennis genomen van de memorie van antwoord van de regering. Toch hadden deze leden na lezing hiervan nog enkele vragen. Zo zouden zij graag van de regering vernemen op welke wijze de rol van het bevoegd gezag der scholen in voldoende mate verzekerd is. Waar de regering spreekt van een soepeler ontheffingenbeleid vanwege het tekort aan Marokkaanse leerkrachten, maar tevens de eis blijft stellen van beheersing van het Nederlands op HAVO-niveau waren de aan het woord zijnde leden van mening dat dan nauwlijks van een soepel beleid kan worden gesproken. In dit verband wilden deze leden gaarne vernemen of de leerkrachten die de drie maanden durende cursus volgen, gericht op het leren van de Nederlandse taal, het Nederlands onderwijssysteem en een oriëntatie op de Nederlandse samenleving in het algemeen hiervoor een vergoeding krijgen. Ten aanzien van het remigratie-onderwijs stonden de leden van de fractie van D'66 afwijzend tegenover het argument van de regering dat «omdat het remigratie-onderwijs buiten schooltijd wordt gegeven er geen verantwoordelijkheid berust bij de Nederlandse overheid.» Te meer daar van Marokkaanse zijde te kennen is gegeven dat er een samenhang c.q. afstemming zou moeten zijn tussen onderwijs in de eigen taal en cultuur en remigratie-onderwijs waren deze leden van mening dat er dan van verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid voor het remigratie-onderwijs wel degelijk sprake is. Met een tijdige beantwoording van het voorgaande van de zijde van de regering acht de commissie de openbare behandeling voldoende voorbereid. De voorzitter van de commissie. Van Ooijen De griffier van de commissie, Teunissen Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18130, nr. 6 5