Flora- en faunawet. Rapportage. Tranche 2. Stroomlijn perceel 5 - IJssel Zaaknummer:

Vergelijkbare documenten
Wet natuurbescherming

ontvangstbevestiging Formuliergegevens Aanvraag ontheffing Flora en faunawet - Ruimtelijke ingrepen... Rijksdienst voor Relatiegegevens

Ontvangstbevestiging. Formuliergegevens. Aanvraag ontheffing Flora en faunawet - Ruimtelijke ingrepen... 11:28... Relatiegegevens

Ontvangstbevestiging Formuliergegevens. Aanvraag ontheffing Flora en faunawet - Ruimtelijke ingrepen... 10:57...

Notitie. 1 Inleiding. Referentienummer Datum Kenmerk PN mei Betreft Roofvogel onderzoek (BMP-R methode)

Aanvullend natuuronderzoek locatie Nieuweweg / Parklaan te Hattem

NATUURTOETS LANGE WEMEN HENGELO VERVOLGONDERZOEK GEMEENTE HENGELO

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons)

Resultaten Quickscan, vissen en vleermuisonderzoek met betrekking tot de Flora- en Faunawet.

TOELICHTING FLORA- EN FAUNAWET

Notitie Quickscan flora en fauna

Verkennend natuuronderzoek locatie Smitterijhof te Haaksbergen

: QuickScan Flora & Fauna Meijelseweg 60a te Beringe, gemeente Peel en Maas

Buro Maerlant. Veldhoven Zandoerleseweg. Notitie Flora- en faunawet. L a n d s c h a p, E c o l o g i e & R u i m t e l i j k e O r d e n i n g

Ruimtelijke ontwikkelingen en de Flora- en faunawet

Quickscan Flora- en Faunawet. t.b.v. sloop Opstallen. Oude Maasstraat 18 gemeente Uden

Vleermuisonderzoek De Waterwijzer Lelystad

Ecologisch werkprotocol werkzaamheden Harselaar west, Barneveld

Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg

PROJECTPLAN ONTHEFFING AANSLUITING A9 - HEILOO Provincie Noord-Holland 16 DECEMBER 2016

Deze wet beschermt van ongeveer 500 van de dier- en plantensoorten die in Nederland

Betreft: Effectbeoordeling vogels, herbestemming Groen Ruige Ruimte te Dussen (P )

Verkennend natuuronderzoek Parklaan / Nieuweweg te Hattem

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA

Beverwijkerstraatweg 44 - Castricum

Aanvullend natuuronderzoek voormalig Zoutdepot Breukelen

Saksen Weimar fase 5 en verder Ecologische check

Quickscan flora en fauna. Deltaweg te Helmond

Quickscan FF-wet voor ontwikkelingen aan Wedderstraat 18 te Vlagtwedde.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Gezien voor akkoord: Datum: 30 augustus 2017

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

QUICKSCAN BURGEMEESTER SLANGHENSTRAAT HOENSBROEK

Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer H. van der Meer Postbus HB AMSTERDAM

Steenuil en ontheffingsaanvragen van de Flora- en faunawet. Martijn van Opijnen (Dienst Regelingen) Wouter van Heusden (Dienst Landelijk Gebied)

Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt

Erasmuslijn Den Haag. Quick scan ecologie en vleermuisonderzoek. Movares Nederland B.V. drs. T.P. Seip Kenmerk MNO-TS Versie 1.

Verkennend natuuronderzoek herinrichting Venlo-Noord

Verkennend natuuronderzoek De Hoeven Beekbergen

Verkennend natuuronderzoek locatie Woonpark Zeist

Werkzaamheden gemaal Emilia en gemaal Westland Quickscan flora- en faunawet

- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw,

Quickscan samenvatting natuurtoets Sint Nicolaasdijk 153, Kampen

Ecologisch vervolgonderzoek Hoefslag te Bleiswijk. Van der Waal & Partners B.V. te Naaldwijk

Vleermuisonderzoek locatie Merenhoef te Maarssen

Flora- en faunascan voor de bouw van een woning aan de Bolenbergweg te Belfeld

Notitie resultaten Aanvullend onderzoek kleine modderkruiper Plangebied: Wetenschappersbuurt, Schiedam

Lyaemer Wonen Y.A. Tiemensma Straatweg PZ LEMMER. Datum 7 augustus 2014 Betreft Toekenning ontheffing Ruimtelijke ingrepen

Gemeente Heerhugowaard M. Hoosbeek Postbus AJ HEERHUGOWAARD. Datum 22 december 2014 Betreft Beslissing op uw aanvraag Ruimtelijke ingrepen

Notitie flora en fauna

Notitie inspectie bomen Molenbeek Sittard 2011

Verkennend natuuronderzoek Anklaarseweg Apeldoorn

Arcus Zuid Projectontwikkeling B.V. B.J.M. Mertens Dorpstraat JX OIRSBEEK

Flora- en fauna-inspectie Gelderdijk 15 te Sevenum (Gemeente Horst aan de Maas) door ir. Hans Hovens, Paul op het Veld en ir. G.

Validatie. faunaonderzoek. Rapportnummer: WRO125-FF-Def01. Kragten, 6 oktober 2016, Herten.

Verkennend natuuronderzoek locatie Hessenweg

Samenvatting quickscan natuurtoets

6 Flora- en fauna quickscan

Terneuzen. Quickscan Flora en fauna. Wulpenbek 16 te Hoek. <NL.IMRO.Invullen> concept. I. Dekker MSc. identificatiecode: datum: status:

Betreft : Toetsing Flora- en faunawet Blokhoeve Nieuwegein

Ecologische onderbouwing bij bomenkap Vleuterweide

Buro Maerlant. Heesch Wijststraat 15. Notitie Flora- en faunawet. L a n d s c h a p, E c o l o g i e & R u i m t e l i j k e O r d e n i n g

Buro Maerlant. Groesbeek Cranenburgsestraat. Aanvullende notitie in het kader van de Flora- en faunawet

Quickscan samenvatting Flora- en faunawet Van Zuylenlaan 9, Hoevelaken

Ecologisch onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan voor een terrein ten zuiden van Harmelen

Project Status Datum. Sloop en nieuwbouw locatie Emmaschool concept 14 januari Auteur Veldonderzoek Projectcode

Soortenbescherming. Buitenevenementen

Verkennend natuuronderzoek locatie Loostraat 55a/57 Huissen

Projectplan steenuil. Fabrieksterrein Beckers, Meijel

Van den Herik Kust en Oeverwerken I. Dekker Postbus AD SLIEDRECHT. Datum 5 augustus 2014 Betreft Toekenning ontheffing Ruimtelijke ingrepen

ACTUALISEREND ONDERZOEK FLORA- EN FAUNAWET KREKENBUURT TE ELST

Quickscan samenvatting Stephensonstraat Harderwijk

Notitie. Inleiding. Wettelijk kader. Verbodsbepalingen. Voortplantingsplaatsen en andere vaste rust- en verblijfplaatsen

Boomcontrole vleermuizen boom 61145, Nieuwegracht te Utrecht

MEMO. Vleermuizen Sportlaan 2 4 te Gemert

Quickscan samenvatting twee percelen Staphorst

memo Actualisatie Flora- en faunaonderzoek in verband met nieuwe Wet natuurbescherming.

QUICKSCAN EDESEWEG 51 WEKEROM

Ecologische quick scan Charloise Lagedijk 610-B, Rotterdam

HABITATSCAN DIEPENBROCKLAAN. Broedvogels & vleermuizen

WERKPROTOCOLLEN VOOR WERKZAAMHEDEN IN HET KADER VAN BESTENDIG BEHEER EN ONDERHOUD.

Buro Maerlant. Gemert Heuvel 21. Notitie Flora- en faunawet. L a n d s c h a p, E c o l o g i e & R u i m t e l i j k e O r d e n i n g

Quickscan samenvatting Flora- en faunawet bomen Hoofdweg, Harderwijk

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Onze referentie Bijlagen De aanvraag Overwegingen

Notitie. Quickscan natuuronderzoek. Parallelweg 9 in Neede. In het kader van de Flora- en faunawet. oktober rapportnr: 13477

Notitie. Referentienummer Datum Kenmerk november Betreft Notitie actualisatie natuuronderzoek Willevenstraat te Schaijk

De Vuurvogel B.V. J. van Lamoen en T. Etaoil Coninckstraat WD AMERSFOORT

QUICK SCAN FLORA- EN FAUNAWET VOOR HET PERCEEL KAATSWEG 3 RODERESCH

Briefrapport AANLEIDING EN METHODE. De heer J. Arends. datum: 20 april quick scan flora en fauna

Quickscan samenvatting natuurtoets Westpolder/Bolwerk, deelplan 5 bouwstroom F1 en G, Berkel en Rodenrijs.

Flora- en fauna-inspectie locatie Heerweg-Berkenstraat te Blitterswijck door: ir. H. Hovens en ir. G. Hovens in opdracht van: Venterra

/ Stadhuisplein, Veghel

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen

Toets flora en fauna Herinrichting locatie Spreeuwenstraat 11 te Nijmegen

J. Bosch Buntlaan MG DOORN. Datum 23 december 2016 Betreft Toekenning ontheffing Ruimtelijke ingrepen. Geachte heer Bosch,

Waterschap Roer en Overmaas M. Smits Parklaan KG SITTARD. Datum 15 januari 2016 Betreft Toekenning ontheffing Ruimtelijke ingrepen

Ecologische Quickscan Beethoven 2de fase

Eelerwoude B.V. S. Semmekrot Mossendamsdwarsweg AB GOOR. Datum 18 november 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

GEMEENTE M!D 7-EM-DELFLAND. 1 MGEKOVilN OP 2 2 NOV Zaaknum:\eí

Transcriptie:

Rapportage Flora- en faunawet Tranche 2 Stroomlijn perceel 5 - IJssel Kenmerk ECOL-RAPP-00673-20160114-AIH- Flora- en Faunawet Tranche 2 Datum Revisienummer 14 januari 2016 1 Revisiedatum 14 januari 2016 Status Definitief

Naam Paraaf Datum Adrie van Hooff Opgesteld 14-1-2016 Luc Bruinsma b.a. Vrijgegeven 14-1-2016 Eric Versteeg Akkoord 14-1-2016 Document historie Revisie Omschrijving Datum Pagina 1

Inhoudsopgave 1 INLEIDING... 3 1.1 AANLEIDING EN DOELSTELLING... 3 1.2 LEESWIJZER... 4 2 WETTELIJK KADER... 5 3 PLANGEBIED EN WERKZAAMHEDEN... 7 3.1 BESCHRIJVING PLANGEBIED... 7 3.2 OMSCHRIJVING WERKZAAMHEDEN... 7 4 VERANTWOORDING EFFECTBEOORDELING... 9 4.1 VERZAMELDE GEGEVENS... 9 4.2 TOETSING...11 5 RESULTATEN EFFECTBEOORDELING... 14 5.1 RESULTATEN FLORA EN FAUNA INVENTARISATIE...14 5.2 EFFECTBEOORDELING EN UITVOERINGSVOORWAARDEN...14 5.2.1 Broedvogels...14 5.2.2 Buizerd...14 5.2.3 Steenuil...16 5.2.4 Ransuil...17 5.2.5 Bever...18 5.2.6 Kamsalamander...19 5.2.7 Vissen: bittervoorn, kleine modderkruiper...20 5.3 ONVERWACHTE SITUATIES...22 5.3.1 Zoogdieren...22 5.3.2 Jaarrond beschermde nesten...24 6 OVERZICHT TE TREFFEN MAATREGELEN... 25 7 ONTHEFFING... 27 7.1 SOORTEN WAARVOOR ONTHEFFING WORDT AANGEVRAAGD...27 7.2 BELANG EN ANDERE BEVREDIGENDE OPLOSSING...27 BIJLAGE A FACTSHEETS TRANCHE 1 BIJLAGE B DEFINITIEF ONTWERP Pagina 2

1 Inleiding 1.1 Aanleiding en doelstelling Project Stroomlijn De afgelopen jaren is in het winterbed van de grote rivieren de hydraulische weerstand toegenomen door de ontwikkeling van bos, struweel en riet/ruigte. Door deze verruwing wordt het water minder gemakkelijk afgevoerd, wat leidt tot hogere waterstanden. In het Nationaal Waterplan voor de periode 2009-2015 is aangekondigd dat het Rijk het initiatief zal nemen tot het ontwikkelen van een visie op het vegetatiebeheer van het rivierbed in relatie tot riviernatuur en hoogwaterveiligheid. In de Beleidsbrief vegetatiebeheer rivierbed van de grote rivieren is hier gevolg aan gegeven. In deze Beleidsbrief is het programma Stroomlijn opgenomen. Binnen het programma Stroomlijn wordt ruwe vegetatie verwijderd op plaatsen waar dit het meeste effect sorteert, in de zogenaamde stroombanen. Er wordt gewerkt conform het principe Stroombaan glad, tenzij. Beschermde natuur kan een tenzij -reden zijn om ruwe vegetatie te laten staan. Het programma moet in 2016 zijn uitgevoerd. Het programma Stroomlijn wordt uitgevoerd in drie fasen. In fase 1 en 2 zijn projecten op terreinen van natuurbeherende organisaties en terreinen in eigendom van de Staat uitgevoerd. Fase 3 moet nog worden uitgevoerd en omvat de overige terreinen in de uiterwaarden van de grote rivieren. Het betreft terreinen van particulieren, bedrijven en overheden. Voor de derde fase van Stroomlijn is het rivierengebied opgedeeld in circa acht deelgebieden. Het voorliggende rapport heeft betrekking op het deelgebied IJssel. Het deelgebied IJssel is opgedeeld in een aantal tranches: - Quicktranche - Tranche 1 - Tranche 2 - Tranche 3 Voor de Quicktranche en voor tranche 1 is al een ontheffing aangevraagd. Het voorliggende rapport behandeld Tranche 2. Voor Tranche 2 zijn de Stroomlijn-ingrepen beschreven in een Definitief Ontwerp. Dit is als bijlage bijgevoegd (zie bijlage B). Voorliggend rapport beschrijft: De activiteiten die worden ondernomen (de Stroomlijningrepen) De effecten van deze activiteiten op beschermde soorten De maatregelen om deze negatieve effecten te voorkomen Vervolgens wordt geconcludeerd of een ontheffing aangevraagd moet worden en of deze conform de Flora- en faunawet (Ffwet) te verlenen is. Pagina 3

Ligging plangebied Tranche 2 omvat 63 clusters met te verwijderen vegetaties. Deze clusters liggen verspreid langs de IJssel van Brummen tot en met Kampen. Tranche 2 vindt plaats in de volgende provincies en gemeenten: Provincies Gelderland Overijssel Gemeenten Bronckhorst Brummen Hattem Heerde Kampen Lochem Olst-Wijhe Voorst Zutphen De werkzaamheden beginnen op zijn vroegst in juli 2015. De werkzaamheden zullen uiterlijk 31 december 2016 afgerond zijn. In bijlage A staat een overzichtskaart van de ligging van de clusters in Nederland. Tevens staan in deze bijlage de clusters op detailkaarten weergegeven. 1.2 Leeswijzer Het rapport volgt het Model activiteitenplan van Rijkswaterstaat. In hoofdstuk 2 wordt het wettelijk kader beschreven. In hoofdstuk 3 wordt kort ingegaan op de werkzaamheden die uitgevoerd worden (Stroomlijningrepen) en het gebied waar deze plaatsvinden. Een gedetailleerde beschrijving van de ingrepen is opgenomen in het als bijlage B toegevoegde document Definitief Ontwerp. In hoofdstuk 4 wordt de methode toegelicht en verantwoord welke informatie daarvoor is gebruikt. In hoofdstuk 5 worden de effecten op beschermde soorten besproken, waarbij wordt aangegeven of een ontheffing aangevraagd moet worden en of door de effecten de gunstige staat van instandhouding in het geding komt. In hoofdstuk 6 zijn de mitigerende en/of compenserende maatregelen en uitvoeringsvoorwaarden op een rijtje gezet. Hoofdstuk 7 vat samen voor welke soorten een ontheffing aangevraagd dient te worden, van welke verbodsbepalingen en of ontheffingverlening mogelijk is. Pagina 4

2 Wettelijk kader De bescherming van planten- en diersoorten is geregeld in de Ffwet. In deze wet is het soortenbeschermingsregime uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd. Op grond van de Ffwet geldt dat iedereen voldoende zorg in acht dient te nemen voor alle in het wild levende planten en dieren (algemene zorgplicht, artikel 2). Daarnaast kent de wet een aantal verbodsbepalingen. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de volgende verbodsbepalingen relevant: Artikel 8: Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen Artikel 9: Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen Artikel 10: Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten Artikel 11: Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren Artikel 12: Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen Bij ruimtelijke ingrepen die gevolgen voor beschermde planten en/of dieren kunnen hebben, wordt vooraf getoetst of deze kunnen leiden tot overtreding van verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, wordt onderzocht of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen of om de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Indien niet voorkomen kan worden dat een verbodsbepaling wordt overtreden, dan wordt in principe een ontheffing van de verbodsbepaling(en) aangevraagd, tenzij sprake is van een vrijstelling van de verbodsbepalingen (zie hieronder). Van overtreding van de verbodsbepaling in art. 10 Ffwet is in geen enkel geval sprake, omdat het verontrusten van beschermde soorten niet het doel is van het project is. Op grond van het Besluit en de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet zijn de soorten aangewezen die door de verbodsbepalingen beschermd worden. Op grond van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten geldt vervolgens voor bepaalde soorten (de zogenaamde tabel 1-soorten ) een vrijstelling van de verbodsbepalingen, omdat deze soorten algemeen voorkomen en de gunstige staat van instandhouding van deze soorten niet snel in het geding zal zijn. Als geen vrijstelling geldt, moet een ontheffing aangevraagd worden als een verbodsbepaling wordt overtreden. Als het een tabel 2-soort betreft, dit zijn nationaal aangewezen soorten, dan kan volstaan worden met een lichte toets : aangetoond moet worden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort (art. 75, lid 5, Ffwet). Ook kan bij tabel 2-soorten gewerkt worden op basis van een goedgekeurde gedragscode; in dat geval is geen ontheffing nodig. Pagina 5

Als het een tabel 3-soort betreft, dit zijn soorten die op Europees niveau zijn aangewezen aangevuld met nationaal aangewezen soorten, dan is sprake van een zware toets : aangetoond moet worden dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, dat er sprake is van een in de regelgeving genoemd belang en dat geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort (art. 75, lid 6, Ffwet). In de uitleg aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen van het voormalig Ministerie van LNV is een lijst opgenomen waaruit volgt onder welke tabel de beschermde soorten vallen en dus welk beschermingsregime op hen van toepassing is. Voor vogels geldt een enigszins afwijkend regime, dat vergelijkbaar is met het beschermingsregime voor tabel 3-soorten. Alle vogels zijn beschermd. Deze bescherming geldt echter in de meeste gevallen feitelijk alleen in het broedseizoen. Alleen dan is immers sprake van een vaste rust- en verblijfplaats, het nest, zoals opgenomen in art. 11 van de wet. Indien het niet mogelijk is alle werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, is het mogelijk een ontheffing aan te vragen. Deze wordt alleen verleend als voldaan wordt aan de drie criteria die ook gelden voor de tabel 3-soorten. Een verschil met de tabel 3-soorten is dat er minder belangen in de regelgeving zijn opgenomen om een ontheffing voor werken in het broedseizoen te kunnen krijgen. Stroomlijn wordt uitgevoerd voor de openbare veiligheid, welk belang ook is opgenomen in de regelgeving aangaande vogels. Voor enkele vogelsoorten geldt dat zij het gehele jaar beschermd zijn. Dit zijn vogels die hun nest meerdere keren gebruiken, waardoor het nest in principe het gehele jaar beschermd is op grond van art. 11 Ffwet. Welke vogelsoorten in deze groep vallen is te vinden in de aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten uit 2009. Voor deze soorten zal dus ook buiten het reguliere broedseizoen een ontheffing aangevraagd moeten worden indien de verbodsbepalingen uit art. 11 kunnen worden overtreden. Pagina 6

3 Plangebied en werkzaamheden 3.1 Beschrijving plangebied Tijdens Tranche 2 wordt langs de IJssel van Doesburg tot en met Kampen vegetatie verwijderd. In bijlage A staat een overzichtskaart van de te verwijderen vegetatie weergegeven. De gebruikte gegevens staan in hoofdstuk 4 toegelicht. De toetsing beperkt zich niet tot uitsluitend de locaties met te verwijderen vegetatie. Binnen de gehele invloedsfeer van de ontwikkeling zijn de aanwezige soorten geïnventariseerd. Vervolgens is gekeken (onder andere aan de hand van verstoringsafstanden) of deze hinder kunnen ondervinden van de werkzaamheden, inclusief de aan- en afvoerroutes. Voor een nadere beschrijving van het plangebied wordt verwezen naar het Definitief Ontwerp (bijlage B). 3.2 Omschrijving werkzaamheden Voor een uitgebreide omschrijving van de Stroomlijn-ingrepen en de manier waarop rekening is gehouden met de natuur wordt verwezen naar het Definitief Ontwerp (bijlage B). In het algemeen gelden de hierna volgende beschrijvingen. In de Tranche 2 worden 63 clusters aan vegetatie verwijderd. Niet in alle clusters wordt alle vegetaties verwijderd. In bepaalde clusters wordt bijvoorbeeld bos behouden, of wordt alleen struweel uit riet verwijderd. Dit staat in bijlage B in de Definitieve Ontwerpen nader toegelicht. Het betreft bos, struweel, riet en ruigte en heggen of hagen. Hiervoor worden de volgende werkzaamheden uitgevoerd. Werkzaamheden Bos, struweel, heg of haag: kappen, stobben 30 cm beneden maaiveld wegfrezen, stamhout afvoeren, takhout versnipperen en afvoeren. Er wordt gebruik gemaakt van een mobiele- of rupskraan met sorteergrijper of mobiele- of rupskraan met Wesstech bomenknipper. Voor het uitrijden van begroeiing, stam en takhout wordt gebruik van een trekker met uitrijkar/forwarder. Voor het versnipperen van de takken wordt gebruik gemaakt van een trekker met chipper. Het uitrijden gebeurt met een trekker met carrier. Voor het frezen van stobben wordt gebruik gemaakt van een trekker met Rodungsfrees/Hemos. Riet en ruigte: maaien en afvoeren. De werkzaamheden worden uitgevoerd door gebruik te maken van een wetlandtrekker met maaiapparatuur, kleine landbouwtrekkers met dubbellucht met maaiapparatuur, kranen met maaikorven en voor de grote percelen wetlandtrekkers met maaiapparatuur. Pagina 7

Planning De doorlooptijd is vijf werkdagen per hectare. Doorlooptijd voor de Tranche 2 zal ongeveer vijf weken bedragen, waarbij het werk door vier ploegen verzet wordt. De werkzaamheden worden uitgevoerd tussen 7.00 uur en 19.00 uur van maandag tot en met zaterdag. Daarnaast is er de mogelijkheid om extra te werken (7 dagen per week, 24 uur per dag voor bijvoorbeeld calamiteiten, kans op hoogwater, veel werkvoorraad et cetera). De periode waarin gewerkt kan worden is afhankelijk van onder andere hoogwater en de kwetsbare periode van de aanwezige soorten. In de factsheets (bijlage A) staat per cluster aangegeven met welke kwetsbare periode rekening gehouden moet worden. De totale uitvoeringsduur van vijf weken is daarom een indicatie. Door hoogwater of slecht weer kunnen de werkzaamheden vertraging oplopen. De werkzaamheden zijn uiterlijk 31 december 2016 afgerond en beginnen op zijn vroegst in juli 2015. Beheer Na afronding van bovengenoemde activiteiten vinden geen werkzaamheden meer plaats. De locaties worden wel beheerd zodat geen hoge vegetaties meer terugkeren. In het merendeel van de locaties betekent dit dat ze worden opgenomen in het aangrenzende graslandbeheer. Duurzame beheermaatregelen Voor een aantal locaties worden duurzaam beheermaatregelen uitgevoerd. Dit zijn locaties die moeilijk bereikbaar zijn waardoor geen (grasland)beheer mogelijk is. Hier worden eenmalig maatregelen uitgevoerd zodat er geen hoge vegetatie zich kan ontwikkelen. In bijlage B staat per cluster aangegeven of en zo ja welke duurzaam beheermaatregelen worden uitgevoerd. Voorbeelden van duurzaam beheermaatregelen zijn: plaatsen van een raster opzetten van oever aanleggen van vooroever herprofileren van de bodem Uitvoeringsvoorwaarden In bijlage A staan de uitvoeringsvoorwaarden per cluster vastgelegd. De volgende uitvoeringsvoorwaarden gelden altijd: Er wordt rekening gehouden met de kwetsbare perioden van aanwezige soorten. De werkzaamheden worden uitgevoerd onder begeleiding van een deskundige op het gebied van de betreffende soorten. Er wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld waarin ten behoeve van de betreffende soorten de te nemen maatregelen worden vastgelegd. Dit ecologisch werkprotocol is op de locatie aanwezig en bekend onder betrokken werknemers. De werkzaamheden worden aantoonbaar volgens dit protocol uitgevoerd. Pagina 8

4 Verantwoording effectbeoordeling 4.1 Verzamelde gegevens In het plangebied is in 2012 door Royal HaskoningDHV/Waardenburg een flora en fauna inventarisatie uitgevoerd naar de voor Stroomlijn relevante soorten. In 2013 heeft aanvullend nog in 18 uiterwaarden een inventarisatie naar vleermuizen plaatsgevonden. Deze inventarisatie vormt de basis voor de effectbeoordeling en staat beschreven in de eindrapportage Flora en Fauna inventarisaties Stroomlijn (Royal HaskoningDHV/Bureau Waardenburg, 2013). De onderzoeksstrategie voor dit onderzoek is in 2012 afgestemd en op 31 juli 2012 goedgekeurd door het bevoegd gezag (Ministerie van Economische Zaken). In sommige gevallen is hiervan tijdens de inventarisatie afgeweken. Deze afwijkingen zijn besproken met het bevoegd gezag op 26 februari 2013. Daarnaast hebben van december tot en met april 2015 veldbezoeken plaatsgevonden waarbij de habitat van soorten is geverifieerd en de onbekende delen zijn ingevuld. Tevens zijn de verspreidingsgegevens van de NDFF (2010-2015) gebruikt. Voor Stroomlijn IJssel werken wij samen met RAVON, SOVON en de Zoogdiervereniging. Zij hebben op basis van verspreidingsgegevens, expert judgement en veldbezoeken (in 2015), de aanwezigheid bepaald van amfibieën, steenuilen en bevers bepaald. In september/oktober 2015 heeft Courant op een aantal locaties langs de IJssel, aanvullend vleermuisonderzoek uitgevoerd om de functie van de vegetatie voor vleermuizen te onderzoeken. Courant heeft op basis van het in 2013 door Royal HaskoningDHV/Waardenburg uitgevoerde vleermuisonderzoek, verspreidingsgegevens (NDFF 2010-2015), expert judgement en het in 2015 door Courant uitgevoerde aanvullend vleermuisonderzoek, de functie van de vegetatie voor vleermuizen in kaart gebracht. In het definitief ontwerp voor Tranche 2 is rekening gehouden met de natuur. Uitgangspunt is dat een overtreding van de verbodsbepalingen zoveel mogelijk wordt voorkomen. In de situaties waar een integrale afweging van de belangen natuur en veiligheid vraagt om een ingreep waarbij een verbodsbepaling wordt overtreden, wordt hiervoor een ontheffing aangevraagd. Ook is het denkbaar dat een verbodsbepaling wordt overtreden doordat onverwachts soorten worden aangetroffen. In dit document wordt aangegeven hoe hiermee wordt omgegaan. Voor de mitigerende en compenserende maatregelen, uitvoeringsvoorwaarden en de als-dan-regels voor het geval onverwachts nog een soort wordt aangetroffen is gebruik gemaakt van het achtergronddocument. De relevante waarnemingen uit voorgenoemde onderzoeken zijn in Bijlage A op de factsheets weergegeven. Op de factsheets staan behalve de clusters ook de begrenzing van Perceel 5 aangegeven. Perceel 5 is het plangebied voor Stroomlijn IJssel, voor dit plangebied zijn de inventarisatiegegevens verzameld (zie figuur 4.1). Pagina 9

Figuur 4.1. Voorbeeldkaart. De witte lijn is de perceelgrens, hierbinnen zijn de relevante inventarisatiegegevens verzameld. De roze lijnen geven de vegetaties weer die worden verwijderd Zoals hiervoor vermeld zijn de clusters door Royal HaskoningDHV/Waardenburg onderzocht op de aanwezigheid van beschermde soorten. In een aantal gevallen waren de clusters tijdens dat onderzoek (2012/2013) kleiner dan de huidige clusters. In het rapport van Royal HaskoningDHV/Waardenburg (2013) staat het volgende uitgangspunt opgenomen: Gegevens uit gerichte veldinventarisaties naar soorten beschermd onder de Flora- en faunawet betreffen waarnemingen binnen de relevante vegetatiestructuren en hun directe omgeving. Wij zijn er daarom van uitgegaan dat voor de volgende clusters geen aanvullend onderzoek nodig is: Vegetaties die in zijn geheel overeenkomen met onderzochte vegetatiestructuur Vegetaties die direct grenzen aan het onderzochte vegetatiestructuur Voor de clusters die niet aan bovenstaande voldoen zijn van december 2014 t/m april 2015 aanvullende veldbezoeken uitgevoerd. Afbakening vegetaties grenzend aan onderzocht gebied Bomen, struweel en ruigtes die direct grenzen aan de door Royal HaskoningDHV/Waardenburg onderzochte locaties, hoeven niet nader onderzocht te worden. Deze zijn namelijk door Royal HaskoningDHV/Waardenburg onderzocht. In onderstaande figuur wordt hiervoor een voorbeeld gegeven. Hierin staan de onderzochte vegetatiestructuren in geel omlijnd. Volgens Royal HaskoningDHV is ook de directe omgeving hiervan onderzocht. Wij gaan daarom ervan uit dat alle bomen op deze luchtfoto zijn onderzocht, aangezien zij direct grenzen aan het object of tussen onderzochte locaties liggen. Pagina 10

Dit blijkt ook uit de waarnemingen, bijvoorbeeld in de aangrenzende bomenrij is een zwarte kraai waargenomen. Figuur 4.2 Voorbeeld aangrenzende vegetaties die tevens zijn onderzocht Algemene uitgangspunten Tenslotte gelden de volgende algemene uitgangspunten voor de inventarisatiegegevens: Alleen de tabel 2 en tabel soorten van de Flora- en faunawet zijn relevant. Voor tabel 1 soorten geldt een vrijstelling. Van vogels zijn alleen soorten met een jaarrond beschermd nest weergegeven. Alleen relevante waarnemingen zijn gebruikt, dat wil zeggen waarnemingen die duiden op een vaste verblijfplaats. Van deze verblijfplaats of de functionele leefomgeving is bepaald of deze in de invloedsfeer van de werkzaamheden liggen. Bijvoorbeeld een overvliegende aalscholver is niet relevant, een buizerd met nest-indicerend gedrag wel. Voor vleermuizen zijn de criteria en resultaten van het vleermuisonderzoek van Royal HaskoningDHV/Waardenburg (2013) aangehouden. Verspreidingsgegevens zijn niet ouder dan 3 jaar (2012). 4.2 Toetsing De toetsing in het rapport is per soortgroep op hoofdlijnen. De conclusies worden in dit rapport voor de gehele Tranche 1 samengevat. In de factsheets (bijlage A) staat per te verwijderen cluster aangegeven welke soorten relevant zijn en welke voorwaarden of maatregelen op deze locatie gelden. Pagina 11

Activiteitenplan Rijkswaterstaat Voor het project Stroomlijn zijn door Rijkswaterstaat de volgende rapporten opgesteld: Model activiteitenplan Flora- en faunawet t.b.v. fase 3 Stroomlijn (2015) Achtergronddocument bij de passende beoordeling en het activiteitenplan voor het programma Stroomlijn (2015) Beide rapporten zijn ter beoordeling naar het bevoegd gezag gestuurd. Het bevoegd gezag (RVO) heeft aangegeven met de rapporten in te stemmen. De rapporten zijn daarom als basis gebruikt voor de toetsing aan de Flora- en faunawet. In deze rapporten staan de kaders van de uitvoering aangegeven. Het voorliggende rapport volgt zowel in structuur als in inhoud het Model activiteitenplan. De voorwaarden en maatregelen in het voorliggend rapport, zijn overgenomen uit Model activiteitenplan. Aanvulling op activiteitenplan: vissen Het doel van het Stroomlijn is om structureel een bijdrage te leveren aan de afvoer van rivierwater bij hoogwatersituaties. Dit betekent dat na de werkzaamheden voor Stroomlijn de betreffende percelen niet weer mogen begroeien met riet/ruigte, struweel of bos. Voor sommige locaties is het noodzakelijk om aanvullende maatregelen te treffen, bovenop het verwijderen van de vegetaties, om deze situatie tegen een normale beheerinspanning (en -kosten) te kunnen garanderen. Er is in deze gevallen sprake van duurzaam beheermaatregelen. De maatregelen hebben allen (met uitzondering het plaatsen van afrastering ten behoeve van beweiding) betrekking op werkzaamheden aan water- of moeraszones. Het uitvoeren van de duurzaam beheermaatrelen in het water heeft mogelijk een effect op vissen. Deze soortgroep is in de reeds uitgevoerde inventarisaties niet meegenomen. In Nederland zijn de volgende vissoorten beschermd (tabel 2 of 3): rivierdonderpad, beekdonderpad, kleine modderkruiper, grote modderkruiper, bittervoorn, elrits, steur, beekprik en gestippelde alver. Beekdonderpad, elrits, steur, beekprik en gestippelde alver Al deze soorten zijn niet te verwachten binnen (het uiterwaardengebied van) de IJssel. Deze soorten komen in Nederland beperkt voor en de verspreiding is bekent. Elrits, beekdonderpad en beekprik zijn specifieke soorten van beeksystemen en komen in de omgeving van de IJssel enkel voor in de Veluwse beken. Van de gestippelde alver zijn slechts enkele waarnemingen bekend in Limburgse beken en riviertjes. De steur was tot voor kort uitgestorven in Nederland. Momenteel loopt er een uitzetprogramma in de Waal. In de IJssel komt de soort niet voor. Rivierdonderpad, kleine modderkruiper, grote modderkruiper en bittervoorn Van al deze soorten is bekend dat deze in de IJssel of de wateren in de uiterwaarden van de IJssel voorkomen. Rivierdonderpad De rivierdonderpad komt langs de gehele IJssel voor. De oevers en kribben met stortstenen zorgen voor geschikt (schuil)habitat voor deze soort. Beschutting wordt altijd gecreëerd achter of onder een obstakel in het water. Donderpadden geven hierbij de voorkeur voor een Pagina 12

kaal en kiezelig of stenig substraat, boven substraat met vegetatie. Duurzaam beheermaatregelen hebben geen betrekking op de oevers van de hoofdloop rivieren. Bovendien is het leefgebied van deze soort beperkt tot harde onbegroeide bodems zoals stortstenen. De stroomlijn maatregelen richten zich uitsluiten op dichtbegroeide oevers. Geschikte leefgebieden van de rivierdonderpad blijven daarom onaangetast. Effecten op deze soort zijn op voorhand uitgesloten Kleine modderkruiper en bittervoorn De kleine modderkruiper en bittervoorn komen langs de gehele IJssel als algemene soorten voor in strangen, zandwinplassen en watergangen. Uit onderzoeken in het kader van de uitvoering van de KRW maatregelen voor de IJssel (Anthea, 2012, Ecogroen, 2013, Tauw 2014), de pilotprojecten voor Stroomlijn (Tauw, 2013) blijkt dat bittervoorn en/of kleine modderkruiper in nagenoeg alle onderzochte wateren voorkomt. De algemene verspreiding van deze soorten wordt eveneens ondersteund door diverse literatuur, zoals de Vissenatlas Gelderland (Van Kessel & Kranenbarg, 2012) en Vissen in Gelderse Natura 2000, Voorkomen en status van doelsoorten langs rivieren in Gelderland (Van Kessel et al., 2009). Gezien de algemene verspreiding van soorten dienen de werkzaamheden aan oevers en wateren ten alle tijden getoetst te worden op de aanwezigheid van deze soorten. Grote modderkruiper De grote modderkruiper kent een beperkt verspreidingsbeeld in de uiterwaarden van de IJssel. Gezien het karakteristieke habitat van deze soort en beperkt aanwezige (actuele) verspreidingsdata kan op voorhand niet bepaald worden waar deze soort voorkomt. Op basis van historische verspreidingsgegevens (zie figuur rechts) en literatuur (de Bruin & Kranenbarg, 2009) van deze soort is het onderzoeksgebied bepaald worden. Langs de IJssel zijn slechts twee trajecten bekent waar de grote modderkruiper vanuit historisch perspectief voorkomt. Indien duurzaam beheermaatregelen getroffen worden in de trajecten Zwolle - Kampen (rivierkilometer 970 t/m 1002) en Deventer - Olst (rivierkilometer 940 t/m 955). Indien op deze trajecten duurzaam beheermaatregelen getroffen worden én het betreft potentieel geschikt habitat voor deze soorten (moeras- en/of rietvegetaties), dan is nader onderzoek uitgevoerd op de aanwezigheid van de grote modderkruiper. Pagina 13

5 Resultaten effectbeoordeling 5.1 Resultaten flora en fauna inventarisatie In de volgende tabel staan de soorten die binnen de invloedsfeer van Tranche 2 aanwezig zijn. Effecten op deze soorten zijn niet op voorhand uitgesloten en worden in de paragraaf 5.2 nader onderzocht. In de paragraaf wordt per soort nader ingegaan op het voorkomen binnen het plangebied, de effecten door Stroomlijn en de toe te passen uitvoeringsvoorwaarden. Voor algemene informatie over een soort, zoals kenmerken, leefgebied, leefwijze, gunstige staat van instandhouding etc. wordt verwezen naar het achtergronddocument (Rijkswaterstaat, 2013). Voor Stroomlijn wordt tevens rekening gehouden met soorten die onverwacht op de locaties opduiken. Deze soorten worden in paragraaf 5.3 behandeld. Tabel 5.1 Relevante soorten Tranche 2, nadere toetsing noodzakelijk soort Tabel 2 Tabel 3 Alleen tijdens broedperiode beschermd Jaarrond beschermde nesten Broedvogels (alle soorten) Buizerd Ransuil Steenuil Bever Bittervoorn Kleine modderkruiper Kamsalamander X X X X X X X X 5.2 Effectbeoordeling en uitvoeringsvoorwaarden 5.2.1 Broedvogels In de clusters en omgeving kunnen een groot aantal soorten vogels broeden. Door rekening te houden met het broedseizoen zijn effecten op voorhand uitgesloten. Het broedseizoen verschilt per soort. In de uitvoeringsvoorwaarden wordt rekening gehouden met laat of vroeg broedende soorten. Dit staat in de factsheets per cluster aangegeven. 5.2.2 Buizerd Nesten buizerd Er zijn 2 buizerdnesten aanwezig in de te verwijderen vegetaties. In tabel 5.2 staat een overzicht van de locaties. De volgende opties uit het Model activiteitenplan van Rijkswaterstaat zijn van toepassing voor de te verwijderen buizerdnesten: Optie 1. Nesten behouden De bomen met nesten blijven gespaard inclusief een zone van minimaal 25 meter. Hiermee wordt beschadiging van de verblijfplaats voorkomen. Omdat er mogelijk wel verstoring optreedt, is wel een ontheffing van de Flora- en faunawet nodig. Pagina 14

Optie 2. Nesten verwijderen De buizerd is in staat een eigen nest te bouwen. De nesten kunnen verwijderd worden indien uit een omgevingscheck blijkt dat geschikte locaties aanwezig zijn. Deze locaties moeten in het territorium van de buizerd liggen en niet worden bezet door andere buizerds of andere soorten roofvogels. Hierdoor wordt geen afbreuk gedaan aan de staat van instandhouding. Er is wel een ontheffing van de Flora- en faunawet nodig. Om te bepalen of optie 1 of optie 2 van toepassing is, zijn de volgende stappen doorlopen. 1. Bepalen territoriumgrootte buizerd Voor een buizerdterritorium is een straal van 500 m aangehouden. Deze afstand is bepaald aan de hand van de fusieafstand. Deze bedraagt 1000 m voor de buizerd. De fusieafstand is een arbitraire afstand tussen 2 niet-uitsluitende waarnemingen op basis waarvan kan worden besloten tot één of meer territoria. De fusieafstand is ook van toepassing op niet gelijktijdig aangetroffen nesten (van Dijk & Boele, 2011). Referentie: van Dijk A.J. & Boele A. 2011. Handleiding SOVON Broedvogelonderzoek. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. 2. Bepalen of alternatieven aanwezig zijn In een straal van 500 meter is bepaald aan de hand van een luchtfoto uit 2014 of bosjes aanwezig zijn. Deze bosjes mogen niet in de buurt van menselijke bebouwing liggen en niet bezet zijn door buizerds of andere roofvogels. Als er geen alternatieven aanwezig zijn dan wordt gekozen voor optie 1: het betreffende buizerdnest wordt gespaard. Als er wel alternatieven zijn dan wordt gekozen voor optie 2: het verwijderen van het nest. Functioneel leefgebied buizerd De werkzaamheden hebben geen effect op het functioneel leefgebied van de buizerd. Na afronding van de werkzaamheden is het gehele territorium onveranderd geschikt als foerageer- en rustgebied voor deze soort. Tabel 5.2 Aanwezigheid buizerdnesten in de te verwijderen vegetatie Cluster(s) Actie 12700 Er is vastgesteld dat er binnen een straal van 500 meter voldoende alternatieven zijn. De nestboom kan daarom worden verwijderd 21000 Er zijn binnen een straal van 500 meter geen alternatieven beschikbaar. De nestboom en een zone van 25 meter rondom deze boom blijft onaangetast Onverwachte situaties Als bij controle vlak voor de werkzaamheden nog een nieuw nest wordt aangetroffen op een locatie waar vegetatie zal worden verwijderd, wordt allereerst een omgevingscheck uitgevoerd. Als de omgevingscheck uitwijst dat de soort een nieuw nest in de omgeving kan maken of dat er geschikte nesten in de omgeving aanwezig zijn, zal de vegetatie worden verwijderd. Pagina 15

Hiervoor wordt op voorhand ontheffing aangevraagd van art. 11 Ffwet. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding Als de omgevingscheck uitwijst dat dit niet het geval is, blijft de vegetatie gespaard inclusief een zone van 25 meter er omheen Toe te passen uitvoeringsvoorwaarden Voor de uitvoering van de werkzaamheden gelden de volgende uitvoeringsvoorwaarden (naast de al in par. 3.2 genoemde): Nest vernietigen Werkzaamheden vinden plaats buiten broedperiode van de buizerd: maart t/m juli Pas nadat vastgesteld is dat de verblijfplaats verlaten is, wordt gestart met de werkzaamheden Nest behouden: Werkzaamheden buiten broedperiode buizerd (maart t/m juli). Voorafgaand aan de kap- en grondwerkzaamheden dient een ecoloog het bosgebied te controleren op de aanwezigheid van het buizerdhorst. De boom met het horst en alle bomen in een straal van 25 m rond de nestboom worden gemarkeerd en niet gekapt. Grondwerkzaamheden mogen niet plaatsvinden onder de kronen van de bomen die behouden blijven. Conclusie buizerd Er zijn in totaal 2 buizerdnesten aanwezig in de te verwijderen vegetatie. Uit de omgevingscheck is gebleken dat voor één buizerdnest voldoende alternatieve locaties aanwezig zijn. Dit nest kan daarom verwijderd worden. Op deze locaties wordt buiten het broedseizoen van de buizerd gewerkt (maart t/m half juli) en pas nadat is vastgesteld dat de buizerd het nest heeft verlaten. De staat van instandhouding van de buizerd komt daarom niet in gevaar. De ontheffing van de Flora- en faunawet kan worden verleend. 5.2.3 Steenuil Leefgebied steenuil Er zijn 3 clusters die essentieel onderdeel zijn van het leefgebied van de steenuil. In deze clusters is geen nest aanwezig, ze liggen echter wel in de direct nabijheid van een nest. Veldonderzoek van Sovon heeft duidelijk gemaakt dat deze clusters belangrijk zijn voor het functioneren van de verblijfplaats. Er is bovendien niet voldoende alternatief leefgebied in de omgeving. De vegetaties in deze clusters blijven daarom (deels) behouden. Het betreft de volgende clusters. Tabel 5.2 Clusters die essentieel onderdeel zijn van het leefgebied van de steenuil Cluster(s) Actie 12060/12080 Vegetatie behouden zoals aangegeven op de kaart in het definitieve ontwerp (bijlage B) 21400 Vegetatie behouden zoals aangegeven op de kaart in het definitieve ontwerp (bijlage B) Pagina 16

12130 Vegetatie behouden zoals aangegeven op de kaart in het definitieve ontwerp (bijlage B) Toe te passen uitvoeringsvoorwaarden Voor de uitvoering van de werkzaamheden gelden de volgende uitvoeringsvoorwaarden (naast de al in par. 3.2 genoemde): Vegetatie behouden zoals aangegeven op de kaart in het definitieve ontwerp (bijlage B). Conclusie steenuil Voor drie clusters is bepaald dat deze onderdeel uitmaken van het leefgebied van de steenuil. Aangezien er niet voldoende alternatieven zijn wordt de vegetatie in deze clusters (deels) behouden. Dit staat aangegeven op de kaart in het definitieve ontwerp (bijlage B). Hierdoor zijn er geen permanente effecten. Tevens wordt buiten het broedseizoen gewerkt. Er is alleen kans op een tijdelijke verstoring buiten de broedperiode. Voor deze tijdelijke verstoring wordt ontheffing aangevraagd. 5.2.4 Ransuil Verblijfplaats ransuil Er is 1 verblijfplaats van de ransuil aanwezig in de te verwijderen vegetaties. In tabel 5.2 staat een overzicht van de locatie. De volgende opties uit het Model activiteitenplan van Rijkswaterstaat zijn van toepassing voor de te verwijderen buizerdnesten: Optie 1. Nesten behouden De bomen met nesten blijven gespaard inclusief een zone van minimaal 25 meter. Hiermee wordt beschadiging van de verblijfplaats voorkomen. Omdat er mogelijk wel verstoring optreedt, is wel een ontheffing van de Flora- en faunawet nodig. Optie 2. Nesten verwijderen De nesten kunnen verwijderd worden indien uit een omgevingscheck blijkt dat geschikte locaties aanwezig zijn. Deze locaties moeten in het territorium liggen en niet worden bezet door andere uilen of andere soorten roofvogels. Hierdoor wordt geen afbreuk gedaan aan de staat van instandhouding. Er is wel een ontheffing van de Flora- en faunawet nodig. Om te bepalen of optie 1 of optie 2 van toepassing is, zijn de volgende stappen doorlopen. 3. Bepalen territoriumgrootte buizerd Voor een territorium is een straal van 500 m aangehouden. Deze afstand is bepaald aan de hand van de fusieafstand. Deze bedraagt 1000 m voor de ransuil. De fusieafstand is een arbitraire afstand tussen 2 niet-uitsluitende waarnemingen op basis waarvan kan worden besloten tot één of meer territoria. De fusieafstand is ook van toepassing op niet gelijktijdig aangetroffen nesten (van Dijk & Boele, 2011). Referentie: van Dijk A.J. & Boele A. 2011. Handleiding SOVON Broedvogelonderzoek. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. 4. Bepalen of alternatieven aanwezig zijn Pagina 17

In een straal van 500 meter is bepaald aan de hand van een luchtfoto uit 2014 of bosjes aanwezig zijn. Deze bosjes mogen niet in de buurt van menselijke bebouwing liggen en niet bezet zijn door andere roofvogels. Als er geen alternatieven aanwezig zijn dan wordt gekozen voor optie 1: het betreffende nest wordt gespaard. Als er wel alternatieven zijn dan wordt gekozen voor optie 2: het verwijderen van het nest. Functioneel leefgebied ransuil De werkzaamheden hebben geen effect op het functioneel leefgebied van de ransuil. Na afronding van de werkzaamheden is het gehele territorium onveranderd geschikt als foerageer- en rustgebied voor deze soort. Tabel 5.2 Aanwezigheid buizerdnesten in de te verwijderen vegetatie Cluster(s) Actie 12390 Er zijn binnen een straal van 500 meter geen alternatieven beschikbaar. De nestboom en een zone van 25 meter rondom deze boom blijft onaangetast Toe te passen uitvoeringsvoorwaarden Voor de uitvoering van de werkzaamheden gelden de volgende uitvoeringsvoorwaarden (naast de al in par. 3.2 genoemde): Nest behouden: Werkzaamheden buiten broedperiode (maart t/m juli). Voorafgaand aan de kap- en grondwerkzaamheden dient een ecoloog het bosgebied te controleren op de aanwezigheid van de ransuil. De boom met het horst en alle bomen in een straal van 25 m rond de nestboom worden gemarkeerd en niet gekapt. Grondwerkzaamheden mogen niet plaatsvinden onder de kronen van de bomen die behouden blijven. Conclusie ransuil Er is een verblijfplaats van de ransuil aanwezig in de te verwijderen vegetatie. Uit de omgevingscheck is gebleken dat niet voldoende alternatieve locaties aanwezig zijn. Dit nest en een zone van 25 meter wordt daarom behouden. De staat van instandhouding van de buizerd komt daarom niet in gevaar. De ontheffing van de Flora- en faunawet kan worden verleend. 5.2.5 Bever Verblijfplaatsen en foerageergebied Binnen Tranche 2 is er 1 beverterritorium aangetroffen. Een territoria bestaat uit een (aantal) burcht(en) met daaromheen een essentiële hoeveelheid foerageergebied. De burcht blijft gespaard inclusief de vegetatie binnen een straal van 30 m er rondom heen. Hiermee wordt de vaste rust- en verblijfplaats van de bever(s) niet beschadigd of vernield. Volgens het Pagina 18

activiteitenplan en op advies van de Zoogdiervereniging is bepaald welke oeverzone behouden blijft. Met behulp van een omgevingscheck is het territorium en de te behouden vegetatie in kaart gebracht. De resultaten van de omgevingscheck zijn geverifieerd met de Zoogdiervereniging. Dit zijn stroken van maximaal 20 m vanaf de oever(s). Dit is voldoende om de functionaliteit van de beververblijfplaatsen te waarborgen. Dit is in het definitief ontwerp (bijlage B) verwerkt. Tabel 5.2 Aanwezigheid beverterritoria in de te verwijderen vegetatie Factsheet Cluster(s) Actie 15 20640, 20650, 20660 Met behulp van een omgevingscheck is bepaald welke vegetatie behouden moet blijven om de functionaliteit van de verblijfplaats te garanderen. Onverwachte situaties Als bij controle vlak voor de werkzaamheden nog een nieuwe verblijfplaats wordt aangetroffen op een locatie waar vegetatie zal worden verwijderd, dan zullen de volgende stappen worden doorlopen: Eerst zal worden bekeken of het mogelijk is om de verblijfplaats inclusief de vegetatie binnen een cirkel met een straal van 30 meter hier rondom heen alsnog te laten staan Als dat niet kan, dan zal de verblijfplaats worden afgebroken. Hiervoor wordt op voorhand ontheffing aangevraagd van art. 11 Met het afbreken van de burcht zal worden gewacht tot na augustus en geschieden in overleg met een deskundige Bij het ongeschikt maken van een verblijfplaats gelden de aanvullende uitvoeringsvoorwaarden zoals genoemd onder Toe te passen uitvoeringsvoorwaarden in het Model Activiteitenplan van Rijkswaterstaat Conclusie bever Verblijfplaatsen of leefgebieden van bevers worden niet aangetast evenmin is sprake van verstoring. Een ontheffing is daarom eigenlijk niet nodig. Echter er wordt alsnog een ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd voor onverwachte situaties. 5.2.6 Kamsalamander Leefgebied Het leefgebied van de kamsalamander bestaat uit voortplantingswater, zomerhabitat en winterhabitat. In het plangebied zijn twee locaties (clusters 21620 en 21630) aanwezig waar de vegetatie onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de kamsalamander. Binnen Stroomlijn worden geen voortplantingswateren verwijderd. Wel is het mogelijk dat gekapt wordt in of rond voortplantingswateren. Doordat na het verwijderen van hoog opgaande vegetatie als bomen en struweel het voortplantingswater beter kan opwarmen, zal de locatie geschikter worden na uitvoering. Op de voortplantingswateren is dus alleen sprake van een tijdelijk verstoringseffect. De omliggende vegetatie kan echter wel een functie hebben als Pagina 19

zomer- en/of winterhabitat voor deze soort, hierop kunnen de maatregelen wel een langdurig effect hebben. Om de werkzaamheden zorgvuldig uit te voeren, zijn uitvoeringsvoorwaarden opgesteld: Toe te passen uitvoeringsvoorwaarden Voor de uitvoering van de werkzaamheden gelden de volgende uitvoeringsvoorwaarden (naast de al in par. 3.2 genoemde): Er worden maar enkele bomen en struiken verwijderd. Het merendeel van het winterhabitat blijft onaangetast. Negatieve effecten op de lokale instandhouding van deze soort zijn daardoor uitgesloten. Wel wordt de vegetatie verwijderd buiten het winterseizoen. Het verwijderen van struiken en of kap van bomen wordt uitgevoerd in de periode dat de kamsalamander in het water verblijft, daarbij rekening houdend met broedvogels betekent dit halverwege de maand februari tot de eerste helft van maart. Onverwachte situaties Als bij controle vlak voor de werkzaamheden nog een kamsalamander wordt aangetroffen op een locatie waar vegetatie zal worden verwijderd, wordt allereerst een omgevingscheck uitgevoerd. Als de omgevingscheck uitwijst dat er voldoende alternatieve winter- en landhabitat in de directe omgeving aanwezig is, zal de vegetatie worden verwijderd. Hiervoor wordt op voorhand ontheffing aangevraagd van art. 11 Ffwet. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding Als de omgevingscheck uitwijst dat dit niet het geval is, blijft de vegetatie gespaard Conclusie kamsalamander Voorplantingswater worden niet aangetast evenmin is sprake van verstoring. Winter- en landhabitat wordt voldoende bespaard. Omdat toch een klein niet essentieel deel van het winterhabitat verdwijnt wordt een ontheffing aangevraagd. 5.2.7 Vissen: bittervoorn, kleine modderkruiper In het plangebied komen de volgende vissen voor: bittervoorn en kleine modderkruiper. Leefgebied van deze soorten worden mogelijk nadelig beïnvloed door de werkzaamheden. Leefgebied bittervoorn, grote modderkruiper en kleine modderkruiper In onderstaande tabel staan de clusters aangegeven met duurzaam beheermaatregelen in het water. De tabel geeft aan in welk oppervlak van dit leefgebied wordt gewerkt in percentage van het bestaande leefgebied. Cluster Areaal met werkzaamheden (% van aanwezig leefgebied) 12680 20% 21200 < 5% 13200 < 5% 12060 < 10% 12400 < 10% Pagina 20

12500 < 5% 21500 < 5% 12860 < 5% 21620 < 5% 21630 < 5% Effectbeoordeling Alleen werkzaamheden in het water hebben een mogelijk effect op het leefgebied van vissen. Het doel van het programma Stroomlijn is om structureel een bijdrage te leveren aan de afvoer van rivierwater bij hoogwatersituaties. Dit betekent dat na de werkzaamheden voor Stroomlijn de betreffende percelen niet weer mogen begroeien met riet/ruigte, struweel of bos. Voor sommige locaties is het noodzakelijk om aanvullende maatregelen te treffen, bovenop het verwijderen van de vegetaties, om deze situatie tegen een reguliere beheerinspanning te kunnen garanderen. Er is in deze gevallen sprake van zogeheten duurzaam beheermaatregelen. De maatregelen hebben alle (met uitzondering het plaatsen van afrastering ten behoeve van beweiding) betrekking op werkzaamheden aan water- of moeraszones. Dit betekent dat riet en struweel aan de oever wordt verwijderd en dat aan de oever graafwerkzaamheden plaatsvinden. Tevens kan grond worden aangebracht. Deze werkzaamheden duren enkele dagen. Het vindt alleen plaats aan de oevers, het open water blijft onaangetast. De maatregelen vinden hoofdzakelijk plaats op locaties met riet en struweel. Dit zijn niet de locaties met een rijke vegetatie van ondergedoken waterplanten. Deze voor de vissen belangrijke ondergedoken waterplanten blijven daarom zowel tijdens als na afloop van de werkzaamheden in het leefgebied aanwezig. Effecten beperken zich tot een lokale en tijdelijk verstoring tijdens de werkzaamheden. Toe te passen uitvoeringsvoorwaarden De werkzaamheden vinden plaats volgens de gedragscode Flora- en faunawet van Rijkswaterstaat. Hierdoor wordt de tijdelijke verstoring zo veel mogelijk beperkt. De te volgen voorwaarden voor vissen zijn: Werkzaamheden in het water in één richting uitvoeren zodat vissen kunnen vluchten Werkzaamheden in het water vinden zo veel mogelijk plaats in de periode septemberoktober In de maanden november-maart kan alleen gewerkt worden wanneer: De luchttemperatuur boven de 0 C is Een deskundige aangeeft dat de betreffende populaties zich niet ter plaatse van de werkzaamheden bevinden, of wanneer deze zo nodig effectief kunnen worden weggevangen en verplaatst Onder begeleiding van een deskundige Werkzaamheden in het water worden in één richting uitgevoerd, zodat de vissen kunnen wegvluchten Er wordt nooit meer dan 75% van het leefgebied aangetast door de werkzaamheden Conclusie bittervoorn, kleine modderkruiper De staat van instandhouding van de bittervoorn, grote modderkruiper of kleine modderkruiper komt niet in gevaar. De ontheffing van de Flora- en faunawet kan worden verleend. Pagina 21

5.3 Onverwachte situaties In deze paragraaf worden de soorten behandeld die in de huidige situatie niet in het plangebied voorkomen. Voor een aantal soorten is het denkbaar dat een verbodsbepaling wordt overtreden doordat onverwachts deze soorten alsnog worden aangetroffen. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe hiermee in Tranche 1 wordt omgegaan. 5.3.1 Zoogdieren Das Als bij controle vlak voor de werkzaamheden nog een nieuwe burcht wordt aangetroffen in de stroombaan op een locatie die jaarlijks overstroomt (inundatieduur > 20 dagen per jaar), wordt er bij deze locaties van uitgegaan dat de das elders een verblijfplaats heeft die geschikt is als alternatieve rust- en verblijfplaats. Bij hoogwater is hij hier immers ook van afhankelijk. Omdat er zich weinig dassenburchten in de stroombaan bevinden (verreweg de meeste dassenburchten liggen hoog en droog), en de betreffende dassen hoogstwaarschijnlijk kunnen uitwijken naar een andere burcht, wordt er bij deze locaties voor gekozen de vegetatie op en rondom deze burchten volgens plan te verwijderen, tenzij de dassenburcht net buiten de stroombaan, maar de betreffende vegetatie (deels) wel binnen de stroombaan ligt. Wel moet worden aangetoond worden of en zo ja waar een alternatieve, voor de familie beschikbare burchtlocatie gelegen is. Wanneer er geen geschikte alternatieve burchtlocatie voorhanden is, wordt de vegetatie op en rond de burcht gespaard, of wordt de burcht gespaard, of wordt gewerkt volgens aanvullende uitvoeringsvoorwaarden uit het Model Activiteitenplan van Rijkswaterstaat. De vegetatie op en rond de burcht wordt verwijderd. Hiervoor wordt op voorhand ontheffing aangevraagd van art. 11 Ffwet. Doordat het gebied regelmatig overstroomt, treedt er op natuurlijke wijze ook verstoring op. Bij het niet meer functioneren van de vaste rust- en verblijfplaats is het aannemelijk dat de das elders een verblijfplaats heeft die geschikt is als alternatieve vaste rust- en verblijfplaats. Bij hoogwater is hij hier immers ook van afhankelijk. Omdat er zich weinig dassenburchten in de stroombaan bevinden (verreweg de meeste dassenburchten liggen hoog en droog), en de betreffende dassen hoogstwaarschijnlijk kunnen uitwijken naar een andere burcht, wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding. ls bij controle vlak voor de werkzaamheden nog een nieuwe burcht wordt aangetroffen op een locatie die niet jaarlijks overstroomt (inundatieduur < 20 dagen per jaar), dan zullen de volgende stappen worden doorlopen: Eerst zal worden bekeken of het mogelijk is om de burcht inclusief de vegetatie binnen een cirkel met een straal van 30 meter rondom heen alsnog te laten staan. Als dat niet kan, moet aangetoond worden of en zo ja waar een alternatieve, voor de familie beschikbare burchtlocatie gelegen is. Als deze beschikbaar is, dan zal de vegetatie op en rond de burcht worden verwijderd, waardoor het functioneren van de burcht niet meer zeker is. Wanneer geen alternatieve burchtlocatie voorhanden is, wordt de burcht gespaard, of wordt gewerkt volgens aanvullende uitvoeringsvoorwaarden. Voor het ongeschikt maken van een burchtlocatie wordt op voorhand ontheffing aangevraagd van art. 11. Met het afbreken van de burcht zal worden gewacht tot na augustus en geschieden in overleg met een deskundige. Bij het ongeschikt maken van een burcht gelden de aanvullende uitvoeringsvoorwaarden zoals genoemd onder Toe te passen uitvoeringsvoorwaarden. Pagina 22

Als bij controle vlak voor de werkzaamheden nog een nieuwe burcht wordt aangetroffen (net) buiten de stroombaan, dan blijft de burcht in tact en blijft de vegetatie binnen een cirkel met een straal van 30 m rondom de burcht gespaard. Omdat er mogelijk wel verstoring optreedt tijdens de werkzaamheden, is er wel sprake van een overtreding van art. 11 uit de Ffwet. Hiervoor wordt op voorhand ontheffing aangevraagd. Als bij controle vlak voor de werkzaamheden nog een migratieroute wordt aangetroffen op een locatie waar vegetatie zal worden verwijderd, zal de vegetatie gehandhaafd blijven, wordt er bij deze locaties voor gekozen de vegetatie op en rondom deze burchten volgens plan te verwijderen, tenzij de dassenburcht net buiten de stroombaan, maar de betreffende vegetatie (deels) wel binnen de stroombaan ligt. Wel moet worden aangetoond worden of en zo ja waar een alternatieve, voor de familie beschikbare burchtlocatie gelegen is. Wanneer er geen geschikte alternatieve burchtlocatie voorhanden is, wordt de vegetatie op en rond de burcht gespaard, of wordt de burcht gespaard, of wordt gewerkt volgens aanvullende uitvoeringsvoorwaarden. De vegetatie op en rond de burcht wordt verwijderd. Hiervoor wordt op voorhand ontheffing aangevraagd van art. 11 Ffwet. Doordat het gebied regelmatig overstroomt, treedt er op natuurlijke wijze ook verstoring op. Bij het niet meer functioneren van de vaste rust- en verblijfplaats is het aannemelijk dat de das elders een verblijfplaats heeft die geschikt is als alternatieve vaste rust- en verblijfplaats. Bij hoogwater is hij hier immers ook van afhankelijk. Omdat er zich weinig dassenburchten in de stroombaan bevinden (verreweg de meeste dassenburchten liggen hoog en droog), en de betreffende dassen hoogstwaarschijnlijk kunnen uitwijken naar een andere burcht, wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding. Als bij controle vlak voor de werkzaamheden nog een nieuwe burcht wordt aangetroffen op een locatie die niet jaarlijks overstroomt (inundatieduur < 20 dagen per jaar), dan zullen de volgende stappen worden doorlopen: Eerst zal worden bekeken of het mogelijk is om de burcht inclusief de vegetatie binnen een cirkel met een straal van 30 meter rondom heen alsnog te laten staan. Als dat niet kan, moet aangetoond worden of en zo ja waar een alternatieve, voor de familie beschikbare burchtlocatie gelegen is. Als deze beschikbaar is, dan zal de vegetatie op en rond de burcht worden verwijderd, waardoor het functioneren van de burcht niet meer zeker is. Wanneer geen alternatieve burchtlocatie voorhanden is, wordt de burcht gespaard, of wordt gewerkt volgens aanvullende uitvoeringsvoorwaarden. Voor het ongeschikt maken van een burchtlocatie wordt op voorhand ontheffing aangevraagd van art. 11. Met het afbreken van de burcht zal worden gewacht tot na augustus en geschieden in overleg met een deskundige. Bij het ongeschikt maken van een burcht gelden de aanvullende uitvoeringsvoorwaarden zoals genoemd onder Toe te passen uitvoeringsvoorwaarden. Als bij controle vlak voor de werkzaamheden nog een nieuwe burcht wordt aangetroffen (net) buiten de stroombaan, dan blijft de burcht in tact en blijft de vegetatie binnen een cirkel met een straal van 30 m rondom de burcht gespaard. Omdat er mogelijk wel verstoring optreedt tijdens de werkzaamheden, is er wel sprake van een overtreding van art. 11 uit de Ffwet. Hiervoor wordt op voorhand ontheffing aangevraagd. Als bij controle vlak voor de werkzaamheden nog een migratieroute wordt aangetroffen op een locatie waar vegetatie zal worden verwijderd, zal de vegetatie gehandhaafd blijven. Voor alle andere soorten blijkt uit de verspreidingsgegevens dat de verblijfplaatsen ruim buiten de invloedsfeer van de Pagina 23