TUCHTCOLLEGE NEDERLANDSE ORDE VAN ADMINISTRATIE- EN BELASTINGDESKUNDIGEN Bij afkorting aangeduid als NOAB Nr. TC 43/2015 Beslissing inzake de klacht,

Vergelijkbare documenten
NEDERLANDSE ORDE VAN ADMINISTRATIE- EN BELASTINGDESKUNDIGEN Bij afkorting aangeduid als NOAB

TUCHTCOLLEGE NEDERLANDSE ORDE VAN ADMINISTRATIE- EN BELASTINGDESKUNDIGEN Bij afkorting aangeduid als NOAB Nr. TC 49/2016 Beslissing inzake de klacht,

TUCHTCOLLEGE NOAB NEDERLANDSE ORDE VAN ADMINISTRATIE- EN BELASTINGDESKUNDIGEN Bij afkorting aangeduid als NOAB Nr. 32/2012 Beslissing inzake de

TUCHTCOLLEGE NEDERLANDSE ORDE VAN ADMINISTRATIE- EN BELASTINGDESKUNDIGEN Bij afkorting aangeduid als NOAB Beslis sing in de zaak van:

NEDERLANDSE ORDE VAN ADMINISTRATIE- EN BELASTINGDESKUNDIGEN Bij afkorting aangeduid als NOAB

TUCHTCOLLEGE NEDERLANDSE ORDE VAN ADMINISTRATIE- EN BELASTINGDESKUNDIGEN Bij afkorting aangeduid als NOAB Nr. TC 41/2014 Beslissing inzake de klacht,

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/1388 Wtra AK van 9 maart 2018 van

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/1226 Wtra AK van 9 december 2016 van

TUCHTCOLLEGE NOAB NEDERLANDSE ORDE VAN ADMINISTRATIE- EN BELASTINGDESKUNDIGEN Bij afkorting aangeduid als NOAB Nr. 34/2012 Beslissing inzake de

COLLEGE VAN BEROEP Nr. 05/2013 Van de NEDERLANDSE ORDE VAN ADMINISTRATIE- EN BELASTINGDESKUNDIGEN Bij afkorting aangeduid als NOAB Beslissing inzake

- het op 4 juni 2014 ingekomen klaagschrift van [klager] ( klager ), inclusief 5 producties;

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/175 Wtra AK van 27 juni 2016 van

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/337 Wtra AK van 24 augustus 2018 van

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/340 Wtra AK van 15 juli 2019 van

JT RAAD VAN TUCHT DEN HAAG EN COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

3. DE VOORGESCHIEDENIS

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/807 Wtra AK van 1 maart 2019 van

A, in zijn persoonlijke hoedanigheid van NOAB-lid met registratienummer AA,

Tuchtrechtspraak NVM. Stichting RvT Zuid 203 ERECODE 202 TAXATIE. Taxatie uitgevoerd door medewerker die geen lid NVM was.

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van

REGLEMENT INZAKE DE TUCHTRECHTSPRAAK van de Stichting Rentmeesterskamer

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/350 Wtra AK van 3 december 2018 van

DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/471 Wtra AK van 12 augustus 2019 van

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam

RAAD VAN DISCIPLINE. De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 10 januari 2011 binnengekomen klacht van:

NEDERLANDSE ORDE VAN ADMINISTRATIE- EN BELASTINGDESKUNDIGEN Bij afkorting aangeduid als NOAB

Waardebepaling tegen de zin van een van de twee opdrachtgevers gemeld.

CR 12/2415 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

TUCHTCOLLEGE NEDERLANDSE ORDE VAN ADMINISTRATIE- EN BELASTINGDESKUNDIGEN Bij afkorting aangeduid als NOAB Beslissi ng in de zaak van:

De heer S., aangesloten makelaar, verbonden aan [naam makelaarskantoor], [adres] beklaagde.

DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

DE Raad van Toezicht Eindhoven/Maastricht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/2578 Wtra AK van 18 augustus 2017 van

UITSPRAAK. [appellant], wonende te [woonplaats], appellante, hierna te noemen [appellant] gemachtigde: mevrouw mr. N.R.H.

De Raad van Toezicht Rotterdam geeft uitspraak in de klacht van

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

B verbonden aan [makelaarskantoor Y] kantoorhoudende te G., beklaagde,

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/414 Wtra AK van 14 juli 2017 van

Optie en Bod. Afbreken onderhandelingen. Contact opnemen met opdrachtgever van collega.

Informatie aan niet-opdrachtgever. Beëindiging huurovereenkomst. Terugbetaling waarborgsom.

de naamloze vennootschap DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/512 Wtra AK van 5 oktober 2018 van

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/1126 Wtra AK van 4 januari 2019 van

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 25 april 2018

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/2362 Wtra AK van 1 mei 2017 van

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/1029 Wtra AK van 5 december 2016 van

klacht over informatieverstrekking van de school aan de vader met ouderlijk gezag is gegrond. ADVIES

RvT Zwolle. Taxatie als deskundige. Noodzaak van plaatselijke bekendheid.

RAAD VAN DISCIPLINE. en mr. [ ] in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten (123b/13) klager

MAKELAARDIJ ONROEREND GOED L B.V.

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/669 Wtra AK van 12 september 2016 van

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

K MAKELAARSKANTOOR O.G. B.V.,kantoorhoudende te G, beklaagde,

R A A D V O O R G E S C H I L L E N

PROTOCOL KLACHTBEHANDELING

COLLEGE VAN BEROEP Van de NEDERLANDSE ORDE VAN ADMINISTRATIE- EN BELASTINGDESKUNDIGEN Bij afkorting aangeduid als NOAB Beslissing inzake het hoger

201 BIEDEN, ONDERHANDELEN & TOTSTANDKOMING OVEREENKOMST. Informatie aan niet-opdrachtgever. Onjuiste woonoppervlakte.

CR 09/2280 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

Te hoge huurprijs vastgesteld? Summiere onderbouwing taxatierapport. Gebrek aan communicatie.

R A A D V O O R G E S C H I L L E N

Reglement Tuchtrechtspraak

KAMER VOOR HET NOTARIAAT KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Echtscheidingsproblematiek. Optreden als makelaar op grond van rechterlijk vonnis. Contact met advocaten van partijen.

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/2657 Wtra AK van 20 oktober 2017 van

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Taxatie. Onjuiste taxatiewaarde. Zelfstandig oordeel van de Raad t.o.v. oordeel civiele rechter.

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/152 Wtra AK van 7 augustus 2015 van

TUCHTCOLLEGE NEDERLANDSE ORDE VAN ADMINISTRATIE- EN BELASTINGDESKUNDIGEN Bij afkorting aangeduid als NOAB Nr. 26/2011 Beslissing inzake de klacht,

Echtscheiding, perikelen bij. Onvoldoende overleg opdrachtgever. Ongepast optreden.

Ontvankelijkheid. Belangenbehartiging niet-opdrachtgever. Ongepast optreden. Misleiding.

Reglement tuchtrechtspraak

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER. Beslissing van 24 juli 2003 in de zaak onder rekestnummer 90/2003 GDW van:

Meetinstructie. Geen informatie verstrekt over positie van medewerker van makelaarskantoor.

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/421 Wtra AK van 11 augustus 2017 van

Reglement van Tuchtrechtspraak NOAB

Beslissing d.d. 10 mei 2017 ex art Tuchtrechtreglement Bancaire Sector

DE RAAD VAN TUCHT VOOR REGISTERACCOUNTANTS EN ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN TE 'S-GRAVENHAGE

TUCHTRAAD FINANCIËLE DIENSTVERLENING (ASSURANTIËN) UITSPRAAK in de zaak nr. [nummer] klaagster,

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/1759 Wtra AK van 29 mei 2019 van

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/2549 Wtra AK van 31 augustus 2018 van

De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van: G MAKELAARS, NVM-lid, kantoorhoudende te A, beklaagde in hoger beroep

De heer M.E. W., wonende te A, hierna te noemen: klager tegen De besloten vennootschap M MAKELAARDIJ B.V., gevestigd te B, NVM-lid,

de heer L., makelaar in onroerende zaken, kantoorhoudende te B, hierna te noemen beklaagde Zitting: donderdag 18 oktober 2012

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/2549 Wtra AK van 31 augustus 2018 van

HET COLLEGE VAN BEROEP VAN DE STICHTING TUCHTRECHTSPRAAK MEDIATORS. heeft de navolgende beslissing gegeven in beroepszaak B van:

Eigen belang/handel. Risicodragende projectontwikkeling.

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K

Raad voor de tuchtrechtspraak KNMG

Begripsbepalingen: Artikel 1 Tuchtreglement Artikel 2 Tuchtrechtspraak Artikel 3 Bevoegdheid Artikel 4 Strafbaarheid...

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/1384 Wtra PE van 27 november 2015 van

Collegialiteit. Contact opnemen met opdrachtgever van collega.

Tot misverstand leidende informatie aan koper. Afwezigheid van berging. De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

De Raad van Toezicht Rotterdam geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

Transcriptie:

TUCHTCOLLEGE NEDERLANDSE ORDE VAN ADMINISTRATIE- EN BELASTINGDESKUNDIGEN Bij afkorting aangeduid als NOAB Nr. TC 43/2015 Beslissing inzake de klacht, ingediend door klaagster, mede in haar hoedanigheid van bestuurster van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V., statutair gevestigd in de gemeente X, hierna gezamenlijk aan te duiden als: klaagster, tegen de vennootschap onder firma B Administratie en Adviesbureau V.O.F., statutair gevestigd en kantoorhoudende te Z, NOAB-lid, hierna: betrokkene. 1. DE PROCEDURE Het Tuchtcollege heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift. Partijen hebben hun standpunt mondeling toegelicht ter zitting van donderdag 26 maart 2015 te s-hertogenbosch. Op deze zitting zijn toen verschenen en gehoord, namens klaagster, de heer C, als gemachtigde van klaagster, en, namens betrokkene, de heer D, vennoot van betrokkene en ex-echtgenoot van klaagster, vergezeld van zijn advocaat, te dezer zake optredend als gemachtigde van betrokkene. Namens klaagster heeft de heer C ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan betrokkene en aan het Tuchtcollege. 2. DE KLACHT 2.1. In het inleidende klaagschrift heeft klaagster - zakelijk weergegeven - als klachten aangevoerd dat geen sprake is van een klantrelatie tussen haar zowel in privé als als aandeelhoudster van A B.V. en betrokkene en dat, voor het geval het Tuchtcollege zou oordelen dat een dergelijke klantrelatie wel bestond, het oordeel van het Tuchtcollege wordt gevraagd met betrekking tot een door haar gestelde mishandeling door de heer D. 2.2. Ter zitting heeft klaagster bij monde van haar gemachtigde uitdrukkelijk verklaard dat het geschil nader dient te worden beperkt tot het antwoord op de vraag of betrokkene heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 14 van de Gedrags- en beroepsregels van de NOAB, waarbij klaagster zich op het standpunt stelt dat er in casu van de in dat artikel vermelde onafhankelijkheid door betrokkene (en dan met name van haar vennoot de heer D) geen enkele sprake is. Klaagster concludeert tot gegrondverklaring van haar klacht en verzoekt aan het Tuchtcollege uit te spreken dat: a. betrokkene en meer in het bijzonder haar vennoot de heer D alle onderliggende stukken dient te overleggen aan E accountants; b. betrokkene de facturen die in rekening zijn gebracht volledig crediteert en nieuwe (correcte) jaarverslagen produceert op haar eigen kosten, zodat klaagster in staat kan worden gesteld de jaarstukken alsnog op een juiste wijze te deponeren; c. betrokkene een passende maatregel op te leggen, waarbij beëindiging van het lidmaatschap van de NOAB overwogen zou moeten worden; en d. te bepalen dat klaagster het voor het indienen van de klacht betaalde griffierecht retour krijgt. Betrokkene betwist al hetgeen klaagster aanvoert. 3. DE VOORGESCHIEDENIS 3.1. Klaagster is gehuwd geweest met de heer D. Klaagster en haar ex-echtgenoot zijn beiden aandeelhouder van A B.V., een stamrecht B.V. waarin indertijd een door klaagster ontvangen ontslagvergoeding is ondergebracht. Zowel klaagster als de heer D zijn zelfstandig en algeheel bevoegd als algemeen directeur te handelen namens A B.V.. De heer D heeft vanaf aanvang van het bestaan van A B.V. - 30 november 2009 - zelfstandig zorg gedragen voor alle administratieve werkzaamheden, waaronder het opstellen van de jaarrekening 2009 ten behoeve van A B.V.. In de jaren dat zij nog gehuwd waren, verzorgde de heer D de belastingaangiften e.d. van klaagster. Dit deed hij op persoonlijke titel en zonder daar kosten voor in rekening te brengen. Partijen zijn in juni 2011 feitelijk uiteen gegaan. 3.2. Bij brief van 29 november 2012 heeft de heer D aan de belastingdienst bericht dat de aangifte in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011 van klaagster niet meer door hem verzorgd wordt omdat zij niet langer zijn klant is. De nieuwe accountant van klaagster heeft op 25 januari 2013 gegevens opgevraagd bij de heer D, zonder het gewenste resultaat, en op 14 februari 2013 nogmaals, opnieuw zonder resultaat. Daarop heeft de nieuwe accountant aan

2 klaagster bericht dat hij niet in staat is om de aangifte IB/PVV en de jaarrekeningen van A B.V. voor het jaar 2011 op te stellen omdat hij niet over de juiste informatie beschikt. 3.3. In verband met de echtscheiding heeft ook de advocaat van klaagster stukken opgevraagd bij de heer D. Deze heeft hij geweigerd te verstrekken. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter in kort geding bepaald dat de heer D de gegevens van o.a. A B.V. onder verbeurdverklaring van een dwangsom dient over te leggen. De heer D heeft vervolgens door hem opgestelde bescheiden aangeleverd, ter zake waarvan hij bij op briefpapier van betrokkene verzonden factuur van 25 juni 2013 een bedrag van 3.711,07 aan A B.V., t.a.v. klaagster, in rekening heeft gebracht. Uit de stukken blijkt dat het daarbij zou gaan om werkzaamheden voor de jaren 2010, 2011 en 2012 voor het verzorgen van de jaarrekening, het verzorgen van het publicatierapport, deponering bij de Kamer van Koophandel, het vervaardigen van het Verslag van de Algemene vergadering van aandeelhouders en het verzorgen van de aangifte Vennootschapsbelasting (Vpb). Klaagster heeft bij brief van 1 juli 2013, persoonlijk gericht aan de medevennoot van betrokkene, de heer F opgemerkt het niet eens te zijn met de factuur en heeft verzocht deze te crediteren, onder verwijzing naar de Gedrags- en Beroepsregels NOAB. Bij brief van 12 juli 2013 antwoordt de heer F namens betrokkene dat betrokkene tot de afgelopen periode nooit werkzaamheden (heeft) gedaan voor A BV en derhalve nooit een zakelijke relatie met A BV (heeft) onderhouden.. 3.4. Bij brief van 5 mei 2014 stuurt de heer D het boekhoudrapport voor het jaar 2013 van A B.V., de aangifte Vpb voor het jaar 2013, het publicatierapport voor het jaar 2013 en de notulen van de jaarvergadering aan de advocaat van klaagster, met het verzoek die gegevens door te zenden aan klaagster en zorg te dragen voor deponering van de jaarstukken bij de Kamer van Koophandel. Bij brief van 4 juli 2014 heeft de heer D aan de advocaat van klaagster onder meer bericht dat de jaarrekening voor het jaar 2012 van A B.V. nog niet is gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel, dat hij klaagster daarvoor verantwoordelijk houdt en dat de aansprakelijkheid voor het niet deponeren van deze jaarstukken volledig bij klaagster ligt. De brief wordt afgesloten met het verzoek aan de advocaat van klaagster om ook op korte termijn zorg te dragen voor de deponering van de reeds bij brief van 5 mei 2014 toegezonden jaarstukken van 2013 van A B.V.. 4. 1. Standpunt van klaagster Ter zitting heeft klaagster haar standpunt gewijzigd in de zin als hiervoor onder 2.2 opgenomen. Ter onderbouwing van haar nog resterende grief heeft zij, bij monde van haar gemachtigde, al dan niet op vragen van het Tuchtcollege, nog het volgende in aanvulling op de ter zitting voorgedragen pleitnota aangevoerd, zakelijk weergegeven: Klaagster wil graag beschikken over alle onderliggende stukken van A B.V., ook die met betrekking tot de verdeling van de aandelen. Zij meent dat zij 51 percent van de aandelen heeft en de heer D dus 49 percent. In de oprichtingsstatuten van de B.V. staat niets vermeld over de verdeling van de aandelen. Er lopen nog diverse procedures op verschillende vlakken tussen klaagster en de heer D en klaagster begrijpt dat het Tuchtcollege zich daar niet over kan uitlaten. Klaagster heeft de stellige indruk dat betrokkene, in de persoon van de heer D, wel degelijk schulden van D B.V. in de jaarrekening heeft verwerkt zonder dat klaagster daarvan op de hoogte was. Klaagster heeft inmiddels ook al een factuur met betrekking tot het boekjaar 2013 ontvangen ten bedrage van 5.500, dit terwijl zij over geen enkel op dat jaar betrekking hebbend stuk beschikt en e.e.a. dus niet kan beoordelen. De heer D stuurt facturen e.d. die klaagster niet mag zien rechtstreeks naar A B.V. 4.2. HET VERWEER Betrokkene heeft in haar verweerschrift de inleidende feitelijke grondslagen van de klacht betwist. Ter zitting heeft betrokkene in reactie op de pleitnota van klaagster en de daarin vervatte gewijzigde standpuntbepaling van klaagster, mede in antwoord op door het Tuchtcollege gestelde vragen, nog het volgende, zakelijk weergegeven, verklaard: Door de gemachtigde van betrokkene: De onderhavige procedure wordt gekenmerkt door veel emotie en bevat aldus aspecten die niet ter beoordeling van het Tuchtcollege kunnen komen. Of, en zo ja, in hoeverre, sprake is van enige schade of beschadigingen is in deze tuchtzaak niet echt relevant. Het is juist dat er op 18 augustus 2014 een vaststellingsovereenkomst met betrokkene is gesloten waarin betalingsafspraken zijn gemaakt tussen klaagster en betrokkene, maar bestreden wordt dat sprake is van een valse verklaring afgelegd aan de deurwaarder door de heer F. Overigens loopt over o.m. deze kwestie nog een procedure bij de civiele rechter.

3 Welbeschouwd heeft klaagster kennelijk alleen nog moeite met het feit dat betrokkene haar een factuur heeft gestuurd voor door/namens betrokkene verrichte werkzaamheden. Echter, de heer D is 50-percents aandeelhouder van A B.V. en is aldus bevoegd jaarstukken op te maken en daarvoor facturen te zenden. Nu zulks feitelijk niet inhoudelijk wordt bestreden, ontvalt daarmee de grondslag van deze nog resterende klacht. De door betrokkene ingebrachte opdrachtbevestiging d.d. 7 september 2011 is niet geantedateerd. Betrokkene weerspreekt dat hij zijn werkzaamheden niet eerlijk, nauwgezet en naar beste vermogen heeft verricht. Ook heeft hij niet, zoals klaagster stelt, de ontslagvergoeding gebruikt om een auto aan te schaffen. Toegespitst op het bepaalde in artikel 14 van de Gedrags- en Beroepsregels van de NOAB: waaruit blijkt dat betrokkene en meer in het bijzonder de heer D niet voldoende onafhankelijk heeft gehandeld? Klaagster heeft deze grief niet voldoende onderbouwd om die te kunnen doen slagen. Naar aanleiding van het vonnis in kort geding is alles wat door de rechter was bepaald aan klaagster overgelegd. De advocaat van klaagster beschikte er in elk geval over. Ik heb meer de idee dat klaagster deze grief handhaaft teneinde de dwangsom te kunnen innen. Ik bestrijd dus dat klaagster niet over alle relevante stukken beschikt. Creditering van de factuur is alleen al om die reden niet aan de orde. De jaarrekeningen zijn wel correct opgesteld. Klaagster heeft het tegendeel niet onderbouwd. De bewering van klaagster dat de heer D geen accountant is, is juist. Wat mij betreft is er geen aanleiding tot teruggave van het betaalde griffierecht. Door de heer D: A B.V. leidt een rustig bestaan. Het samenstellen van de jaarrekening vergt niet veel tijd, het betreft een eenvoudige boekhouding. Ik ben de enige die de betreffende werkzaamheden (heeft) verricht. De verdeling van de aandelen is nog steeds zo dat ieder 50 percent bezit en ook is nog steeds sprake van gedeeld bestuur van de B.V.. Op de vraag van de voorzitter hoe de door mij ingebrachte opdrachtbevestiging, waarbij ik zowel opdrachtgever als opdrachtnemer ben, zich verhoudt ten opzichte van de onafhankelijkheid als bedoeld in artikel 14 van de Gedrags- en Beroepsregels NOAB, antwoord ik, dat zulks bezien moet worden in de context van de daaraan voorafgaande gezinssituatie. Wat mij betreft kreeg het begrip onafhankelijkheid geen andere lading nadat we uit elkaar waren gegaan. Later zijn de verhoudingen meer gewijzigd en heb ik e.e.a. zakelijker benaderd. Ik maak de jaarstukken op en die stuurde ik dan naar de advocaat van klaagster of naar klaagster zelf; zij kon dan die stukken vervolgens indienen bij de Kamer van Koophandel. Klaagster heeft indertijd dus wel degelijk de onderliggende stukken gekregen; ik heb de jaarstukken niet eenzijdig gedeponeerd en klaagster heeft daar ook nooit eerder over geklaagd. Ik heb de betaling van nota s e.d. in eerste instantie ten laste van mijn eigen bankrekening gebracht, maar daar ben ik op een gegeven moment mee gestopt. Het is toch evident dat de eventuele kosten van A B.V. door de B.V. betaald moeten worden, dus door ons beiden? De nota ten bedrage van 3.711,07 moet dus door de B.V. betaald worden. De reden dat die nota uitdrukkelijk is gericht aan klaagster, is hierin gelegen dat met klaagster was afgesproken dat alle betalingen ter attentie van klaagster zouden worden gestuurd. De factuur heeft betrekking op drie jaren tegelijk en de desbetreffende kosten zijn verwerkt in de jaarstukken. 5. DE BEOORDELING 5.1. De klacht zoals in onderdeel 2 weergegeven, betreft het optreden van betrokkene, waaronder in dit verband is te verstaan de heer D in zijn hoedanigheid van vennoot van betrokkene als ook het kantoor zelf, bestaande dan uit de andere vennoot van betrokkene, de heer F, in haar hoedanigheid van administratie- en belastingdeskundige, lid van de NOAB. Als zodanig is zij onderworpen aan het voor de NOAB-leden geldende tuchtrecht. De maatstaf waarnaar de klachten uit tuchtrechtelijk oogpunt beoordeeld moeten worden, ligt vast in artikel 1 van het Reglement van Tuchtrechtspraak NOAB (zoals aangenomen in de ALV van 10 november 2010; hierna: het Reglement). Daarin wordt onder meer bepaald dat het Tuchtcollege oordeelt ter zake van: a) enig handelen of nalaten in strijd met de zorg, die een NOAB administratie- en belastingdeskundige behoort te betrachten ten opzichte van zijn cliënten, wiens belangen hij als zodanig behartigt of behoort te behartigen (zorgplicht); en b) enig handelen of nalaten dat een behoorlijk NOAB administratie- en belastingdeskundige niet betaamt.

4 De Gedrags- en Beroepsregels NOAB brengen de hiervoor onder a) en b) vermelde open normen op een niet limitatieve wijze onder woorden. Deze regels zijn bedoeld als richtlijn voor de NOAB administratie- en belastingdeskundige voor zijn handelen bij de uitoefening van zijn praktijk. Deze regels kunnen tevens dienen als richtlijn voor de tuchtrechter. 5.2. Het lidmaatschap van NOAB is een keurmerk voor vakinhoudelijke kwaliteit. Dit heeft tot gevolg dat buitenstaanders en cliënten onderscheidende betekenis toekennen aan het lidmaatschap van NOAB. Daarbij geldt dat een uitglijder van een enkel lid van NOAB zijn weerslag kan hebben op de manier waarop tegen de andere leden van NOAB en de vereniging NOAB als zodanig wordt aangekeken en daardoor gevolgen kan hebben voor hun beroepsuitoefening en voor het aanzien van de vereniging NOAB als zodanig. Indien een NOAB-lid zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in het NOAB kwaliteitskeurmerk wordt beschadigd, is naar het oordeel van het Tuchtcollege sprake van gedragingen in strijd met hetgeen een behoorlijk NOAB- administratie- en belastingdeskundige betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. 5.3. Zoals ter zitting aan partijen voorgehouden, kunnen de tussen partijen bestaande aangelegenheden die nauw zijn verweven met de strafrechtelijke en/of de civielrechtelijke kant van deze zaak (er zijn naar partijen hebben verklaard nog diverse rechtelijke procedures tussen dan wel tegen een van hen aanhangig) niet aan het oordeel van het Tuchtcollege worden onderworpen. Dat oordeel is voorbehouden aan de strafrechter (indien het een strafzaak betreft) en/of de civiele rechter. De tuchtrechter toetst in dit kader slechts marginaal. 5.4. Klaagster heeft zich ter zitting, bij monde van haar gemachtigde, in afwijking van het door haar ingediende klaagschrift en naar het Tuchtcollege haar verstaat, zich er in dat verband met name (nog) op beroepen dat betrokkene, en dan met name haar vennoot de heer D, met de wijze waarop hij zich in de onderhavige procedure heeft gedragen, heeft gehandeld in strijd met artikel 14 van de Gedrags- en Beroepsregels NOAB. 5.5. Artikel 14 van de Gedrags- en Beroepsregels van de NOAB bepaalt dat een verenigingslid zich bij al zijn gedragingen rekenschap dient te geven van het feit dat hij binnen het administratieve- en belastingwezen een bijzondere plaats inneemt, waarbij hij nimmer uit het oog mag verliezen dat hij geroepen is tot onafhankelijke voorlichting, advies en dienstverlening in administratieve- en fiscale zaken. 5.6. Naar het oordeel van het Tuchtcollege staat het handelen van (de heer D als vennoot van) betrokkene, zoals hiervoor omschreven, op gespannen voet met de in artikel 14 van de Gedrags- en Beroepsregels NOAB bedoelde onafhankelijkheid. Zodra sprake is van een belangenconflict, zoals in het onderhavige geval ontegenzeglijk het geval is, had de heer D naar het oordeel van het Tuchtcollege de zaak uit handen moeten geven. De vraag dringt zich op waarom hij toen niet uit eigen beweging is teruggetreden? Hij was nota bene zelf als partij betrokken. De heer D heeft namens A B.V. maar ook in opdracht van die B.V. werk aangenomen en dat kan niet anders dan als strijdig met de hiervoor gememoreerde onafhankelijkheid worden geduid. De heer D had er verstandig aan gedaan tenminste uit eigen beweging terug te treden, maar hij heeft er, kennelijk bewust, voor gekozen zulks niet te doen; hij heeft met betrekking tot dit handelen ten overstaan van het Tuchtcollege in elk geen andere indruk achtergelaten. En in het geval de heer D niet zou hebben besloten om in die omstandigheden terug te treden, had het op de weg van het kantoor (lees: de andere vennoot van betrokkene) gelegen in te grijpen en te bewerkstelligen dat de heer D alsnog zou terugtreden in deze kwestie. Dit alles is evenwel niet gebeurd en dat is betrokkene, zowel de heer D als vennoot als ook de heer F als andere vennoot, aan te rekenen. 5.7. Zijdelings is door klaagster aan de orde gesteld of, en zo ja, in hoeverre, er sprake is van een klantrelatie tussen haar in privé als aandeelhoudster van A B.V. en betrokkene. Naar het oordeel van het Tuchtcollege kan er in deze kwestie niet aan voorbij worden gegaan dat sprake is van een dergelijke klantrelatie. De heer D heeft in zijn hoedanigheid van bestuurder van A B.V. opdracht gegeven om de jaarrekening op te stellen en die opdracht heeft hij vervolgens ook uitgevoerd. Daartoe was hij bevoegd, zij het dat er bij de uitvoering van die bevoegdheid vraagtekens kunnen worden geplaatst, zoals hiervoor in 5.6 is uiteengezet. 5.8. Vaststaat dat de heer D de jaarstukken zelf heeft opgesteld. Uit niets blijkt dat hij een ander (deskundig iemand) er naar heeft laten kijken. Dat is naar het oordeel van het Tuchtcollege als uitermate onzorgvuldig aan te merken. Het Tuchtcollege gaat in dit verband nog voorbij aan de

5 omstandigheid dat de heer D kennelijk met regelmaat zich er van bedient om zich als accountant te presenteren, dit terwijl vaststaat dat hij dat niet is. Maar wellicht bezit betrokkene als kantoor wel de bevoegdheid om accountantswerkzaamheden uit te voeren. 5.9. Het Tuchtcollege komt op grond van het vorenstaande in haar marginale toetsing tot het oordeel dat betrokkene, op de gronden zoals hiervoor uiteengezet, heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 14 van de Gedrags- en Beroepsregels van de NOAB en aldus in casu het vertrouwen in het NOAB kwaliteitskeurmerk heeft ondermijnd doordat zij zich in die hoedanigheid zodanig heeft gedragen dat zij geacht moeten worden zich schuldig te hebben gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk NOAB administratie- en belastingdeskundige niet betaamt. Aldus is met betrekking tot de klacht, zoals ter zitting beperkt, voldoende komen vast te staan dat de heer D en (het kantoor van) betrokkene nalatig en tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. Het gelijk in het geschil, zoals dat ter zitting door klaagster is beperkt, is aan de zijde van klaagster. 5.10. Klaagster heeft het Tuchtcollege eveneens verzocht een oordeel uit te spreken over een viertal kwesties, zoals hiervoor onder 2.2 weergegeven. Met betrekking tot de kwestie inzake het overleggen van alle onderliggende stukken heeft betrokkene ten overstaan van het Tuchtcollege bestreden dat zij daar niet aan heeft voldaan. Die kwestie is evenwel (mede) onderwerp van een kennelijk nog niet afgeronde civiele procedure. Alleen dat is reeds reden voor het Tuchtcollege om over die kwestie thans geen uitspraak te doen. Met betrekking tot de kwestie van het crediteren van facturen en het produceren van nieuwe (correcte) jaarverslagen etc. heeft het Tuchtcollege, gelet op hetgeen door klaagster in dat verband is aangevoerd en door betrokkene gemotiveerd is weersproken, geen aanleiding gevonden om klaagster hierin te volgen. De kwesties met betrekking tot de op te leggen maatregel en de restitutie van het betaalde griffierecht komen hierna aan de orde. 6. Maatregel 6.1. Bij het bepalen van de maatregel neemt het Tuchtcollege in aanmerking dat een NOAB administratie- en belastingdeskundige zich dient te onthouden van een handelen of nalaten waardoor het vertrouwen in het NOAB kwaliteitskeurmerk wordt geschaad. Zoals uit hetgeen in onderdeel 5 is overwogen volgt, heeft betrokkene, verstaan zoals hiervoor in 5.1 nader aangeduid, in casu onzorgvuldig gehandeld, heeft zij de grenzen van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen overschreden, is zij op zich in haar zorgplicht tekort geschoten en heeft zij gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 14 van de Gedrags- en Beroepsregels NOAB, kortom, daarmee in strijd met hetgeen een behoorlijk NOAB administratie- en belastingdeskundige betaamt. Zij heeft daardoor niet alleen het vertrouwen in het NOAB kwaliteitskeurmerk beschadigd, maar ook het aanzien van de vereniging NOAB als zodanig. 6.2. Het Tuchtcollege heeft in haar oordeel met betrekking tot de op te leggen maatregel meegenomen dat tegen betrokkene, verstaan in de hiervoor bedoelde zin, niet eerder een tuchtrechtelijke klacht onder de aandacht van het Tuchtcollege is gebracht. 6.3. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, oordeelt het Tuchtcollege de maatregel van berisping als genoemd in artikel 12, tweede lid 2, onderdeel b, van het Reglement, passend en geboden en zal die dan ook opleggen. Voor een verdergaande maatregel, als door klaagster voorgestaan, acht het Tuchtcollege in casu geen plaats. 6.4. Nu de klacht niet in al zijn onderdelen gegrond wordt verklaard, ter zitting is het geschil immers door klaagster beperkt, bestaat er geen aanleiding te bepalen dat het door klaagster betaalde bedrag aan griffierecht ad 500 op de voet van het bepaalde in artikel 7, lid 4, van het hiervoor genoemde Reglement door NOAB aan haar wordt gerestitueerd. 6.5. Tenslotte acht het Tuchtcollege termen aanwezig om te besluiten tot openbaarmaking van een anonimiseerde samenvatting van deze uitspraak. Op grond van al het vorenstaande dient te worden beslist als hierna is vermeld. 7. De beslissing Het Tuchtcollege: - verklaart de klacht, zoals beperkt ter zitting en weergegeven onder 2, gegrond en legt betrokkene deswege de maatregel van berisping als genoemd in artikel 12, tweede lid, onderdeel b, van het Reglement op;

6 - bepaalt dat een samenvatting van deze uitspraak in anonimiseerde vorm openbaar wordt gemaakt door publicatie in Activa, het periodiek van NOAB. Aldus beslist op door mr. J.J.J. Engel, voorzitter, dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn en G.P. Vermeulen RA, leden, in aanwezigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. Afschriften van deze uitspraak zijn aangetekend aan partijen verzonden op: Tegen deze beslissing kan ingevolge het bepaalde in artikel 15 van het Reglement van Tuchtrechtspraak NOAB in beroep worden gekomen bij het College van Beroep binnen twee maanden na verzending van het afschrift van deze uitspraak conform het bepaalde in artikel 14 van laatstgenoemd Reglement.