PSYCHOLOGISCHE CONTROLE, PERFECTIONISME EN EETSTOORNISSEN

Vergelijkbare documenten
Behoeftefrustratie en therapeutische relatie als verklarend proces in de relatie tussen perfectionisme en eetpathologie

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Nederlandse Samenvatting

Diabetes & Eetstoornissen Een uiterst gevaarlijke combinatie. Prof. Dr. M. Vervaet - Universiteit Gent - Centrum voor Eetstoornissen

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Perfectionsme. Arnoud van Loon Carla Steeman. Voorjaarsworkshop VGCT 2019

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Eerste Examenperiode

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie

The Development of Personality and Problem Behaviour in Adolescence - J. Akse SAMENVATTING. (Summary in Dutch)

SPEELT EFFORTFUL CONTROL EEN ROL TER VERKLARING VAN HET VERBAND TUSSEN STRAF- EN BELONINGSGEVOELIGHEID EN EETSTIJLEN BIJ ADOLESCENTEN?

SAMENVATTING bijlage Hoofdstuk 1 104

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

De betekenis van perfectionisme bij eetstoornissen

EXPERIMENTEEL ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN PERFECTIONISME OP EETSTOORNISGERELATEERDE ATTITUDES EN - GEDRAGINGEN

ACHTERGRONDDOSSIER & BELEIDSAANBEVELINGEN

Samenvatting (Dutch summary)

Nederlandse samenvatting

Onderzoek naar fysiologische stress (re)activiteit als een endofenotype voor middelengebruik in de adolescentie

Chapter 9. Nederlandse samenvatting References Appendices Publications Curriculum vitae

Kathleen De Cuyper, Guido Pieters, Laurence Claes & Dirk Hermans Katholieke Universiteit Leuven, België

Genetische factoren bij eetstoornissen. Het is nog onvoldoende bekend waarom mensen eetstoornissen ontwikkelen. Wel is

Samenvatting, conclusies en discussie


Inhoudsopgave. Voorwoord 11. Dankwoord 15. Inleiding 17

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4

Eetstoornissen. Mellisa van der Linden

SAMENVATTING Introductie

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

Eetstoornissen DSM-5. Leonieke Terpstra & Maartje Snoek

TOPSPORTERS EN EETSTOORNISSEN: NIEUW VLAAMS ONDERZOEK

) amarum ( DGT vs CGT behandeling bij BED - II

Family matters. The role of parental and family-related psychosocial factors in childhood dental caries D. Duijster

De grens tussen obesitas en eetbuistoornis. Werken met de REO

Kindermishandeling: Prevalentie. Psychopathologie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

Samenvatting: Summary in Dutch

General Personality Disorder. A study into the Core Components of Personality Pathology J.G. Berghuis

Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology NEDERLANDSE SAMENVATTING

Binge or Control? Assessment of the validity, treatment and underlying mechanisms of Binge Eating Disorder

ADOLESCENTEN MET CONTROLEVERLIES

6 Psychische problemen

INLEIDING (7 pp.) Katelijne Van Hoeck, VWVJ

Compatibility Process Scale (ACPS). De therapeutische alliantie is gemeten met de Werk

Nederlandse samenvatting

Factoren in de relatie tussen angstige depressie en het risico voor hart- en vaatziekten

NeDerLANDse samenvatting

Nederlandse Samenvatting

NVE-K Ouderrapportage

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Discussion Summary Samenvatting Dankwoord Curriculum Vitae

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Dutch Summary)

Samenvatting (Summary in Dutch)

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Nederlandse samenvatting

TOPSPORTERS EN EETSTOORNISSEN?

recidiverende en aanhoudende dwanggedachten (obsessies) die duidelijke angst

Samenvatting Dankwoord About the author

NEDERLANDSE SAMENVATTING 143. Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting. Het in kaart brengen en bespreken van de kwaliteit van leven van adolescenten met type 1 diabetes in de reguliere zorg

Determinanten van Leiderschap-Succes: Ontwikkeling van een Integratief. Model van Persoonlijkheid, Overtuigingen, Gedrag, en Diversiteit

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD

) amarum ( Voorspellers voor uitval uit een eendaagse CGT behandeling voor eetbuistoornis

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić

Nederlandse Samenvatting

Diaboulimia. Eetproblemen bij insuline afhankelijke diabetes. Anne-Marije Goutbeek Kinder- jeugdpsycholoog GZ psycholoog

Summary & Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Deel I: Integratie van Opvoeding in het I-Change Model

5. Discussie. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens

GROTE VARIATIE. Determinanten van gedragsontwikkeling bij kinderen en jongeren met cerebrale parese KENNISMAKING KINDEREN MET CEREBRALE PARESE

De lat, de bril en de ander

De effecten van het Medisch Onderzoek Vliegramp Bijlmermeer op de

CHAPTER. Samenvatting

Moral Misfits. The Role of Moral Judgments and Emotions in Derogating Other Groups C. Wirtz

Do Fathers Matter? The Relative Influence of Fathers versus Mothers on the Development of Infant and Child Anxiety E.L. Möller

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

rapporteerden. Er werden geen verschillen gevonden in schoolprestaties, spijbelgedrag en middelengebruik tussen de verschillende groepen.

NVE-K. Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag bij kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum

het psychisch functioneren van de ouder, de tevredenheid van de ouders met de (huwelijks)relatie en de gezinscommunicatie. Een beter functioneren van

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken)

PERSMAP EETPROBLEMEN IN DE SPORT

Marrit-10-H :05 Pagina 131. chapter 10 samenvatting

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Nederlandse samenvatting

SUMMARY IN DUTCH. Summary in Dutch

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

De rol van multidimensionaal perfectionisme in eetstoornissymptomen

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld.

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen

PERFECTIONISME. Liesbet Boone (Universiteit Gent & Eetexpert)

Samenvatting (summary in Dutch)

Transcriptie:

PSYCHOLOGISCHE CONTROLE, PERFECTIONISME EN EETSTOORNISSEN INLEIDING De adolescentie is een gevoelige periode voor de ontwikkeling van eetstoornissen, zeker bij meisjes. Een eetstoornis zou tien keer meer voorkomen bij meisjes dan bij jongens (Vanhoeken, Lucas, & Hoek, 1998). Omdat het een groeiend probleem lijkt te zijn in onze Westerse maatschappij is het belangrijk om de factoren te achterhalen die meespelen in het ontwikkelingsproces van eetstoornissen. Een populaire opvatting is dat een eetstoornis gewoon meisjes betreft die wat overdrijven in het kader van de mode en het slankheidsideaal, en dat het net zo snel weer overgaat dan ze ermee begonnen zijn. Hoewel vaak de woorden eetstoornis en modegril in één zin worden gebruikt, blijkt dat factoren zoals opvoeding en persoonlijkheid een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van eetstoornissen. Hoewel deze determinanten in bestaande literatuur uitvoerig beschreven en onderzocht zijn (Polivy & Herman, 2002), zijn beide oorzakelijke factoren maar slechts enkele keren in dezelfde studie opgenomen. Het doel van onze studie is om deze twee factoren, opvoeding en persoonlijkheid, samen te onderzoeken in één model. De hypothese die wij specifiek vooropstellen is dat perfectionisme (als element van persoonlijkheidsfunctioneren) een interveniërende variabele is in de relatie tussen opvoeding, en meer specifiek psychologische controle, en eetstoornissen. Een andere doelstelling is rekening houden met de methodologische beperkingen van bestaand onderzoek. We gaan namelijk gebruik maken van een longitudinaal design zodat we kunnen nagaan of veranderingen over tijd in ouderlijke psychologische controle en perfectionisme gerelateerd zijn aan veranderingen over tijd in eetstoornissymptomen. In Hoofdstuk 1 geven we een korte algemene samenvatting van wat we in deze verhandeling verstaan onder de term eetstoornissen. De verschillende soorten eetstoornissen worden besproken en de symptomatologie van de stoornissen wordt samengevat. Verder in het hoofdstuk worden de prevalentie en incidentie van eetstoornissen besproken. Hierna zullen we ingaan op mogelijke verklaringen van de eetproblematiek die aanwezig zijn in bestaande literatuur. Zo gaan we kijken naar maatschappelijke factoren, factoren op het niveau van opvoeding en gezin en naar factoren op meer individueel niveau zoals persoonlijkheid. 1

In ons onderzoek zullen we ons voornamelijk toespitsen op de rol van de opvoeding en persoonlijkheid in de ontwikkeling van eetstoornissen. Hoofdstuk 2 zal gaan over opvoeding en welke specifieke factoren in de opvoeding een nefaste invloed hebben op de algemene ontwikkeling van het kind. Daarna zullen we specifiek ingaan op de invloed die de opvoeding heeft op de ontwikkeling van een eetstoornis en hierbij vooral het begrip psychologische controle bespreken. Hoofdstuk 3 zal gaan over perfectionisme van de adolescent dat kan meespelen in de ontwikkeling van problemen en in het bijzonder in de ontwikkeling van een eetstoornis. Als laatste wordt er ingegaan op de relatie tussen opvoeding en perfectionisme enerzijds en perfectionisme en eetstoornissen anderzijds en de manier waarop perfectionisme een mogelijk mechanisme kan zijn in de relatie tussen opvoeding en eetstoornissen. 2

1. EETSTOORNISSEN 1.1. Definitie In dit hoofdstuk zullen we kort bespreken wat we verstaan onder de term eetstoornissen. Er bestaan verschillende eetstoornissen met uiteenlopende kenmerken. In de DSM-IV worden vooral twee verschillende eetstoornissen uitvoerig besproken (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders-IV, American Psychiatric Association, 1994). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen anorexia nervosa en boulimia nervosa, respectievelijk magerzucht en vraatzucht. In de volgende alinea s zullen de symptomen van beide stoornissen kort besproken worden. Hiervoor verwijzen we naar het werk van Vandereycken (2000). Belangrijke kenmerken van beide eetstoornissen zijn de preoccupatie van het lichaamsgewicht en het verstoorde eetgedrag. De belangrijkste kenmerken van anorexia nervosa zijn vermagering en het niet op peil willen houden van een gezond lichaamsgewicht. Hierbij vaak samengaande kenmerken zijn de fobische angst voor gewichtstoename en een verstoord eetgedrag. Vaak zijn er ook andere manieren dan een verstoord eetgedrag om gewichtsverlies te bekomen. Het gaat hier voornamelijk over overmatige fysieke inspanning, zelfopgewekt braken, laxeermiddelen en diuretica. Bijkomende lichamelijke klachten van anorexia nervosa zijn constipatie, slaapstoornissen, cyanose (blauwverkleuring van handen en voeten) en lanugo (donsachtige lichaamsbeharing). Het lichaamsgewicht krijgt een centrale plaats bij deze stoornis, de ervaring ervan is in vele gevallen verstoord. Op basis van dit lichaamsgewicht gaat men zichzelf beoordelen en wordt er een zelfbeeld gecreëerd (Vandereycken, 2000). Een belangrijk kenmerk van boulimia nervosa, overeenkomstig met deze van anorexia nervosa is de extreme bezorgdheid over het eigen uiterlijk en het lichaamsgewicht. Het onderscheid tussen deze twee stoornissen is het gewichtsverlies dat niet of nauwelijks aanwezig is bij boulimia nervosa. Een centraal kenmerk bij boulimia nervosa is het herhaaldelijk voorkomen van eetbuien met hierop volgend compensatiegedrag. Dit compensatiegedrag bestaat onder meer door zelf-uitgelokt braken, vasten, energieke inspanning en misbruik van laxativa en diuretica. Vaak gaat deze stoornis samen met depressieve symptomen (Vandereycken, 2000). 3

1.2. Prevalentie en incidentie De mate van voorkomen van eetstoornissen is moeilijk vast te stellen doordat bij deze patiënten juist vaak de neiging bestaat om het probleem te verzwijgen door schaamte en ontkenning. De bevindingen van onderzoek door Hoek (1993) in Europa en Amerika duiden vooral op een risicogroep van meisjes tussen vijftien en eenentwintig jaar. Deze populatiegroep is zeer bezorgd over fysiek voorkomen en lichaamsgewicht. Vanhoeken, Lucas, en Hoek (1998) concludeerden dat in Westerse landen de incidentie van anorexia en boulimia nervosa respectievelijk acht en dertien per jaar is. Dit betekent dat er respectievelijk acht en dertien nieuwe gevallen op duizend per jaar opduiken. Grof geschat bedraagt, bij meisjes tussen zestien en negentien jaar, de jaarprevalentie van anorexia nervosa tussen de één en vijf procent. Bij jongens komt het minder voor, slechts vijf tot tien procent van het totaal aantal gevallen. Bij boulimia nervosa geldt ongeveer dezelfde geslachtsratio maar de piek van voorkomen is iets later dan bij anorexia nervosa. Boulimie komt het meest frequent voor bij meisjes tussen achttien en vijfentwintig jaar. Fairburn en Beglin (1990) schatten de prevalentie van eetstoornissen op één procent. Een belangrijke bevinding is die van de stijgende frequentie van eetstoornissen in Westerse landen (Vandereyken & Hoek, 1993). Belangrijk is om determinanten van eetstoornissen te achterhalen om zo eetstoornissen te kunnen voorspellen. Er bestaat al een zeer uiteenlopende reeks van verklaringen van het fenomeen die we kort zullen samenvatten in de volgende paragraaf. In ons onderzoek zullen we geen klinische diagnose stellen van een eetstoornis, maar gaan we de focus leggen op eetstoornissymptomen die voorkomen in een algemene populatie van vroege adolescenten. De eetstoornissymptomen die in ons onderzoek centraal staan zijn de wens naar slankheid, boulimie en lichaamsontevredenheid. 1.3. Determinanten Er bestaat al veel onderzoek over de oorzaken van eetstoornissen en er zijn zeer veel factoren gevonden die meespelen in de ontwikkeling van eetstoornissen. In dit hoofdstuk zullen we ons enkel richten op factoren op een ruimer, socio-cultureel vlak, op vlak van het gezin en op individueel niveau. Op een ruimer, maatschappelijk niveau is voornamelijk de idealisering van slankheid door de media een factor die meespeelt. Obsessie voor slankheid is sterk aanwezig in de Westerse samenleving, een welvaartmaatschappij die berust op consumptie en competitie. 4

Het is moeilijk de overvloed aan voedsel te weerstaan en tegelijk het eigen lichaam mooi en gezond te houden. Door de voedseloverschot krijgt het slank zijn meer waarde. De mate van internalisering van deze waardering zou één van de factoren zijn die lichaamsontevredenheid, drang tot vermageren en andere kenmerken van eetstoornissen voorspellen (Stice, 2001; Stormer & Thompson, 1996). Deze factoren kunnen echter nooit op zich de ontwikkeling van een eetstoornis voorspellen. We moeten gaan kijken naar meer individuele kenmerken en kenmerken van de familie. Als we in de bestaande literatuur de invloed en de impact nagaan die de familie en het gezin kunnen hebben op het ontwikkelen van eetproblemen, zien we dat er een waaier van factoren is die een invloed kan hebben. Belangrijk zijn de opvattingen van Minuchin, Rosman, en Baker (1978) over het gezinsklimaat waarin de individualisering van opgroeiende kinderen wordt verstikt door overbescherming, rigiditeit, emotionele verstrengeling en gebrek aan vermogen tot conflictoplossing. Vergeleken met normale gezinnen vertonen anorexiegezinnen meer cohesie en emotionele verbondenheid, en vertonen boulimiegezinnen eerder een gebrekkige organisatie en openlijke conflicten (Vandereyken, Kog, & Vanderlinden, 1989). Een eetverstoorde familie wordt door Haworth-Hoeppner (2000) omschreven als kritisch opvoedend met dwingende ouderlijke controle. Het belang dat het gezin heeft in de ontwikkeling van individuen is niet te ontkennen en zal dus ook een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van eetstoornissen. In Hoofdstuk 2 zullen we specifiek ingaan op de opvoeding en de specifieke opvoedingsstijlen die een invloed hebben op de ontwikkeling van eetstoornissen. Individuele kenmerken die lijken mee te spelen bij de ontwikkeling van een eetstoornis zijn onder andere interpersoonlijke levenservaringen en moeilijkheden zoals trauma, pesten en stress (Lunner et al., 2000; Raffi, Rondini, Grandi, & Fava, 2000; Welch, Doll, & Fairburn, 1997). Eetproblemen worden in deze context beschouwd als copingstrategie om om te gaan met persoonlijke crisissen (Troop, 1998). Emotionele controle via vermijding van voedsel en verliezen van gewicht, en emotionele opluchting door bingeing en purgeren zijn motieven die meespelen bij anorexia nervosa en boulimie. Extreme behoefte aan controle is, volgens Fairburn, Cooper, Doll, en Welsh (1999) een centraal kenmerk voor een eetstoornis. 5

De meeste studies die etiologische factoren onderzoeken zijn cross-sectioneel. Het causaal verband tussen de aangetoonde factoren en een eetproblematiek is op die manier moeilijk aan te tonen. Vragen zoals Leidt een eetstoornis tot familiale en persoonlijke disfuncties of is het verband omgekeerd? kunnen met dit design niet worden beantwoord. Belangrijk is het opzetten van een longitudinaal design waardoor de richting van verbanden aantoonbaar is. Nog een belangrijke issue bij het onderzoek dat we opzetten is de vraag over de manier waarop deze factoren kunnen leiden tot een eerstoornis. Niet iedereen met deze familiale achtergrond of persoonlijke moeilijkheden ontwikkelt een eetstoornis. Als we een eetstoornis willen voorspellen is het belangrijk dat we ook gaan kijken naar achterliggende mechanismen en kwetsbaarheden. 1.4. Besluit Zoals hierboven geschetst hebben veel uiteenlopende factoren een belangrijke invloed op de ontwikkeling van eetstoornissen. Onze vraag is echter hoe we deze factoren kunnen verzoenen in een gecombineerd model dat de complexiteit van een eetstoornis goed kan weergeven. In onze studie richten wij ons voornamelijk op de rol die de opvoeding heeft, op de familiale factoren. We gaan namelijk de invloed van psychologische controle onderzoeken, een dimensie van opvoeding, die al eerder in verband werd gebracht met de ontwikkeling van internaliserende problemen. De hypothese die we in deze studie gaan onderzoeken is of perfectionisme het achterliggend mechanisme is in de relatie tussen psychologische controle en eetstoornissen. 6

2. OPVOEDING EN EETSTOORNISSEN 2.1. Opvoeding en eetstoornissen De opvoeding van kinderen is een belangrijke verantwoordelijkheid omdat de wijze waarop ouders hun kinderen opvoeden een substantiële invloed heeft op de ontwikkeling en het functioneren van het kind (Baumrind, 1991). Hieronder wordt eerst een overzicht gegeven van hoe de opvoeding de ontwikkeling kan beïnvloeden en hoe het kan inwerken op de ontwikkeling van psychopathologie. Daarna gaan we in op de impact die opvoeding heeft op de ontwikkeling van een eetstoornis en zullen we vooral de focus leggen op één aspect van de opvoeding, namelijk op psychologische controle. De omgeving waarin iemand opgroeit speelt een belangrijke rol in de ontplooiing en ontwikkeling, zowel in positieve als in negatieve zin. Ouderlijk opvoedingsgedrag wordt al lang als een voorspeller en beïnvloedende factor voor de ontwikkeling van psychopathologie beschouwd. Kenmerken zoals vijandigheid, afwijzing, overbescherming en bestraffend ouderlijk gedrag zijn risicofactoren bij de ontwikkeling van het individu (Perris, Arrindell, & Eisemann, 1994). Twee belangrijke en vaak gebruikte instrumenten om deze opvoedingsgedragingen te meten in de context van eetstoornissen zijn de Parental Bonding Instrument (PBI, Parker, Tupling, & Brown, 1979) en de Egna Minnen Beträffande Uppfostran (EMBU, Perris, Jacobsson, Lindström, von Knorring, & Perris, 1980). Het Parental bonding instrument, ontwikkeld door Parker (1983), meet de opvoeding aan de hand van twee dimensies, namelijk betrokkenheid (zorg) en bescherming. De scores die bekomen worden met dit instrument, kunnen gebruikt worden om vier opvoedingsstijlen te definiëren die bestaan uit combinaties van deze twee dimensies. De vier verschillende opvoedingsstijlen zijn de optimale opvoedingsstijl (hoog-laag), de negerende (laag-laag), de affectieve inperking (hoog-hoog) en de affectieloze controle (laag-hoog). Als we gaan kijken naar deze opvoedingsstijlen bij eetverstoorde families zien we vrij inconsistente resultaten. Het blijkt dat er vooral bij boulimia nervosa een gebrek is aan betrokkenheid van beide ouders en sprake is van een negerende moeder (Vandereycken, 1994). De opvoedingsstijl die in een boulimiegezin wordt teruggevonden is vooral affectieloze controle. Een optimale opvoedingsstijl discrimineert in de studie van Pole, Waller, Stewart, en Parkin-Feigenbaum (1988) tussen gezonde controlesubjecten en boulimiepatiënten. 7

Slechts 5.4% van de patiënten, ten opzichte van 43.8% bij de gezonde subjecten, rapporteert een optimale opvoedingsstijl. Bij anorexiepatiënten wordt een minder eenduidige patroon van resultaten gevonden. Een studie die geen onderscheid maakt tussen de twee vormen van eetstoornissen vindt dat eetstoornispatiënten in vergelijking met gezonde subjecten lager scoren op zorg en hoger op overbescherming (De Panfilis, Rabbagliob, Rossia, Zitaa, & Magginia, 2003). Ook in de studie van Murray, Waller, en Legg (2000) werd er evidentie gevonden dat een gebrek aan zorg en een teveel aan bescherming gerelateerd is aan kenmerken van boulimie. In tegenstelling tot het meeste onderzoek, dat enkel hoofdeffecten van opvoeding op eetstoornissymptomen nagaat, gingen Murray et al. (2000) ook de potentieel mediërende rol van schaamte na. Ook in onze studie zullen we inzicht proberen te verkrijgen in de psychologische mechanismen via welke het familieklimaat invloed kan hebben op het welzijn van de adolescent. De EMBU heeft hetzelfde doel als de PBI, namelijk het in kaart brengen van de opvoedingsstijl die ouders hanteren. De vragenlijst bestaat uit vier subschalen, namelijk afwijzing, emotionele warmte, overbescherming en angstige opvoeding. Resultaten uit onderzoek naar de relatie tussen opvoedingsstijlen en eetstoornissen tonen dat er bij eetverstoorde gezinnen minder emotionele warmte en meer afwijzing is en dat er beschermend tot overbeschermend wordt opgevoed (Esparon & Yellowlees, 1992; Perednia & vandereyken, 1989). Een beperking bij deze zelf-rapporteringsinstrumenten is dat depressieve symptomen de resultaten kunnen vertekenen. Deze symptomen kunnen invloed hebben op de perceptie van de vroegere en huidige relatie met de ouders. Kinderen en adolescenten die depressieve symptomen ervaren kunnen tegelijk meer kwetsbaar zijn voor eetstoornissymptomen en een negatiever beeld ophangen van hun ouders. Om deze alternatieve hypothese uit te sluiten is het belangrijk om te gaan controleren voor depressie, wat wij in ons onderzoek zullen doen. Een belangrijke conclusie is dat we bij onderzoek naar eetstoornissen rekening moeten houden met de rol van opvoeding. We kunnen ons echter onmogelijk gaan toespitsen op de hele waaier van opvoedingsgedragingen. Uit de hierboven besproken literatuur kunnen we samenvatten dat factoren zoals overbescherming en afwijzing nefast zijn voor de ontwikkeling. Een dimensie van de opvoeding die gerelateerd is aan deze twee factoren is psychologische controle. 8

De dimensie psychologische controle werd vooral in de algemene opvoedings- en socialisatieliteratuur bestudeerd maar werd nog niet vaak in de context van psychopathologie en eetstoornissen in het bijzonder bestudeerd. In de volgende paragraaf geven we een overzicht van dit construct en van de impact ervan op het individu. 2.2. Ouderlijke psychologische controle en eetstoornissen In deze paragraaf wordt er ingegaan op een specifieke dimensie van de opvoeding die al eerder in verband werd gebracht met de ontwikkeling van internaliserende problemen, namelijk het construct psychologische controle. Er wordt een definitie gegeven van het construct en daarna gaan we verder in op de nefaste gevolgen van psychologische controle voor de ontwikkeling van kinderen en adolescenten. Als laatste wordt er specifiek ingegaan op de (mogelijke) relatie tussen psychologische controle en eetstoornissen. Psychologische controle is een construct dat ontdekt werd in de jaren 60 door Schaefer (1965). Psychologische controle betreft ouderlijk gedrag dat op een indringende, manipulatieve en subtiele manier inwerkt op de gedachten en gevoelens van het kind. Het construct houdt ouderlijk gedrag in dat beroep doet op intern controlerende gevoelens van het kind (zoals trots en schuld), dat uiting geeft van ontgoocheling, dat enkel voorwaardelijke liefde geeft, dat het kind isoleert en schaamte bij het kind veroorzaakt (Barber, 1996). Het is een opvoedingsstijl die de liefdesrelatie tussen kind en ouder manipuleert met als doel het controleren van het kind. Het doel is dat kinderen zich zullen gedragen en zullen denken overeenkomstig met de doelstellingen en standaarden van de ouders. Dit doen ze via interne controle en manipulatie, via controle die de psychologische en emotionele ervaring en expressie van het kind verplichtingen oplegt, invalideert en manipuleert (Barber, 1996). Een psychologisch controlerende opvoedingssituatie is niet responsief ten aanzien van emotionele en psychologische behoeften van het kind (Maccoby & Martin, 1983). Er wordt enkel rekening gehouden met de psychologische behoeften en emotionele problemen van de ouders zelf (Barber, 1996). Een gevolg van psychologische controle is de inhibitie van psychologische autonomie. Het kind wordt gehinderd in zijn ontwikkeling van autonomie. Psychologisch controlerende ouders gebruiken minder vaak autonomieondersteunende technieken, technieken die kinderen toelaten de eigen omgeving te exploreren en zelf beslissingen te nemen (Grolnick, Gurland, DeCourcey, & Jacob, 2002). 9

Men gaat ervan uit dat psychologische controle de ontwikkeling van autonomie belemmert, het psychosociale functioneren verstoort en interfereert met de verwerving van een veilig gevoel van het zelf (Barber & Harmon, 2002). Autonomie is een belangrijk kenmerk in de opvoeding, met name voor de ontwikkeling van een duidelijk gevoel van persoonlijke identiteit, zeker in de adolescentie. Steinberg (1999) onderscheidt psychologische van gedragsmatige controle, waarbij psychologische controle meer zijn inwerking heeft op de psychologische en emotionele groei van het kind en gedragsmatige controle meer inwerkt op het gedrag van het kind. Gedragsmatige controle bestaat uit disciplinaire strategieën en supervisie. Psychologische controle bestaat uit schuld- en angstinductie en voorwaardelijke liefde (Steinberg, Elmen, & Mounts, 1989). Gedragsmatige controle zal eerder een positieve invloed hebben terwijl de impact van psychologische controle voornamelijk negatief is. De negatieve uitkomst betreft dan vooral internaliserende problemen en moeilijkheden zoals een laag zelfvertrouwen en een laag zelfbeeld (Gray & Steinberg, 1999; Steinberg et al., 1989). In een overzichtshoofdstuk van Barber en Harmon (2002) werd gesteld dat evidentie overtuigend aantoont dat percepties van psychologische controle internaliserende problemen voorspellen bij kinderen en adolescenten zoals depressie, lage zelfwaarde en angst. Dit kan ons laten vermoeden dat psychologische controle ook meespeelt bij de ontwikkeling van eetstoornissen. Toch was de studie van Soenens, Vansteenkiste, et al. (2008) de eerste die specifiek de relatie tussen psychologische controle en eetstoornissen onderzocht. In deze studie werd een verhoogde score gevonden op vaderlijke, en niet op moederlijke, psychologische controle bij eetstoornispatiënten in vergelijking met de controlegroep. Vaderlijke psychologische controle was binnen de twee groepen ook significant gecorreleerd met eetstoornissymptomen terwijl dit bij moederlijke psychologische controle niet het geval was. Hoewel moederlijke psychologische controle geen direct verband vertoonde met eetstoornissymptomen werd toch de mogelijkheid opengelaten dat moederlijke psychologische controle, wel een indirect verband heeft met eetstoornissymptomen, via de tussenliggende rol van maladaptief perfectionisme. In onze studie zullen we verder bouwen op deze studie door verder de interveniërende rol van perfectionisme in relaties tussen gepercipieerde ouderlijke psychologische controle en eetstoornissymptomen te onderzoeken. 10

3. PERFECTIONISME EN EETSTOORNISSEN 3.1. Definitie perfectionisme In deze paragraaf geven we zowel een algemene beschrijving van het begrip perfectionisme als een overzicht van de verschillende vormen van perfectionisme. Nadien bespreken we perfectionisme in de relatie met eetstoornissen en geven we een overzicht over wat er bestaat in de literatuur over deze relatie. Perfectionisme wordt gedefinieerd als de neiging om excessief hoge standaarden te stellen voor zichzelf, om standvastig te moeten voldoen aan deze standaarden en overdreven kritische zelfevaluaties te maken (Frost, Marten, Lahart, & Rosenblate, 1990; Shafran & Mansell, 2001). Perfectionisten definiëren hun zelfwaarde in termen van het al dan niet bereiken van deze hoge standaarden (Burns, 1980). Burns (1980) beschouwt perfectionisten als diegenen wiens standaarden hoger zijn dan hun mogelijkheden, personen die compulsief streven naar onbereikbare doelen en die hun eigenwaarde meten aan de hand van productiviteit en prestatie. Hij stelt dat perfectionisme een unidimensioneel construct is, namelijk een construct dat enkel georiënteerd is op het zelf. Het probleem hierbij is dat hij geen onderscheid maakt tussen perfectionistische personen en personen die erg competent en succesvol zijn (Franco Paredes et al., 2005). Hoewel perfectionisme op basis van voorgaande beschrijvingen een disfunctionele persoonlijkheidstrek lijkt te zijn kan het volgens sommigen ook een adaptieve persoonlijkheidstrek zijn (Hamachek, 1978). Streven naar hoge standaarden is niet pathologisch op zich en perfectionisme kan ook een positieve connotatie hebben in sociale contexten die prestatie en competitie benadrukken. In deze multidimensionele benadering wordt dus gesteld dat perfectionisme normaal of neurotisch kan zijn (Hamacheck, 1978). Normale perfectionisten zijn diegenen die plezier beleven aan het harde werk en de moeite die ze stoppen in het bereiken van doelen en zich vrij voelen om minder precies te zijn in hun prestaties. Neurotische perfectionisten daarentegen willen een hoger niveau van prestatie bereiken dan mogelijk en ervaren geen voldoening omdat ze het gevoel hebben nooit helemaal te voldoen. Purdon, Anthony, en Swinson (1999) maakten ook een onderscheid tussen pathologische, hoge standaarden die excessief en rigide moeten bereikt worden, en niet pathologisch perfectionisme, het willen bereiken van hoge standaarden, maar met flexibiliteit 11

en rekening houdend met de persoonlijke voor- en nadelen. Deze voorbeelden tonen aan dat er een onderscheid kan gemaakt worden tussen een eerder positieve vorm en een eerder negatieve vorm van perfectionisme. Ook Frost et al. (1990) maakten dit onderscheid, namelijk het onderscheid tussen adaptieve en maladaptieve componenten van perfectionisme. Kritische zelfevaluaties, bezorgdheid over het maken van fouten en twijfel over acties worden door Frost et al. (1990) beschouwd als maladaptief terwijl streven naar persoonlijke standaarden daarentegen als eerder adaptief wordt gezien. Ook beweren Frost et al. (1990) dat kritische zelfevaluatie een risicofactor zou zijn voor de ontwikkeling van internaliserende problemen zoals eetstoornissen. Psychopathologie houdt, volgens Frost et al. (1990), eerder verband met deze kritische evaluatie dan met het stellen van hoge standaarden op zich. Het onderscheid tussen adaptief en maladaptief perfectionisme zullen we ook in de huidige studie maken. Recent onderzoek heeft de validiteit voor dit onderscheid aangetoond. Er werd gevonden dat de schalen van de Frost-Multi-dimensional Perfectionism Scale (MPS, Frost et al., 1990), één van de meest gebruikte instrumenten bij onderzoek naar perfectionisme, kunnen gerepresenteerd worden door twee hogere ordefactoren. Positief streven of adaptief perfectionisme, en evaluatieve zorgen of maladaptief perfectionisme. De schalen Concern over mistakes en doubt about actions zijn de belangrijkste indicators voor maladaptief perfectionisme terwijl de schaal Personal standards de belangrijkste indicator is voor adaptief perfectionisme. Op basis van bovenstaande inzichten kunnen we aannemen dat het van belang is om een onderscheid te maken tussen perfectionisme als het streven naar hoge standaarden enerzijds en perfectionisme als het kritisch evalueren van het zelf anderzijds. Ook in ons onderzoek zullen we pogen om evidentie voor het onderscheid tussen de twee verschillende dimensies te maken en het verschil aan te tonen tussen adaptief en maladaptief perfectionisme in relatie tot eetstoornissen. 3.2. Perfectionisme en eetstoornissen Veel clinici stelden vast dat perfectionisme een significant kenmerk is van eetstoornispatiënten. Er wordt hierbij verondersteld dat perfectionisme en eetstoornissen gerelateerd zijn door twee onderliggende processen: drang naar goedkeuring en controledrang (Hewit, Flett, & Ediger, 1995). 12

Verschillende studies hebben aangetoond dat perfectionisme, gemeten met de Eating Disorder Inventory, significant gerelateerd was aan boulimie en anorexia nervosa (Bardone-Cone et al., 2007; Joiner, Heatherton, Rudd, & Schmidt, 1997; Sherry, Hewitt, Besser, McGee, & Flett, 2004). De resultaten van een studie van Halmi et al. (2005) bijvoorbeeld toonden dat personen met anorexia significant hogere scores behalen op de totaalscore van de multidimensional perfectionism scale van Frost et al. (1990) in vergelijking met een gezonde controlegroep. Scores op de EDI-2 perfectionisme subschaal bij anorexia subjecten waren hoger dan de normatieve data van dit instrument. Dit is een bevestiging van de notie dat perfectionisme een belangrijk persoonlijkheidskenmerk is van individuen met anorexia. Bastiani, Rao,Weltzin, en Kaye (1995) en Srinivasagam et al. (1995) toonden aan dat de meting van perfectionisme significant hoger was bij patiënten met anorexia nervosa in vergelijking met controlesubjecten, zelfs na herstel van gewicht. Het herstel van de eetstoornis gaat niet gepaard met een reductie van zowel maladaptief als prestatiestrevend perfectionisme, de scores op deze schalen blijven hoog. Perfectionisme lijkt dus eerder een risicofactor te zijn van eetproblemen dan een gevolg ervan. Verder prospectief onderzoek is nodig om deze bevindingen te bevestigen. Als we specifiek maladaptief perfectionisme bestuderen in relatie met de eetproblematiek zien we dat er over het algemeen wordt aangenomen dat maladaptieve perfectionisten in het bijzonder vatbaar zijn om een rigide focus te ontwikkelen op eten en mager zijn als een manier om te compenseren voor het doordringende gevoel van incompetentie en gebrek aan controle dat ze ervaren in hun leven. Gedreven door de bezorgdheid om niet te voldoen aan hun persoonlijke standaarden over hun lichaamsgewicht gaan ze hun normen steeds verhogen en zo ongezonde eetgewoonten ontwikkelen (Shafran et al., 2002). Mensen die hoog scoren op maladaptief perfectionisme tolereren het niet dat hun plannen niet worden ingelost. Ze doen alles tot in de puntjes en zullen ontevredenheid ervaren ondanks hun inspanningen. Er zijn relatief weinig studies die het onderscheid maakten tussen adaptief perfectionisme en maladaptief perfectionisme in de context van eetstoornissen. 13

Ashby, Kottman, en Shoen (1998) vonden in hun studie dat personen met anorexia nervosa of boulimie significant hoger scoorden op maladaptief perfectionisme dan degenen zonder eetstoornissen. Ook in de resultaten in de studie van Soenens, Nevelsteen, en Vandereyken (2007) verschilden de eetstoornisgroep en de controlegroep vooral wat betreft maladaptief perfectionisme en binnen de eetstoornisgroep voorspelde alleen maladaptief perfectionisme de ernst van symptomen. Hoewel de scores op beide componenten van perfectionisme daalden van het begin naar het einde van de behandeling, bleven de perfectionismescores van de eetstoornisgroep bij het einde van de behandeling verhoogd ten opzichte van die van de controlegroep. De resultaten wezen op het belang van een onderscheid tussen maladaptief en adaptief perfectionisme voor het onderzoek van eetstoornissen en suggereren dat maladaptief perfectionisme een risicofactor voor terugval kan zijn na behandeling van de eetstoornis. Uit de hierboven beschreven inzichten kunnen we ten eerste concluderen dat er inderdaad een verband bestaat tussen perfectionisme en de symptomatologie van eetstoornissen. Ten tweede stellen we vast dat perfectionisme eerder kan beschouwd worden als een voorspeller of een risicofactor van eetstoornissen. Ten derde kunnen we besluiten dat het belangrijk en betekenisvol is om een onderscheid te maken tussen enerzijds maladaptief perfectionisme en adaptief perfectionisme anderzijds, ook in de relatie met eetstoornissen. Onze hypothese is dat perfectionisme, en specifiek maladaptief perfectionisme, een mediator is in de relatie tussen opvoeding en eetstoornissen en op die manier inwerkt op deze problematiek. 3.3. De mediërende rol van perfectionisme Ontwikkelingspsychologische theorie en onderzoek suggereren dat controlerend opvoeden en psychologische controle in het bijzonder een rol spelen in de ontwikkeling van perfectionisme en dat perfectionisme een mediërende functie heeft in relaties tussen controlerend opvoeden en psychopathologie. Hamacheck (1978) veronderstelde al dat een psychologisch controlerende opvoeding een rol speelt bij de ontwikkeling van perfectionisme. Wanneer ouders deze opvoedingsstijl hanteren zullen ze naar het kind toe duidelijk maken dat succes essentieel is om ouders te plezieren en liefde te krijgen, terwijl falen onaanvaardbaar is (Flett, Hewitt, Oliver, & Mcdonald, 2002). We zien hier dat in de opvoedingsstijl psychologische controle, een perfectionistische oriëntatie vervat kan zitten. Psychologische controle leidt tot een stijging van de druk op het kind om perfect te zijn. 14

Als een kind niet voldoet aan de standaarden die de ouders opleggen, dan zullen ouders kritiek geven en schuld induceren met als gevolg dat het kind dezelfde strenge, rigide standaarden voor zichzelf gaat opleggen. Kinderen van psychologische controlerende ouders zullen conditioneel hun eigen gedrag goedkeuren, zichzelf bekritiseren met gevoelens van schuld en schaamte en ze zullen zichzelf minderwaardig voelen als de perfectionistische standaarden niet behaald worden (Flett et al. 2002). Flett et al. (2002) veronderstelden perfectionisme als een tussenliggende variabele in de relatie tussen psychologische controle en internaliserende problemen. Ze stellen dat kinderen van psychologisch controlerende ouders een meer perfectionistische oriëntatie ontwikkelen waardoor ze kwetsbaar worden voor internaliserende problemen. Dezelfde redenering zullen we ook in onze studie volgen met eetstoornissymptomen als internaliserende problematiek. Psychologische controle en perfectionisme werden vaak apart onderzocht in relatie met eetstoornissen, maar werden minder vaak samen in één model onderzocht. Er werd al een positieve relatie gevonden tussen opvoeding en perfectionisme (Enns, Cox, & Larsen, 2000; Soenens, Vansteenkiste, Luyten, Duriez, & Goossens, 2005). Enns et al. vonden bijvoorbeeld een significant verband tussen opvoedingsstijlen, in het bijzonder overbescherming, en perfectionisme en konden concluderen dat de relatie tussen psychologische controle en depressieve symptomen gemedieerd werd door perfectionisme. Kenney-Benson en Pomerantz (2005) vonden dat hoe meer moeders gebruik maken van psychologische controle, hoe meer de kinderen zich zorgen maken om perfect te zijn. Ook werd gevonden dat psychologische controle verband houdt met de kwetsbaarheid voor depressieve symptomen. In de studie werd ook het mediatie-effect nagegaan en hieruit blijkt dat de overtuiging van de kinderen, dat anderen verwachten dat ze perfect moeten zijn, onderliggend is bij de relatie tussen psychologische controle en depressieve symptomen. Deze studies suggereren dat psychologische controle een kwetsbaarheid creëert voor de ontwikkeling van psychopathologie via de ontwikkeling van een perfectionistische oriëntatie. Als we hetzelfde model gaan beschouwen met eetstoornissen als uitkomstvariabelen zien we in de studie van Soenens, Vansteenkiste, et al. (2008) duidelijk dat eetstoornispatiënten gekarakteriseerd zijn door verhoogde mate van maladaptief perfectionistische negatieve zelfevaluaties, en niet door de hoge persoonlijke standaarden op zich. Voorwaardelijke goedkeuring en schuldinductie door de ouders bleek bovendien samen te hangen met maladaptief perfectionisme en maladaptief perfectionisme was op zijn beurt significant 15

geassocieerd met eetstoornissymptomen. De studie van Soenens, Vansteenkiste, et al. (2008) was de eerste om aan te tonen dat maladaptief perfectionisme een significante tussenliggende variabele is in de relatie tussen ouderlijke psychologische controle en eetstoornissymptomen. Deze studie had echter een aantal beperkingen waarmee wij in onze studie trachten rekening te houden. In de volgende alinea worden deze beperkingen en die van andere studies kort besproken. Literatuur over psychologische controle en de invloed ervan op perfectionisme bij het kind heeft beperkingen en het is daarom moeilijk om algemene conclusies te trekken. Een belangrijke beperking is dat psychologische controle vrijwel uitsluitend gemeten wordt volgens zelfrapportage van het kind (Flett, Hewitt, & Singer, 1995; Frost, Lahart, & Rosenblate, 1991; Kawumura, Frost, & Harmatz, 2002). Dit feit kan conclusies van onderzoek beïnvloeden. Kinderen worden vermoedelijk beïnvloed door de voorbestaande perfectionistische oriëntatie. Een voorbeeld hiervan kan misschien zijn dat kinderen die zich door anderen verplicht voelen perfect te zijn, deze gaan beschouwen als excessief veeleisend. Een andere beperking is het cross-sectionele design van de studies waardoor het moeilijk is om de richting van verbanden na te gaan. Een uitzondering is de longitudinale studie van Soenens, Luickx, et al. (2008). Zij gingen de interveniërende rol van perfectionisme na tussen psychologische controle en depressieve symptomen over drie tijdstippen. De resultaten van dit onderzoek toonden dat ouderlijke psychologische controle een toename in maladaptief perfectionisme voorspelt en dat maladaptief perfectionisme op zijn beurt een toename in depressieve symptomen voorspelt. Er is dus voldoende evidentie voor perfectionisme als een interveniërende variabele in de relatie tussen psychologische controle en internaliserende problemen en in het bijzonder depressieve symptomen. Gelijkaardige longitudinale evidentie voor de mediërende rol van maladaptief perfectionisme tussen ouderlijke psychologische controle en eetstoornissymptomen bestaat nog niet. In dit scriptieonderzoek proberen we om aan deze tweede beperking van het bestaande onderzoek tegemoet te komen. 3.4. Conclusie Zoals hierboven aangetoond kunnen we concluderen dat ouderlijke psychologische controle inderdaad gerelateerd is aan eetstoornissen. Ook bestaat er geen twijfel over de relatie tussen perfectionisme en eetstoornissen. De vraag is echter hoe deze twee oorzakelijke factoren van eetstoornissen kunnen samengebracht worden in één model. Bestaand onderzoek over de 16

mechanismen tussen psychologische controle en psychopathologie beschouwde perfectionisme als een interveniërende variabele en dit model werd reeds aangetoond voor depressieve symptomen. Psychologische controle door de ouders zou een kwetsbaarheid vormen voor psychopathologie, via maladaptief perfectionisme. Verder onderzoek is echter aangewezen voor de evidentie van dit model betreffende eetstoornissymptomen als uitkomstvariabele. Deze relatie werd reeds eenmalig aangetoond maar had enkele beperkingen (Soenens, Vansteenkiste, et al., 2008). Een eerste belangrijke beperking van het onderzoek was de kleine community sample. In ons onderzoek zullen we een grotere steekproef trachten te bekomen. Een tweede beperking was dat er niet gecontroleerd werd voor depressie. Depressieve symptomen kunnen de antwoorden van de deelnemers en dus de resultaten vertekenen. Een andere reden waarom het belangrijk is om te gaan controleren voor depressieve symptomen is dat we trachten de specificiteit aan te tonen van het verband tussen psychologische controle en eetstoornissen in het bijzonder. Een derde beperking van het onderzoek van Soenens, Vansteenkiste, et al. (2008) en van het merendeel van de studies in dit domein is het cross-sectionele design. Hierdoor is het moeilijk om de richting van verbanden aan te tonen en om na te gaan welke verbanden de veronderstelde predictoren vertonen met veranderingen over tijd in de mediërende en afhankelijke variabelen. Deze beperking wordt in de volgende hoofdstukken meer toegelicht en verder wordt uitgelegd hoe wij, met behulp van een longitudinaal design, deze tekortkomingen proberen te omzeilen. De bestaande onderzoeken hebben hun beperkingen maar hebben alleszins wel een belangrijke stap gezet in het onderzoek naar een specifieke relatie tussen opvoeding en internaliserende problemen waarop voortgebouwd kan worden. We zullen ons onderzoek doen in een steekproef van jonge adolescenten. Hoewel de kindertijd als meest cruciale periode wordt beschouwd als oorsprong van iemands persoonlijkheid, stelde Blatt (1995) dat er zich ook in een later stadium belangrijke veranderingen voordeden in persoonlijkheidsontwikkeling en in ontwikkeling van perfectionisme in het bijzonder. De adolescentie zou in het bijzonder een sensitieve periode zijn in de ontwikkeling van perfectionisme omdat deze periode gekenmerkt wordt door een stijging in zelfbewustzijn en bewustwording van sociale standaarden (Flett et al., 2002). 17

4. Eigen onderzoek: hypothesen en methoden 4.1. Hypothesen en onderzoeksvragen Voorgaand onderzoek, zoals besproken in de voorgaande secties, toonde al de relatie aan tussen een psychologische controlerende opvoeding en de aanwezigheid van eetstoornissen. Een belangrijke vraag die we ons stellen in ons onderzoek is hoe het nu precies komt dat psychologische controle aanleiding geeft tot deze problemen bij adolescenten. Met andere woorden, wat verandert er in het functioneren van adolescenten uit psychologisch controlerende gezinnen waardoor ze kwetsbaar worden voor deze internaliserende problematiek en voor eetstoornissymptomen in het bijzonder? We onderzoeken hier de hypothese dat maladaptief perfectionisme een tussenliggende variabele is in verbanden tussen gepercipieerde ouderlijke psychologische controle en eetstoornissymptomen. De cross-sectionele aard van bestaand onderzoek verhindert ons ook om conclusies te trekken over de tussenliggende rol van perfectionisme in de relatie tussen psychologische controle en eetstoornissen over tijd. Longitudinaal onderzoek daarentegen is belangrijk in het trekken van conclusies over deze bepaalde opeenvolging in tijd omdat een tussenliggend mechanisme per definitie een dynamisch proces inhoudt. Specifiek gaan we na of psychologische controle gemeten op 14-jarige leeftijd de stijging in maladaptief perfectionisme een jaar later kan voorspellen en of deze stijging in maladaptief perfectionisme op zijn beurt de stijging van eetstoornissymptomen kan voorspellen. We controleren hierbij voor diverse achtergrondvariabelen, zoals geslacht, leeftijd en gezin. De belangrijkste hiervan zijn geslacht en BMI. Controleren voor geslacht is belangrijk omdat er eerder werd aangetoond dat jongens hun ouders meer psychologisch controlerend vonden dan meisjes (Barber & Harmon, 2002). Ook de relatie tussen geslacht en eetstoornissen is al meermaals aangetoond, eetstoornissen zouden ongeveer tien keer meer voorkomen bij meisjes (Vanhoeken, et al., 1998). Wat betreft BMI is de relatie met eetstoornissen ook al meerdere malen aangetoond, ondermeer in de review van Stice (2002) waarin men kon besluiten dat lichaamsgewicht een risicofactor vormt voor eetstoornissymptomen zoals lichaamsontevredenheid, druk om slank te zijn en dieetgedrag. Ook Donovan, Spence, en Sheffield (2006) vonden evidentie voor een direct verband tussen BMI en gewichtsbeperkend gedrag. Hieronder worden de onderzoeksvragen en bijhorende hypothesen beschreven. 18

4.1.1. Samenhang tussen psychologische controle en eetstoornissymptomen Een eerste specifieke doelstelling van deze verhandeling is na te gaan of er sprake is van een verband tussen psychologische controle zoals ervaren door de adolescent en diens gerapporteerde eetstoornissymptomen en of dit verband specifiek is. De hypothese die we vooropstellen is dat psychologische controle en eetstoornissymptomen positief correleren met elkaar. We verwachten dat iemand die zijn of haar ouders erg psychologisch controlerend vindt, meer eetstoornissymptomen zal rapporteren. De vraag naar specificiteit van het verband gaat na of er een relatie is tussen psychologische controle en eetstoornissymptomen en niet enkel tussen psychologische controle en internaliserende problemen, zoals al vaker aangetoond. Aangezien er in vorig onderzoek met regelmaat evidentie gevonden is tussen psychologische controle en depressie zullen we in onze huidige studie controleren voor depressieve symptomen. We verwachten dat het positieve verband blijft bestaan na controle voor depressie. Op deze manier kunnen we dus ook een besluit vormen over de specificiteit van het verband en kunnen we conclusies vormen over de relatie tussen psychologische controle en eetstoornissymptomen in het bijzonder. 4.1.2. Wat is de richting van het verband tussen psychologische controle en eetstoornissymptomen? In tegenstelling tot cross-sectioneel onderzoek biedt longitudinaal onderzoek een antwoord op onze vragen over de ontwikkeling of de verandering van de studievariabelen. Het biedt een antwoord op de vraag over de richting van een verband. De vraag waarop we in deze sectie een antwoord op trachten te geven is in welke richting de relatie tussen psychologisch controlerend opvoeden en eetstoornissymptomen geldt. Is het zo dat, doordat ouders meer psychologisch controlerende opvoedingstactieken gebruiken, zoals schuldinductie en voorwaardelijke aandacht, adolescenten meer eetgerelateerde symptomen ontwikkelen? Of zorgen eetstoornissen bij de jongere ervoor dat ouders meer psychologisch controlerend worden? Een derde mogelijkheid is dat er een wederzijdse invloed is. Bij deze onderzoeksvraag gaan we drie mogelijke alternatieve verbanden na: A. Psychologische controle op Tijdstip 1 zorgt voor een stijging in eetstoornissymptomen B. Eetstoornissymptomen op Tijdstip 2 zorgt voor een stijging in psychologische controle uitgeoefend door de ouders C. Er is een wederkerig verband tussen de twee variabelen 19

4.1.3. De mediërende rol van perfectionisme Onze belangrijkste doelstelling van deze verhandeling is het onderzoek naar de mogelijke mediërende rol van maladaptief perfectionisme in de relatie tussen de ervaren psychologische controle en eetstoornissen. Voorafgaandelijk gaan we de hypothese toetsen dat enkel maladaptief en niet adaptief perfectionisme, een mogelijke tussenliggende variabele kan zijn in de relatie tussen psychologische controle en eetstoornissymptomen. Daarnaast moeten, als we willen spreken over een mediërende rol, de volgende hypothesen bevestigd worden: A. Psychologische controle voorspelt een toename in perfectionisme B. Een toename in perfectionisme voorspelt een toename van eetstoornissymptomen C. Er is een significant indirect effect van psychologische controle op toenames in eetstoornissymptomen via toenames in maladaptief perfectionisme 4.2. Methode 4.2.1. Deelnemers Aan dit onderzoek namen op Tijdstip 1 708 jongeren (57% meisjes en 43 % jongens) deel uit twee verschillende secundaire scholen uit Brugge en Wetteren. Het waren allemaal studenten van het eerste tot en met derde middelbaar uit het ASO. De leeftijd van de deelnemers lag tussen 12 en 16 jaar met een gemiddelde leeftijd van 13.92 (SD = 0.89). Van de adolescenten kwam 81% uit een intact gezin, een gezin waarbij de ouders getrouwd of samenwonend zijn. 19 % komt uit een niet-intact gezin, waarbij de ouders niet meer samen zijn. We bevroegen de leeftijd en het gewicht van de deelnemers om de aangepaste Body Mass Index (BMI) te kunnen berekenen ((BMI /percentiel 50 van BMI per leeftijd en geslacht) x 100). De percentielen zijn gebaseerd op normatieve data van een Nederlandse steekproef (Frederiks, van Buuren, Wit, & Verloove-Vanhorick, 2000). Een aangepast BMI kleiner of gelijk aan 85% wordt beschouwd als ondergewicht, een aangepast BMI groter of gelijk aan 120% als overgewicht (Van Winckel & Van Mil, 2001). Op basis van deze normen heeft in ons onderzoek 9.8% van de adolescenten ondergewicht, 5% overgewicht en 1% is obees. Van al de deelnemers heeft 84% een normaal gewicht. 20

4.2.2. Procedure Passieve informed consent werd verkregen door de ouders. Aan de ouders werd twee weken voor de gegevensverzameling een brief verstuurd waarin uitleg werd gegeven over het doel en de werking van deze studie. Ze werden gevraagd om een formulier in te vullen als hun kinderen niet wilden deelnemen aan de studie. Minder dan 2 % van de ouders liet hun kinderen niet deelnemen. Vervolgens werd actieve informed consent verkregen van de adolescenten die toelating van de ouders gekregen hadden. Ze werden, via een brief met uitleg over het doel en de methode, uitgenodigd om deel te nemen aan de studie. Ze dienden een formulier te ondertekenen waarin stond dat ze bereid waren deel te nemen. Alle adolescenten besloten deel te nemen aan ons onderzoek. De vragenlijsten die gebruikt werden in de studie, werden afgenomen tijdens een lesperiode. De studenten hadden gemiddeld 45 minuten nodig om de vragenlijsten in te vullen. De studie werd goedgekeurd door the local research ethics committee. Op Tijdstip 2 was de procedure identiek aan die van Tijdstip 1. De responsrate bedroeg 65,3%, wat betekent dat 462 adolescenten voor een tweede maal deelnamen aan het onderzoek. De responsrate was niet hoog maar wel voldoende. We kunnen hierbij wel de kanttekening maken dat er door een foutieve communicatie, twee klassen niet gecontacteerd werden op tijdstip 2. Het is meer waarschijnlijk dat de beperkte responsrate hieraan te wijten is, eerder dan aan een gebrekkige motivatie tot verdere deelname. Na de bespreking van de meetschalen gaan we verder in op de uitvalanalyses. 4.2.3. Schalen en metingen Voor dit onderzoek werd er gebruik gemaakt van vragenlijsten. Deze vragenlijstenbundel kan teruggevonden worden in de bijlage. In het eerste deel van de vragenlijst werd naar de demografische gegevens van het gezin gevraagd. Het tweede deel werd samengesteld uit een aantal reeds bestaande schalen en voor dit onderzoek nieuw ontworpen schalen die peilen naar de relatie tussen de jongere en de ouders en naar het persoonlijk functioneren van de adolescent zelf. Hieronder geven we een overzicht van de verschillende schalen van de vragenlijst samen met gegevens over de betrouwbaarheid en validiteit van deze schalen. In de toegevoegde tabel (Tabel 2) op het einde van dit hoofdstuk wordt de betrouwbaarheid van de meetinstrumenten 21

weergegeven in termen van Cronbach s alphas. We zien hier duidelijk dat er een goede tot zeer goede betrouwbaarheid is van al de metingen. 4.2.3.1. Eetstoornissymptomen Om eetstoornissymptomen vast te stellen gebruikten we de Nederlandse vertaling (Van Strien, 2002), van de Eating Disorders Inventory II (EDI-II; Garner, 1991) een internationaal veel gebruikte vragenlijst, waarmee psychologische en gedragskenmerken gemeten worden waarvan men aanneemt dat ze samenhangen met anorexia nervosa en/of boulimia nervosa. De EDI bestaat uit 8 subschalen, maar in onze studie gebruikten we drie subschalen die een idee vormen over de houding van de adolescent ten opzichte van eten (Wens om slank te zijn (WS), boulimie (B) en ontevredenheid met het lichaam (LO)). Het zijn de drie kernsymptomen van een eetstoornis. De deelnemers gaven aan hoe vaak elk item bij hem of haar van toepassing is op een schaal van 1 (nooit) tot 6 (altijd). De schaalscores worden zo berekend dat hoge scores meer eetgerelateerde psychopathologie representeren. Informatie over de validiteit en psychometrische eigenschappen werd geleverd in Garner (1991). 4.2.3.2. Psychologische controle We onderzochten psychologische controle op Tijdstip 1 en Tijdstip 2 met behulp van de Nederlandse vertaling van de 8-item Psychological control scale Youth self-report (Barber, 1996) ( mijn moeder/vader is minder vriendelijk tegen me wanneer ik de dingen niet op haar/zijn manier zie ). Deze schaal is wereldwijd gebruikt en gevalideerd (Barber, 1996). Ook voor de Nederlandstalige vertaling bestaat voldoende evidentie voor de validiteit en betrouwbaarheid van het instrument (Soenens, Vansteenkiste, Duriez, & Goossens, 2006). De items van de vragenlijst werden gescoord door de adolescenten voor zowel de vader als de moeder op een schaal van 1 (helemaal niet) tot 5 (helemaal wel). 4.2.3.3. Perfectionisme De deelnemers vervolledigden op Tijdstip 1 bijna de volledige Frost Multidimensional perfectionism, (MPS; frost et al., 1990), die vijf dimensies van perfectionisme meet. Voor de huidige studie worden enkel de drie kernschalen gebruikt die intrapersoonlijk perfectionisme meten, namelijk personal standards (7 items, bv.: Ik stel mezelf extreem hoge doelen ), concern over mistakes (8 items, bv.: Andere mensen zullen me waarschijnlijk minder waarderen als ik een fout bega ) en doubts about actions (5 items, bv.: Zelfs wanneer ik iets 22