Date de réception : 14/10/2011

Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Datum van inontvangstneming : 08/04/2013

Date de réception : 09/12/2011

Date de réception : 03/02/2012

Datum van inontvangstneming : 12/02/2016

Date de réception : 03/10/2011

Datum van inontvangstneming : 27/01/2014

Datum van inontvangstneming : 24/06/2016

Datum van inontvangstneming : 21/08/2016

Datum van inontvangstneming : 16/06/2014

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Date de réception : 09/12/2011

Datum van inontvangstne ming : 25/05/2012

Datum van inontvangstneming : 07/02/2017

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 22/04/2016

Datum van inontvangstneming : 30/06/2016

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

Datum van inontvangstneming : 02/07/2015

Datum van inontvangstneming : 31/01/2013

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 28/01/2019

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

Date de réception : 24/02/2012

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2006 Nr. 241

Datum van inontvangstneming : 31/07/2014

Datum van inontvangstneming : 13/08/2015

Datum van inontvangstneming : 23/05/2017

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Datum van inontvangstneming : 08/11/2013

Datum van inontvangstneming : 16/09/2013

Jurisprudentie. ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 26 oktober 2017 *

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Datum van inontvangstneming : 27/10/2015

Datum van inontvangstneming : 06/02/2014

Datum van inontvangstneming : 11/12/2012

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Date de réception : 06/01/2012

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Datum van inontvangstneming : 03/11/2015

Datum van inontvangstneming : 22/04/2013

Datum van inontvangstneming : 19/09/2017

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

Datum van inontvangstneming : 18/06/2012

Datum van inontvangstneming : 08/12/2014

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT 2004/0045 (COD) PE-CONS 3601/05 ENV 16 CODEC 22 OC 5

Datum van inontvangstneming : 13/10/2017

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

Datum van inontvangstneming : 22/07/2016

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 26/06/2014

Datum van inontvangstneming : 29/01/2018

Datum van inontvangstneming : 25/04/2014

Datum van inontvangstneming : 07/05/2013

Date de réception : 10/02/2012

Datum van inontvangstneming : 11/07/2014

Datum van inontvangstneming : 29/10/2013

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

Date de réception : 18/10/2011

Datum van inontvangstneming : 08/05/2017

Date de réception : 16/12/2011

Datum van inontvangstneming : 17/12/2015

Datum van inontvangstneming : 12/08/2016

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Vertaling C-441/13-1. Zaak C-441/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

Date de réception : 01/03/2012

Datum van inontvangstneming : 22/08/2017

Datum van inontvangstneming : 22/05/2014

Datum van inontvangstneming : 10/01/2014

Datum van inontvangstneming : 02/04/2018

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

Datum van inontvangstneming : 11/03/2014

Datum van inontvangstneming : 21/01/2019

Datum van inontvangstneming : 03/07/2017

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARINGEN VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN BIJ DE OVEREENKOMST

Datum van inontvangstneming : 21/03/2017

Datum van inontvangstneming : 08/07/2016

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 16/05/2014

Raad van de Europese Unie Brussel, 6 oktober 2015 (OR. en)

Datum van inontvangstneming : 22/05/2017

Datum van inontvangstneming : 11/08/2015

Datum van inontvangstneming : 28/12/2015

Datum van inontvangstneming : 25/04/2016

Datum van inontvangstneming : 21/11/2017

Datum van inontvangstneming : 19/11/2015

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

Datum van inontvangstneming : 01/09/2015

Datum van inontvangstneming : 23/08/2012

Datum van inontvangstneming : 31/01/2014

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

Datum van inontvangstneming : 15/12/2015

Datum van inontvangstneming : 21/09/2017

Transcriptie:

Date de réception : 14/10/2011

Vertaling C-471/11-1 Datum van indiening: Verwijzende rechter: Zaak C-471/11 Verzoek om een prejudiciële beslissing 14 september 2011 Latvijas Republikas Augstākās tiesas Senāta Administratīvo lietu departaments Datum van de verwijzingsbeslissing: Verzoekende partij: Verwerende partij: 9 november 2010 SIA Cido Grupa Valsts ieņēmumu dienests BESLISSING Gegeven te Riga op 9 november 2010 De Latvijas Republikas Augstākās tiesas Senāta Administratīvo lietu departaments (afdeling bestuursrechtelijke zaken van de Senaat van het Hooggerechtshof van de Republiek Letland) (omissis) heeft ter terechtzitting de zaak tussen verzoekster [in eerste aanleg], SIA Cido Grupa, (omissis) en verweerder [in eerste aanleg], de Valsts ieņēmumu dienests (Letse belastingdienst), (omissis) namens de Republiek Letland, onderzocht. Ten grondslag aan het geding ligt het door SIA Cido Grupa ingestelde verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de directeur-generaal van de Valsts ieņēmumu dienests van 16 november 2006. De Valsts ieņēmumu dienests en SIA Cido Grupa hebben beide cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van de Administratīvā apgabaltiesa (regionale administratieve rechtbank) van 25 februari 2010. FEITEN NL

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 9. 11. 10 ZAAK C-471/11 Achtergrond van de zaak 1. Naar aanleiding van een audit die met betrekking tot overtollige hoeveelheden suiker werd uitgevoerd, vorderde de Valsts ieņēmumu dienests van verzoekster, SIA Cido Grupa, betaling van een bedrag van 79 697,88 LVL aan de overheid wegens het bezitten van overtollige hoeveelheden van een suiker bevattend product met als code van de gecombineerde nomenclatuur (hierna: GN-code ) 2106 90 59 (suikerstroop). De directeur-generaal van de Valsts ieņēmumu dienests bevestigde die vordering bij besluit nr. 115.11.3/30237 van 16 november 2006. In dat besluit wordt erop gewezen dat verzoeksters voorraden van het product suikerstroop op 1 mei 2004 aanzienlijk groter waren dan in 2003. Het Zemkopības ministrija (ministerie van Landbouw), dat bepaalt of er sprake is van een opeenstapeling van voorraden om objectieve redenen, was van mening dat de opeenstapeling van voorraden van het product suikerstroop (295 857 kg) niet het gevolg was van objectieve omstandigheden. Derhalve moest verzoekster, wegens overtollige voorraden suiker, een bedrag betalen op grond van artikel 6, lid 3, derde en vierde alinea, van verordening (EG) nr. 60/2004 van de Commissie houdende overgangsmaatregelen in de sector suiker in verband met de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (hierna: verordening nr. 60/2004 ) en artikel 20 van de Cukura nozares likums (wet betreffende de sector suiker). 2. Verzoekster verzocht daarop om nietigverklaring van het betrokken besluit van de Valsts ieņēmumu dienests bij de Administratīvā rajona tiesa (rechtbank van eerste aanleg voor bestuursrechtelijke zaken). 3 Bij vonnis van 15 april 2009 werd dat verzoek gedeeltelijk toegewezen en werd het bestreden besluit nietig verklaard voor zover het betrekking had op de berekening van het te betalen bedrag wegens de vastgestelde overtollige hoeveelheden van het product. In haar vonnis oordeelde de Administratīvā rajona tiesa dat de belastingdienst de overtollige hoeveelheden weliswaar adequaat had vastgesteld, maar dat hij het te betalen bedrag niet correct had berekend. Zo zijn suiker, bijvoorbeeld witte suiker (GN-code 1701 99 10), en suikerstroop (GN-code 2106 90 59) twee verschillende producten. Bij de berekening baseerde de belastingdienst zich ten onrechte op het voor suiker vastgestelde invoerrecht, dat aanzienlijk hoger is, en niet op het voor suikerstroop vastgestelde invoerrecht. Om die reden is het bestreden besluit onrechtmatig voor zover het de berekening betreft. 4. Bij arrest van 25 februari 2010 wees de Administratīvā apgabaltiesa (regionale administratieve rechtbank), waarbij het cassatieberoep 1 in de zaak 1 2 NvdV: Dit lijkt een vergissing, daar het gaat om hoger beroep en niet om cassatieberoep.

tussen de Valsts ieņēmumu dienests en verzoekster aanhangig was gemaakt, verzoeksters vordering gedeeltelijk toe en verklaarde zij het bestreden besluit nietig voor zover het zag op de berekening van het te betalen bedrag wegens de vastgestelde overtollige hoeveelheden van het product. Deze rechtbank bevestigde in haar arrest de in het vonnis van de Administratīvā rajona tiesa uiteengezette overwegingen. 5. De Valsts ieņēmumu dienests heeft cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van de Administratīvā apgabaltiesa, en verzoekt om nietigverklaring ervan wat de berekening van het te betalen bedrag betreft alsook om terugverwijzing van de zaak voor een nieuw onderzoek. Het cassatieberoep berust op de hierna volgende gronden. 5.1 Volgens de Valsts ieņēmumu dienests was de Administratīvā apgabaltiesa ten onrechte van oordeel dat bij de berekening niet mocht worden uitgegaan van het voor suiker vastgestelde invoerrecht. De belastingdienst stelt dat overeenkomstig artikel 4, punt 1, van verordening nr. 60/2004 onder suiker verschillende producten worden verstaan, waaronder suikerstroop met GN-code 2106 90 59. De verordening strekt tot bepaling van de hoeveelheid suiker, isoglucose en fructose die de normale voorraad overschrijdt. Bij de berekening worden dan ook de voor die producten vastgestelde invoerrechten gehanteerd. De Administratīvā apgabaltiesa heeft de gemaakte berekening niet inhoudelijk onderzocht. In het bijzonder is in het bestreden besluit het te betalen bedrag berekend op basis van het suikergehalte van suikerstroop, dat 69 % bedraagt, en niet op basis van de totale hoeveelheid overtollige voorraden suikerstroop. Deze rechtbank heeft dus de artikelen 103, lid 1, en 154 van de Administratīvā procesa likums (wet inzake de bestuursrechtelijke procedure) geschonden. 5.2 [Volgens de Valsts ieņēmumu dienests] heeft de Administratīvā apgabaltiesa artikel 6 van verordening nr. 60/2004 onjuist uitgelegd. Overeenkomstig artikel 6, lid 3, tweede alinea, gebruikt de nieuwe lidstaat het in die bepaling vastgestelde systeem om marktdeelnemers ertoe te dwingen een hoeveelheid suiker of isoglucose die overeenstemt met hun individuele overtollige hoeveelheid zoals deze is bepaald, op eigen kosten van de markt weg te werken. Verder is er in artikel 6, lid 4, sprake van suiker of isoglucose. Ook het betrokken product in artikel 6, lid 3, derde alinea, verwijst dus naar suiker of isoglucose. De belastingdienst stelt dat de door de rechtbank gemaakte vergelijking met artikel 7 niet opgaat en dit ook geldt voor de conclusie dat als de wetgever het zo had gewild, hij dan ook in artikel 6, lid 3, derde alinea, de betaling van invoerbelastingen voor witte suiker zou hebben vastgesteld. 6. Ook verzoekster heeft cassatieberoep tegen het arrest van de Administratīvā apgabaltiesa ingesteld alsook verzocht om nietigverklaring ervan en 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 9. 11. 10 ZAAK C-471/11 terugverwijzing voor nieuw onderzoek. In haar verzoekschrift in cassatie stelt zij dat die rechtbank artikel 2 van verordening nr. 60/2004 onjuist heeft toegepast. Het was niet haar bedoeling misbruik te maken van de verschillen tussen de in Letland en in de Europese Unie geldende invoerrechten. Voorts is zij niet in de gelegenheid gesteld de vastgestelde voorraden van het product weg te werken. 7. De Valsts ieņēmumu dienests heeft met betrekking tot verzoeksters verweerschrift in cassatie opmerkingen ingediend en daarin gesteld dat hij het niet eens is. Toepasselijke bepalingen 4 RECHTSGRONDEN 8. Op 14 januari 2004 heeft de Commissie verordening nr. 60/2004 aangenomen. Daarin is als uitzondering op de geldende gemeenschapsregeling een overgangssysteem vastgesteld voor het wegwerken van de overtollige voorraden suiker, isoglucose en fructose in de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek. Volgens punt 5 van de considerans van verordening nr. 60/2004 bestaat er een aanzienlijk risico dat de markten in de sector suiker worden verstoord doordat voor speculatieve doeleinden producten in de nieuwe lidstaten worden binnengebracht voordat deze zijn toegetreden. Daarom dienen regelingen ter vergemakkelijking van de overgang te worden getroffen om dergelijk speculatief verkeer in het vooruitzicht van de toetreding van de nieuwe lidstaten te voorkomen. Overeenkomstig de punten 6 en 7 van de considerans van de verordening is in bijlage IV, hoofdstuk 5, bij de Toetredingsakte van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije bepaald dat goederen die op de toetredingsdatum onder een van de verschillende schorsingsregelingen vallen, zijn vrijgesteld van douanerechten wanneer zij in het vrije verkeer worden gebracht, mits bepaalde voorwaarden zijn vervuld. In de sector suiker bestaat echter een groot risico dat deze mogelijkheid voor speculatieve doeleinden zal worden gebruikt. Bovendien zou dit de marktdeelnemers in staat stellen tot het omzeilen van de bij die verordening vastgestelde verplichting om de door de autoriteiten van de nieuwe lidstaten bepaalde overtollige hoeveelheden suiker of isoglucose op hun kosten van de markt weg te werken of om belastingen te betalen indien het bewijs van de wegwerking van die hoeveelheden niet kan worden geleverd. Producten waarvoor een dergelijk risico bestaat, moeten daarom worden onderworpen aan de invoerrechten die gelden op de datum waarop zij in het vrije verkeer worden gebracht. Bovendien moeten in overeenstemming met de Toetredingsakte de

voorraden suiker of isoglucose die de normale overdrachthoeveelheid te boven gaan, op kosten van de nieuwe lidstaten van de markt worden weggewerkt. 9. Artikel 6 van verordening nr. 60/2004 bevat de door de Europese Commissie en de lidstaten te volgen procedure om de overtollige voorraden suiker te bepalen en om die voorraden van de markt weg te werken. Artikel 6, lid 3, tweede en derde alinea, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 651/2005 van de Commissie tot wijziging van verordening (EG) nr. 60/2004 houdende overgangsmaatregelen in de sector suiker in verband met de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, luidt: De nieuwe lidstaat gebruikt dit systeem om de betrokken marktdeelnemers ertoe te dwingen een hoeveelheid suiker of isoglucose die overeenstemt met hun individuele overtollige hoeveelheid zoals deze is bepaald, op eigen kosten van de markt weg te werken. De betrokken marktdeelnemers bewijzen ten genoegen van de nieuwe lidstaat dat de nodige producten uiterlijk op 30 november 2005 van de markt zijn weggewerkt. Indien dit bewijs niet wordt geleverd, heft de nieuwe lidstaat een bedrag dat gelijk is aan de betrokken hoeveelheid, vermenigvuldigd met de hoogste invoerbelastingen die in de periode van 1 mei 2004 tot en met 30 november 2005 voor het betrokken product hebben gegolden, verhoogd met 1,21 EUR/100 kg wittesuiker- of drogestofequivalent. Krachtens artikel 6, lid 3, vierde alinea, wordt het bedoelde bedrag toegewezen aan de nationale begroting van de nieuwe lidstaat. Reden voor twijfel over de uitlegging van een gemeenschapsbepaling 10. De Valsts ieņēmumu dienests stelde bij verzoekster een individuele overtollige hoeveelheid suikerstroop (GN-code 2106 90 59) vast en stelde ook vast dat verzoekster niet de daarmee overeenstemmende hoeveelheid suiker van de markt had weggewerkt. De Valsts ieņēmumu dienests heeft het aan de fiscus te betalen bedrag berekend door de volgende hoeveelheden te vermenigvuldigen: 1) de voorraden suikerstroop die niet het gevolg zijn van objectieve omstandigheden (295 857 kg); 2) het suikergehalte van het product (69 %); 3) de hoogste invoerbelasting die in de periode van 1 mei 2004 tot en met 2005 voor witte suiker heeft gegolden, verhoogd met de aanvullende heffing 1,21 EUR/100 kg (54,34 EUR/100 kg + 1,21 EUR/100 kg = 55,55 EUR/100 kg); 4) de wisselkoers van de euro op 30 november 2005 (0,7028). 5

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 9. 11. 10 ZAAK C-471/11 Bij de berekening heeft de Valsts ieņēmumu dienests zich dus niet op de vastgestelde hoeveelheid suikerstroop en het voor suikerstroop geldende invoerrecht gebaseerd, maar wel op de vastgestelde hoeveelheid suiker die de suikerstroop bevatte en het voor witte suiker geldende invoerrecht. Met andere woorden, de suikerstroop wordt in witte suiker uitgedrukt. Volgens verzoekster daarentegen moest bij de berekening worden uitgegaan van de hoeveelheid overtollige voorraden van het daadwerkelijk in haar bezit zijnde product, suikerstroop dus, en het voor dat product geldende invoerrecht. De Administratīvā apgabaltiesa is het daarmee eens. 11. In de onderhavige zaak zijn er dus verschillende meningen over hoe de begrippen betrokken hoeveelheid en betrokken product in artikel 6, lid 3, derde alinea, van verordening nr. 60/2004 moeten worden verstaan. 12. De Valsts ieņēmumu dienests is van mening dat het begrip betrokken product moet worden gelezen in samenhang met de suiker bevattende producten waarnaar in artikel 4 van verordening nr. 60/2004 wordt verwezen: suiker, isoglucose, verwerkte producten en fructose. In het kader van de verordening is suikerstroop dan suiker. Ter bepaling van wat onder betrokken product dient te worden verstaan, moet een onderscheid worden gemaakt tussen de in artikel 4 van de verordening opgenomen definities: suiker, isoglucose, verwerkte producten en fructose. Verder merkt de Valsts ieņēmumu dienests op dat elders in artikel 6 suiker en isoglucose worden genoemd, zodat betrokken product in artikel 6, lid 3, derde alinea, verwijst naar dezelfde in artikel 6 genoemde producten, namelijk suiker of isoglucose. De Valsts ieņēmumu dienests wijst er bij de uiteenzetting van zijn standpunt op dat in het kader van zijn functie als intermediair tussen de Europese Commissie en de lidstaat bij de bepaling van de overtollige voorraden de hoeveelheid suiker als zodanig of suiker in verwerkte producten, isoglucose en fructose wordt bepaald. Wanneer het bedrag wordt bepaald dat marktdeelnemers aan de fiscus dienen te betalen wegens hun individuele overtollige hoeveelheid van het product, moet dus bij de berekening worden uitgegaan van de hoeveelheid suiker of de hoeveelheid suiker die het product bevat. 13. De Administratīvā apgabaltiesa daarentegen heeft betrokken product geïnterpreteerd als de producten die een te grote opeenstapeling vormen, en niet als witte suiker. Volgens deze rechtbank is het duidelijk dat de producten waarvoor de overgangsmaatregelen van de verordening gelden, in verschillende artikelen ervan met één enkel begrip worden aangeduid, namelijk suiker, dat (omissis) dan weer verschillende producten omvat. In artikel 6, lid 3, derde alinea, van de verordening is er evenwel sprake van betrokken product en niet van suiker. Aan de hand van een grammaticale uitlegging kan de strekking van de regeling met voldoende duidelijkheid worden afgeleid. Volgens de Administratīvā apgabaltiesa blijkt de juistheid van deze uitlegging uit een vergelijking met het in 6

artikel 7 van de verordening geheven bedrag, dat de lidstaat moet betalen indien hij niet het bewijs van de wegwerking van de markt heeft geleverd. Hij moet dan een bedrag betalen dat gelijk is aan de niet-weggewerkte hoeveelheid, vermenigvuldigd met de hoogste uitvoerrestituties die in de periode van 1 mei 2004 tot en met 30 november 2005 voor witte suiker van GN-code 1701 99 10 hebben gegolden. Gelet op die formulering mag worden verwacht dat indien het de wil van de wetgever was om voor marktdeelnemers dezelfde berekeningsmethode op te leggen, hij dat ook in artikel 6, lid 3, van de verordening uitdrukkelijk zou hebben bepaald. 14. Gelet op een en ander is de Latvijas Republikas Augstākās tiesas Senāta Administratīvo lietu departaments van oordeel dat twijfel bestaat over de uitlegging van artikel 6, lid 3, derde alinea, van de verordening en dat die uitlegging noodzakelijk is voor de beslechting van het geding. Derhalve (omissis) moet aan het Hof van Justitie van de Europese Unie een vraag worden voorgelegd en (omissis) moet de behandeling van de zaak worden geschorst tot het Hof van Justitie een prejudiciële beslissing heeft gewezen. DICTUM (omissis) De Latvijas Republikas Augstākās tiesas Senāta Administratīvo lietu departaments BESLIST het Hof van Justitie van de Europese Unie krachtens artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de volgende prejudiciële vragen te stellen: 1) Moet artikel 6, lid 3, derde alinea, van verordening (EG) nr. 60/2004 van de Commissie houdende overgangsmaatregelen in de sector suiker in verband met de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, aldus worden uitgelegd dat, indien bij een marktdeelnemer een individuele overtollige hoeveelheid is vastgesteld van een product dat kan worden aangemerkt als suiker in de zin van artikel 4, punt 1, van de verordening, de marktdeelnemer dan aan de fiscus een bedrag dient te betalen waarvan de berekening is gebaseerd op de hoeveelheid witte suiker (code van de gecombineerde nomenclatuur 1701 99 10) die overeenkomt met het suikergehalte van het bij de marktdeelnemer vastgestelde product, en niet op de hoeveelheid van het bij hem vastgestelde product zelf (bijvoorbeeld suikerstroop)? 2) Moet bij de berekening van het te betalen bedrag worden uitgegaan van de hoogste invoerbelastingen die voor witte suiker hebben gegolden, en niet van die welke voor het specifieke bij de marktdeelnemer vastgestelde product hebben gegolden? 7

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 9. 11. 10 ZAAK C-471/11 De behandeling van de zaak wordt geschorst totdat het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak heeft gedaan. (omissis) 8