Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

Vergelijkbare documenten
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBDHA:2013:7717

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

[Appellant 1] en [Appellant 2], beiden wonende te [woonplaats], (hierna: appellanten)

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg Amsterdam

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam

16.058T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

18.125T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 25 februari 2019

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

1.3. Klager heeft op 9 april 2003 een verweerschrift ingediend.

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/471 Wtra AK van 12 augustus 2019 van

16.107T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

18.067Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 22 november 2018

DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar.

17.008B-2 Beslissing van het College van Beroep van het Kwaliteitsregister Jeugd van 5 december 2017

16.137Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Beslissing in de zaak onder nummer C van:

Uitspraak van het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

17.055Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.002B. Beslissing van het College van Beroep van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd van 9 november 2016

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE. Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 7 juni 2011 binnengekomen

11-09 Uitspraak van het College van Toezicht van de Nederlandse Vereniging van pedagogen en Onderwijskundigen, hierna te noemen de NVO

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/807 Wtra AK van 1 maart 2019 van

16.046T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 29 december 2016

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/337 Wtra AK van 24 augustus 2018 van

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/340 Wtra AK van 15 juli 2019 van

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

16.062T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

SAMENVATTING Klacht over medewerking aan AMK-onderzoek; PO

ECLI:NL:GHDHA:2013:3850

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

17.064T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.053Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:GHAMS:2016:753 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

17.154Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 9 augustus 2018

17.025B Beslissing van het College van Beroep van het Kwaliteitsregister Jeugd van 29 maart 2018

16.152Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/1226 Wtra AK van 9 december 2016 van

16.053Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K

16.058Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

17.105Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 7 maart 2018

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

16.038T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 29 december 2016

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

201 BIEDEN, ONDERHANDELEN & TOTSTANDKOMING OVEREENKOMST

16.033Tc Beslissing van het College van Toezicht van Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

ECLI:NL:RBDHA:2014:8157

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/350 Wtra AK van 3 december 2018 van

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4474

iri werkzaam te s-hertogenbosch Uitspraak: 17juli 2017 HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

Klacht over verlengde kleuterperiode. School heeft verkeerde informatie doorgegeven aan andere school. Klachten ongegrond.

17.155T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 12 juli 2018

16.037T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd

Beheerovereenkomst. Extra betaalde werkzaamheden vanouds verricht. De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET KATHOLIEK ONDERWIJS

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

16.031T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

ECLI:NL:RBMNE:2014:2366

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE. Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 9 augustus 2012 ingekomen klacht van

17.137T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 9 mei 2018

De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van: de heer F. H. aangesloten NVM-Makelaar, kantoorhoudende te H, beklaagde.

Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

COLLEGE VAN BEROEP van de STICHTING KWALITEITSREGISTER JEUGD (SKJ)

16.029Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 29 december 2016

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM

CR 09/2280 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

2006/111 C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer 2006/111 van: 1. A., 2. B.

17.065Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.148T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Uitspraak van het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen.

17.131T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 4 mei 2018

CR 12/2415 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Waardebepaling tegen de zin van een van de twee opdrachtgevers gemeld.

16.039T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

klacht over informatieverstrekking van de school aan de vader met ouderlijk gezag is gegrond. ADVIES

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET KATHOLIEK ONDERWIJS. Klacht betreffende een volgens de vader onjuist schoolkeuzeadvies

18.012T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 28 juni 2018

Beheer. Schriftelijke vastlegging van de opdracht. Bevoegdheid tot indienen van bezwaarschriften tegen WOZ-beschikkingen.

19.078Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 27 juni 2019

16006B Beslissing van het College van Beroep van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd van 2 december 2016

College van Beroep. Van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW)

2008/088 C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer 2008/088 van: A., wonende te B.

16.137Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Transcriptie:

STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 8832 28 maart 2014 Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Nr. C2013.310 Beslissing in de zaak onder nummer C2013.310 van: A., wonende te B., appellante in principaal beroep, verweerster in incidenteel beroep, gemachtigde: mr. L.A. Bettonvil, advocaat te Zoetermeer, tegen C., gezondheidszorgpsycholoog, werkzaam te D., verweerster in principaal beroep, appellante in het incidenteel beroep gemachtigde: mr. drs. J.M.E. Citteur, advocaat te s-gravenhage. 1. Verloop van de procedure A. hierna klaagster heeft op 21 februari 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te s-gravenhage een klacht ingediend tegen C. hierna de gz-psycholoog welke klacht dat college heeft doorgestuurd naar het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam, alwaar die klacht is binnengekomen op 14 april 2012. Bij beslissing van 2 juli 2013, onder nummer 12/152GZP heeft dat laatste College de klacht, als in al haar onderdelen ongegrond, afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift, tevens beroepschrift in incidenteel beroep ingediend en klaagster een verweerschrift in incidenteel beroep. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 23 januari 2014, waar zijn verschenen klaagster en haar dochter, bijgestaan door mr. Bettonvil, en de gz-psycholoog, bijgestaan door mevrouw mr. M. van der Mersch, kantoorgenoot van mr. Citteur. De zaak is over en weer bepleit. Mr. Bettonvil heeft de standpunten van klaagster toegelicht aan de hand van een nadere toelichting die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd. De dochten van klaagster E. heeft ook zelf het woord gevoerd. 2. Beslissing in eerste aanleg 2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld: 2. De feiten Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan: 2.1. Verweerster is als gedragswetenschapper-gezondheidszorgpsycholoog werkzaam bij Stichting Bureau Jeugdzorg F. (hierna: BJZ). Haar dagelijkse werkzaamheden bestaan uit (i) het begeleiden van gezinsvoogden, (ii) het verzorgen van indicaties voor landelijk werkende instellingen en (iii) het al dan niet verstrekken van instemmingsverklaringen in het kader van gesloten jeugdzorg in de zin van artikel 29b lid 5 van de Wet op de jeugdzorg (Wjz). De klacht heeft betrekking op de instemmingsverklaring die verweerster heeft verstrekt bij het indicatiebesluit van BJZ tot opname in een instelling voor gesloten jeugdzorg van de dochter van klaagster, E. (hierna: E.), geboren 1996, en het onderzoek dat verweerster in dat kader heeft verricht. 2.2. Sinds 2004 zijn er diverse hulpverlenende instanties betrokken geweest bij het gezin van klaagster, en met name bij de ontwikkeling van haar dochter E. E. heeft (minimale) gehoor- en zichtbeperkingen en vertoont bijzonder gedrag. Zij is in de loop der jaren geïsoleerd geraakt van haar omgeving en heeft gedurende meerdere lange perioden geen onderwijs gevolgd. Omdat de hulpverlening in een vrijwillig kader niet goed van de grond kwam, is E. op 19 mei 2009 door de kinderrechter onder toezicht gesteld. Het gezin wordt sindsdien begeleid door een gezinsvoogd van BJZ. Op 10 mei 2010 is de ondertoezichtstelling met een jaar verlengd tot 19 mei 2011. 2.3. In de tussentijd zijn er diverse pogingen ondernomen om passend onderwijs en passende hulpverlening voor E. te vinden. Uiteindelijk allemaal zonder succes: klaagster en E. konden zich niet vinden in diverse vormen van bijzonder onderwijs en in het regulier onderwijs bleek E. niet de begeleiding te kunnen krijgen die zij nodig had. 2.3. Op 26 april 2011 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling verlengd. Daarnaast heeft de rechtbank op verzoek van BJZ een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met de volgende motivering: Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat de ontwikkeling van de minderjarige op zowel cognitief, als op sociaal en emotioneel gebied ernstig wordt 1 Staatscourant 2014 nr. 8832 28 maart 2014

bedreigd, nu de minderjarige sinds geruime tijd niet of nauwelijks naar school gaat en een heel beperkt leven leidt: de minderjarige heeft geen bezigheden buitenshuis en groeit op in een nauw gezinssysteem. De kinderrechter overweegt voorts dat, gelet op het feit dat de afgelopen jaren door diverse (hulpverlenings)instanties intensief is gezocht naar geschikte scholen voor de minderjarige, maar ook naar mogelijkheden om de minderjarige weerbaar te maken in sociaal opzicht, en al deze pogingen tot op heden er niet toe hebben geleid dat de minderjarige naar school gaat en een normaal sociaal leven leidt, een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is om het gevaar van een bedreigde (geestelijke) ontwikkeling van de minderjarige af te wenden. 2.4. Ook de uithuisplaatsing heeft echter geen doorgang gevonden omdat klaagster en E. de hiertoe noodzakelijke medewerking niet hebben verleend. In augustus 2011 heeft BJZ een indicatiebesluit tot gesloten verblijf genomen en heeft zij de kinderrechter verzocht om een machtiging tot plaatsing in gesloten jeugdzorg. Voornoemd indicatiebesluit van BJZ tot gesloten verblijf, dient conform artikel 29b lid 5 Wjz voorzien te zijn van een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper. 2.5. Verweerster heeft op verzoek van BJZ onderzoek verricht ten behoeve van het afgeven van een dergelijke instemmingsverklaring. In dat kader heeft verweerster E. en klaagster in de ochtend van 7 september 2011 bezocht. Klaagster en E. waren niet van de komst van verweerster op de hoogte; verweerster had met de gezinsvoogd afgesproken dat zij klaagster en E. twee dagen later, namelijk op 9 september 2011, zou bezoeken. Verweerster heeft zich echter vergist in de datum. Klaagster heeft aangegeven dat het op zich geen bezwaar was om het onderzoek op dat moment toch doorgang te laten vinden, maar dat E. ziek was. Verweerster is vervolgens naar boven gegaan en heeft met E. gesproken. Tijdens (het grootste deel van) dit gesprek lag E. in bed en zat verweerster op de bedrand. Na het gesprek met E. is verweerster naar beneden gegaan en heeft zij nog enige tijd met klaagster gesproken. 2.6. Op basis van haar bevindingen naar aanleiding van dit bezoek en de reeds aanwezige informatie in het dossier van BJZ, heeft verweerster op 9 september 2011 een instemmingsverklaring uitgebracht waarin zij tot de conclusie komt dat er zich ten aanzien van E. ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen voordoen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat opneming en verblijf in een inrichting voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zij zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken (ex. artikel 29b lid 3 jo lid 5 Wjz). Voor verweerster was doorslaggevend dat E. al geruime tijd niet naar school ging, in een sociaal isolement verkeerde en vrijwillige hulpverlening in dit kader maar niet van de grond kwam. 2.6. De kinderrechter heeft het advies van verweerster gevolgd en heeft op 19 september 2011 een machtiging verleend tot gesloten jeugdzorg voor een periode van een half jaar. Op 27 september 2011 is E. opgenomen in een inrichting voor gesloten jeugdzorg. 2.7. Bij beschikking van 23 december 2011 heeft de kinderrechter het verzoek van E. tot opheffing van de ondertoezichtstelling en beëindiging van de gesloten jeugdzorg afgewezen. Klaagster is hiertegen in hoger beroep gegaan en bij beschikking van 22 februari 2012 van het Gerechtshof te D. is dit beroep afgewezen. 2.8. Ter zitting hebben klaagster en E. verklaard dat het redelijk met E. gaat. E. is niet meer opgenomen en volgt thans dagbehandeling. Ze gaat momenteel niet naar school. 2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in: 3. De klacht en het standpunt van klaagster De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster onzorgvuldig en in strijd met de door haar te betrachten zorg heeft gehandeld door: 1. haar bevindingen te baseren op een gesprek met E. (en klaagster) van slechts ca. 30 minuten op een moment dat E. net wakker was; 2. geen eigen onderzoek te doen en haar bevindingen enkel te baseren op informatie van BJZ waarbij zij bovendien bepaalde (onafhankelijke) adviezen en bevindingen van derden ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten; 3. in haar rapportage onjuiste uitspraken te doen en daarin uitspraken van klaagster en E. te verdraaien. 4. Het standpunt van verweerster 4.1. Verweerster stelt zich primair op het standpunt dat de klacht van klaagster nietontvankelijk moet worden verklaard omdat verweerster bij het afgeven van de instemmingsverklaring niet heeft gehandeld in haar hoedanigheid van gezondheidszorgpsycholoog, maar in haar hoedanigheid van gedragswetenschapper, hetgeen als zodanig geen BIG-geregistreerd beroep is. 4.2. Subsidiair heeft verweerster de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Op de stellingen van verweerster wordt voor zover nodig hieronder nader ingegaan. 2 Staatscourant 2014 nr. 8832 28 maart 2014

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd: 5. De overwegingen van het college 5.1. Op grond van artikel 47 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) is eenieder die in één der in het tweede lid vermelde hoedanigheden in een register ingeschreven staat, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij in die hoedanigheid behoort te betrachten. Vaststaat dat verweerster als gezondheidszorgpsycholoog is ingeschreven. Ter beoordeling van de ontvankelijkheid van de door klaagster ingediende klacht, moet derhalve worden bezien of verweerster met het afgeven van de instemmingsverklaring en het onderzoek dat zij in dat kader heeft verricht, heeft gehandeld in haar hoedanigheid van gezondheidszorgpsycholoog. 5.2. Teneinde de noodzaak voor gesloten jeugdzorg goed te kunnen beoordelen en de juiste afwegingen te kunnen maken is specifieke deskundigheid vereist. Artikel 1 van de Regeling aanwijzing gedragswetenschappers gesloten jeugdzorg wijst drie categorieën gedragswetenschappers aan die over de vereiste deskundigheid beschikken en op grond daarvan instemmingsverklaringen gesloten jeugdzorg af mogen geven: de leden van het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP), die als klinisch psycholoog zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 14 van de Wet BIG of het register Kinder- en Jeugdpsychologen en beschikken over de Basisaantekening Psychodiagnostiek van dit instituut; de leden van de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO), die zijn geregistreerd als Orthopedagoog-Generalist; degenen die als gezondheidszorgpsycholoog ingeschreven zijn in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG. 5.3. Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij haar werkzaamheden in het kader van het afgeven van de instemmingsverklaring niet in de hoedanigheid van gezondheidspsycholoog, maar in de hoedanigheid van gekwalificeerd gedragswetenschapper heeft uitgevoerd. Anders dan verweerster lijkt te impliceren, kan het zijn van gekwalificeerd gedragswetenschapper in het geval van verweerster echter niet los worden gezien van het zijn van gezondheidszorgpsycholoog. Vaststaat immers dat verweerster haar kwalificatie voor het afgeven van instemmingsverklaringen uitsluitend ontleent aan het feit dat zij gezondheidszorgpsycholoog is. Zij is daarnaast namelijk geen lid van het NIP (en in die hoedanigheid ingeschreven als klinisch psycholoog, of Kinder- en Jeugdpsycholoog) en evenmin lid van de NVO (en in die hoedanigheid Orthopedagoog-Generalist) en behoort derhalve niet tot een van de twee andere categorieën gekwalificeerde gedragswetenschappers. Dit betekent dat als verweerster geen gezondheidszorgpsycholoog zou zijn geweest zij ook geen werkzaamheden had kunnen verrichten als gekwalificeerd gedragswetenschapper. Verweerster heeft haar werkzaamheden in het kader van de instemmingsverklaring derhalve zowel in de hoedanigheid van gedragswetenschapper als in de hoedanigheid van gezondheidszorgpsycholoog verricht, hetgeen overigens ook blijkt uit de ondertekening van de instemmingsverklaring door verweerster waarin zij beide hoedanigheden vermeldt. 5.4. Bovendien geldt ondanks dat er bij een instemmingsverklaring geen diagnostisch onderzoek en/of behandeling wordt uitgevoerd dat er bij de beoordeling van eventuele opgroei- en opvoedingsproblemen en de mate van waarschijnlijkheid dat de jeugdige zich aan de noodzakelijke zorg zal onttrekken (of daaraan zal worden onttrokken), weldegelijk sprake is van uitoefening van individuele gezondheidszorg waarvoor kennis en ervaring als gezondheidszorgpsycholoog noodzakelijk is. 5.5. Nu verweerster haar werkzaamheden in het kader van de instemmingsverklaring (mede) in haar hoedanigheid van gezondheidszorgpsycholoog heeft verricht, is zij op grond van artikel 47 Wet BIG onderworpen aan tuchtrechtspraak. Het enkele feit dat andere niet-big geregistreerde gekwalificeerde gedragswetenschappers ten aanzien van soortgelijke werkzaamheden niet aan het tuchtrecht op grond van de Wet BIG zijn onderworpen (maar mogelijk wel aan verenigingstuchtrecht), doet daar niet aan af. Het college concludeert derhalve dat de klacht van klaagster ontvankelijk is. 5.6. Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel overweegt het college dat de omstandigheden waaronder het gesprek van verweerster met E. heeft plaatsgevonden niet ideaal waren; E. was niet op de komst van verweerster voorbereid, was ten tijde van het bezoek van verweerster net wakker en lag (nog) in bed. Verweerster heeft echter onbetwist gesteld dat zij klaagster duidelijk heeft verteld wat zij kwam doen en dat ze ook nadrukkelijk heeft gevraagd of zij gelegen kwam, aangezien ze op een eerdere dan de afgesproken dag kwam. Klaagster beantwoordde deze vraag bevestigend en verwees verweerster naar boven waar E. (nog) in bed lag. Verweerster heeft desgevraagd verklaard dat het wel vaker voorkomt dat zij jeugdigen bezoekt die in bed 3 Staatscourant 2014 nr. 8832 28 maart 2014

liggen en dat dit over het algemeen geen afbreuk doet aan de kwaliteit van het onderzoek. Bovendien kwam E. niet erg ziek of slaperig op verweerster over. Onder deze omstandigheden acht het college het hoewel niet ideaal niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat het gesprek met E. aan haar bed heeft plaatsgevonden op een moment dat zij net wakker was. 5.7. Met betrekking tot de duur van het bezoek verschillen partijen van mening. Volgens klaagster heeft het bezoek slechts 30 minuten geduurd, terwijl verweerster stelt dat zij in totaal ten minste 75 minuten met E. en later ook met klaagster heeft gesproken. Het college oordeelt dat in gevallen als deze, waarbij beide partijen een andere versie geven van de feiten, dat het vaste tuchtrechtspraak is dat wanneer niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, het verwijt van klaagster op dit onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerster, doch op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde, verweten gedraging van verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus hier niet vaststellen. Het eerste klachtonderdeel is derhalve niet gegrond. 5.8. Het tweede klachtonderdeel waarin verweerster wordt verweten dat zij geen eigen onderzoek zou hebben verricht en zij bepaalde (onafhankelijke) adviezen en bevindingen van derden ten onrechte buiten beschouwing zou hebben gelaten, mist feitelijke grondslag en moet derhalve eveneens ongegrond worden verklaard. Het door verweerster verrichte onderzoek heeft bestaan uit een gesprek met E. op 7 september 2011 en het bestuderen van alle in het dossier van BJZ aanwezige informatie. Verweerster heeft verslag gedaan van dit onderzoek in de instemmingsverklaring, waarin eveneens expliciet melding wordt gemaakt van de bevindingen en het advies van het RMPI. Dat verweerster een andere mening is toegedaan ten aanzien van de meest geschikte vorm van onderwijs voor E., betekent niet dat zij de informatie van het RMPI buiten beschouwing zou hebben gelaten. 5.9. Klaagster heeft het derde klachtonderdeel, inhoudende dat verweerster in haar rapportage onjuiste uitspraken zou hebben gedaan en uitspraken van klaagster en E. zou hebben verdraaid, onvoldoende onderbouwd. Reeds daarom is ook dit klachtonderdeel ongegrond. 5.10. Indien en voor zover klaagster met dit laatste klachtonderdeel zou doelen op de passages in de instemmingsverklaring die door verweerster (letterlijk) zijn overgenomen uit documentatie van BJZ, die volgens klaagster is doorspekt met onjuistheden, is van belang dat in dergelijke rapportages altijd een samenvatting wordt gegeven van (relevante delen) van het reeds aanwezige dossier. In zoverre is het dus niet ongebruikelijk om hieruit te citeren. Het college merkt hierbij echter wel op dat de structuur van de instemmingsverklaring van verweerster niet bijzonder helder is, waardoor het onderscheid tussen uit het dossier afkomstige informatie enerzijds en eigen bevindingen en conclusies van verweerster anderzijds op het eerste gezicht niet altijd even duidelijk is. Nu verweerster heeft aangegeven bij het opstellen van haar instemmingsverklaring gebruik te hebben gemaakt van het daarvoor voorgeschreven format, kan haar hiervan echter geen (tuchtrechtelijk) verwijt worden gemaakt. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet BIG worden gemaakt. 3. Vaststaande feiten en omstandigheden 3.1. Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1. 4. Beoordeling van het hoger beroep Procedure 4.1. In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. 4.2. De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 4.3. In incidenteel beroep heeft de gz-psycholoog aangevoerd dat het Regionaal Tuchtcollege klaagster ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in haar klacht, wat door klaagster is betwist. Beoordeling 4.4. Het incidentele beroep van de gz-psycholoog, waarin wordt betoogd dat klaagster nietontvankelijk moet worden verklaard in haar klacht, dient als eerste te worden behandeld. De 4 Staatscourant 2014 nr. 8832 28 maart 2014

behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege op dit punt geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het incidentele beroep moet worden verworpen. 4.5. Het eerste klachtonderdeel van klaagster betreft de duur van het gesprek dat de gz-psycholoog met E. heeft gehad en de gang van zaken tijdens dat gesprek. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege op dit onderdeel evenmin aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep ook in zoverre moet worden verworpen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat voor de beoordeling van de zorgvuldigheid van het handelen van de gz-psycholoog de tijdsduur van het gesprek niet beslissend is. 4.6. Het tweede klachtonderdeel van klaagster heeft betrekking op het al dan niet verrichten van eigen onderzoek door de gz-psycholoog en het al dan niet in voldoende mate betrekken van bevindingen en adviezen van derden in haar advies. Het derde klachtonderdeel betreft de overige inhoud van de instemmingsverklaring van de gz-psycholoog. 4.7. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat een instemmingsverklaring als bedoeld in artikel 29b lid 5 van de wet op de Jeugdzorg dient te voldoen aan de eisen die in het algemeen aan een deskundigenrapportage worden gesteld, te weten: 1. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen; 2. de gronden vinden aantoonbaar steun in de feiten en omstandigheden en bevindingen vermeld in het rapport; 3. die gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen; 4. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid; 5. de methode van onderzoek teneinde tot de beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kon tot het beoogde doel leiden, dan wel de rapporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden. Daarbij wordt ten volle getoetst of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der tuchtrechtelijke kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt getoetst of de rapporteur, gelet op alle daarbij betrokken aspecten, in redelijkheid tot die conclusie heeft kunnen komen. 4.8. Het Centraal tuchtcollege wijst er daarbij nog op dat de in het algemeen aan een deskundigenrapportage te stellen eisen inmiddels in zijn uitspraak van 30 januari 2014 inzake C2012.100 zijn aangescherpt. 4.9. De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege ook in dat opzicht geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep op deze punten eveneens moet worden verworpen. 4.10. Het Centraal Tuchtcollege voegt daaraan toe dat het in het algemeen de verantwoordelijkheid is van een hulpverlener die een deskundigenrapportage opstelt om die rapportage zo in te richten dat inzichtelijk is dat aan de hiervoor genoemde eisen is voldaan. Met betrekking tot de aan de orde zijnde instemmingsverklaring is vanwege BJZ een landelijk format opgesteld, dat aan die vereiste inzichtelijkheid bepaald niet bijdraagt. Het Centraal College acht het begrijpelijk dat de gz-psycholoog van dat landelijke format gebruik heeft gemaakt, en wil haar daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt maken. Wel verdient het aanbeveling het format zodanig aan te passen dat beter aan de hiervoor genoemde eisen wordt voldaan. 4.11. Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing op na te melden wijze worden bekend gemaakt. 5. Beslissing Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg: verwerpt het beroep; bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact, De Psycholoog en Gz-psycholoog met het verzoek tot plaatsing. Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Balkema en prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en drs. R.H.M. Schmitz en prof. mr. M.J.M. van Son, ledenberoepsgenoten, en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 maart 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g. 5 Staatscourant 2014 nr. 8832 28 maart 2014