Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd (rolnr : 2010/AR/2735)

Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

DE BURGERLIJKE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG, ZITTING HOUDENDE TE HASSELT, ELFDE KAMER, HEEFT HET VOLGENDE VONNIS UITGESPROKEN:

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Leuven dd. 4 maart Rol nr A - Aanslagjaar 1994

Hof van Cassatie van België

6tt161. 4fi HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL. zetelend in burgerlijke zaken, na beraad, wijst volgend arrest

Antwerpen (burg.) (6e k.) nr. 2013/AR/1990, 17 januari 2017 (rolnr : 2013/AR/1990)

Antwerpen (burg.) (6e k.) nr. 2014/AR/2520, 19 april 2016 (rolnr : 2014/AR/2520)

Hof van Cassatie van België

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Gent dd. 12 januari 2005

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

niet verbeterde kopie

Rolnummer Arrest nr. 156/2014 van 23 oktober 2014 A R R E S T

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen dd. 16 december 2005

Arbeidshof te Brussel

Hof van beroep Antwerpen

Arbeidshof te Brussel

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Rolnummer Arrest nr. 84/2007 van 7 juni 2007 A R R E S T

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN Afdeling Antwerpen ARREST A.R. 2009/AA/408. Rep. Nr. Vierde kamer OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVEN JUNI TWEEDUIZEND EN TIEN

Hof van Cassatie van België

Hof van Beroep van Gent - Arrest dd. 6 december Rol nr 2004/ar/ Aanslagjaren 1994 tot 1997

Relevante feiten. Beoordeling. RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996

Hof van beroep Antwerpen

HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN Arrest van 15 oktober Rol nr 2001/AR/ 328

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van. Financiën, wiens kabinet gevestigd is te Brussel, Wetstraat 12,

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Fke: 2009/AR/296I EINDAR~~ST. Rep. rif.: Zitting van: Nummer:

Het HOF VAN BEROEP, zitting houdend te ANTWERPEN, TWEEDE KAMER, recht doende in burgerlijke zaken, heeft volgend arrest gewezen: Zitting van:

Gelet op de stukken van de rechtspleging, meer bepaald op :

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd (rolnr : 2014/AR/972)

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN 2 JUNI DE KAMER Arbeidsongeval Tegensprekelijk Definitief.

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

BESLAGRECHTER IN DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT OPENBARE TERECHTZITTING VAN 17 MEI 2011

Rolnummer Arrest nr. 57/2004 van 24 maart 2004 A R R E S T

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Kopie art. 792 Gec W. Vrij van griffierecht- art. 280,2" W.Reg. Uitgifte Uitgereikt aan. { c BUR. Hof van beroep. Antwerpen.

Hof van Cassatie van België

TWEEDUIZEND EN TWAALF. bediendecontract. tegenspraak. definitief. In de zaak : BVBA B.,

Hof van beroep Antwerpen

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof van beroep te Gent op heeft de appellante hoger beroep ingesteld.

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 33/99 van 17 maart 1999 A R R E S T

Citeerwijze: NL Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 23 september 2014, IEFbe 1465 (K.J. tegen Belgische Staat)

Arbeidshof te Brussel

Hof van Cassatie van België

V O N N I S OPENBARE TERECHTZITTING VAN : 18 APRIL de kamer. 1 e blad ARBEIDSRECHTBANK GENT

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie LIBERCAS

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Arbeidshof te Brussel

Hof van beroep te Gent - Arrest van 27 oktober 2015

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Rolnummer Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 190/2011 van 15 december 2011 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Hof van beroep Antwerpen

Hof van Cassatie van België

Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd (rolnr : 2014/AR/1280)

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

chgf /[ ~30 ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

, geboren te op ' met ondernemingsnummer ~ wonende te. eisende p a r tij: vertegenwoordigd door mr te

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN 23 JUNI 2010

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

VONNIS 17/3178/A Vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Gent d.d

A.R. nr. 2011/AB/663. rep.nr. 2012/1332 ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. OPENBARE TERECHTZITTING VAN 10 MEl 2012

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van beroep Antwerpen. Arrest

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Leuven 4 februari 2005 Aanslagjaar 1999

Transcriptie:

Rechtspraak - PB / Ven.B Diverse inkomsten - Verkoop aandelen - Meerwaarde - Normaal beheer privaat vermogen Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 14.04.2015 (rolnr : 2010/AR/2735) De Fiscale Koerier 2015/629 Diverse inkomsten - Verkoop aandelen - Meerwaarde - Normaal beheer privaat vermogen De situatie waarbij een belastingplichtige tegen een relatief lage prijs de aandelen koopt van een bestaande nietactieve vennootschap en erin slaagt om het vermogen of de waarde van de vennootschap te verhogen door zijn inspanningen, vormt geen aanwijzing van een abnormaal beheer of een inzicht tot speculatie. De belastingplichtige had de bedoeling om de vennootschap waarvan hij de aandelen verwierf om te vormen tot een managementvennootschap die op "systematische wijze facturen zou uitschrijven aan haar opdrachtgever". Op het moment van de aankoop was er geen indicatie dat het onderbrengen van de professionele activiteit in de vennootschap geen reële inkomsten zou genereren. De inbreng van de professionele activiteit in een eigen vennootschap was bovendien de vrije keuze van de belastingplichtige. Het feit dat de aandelen werden verkocht om de schuld op de lopende rekening in een andere vennootschap weg te werken, wijst evenmin op abnormaal beheer. De belastingplichtige wilde met de transactie vermijden dat hij nog langer uit zijn persoonlijk vermogen belasting moest betalen op een voordeel in natura (debetintresten op de rekening-courant). Het argument van de administratie dat de belastingplichtige bij de transactie risico's heeft genomen, snijdt geen hout aangezien de aandelen van de vennootschap die nadien tot managementvennootschap werd omgevormd tegen een zeer beperkte prijs werden verworven (± 1.500 EUR). Een dergelijke aankoop kan allerminst een "grote belegging" worden genoemd. De meerwaarde die op de aandelen werd gerealiseerd is louter het gevolg van de eigen inspanningen van de belastingplichtige. Dit wijst geenszins op speculatie. De prijs voor de aandelen werd correct bepaald en de gehanteerde waarderingsmethode is volgens het hof aanvaardbaar en aannemelijk. Volgens het hof wijst de belastingplichtige er terecht op "dat het begrip van de goede huisvader niet uitsluit dat winst wordt nagestreefd, noch dat deze winstbetrachting het gevolg mag zijn van een kostenbesparing onder de vorm van een belastingoptimalisatie, op voorwaarde dat deze optimalisatie geen overtreding van de wet uitmaakt noch valt onder een algemene of specifieke antimisbruikbepaling". De verkoop van de aandelen aan een objectieve waarde kan niet worden aangemerkt als een abnormale verrichting in het privévermogen. Het voorhanden zijn van zakelijke belangen van de belastingplichtige in beide vennootschappen die bij de transactie betrokken waren, wijst er op zich niet op dat de verrichting in hoofde van de belastingplichtige een abnormale verrichting was. Het hof beslist dat de administratie niet heeft bewezen dat aan de voorwaarden van artikel 90, 1 WIB92 is voldaan. Repertoriumnummer 2015/3204 Datum van uitspraak 14 april 2015 1/7

Rolnummer 2010/AR/2735 Hof van beroep Gent Arrest vijfde kamer 2010/AR/2735 (voorheen nr. 2004/AR/65) - In de zaak van: P. N., wonende te..., appellant, ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. D. loco mr. S. J., advocaat te... tegen De BELGISCHE STAAT, Federale Overheidsdienst Financiën, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën, met kabinet te..., in de persoon van de Gewestelijke Directeur der directe belastingen te Gent, met kantoor te..., geïntimeerde, ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P. M., advocaat te... wijst het hof het volgend arrest: 1. De procedure Bij verzoekschrift van 12 januari 2004 heeft de appellant hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat door de rechtbank van eerste aanleg te Gent, zesde kamer, op 5 november 2003 werd uitgesproken. In het bestreden vonnis werd de vordering van de appellant als ongegrond afgewezen. De appellant vraagt in hoger beroep aan het hof om: de vordering van appellant ontvankelijk en gegrond te verklaren, het vonnis op tegenspraak gewezen op 5 november 2003 door de Zesde Fiscale Kamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent, gekend onder het rolnummer AR 02/3883/A te hervormen, en opnieuw rechtdoende, de aanslag in de personenbelasting voor het aanslagjaar 2000, gevestigd onder kohierartikel 722.988.487 van de gemeente De Pinte voor een bedrag van 2.114.442 BEF of 52.415,65 EUR, integraal te ontheffen; de terugbetaling te bevelen van de op grond van de aldus ontheven aanslag betaalde of ingehouden sommen, vermeerderd met de wettelijke moratoriumintrest op grond van artikel 418 WIB 1992; geïntimeerde te veroordelen tot de kosten van het geding, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding en kosten t.b.v. 342,09 + 57,02 (eerste aanleg) en 2.750,00 (hoger beroep). De geïntimeerde vraagt in hoger beroep aan het hof om: Het hoger beroep ontvankelijk te verklaren, doch af te wijzen als niet gegrond. Dienvolgens het vonnis a quo dd. 5.11.2003 van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent integraal te bevestigen. Appellant te veroordelen tot de kosten van het geding, in hoger beroep aan de zijde van geïntimeerde begroot op 2.500,00 EUR rechtsplegingsvergoeding (basisbedrag). Subsidiair: voor het geval het Hof het hoger beroep van appellant toch gegrond zou verklaren, in elk geval de beslissing omtrent de verschuldigde rechtsplegingsvergoeding in beraad te houden tot uitspraak is verleend omtrent de hoger vermelde prejudiciële vragen gesteld aan het Grondwettelijk Hof. 2. De feitelijke gegevens 2.1. De appellant licht toe dat hij in het jaar 1994 op advies van zijn accountant besloot om zijn professionele 2/7

activiteiten onder te brengen in een vennootschap. Op 7 juli 1994 kocht de appellant via zijn accountant de aandelen van P. P. NV onder de globale prijs van 60.000 BEF (7.487,36 EUR). Na de overname van de aandelen van de P. P. NV werd de benaming van de vennootschap gewijzigd in A. NV en werd het maatschappelijk doel uitgebreid, namelijk als managementvennootschap van de appellant. De appellant verklaart dat hij in 1999 vaststelde dat zijn lopende rekening in W. BVBA, een andere (patrimonium)vennootschap die door de appellant wordt gecontroleerd, een aanzienlijk saldo in zijn nadeel vertoonde. Met het oog op het aanzuiveren van deze lopende rekening in W. BVBA, besloot de appellant om een gedeelte van de aandelen van A. NV te verkopen aan W. BVBA. Op 1 mei 1999 verkocht de appellant 310 van de 325 aandelen van A. NV aan W. BVBA voor de prijs van 5.900.000 BEF (146.257,18 EUR). De waardering van de aandelen werd berekend op basis van het gemiddelde van de omzet over de jaren 1996/1997/1998, het gemiddelde van de winst na belastingen en het gestorte kapitaal verminderd met het uitgekeerde loon. De overnameovereenkomst werd namens W. BVBA ondertekend door een lasthebber ad hoc zoals voorzien in artikel 260 van het Wetboek van Vennootschappen (belangenconflict). 2.2. Naar aanleiding van een anonieme klacht voerde de fiscale administratie een controle uit bij de appellant. Met een bericht van wijziging van 3 augustus 2001 kondigde de administratie aan dat ze het voornemen heeft om de (totale) verkoopprijs van de 310 aandelen ten bedrage van 5.900.000 BEF (146.257,18 EUR) te belasten als een divers inkomen, namelijk als winst of baten uit toevallige of occasionele prestaties, verrichtingen, speculaties of diensten. Op 28 augustus 2001 verklaarde de appellant zich niet akkoord met het bericht van wijziging. De administratie vestigde vervolgens de thans bestreden aanslag in de personenbelasting voor aanslagjaar 2000 in overeenstemming met het bericht van wijziging. Op 2 mei 2002 diende de appellant een bezwaarschrift in tegen deze aanslag. In zijn directeursbeslissing van 17 september 2002 werd het bezwaar gedeeltelijk ingewilligd. Het belaste diverse inkomen ten bedrage van 5.900.000 BEF werd verminderd met de (evenredige) aanschaffingswaarde van de 310 aandelen, namelijk 57.231 BEF (1.418,72 EUR). Ten gronde, namelijk met betrekking tot de grief van de niet belastbaarheid van de meerwaarde als een divers inkomen, werd het bezwaarschrift afgewezen. Met een verzoekschrift van 24 oktober 2002 stelde de appellant zijn vordering in voor de rechtbank van eerste aanleg te Gent. De zesde kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Gent heeft in zijn vonnis van 5 november 2003, zoals hoger vermeld, de vordering van de appellant als ongegrond afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant de meerwaarde niet op een normale manier verkreeg omdat buiten de context van de door de appellant gecontroleerde vennootschappen nooit iemand de prijs van 5.900.000 BEF voor die aandelen zou willen betalen. Volgens de eerste rechter bestaat de meerwaarde enkel door de appellant en voor de appellant en is deze allerminst normaal. Het is tegen dat vonnis dat de appellant hoger beroep heeft ingesteld. Het blijkt niet dat dit vonnis is betekend of dat de appellant er in zou hebben berust. Het hoger beroep is tijdig en regelmatig. De zaak werd bij proces-verbaal van 9 december 2009 op grond van artikel 730 Ger.W. van de rol werd weggelaten. Ingevolge het verzoek daartoe vanwege de geïntimeerde bij brief van 18 oktober 2010 werd de zaak terug op rol geplaatst. 3. De argumenten van de partijen 3.1. Standpunt van de appellant De appellant voert aan dat de realisatie van de meerwaarde geen abnormaal beheer van zijn privévermogen uitmaakt, nu de meerwaarde zijn oorsprong kent in zijn succesvolle inspanningen om het vermogen van de vennootschap tot die objectieve waarde te brengen. Gelet op de relatief lage aankoopprijs, voert de appellant aan dat hij evenmin een ernstig risico heeft genomen. Volgens de appellant is er in die context evenmin sprake van speculatie, nu bovendien de aan- en verkoopverrichtingen niet op een korte termijn gebeurden doch wel na een periode van vijf jaar. De waardering gebeurde op objectieve maatstaven en wordt op zich bovendien door de administratie niet betwist. In de context dat de verkoop erop gericht was ter aanzuivering van de lopende rekening van de appellant bij W. BVBA, getuigt de verrichting precies als een daad van een goede huisvader omdat hij een persoonlijke schuld kon wegwerken en een belasting vermijden op voordelen van alle aard. 3/7

3.2. Standpunt van de fiscale administratie De administratie wijst erop dat uit de feiten blijkt dat A. NV de managementvennootschap van de appellant haar omzet in hoofdzaak genereert uit vaste vergoedingen betaald door S. NV voor de door de appellant geleverde prestaties en gemaakte kosten. Volgens de administratie kadert de realisatie van de meerwaarde op de aandelen niet in het normaal beheer van het privévermogen van de appellant. De transacties werden bovendien volgens de administratie gesteld met een speculatief inzicht. Volgens de administratie wordt speculatie traditioneel geacht aanwezig te zijn indien een verrichting een aanzienlijk risico op verlies inhoudt met de bedoeling op termijn winst te maken. Het begrip "speculatie" dat voorkomt in artikel 90,1 WIB92, moet worden onderscheiden van de bedoeling die iedere belegger, beheerder van een privépatrimonium, heeft om zijn beleggingen te doen opbrengen kan derhalve worden bepaald als het opzettelijk kopen om na korte of langere termijn met winst te verkopen. De volgende elementen wijzen volgens de administratie op een speculatief inzicht: - de wanverhouding tussen de aankoopprijs en de verkoopprijs van de aandelen; - het aanzienlijke verschil tussen de verkoopprijs van de aandelen en hun intrinsieke waarde; - de uitzonderlijk grote meerwaarde; - de zakelijke relatie tussen de belastingplichtige met de vennootschap wiens aandelen worden verhandeld; - het gegeven dat tussen de aankoop en de wederverkoop geen dividend werd uitgekeerd; - de korte tijdspanne tussen de oprichting van de vennootschap en de verkoop van de aandelen; - de financiering van de aandelen met andere dan eigen middelen; - het feit dat de aandelentransactie zelf gebeurd was met medewerking van familiaal gecontroleerde vennootschappen; - het feit dat de belastingplichtige aandelen verkocht aan een vennootschap waarvan hij de enige aandeelhouder was. Wanneer deze principes concreet worden toegepast op voorliggend geval meent de administratie dat wordt aangetoond dat de transactie niet kadert in het beheer van privégoederen, zelfs ingegeven is door speculatie, meer bepaald om volgende redenen: 1) Gezien de financiële toestand van de nv P. P. op het moment van de aanschaf kan die aankoop niet aangezien worden als een daad van een goede huisvader: de aankoop op zich, zonder verdere handelingen, is geen rendabele en veilige belegging naar de toekomst toe. Er kon geen zekere opbrengst verwacht worden. 2) Er is een manifeste wanverhouding tussen de aankoop- (57.231 BEF) en de verkoopprijs (5.900.000 BEF). Gelet op de controleverhouding en de actieve rol van de appellant is er volgens de administratie geen sprake van een loutere daad van beheer, laat staan van een normaal beheer van privévermogen. 3) Rond de persoon van de appellant bevinden zich een drietal vennootschappen die in min of meerdere mate met elkaar hendelen en waarin de appellant in ieder geval belangen heeft; er werd in casu dus duidelijk gebruik gemaakt van zakelijke belangen tussen de partijen. Daarenboven was dhr. P. zowel als koper als verkoper betrokken partij bij de verkoop van de aandelen. Het feit dat de heer V. H. optrad als lasthebber ad hoc heeft volgens de administratie geen belang. Op datum van de verkoop van de aandelen was de appellant zowel afgevaardigd bestuurder van A. NV als zaakvoerder van W. BVBA. Bijgevolg was de realisatie en het bedrag van de meerwaarde afhankelijk van de wil van de appellant zelf. Er kan volgens de administratie geen twijfel over bestaan dat de realisatie van de meerwaarde in dergelijke situatie het normale beheer van privévermogen overstijgt. Buiten de context van deze controleverhouding, had dergelijke meerwaarde immers niet kunnen gerealiseerd worden. 4) Er werd een excessieve meerwaarde gerealiseerd naar aanleiding van de verkoop van de aandelen. De waarde van de aandelen is sedert de oorspronkelijke aankoop liefst 98 maal hoger, en dit alles in een relatief korte periode van vijf jaar tijd. 5) De verwerving zelf van de aandelen is niet het gevolg van erfopvolging, schenking of herbelegging. 6) De berekening zelf van de prijs van de aandelen, namelijk op basis van de omzet van de laatste drie jaren en niet op basis van het netto-actief van de vennootschap zoals blijkt ut de bijlage aan de verkoopovereenkomst, is zodanig opgevat dat die zo gunstig mogelijk uitvalt voor de appellant zelf en is niet gebeurd door een onafhankelijke derde. De intrinsieke waarde van een aantaal A. bedroeg op 1 mei 1999 immers slechts 5.076 BEF. Bij deze berekening werd uitgegaan van een eigen vermogen op 31 december 1998 van 1.436.655 BEF te vermeerderen met 4/12 van de winst na belastingen van boekjaar 1999 of 204.436 BEF (5.067,84 EUR), wat resulteert in een eigen vermogen van afgerond 1.650.000 BEF (40.902,43 EUR) of 5.076 BEF (125,83 EUR) per aandeel. Daar de 4/7

handelsagentuurovereenkomst met S. NV werd afgesloten met de appellant zelf en er in de activa geen verdoken meerwaarden aangetroffen worden, zou een normale overgaveprijs beperkt blijven tot voormeld bedrag van 5.076 BEF (125,83 EUR) in plaats van de overeengekomen prijs van 19.032 BEF (471,79 EUR). 7) Tussen de aankoop en de verkoop werden geen dividenden ontvangen. De aanwezigheid van speculatie dient volgens de administratie te worden afgeleid uit dit geheel van omstandigheden. De verrichting maakt volgens de administratie geen deel uit van het normaal beheer van privévermogen, meer nog, er werd reeds vanaf de aankoop gespeculeerd op een forse meerwaarde op aandelen. Bijgevolg dient volgens de administratie de volledige winst uit deze verrichting te worden belast als divers inkomen. 4. De beoordeling Het hier toepasselijk artikel 90,1 WIB92 luidt als volgt: "Diverse inkomsten zijn: 1 Onverminderd het bepaalde in 8, 9 en 10, winsten of baten, hoe ook genaamd, die zelfs occasioneel of toevallig, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, voortkomen uit enige prestatie, verrichting of speculatie of uit diensten bewezen aan derden, daaronder niet begrepen normale verrichtingen van beheer van een privévermogen bestaande uit onroerende goederen, portefeuillewaarden en roerende voorwerpen." De verkoop van aandelen die zich in een privévermogen bevinden, is in de regel een niet-professionele transactie waarvan de gerealiseerde meerwaarde niet belastbaar is. De bewijslast inzake het bestaan van een divers inkomen en het voldaan zijn aan de voorwaarden van artikel 90,1 WIB92 ligt bij de administratie. Normale verrichtingen van beheer van een privévermogen zijn deze van het dagelijks beheer van de goede huisvader, gericht op het winstgevend maken, de tegeldemaking en de wederbelegging van bestanddelen van een vermogen, d.i. van goederen die hij heeft verkregen door erfopvolging, schending of door eigen sparen of nog als wederbelegging van vervreemde goederen (Versl. Comm. Fin. Parl. St., Senaat 1961-62, nr. 366, p. 147). Er is onder meer sprake van normale verrichtingen van beheer van een privévermogen wanneer de verrichtingen niet met speculatieve bedoelingen geschieden en ze niet door herhaling de aard van een winstgevende bezigheid verkrijgen. De situatie waarbij de appellant tegen een relatief lage prijs de aandelen koopt van een bestaande niet actieve vennootschap en erin slaagt om het vermogen of de waarde van de vennootschap te verhogen door zijn inspanningen, omvat geen aanwijzingen van een abnormaal beheer of een inzicht tot speculatie. De stelling van de administratie dat er geen zekere opbrengst kon worden verwacht, strookt niet met de realiteit waarbij de vennootschap als managementvennootschap op systematische wijze facturen uitschreef ten aanzien van S. NV. Er was (en is) geen indicatie dat het onderbrengen van zijn professionele activiteit, gesteund op een reeds sedert 1993 (feitelijk) bestaande handelsagentuurovereenkomst mat S NV, geen reële inkomsten zou genereren voor de vennootschap. De inbreng van zijn professionele activiteit in de vennootschap was voor de appellant een vrije keuze. De appellant stelt, waarvan geen stukken voorliggen doch door de administratie niet wordt betwist of weerlegd, dat de verkoop van de aandelen er niet op gericht was om geldmiddelen te bekomen, maar om een schuld op de lopende rekening binnen W. BVBA weg te werken en de belasting van het persoonlijke vermogen van de appellant door een belasting op een voordeel in natura ( intresten R/C) te vermijden. Het hof kan evenmin de stelling van de administratie volgen dat er geen sprake is van een veilige belegging, doch louter van een speculatie op een forse winst. Vooreerst kan er bezwaarlijk sprake zijn van een risico op een groot verlies nu de appellant de aandelen heeft aangekocht voor 60.000 BEF (1.487,36 EUR), wat hoe dan ook geen grote belegging kan genoemd worden. De opwaardering van de aandelen vloeit voort uit de eigen inspanningen van de appellant. Ten tijde van de taxatieprocedure heeft de administratie de wijze van de waardering van de aandelen naar aanleiding van de verkoop ervan niet in vraag gesteld. Deze waardering van de aandelen gebeurde op basis van objectieve gegevens, namelijk op basis van het gemiddelde van de omzet over de jaren 1996/1997/1998, het gemiddelde van de winst na belastingen en het gestorte kapitaal verminderd met het uitgekeerde loon; De administratie toont niet aan dat deze waardering verkeerd of arbitrair is. Het hof aanvaardt dat deze waardering, naast desgevallend andere waarderingsmethoden, als 5/7

aanvaardbaar en aannemelijk kan worden aangemerkt. De appellant merkt terecht op dat het begrip van de goede huisvader niet uitsluit dat winst wordt nagestreefd, noch dat deze winstbetrachting het gevolg mag zijn van een kostenbesparing onder vorm van een belastingoptimalisatie, op voorwaarde dat deze optimalisatie geen overtreding van de wet uitmaakt noch valt onder een algemene of specifieke anti-misbruikbepaling, die de administratie niet inroept. De waardestijging van de vennootschap komt voort uit de inspanningen van de appellant en is niet het gevolg van externe factoren zoals bijvoorbeeld marktomstandigheden, toevalligheden of het nemen van grote risico's. Het succes van de activiteiten die de appellant ontwikkelde in de vennootschap worden ook door de administratie erkend in een controleverslag ter plaatse van 23 maart 2000, namelijk in de volgende bewoordingen (administratief dossier, stuk 27: "Rond die zelfde periode stelt B. V. (bestuurder van U. A.) aan N. P. voor om in België te starten met een renting-activiteit voor S. (= U. R.). P. N. neemt de uitdaging aan en met succ. U. R. wordt overgenomen door S. B., en N. P. mag op dezelfde wijze blijven voort werken als voor U. R. nl. een vaste prijs per gepresteerde dag + km vergoeding. P. N. heeft die activiteit opgebouwd tot een succes en werkt nu uitsluitend voor S. B., ondertussen is hij nog met een leasing activiteit begonnen en benoemd als bestuurder." Het verschil tussen de aan- en verkoopprijs wordt economisch verantwoord door het gegeven dat na de aankoop van de aandelen de activiteit van de vennootschap gewijzigd zijn en het doel ervan werd uitgebreid. De waarde van de aandelen van A. NV zijn doorheen de jaren gestegen doordat de appellant door zijn eigen inspanningen in de vennootschap winstgevende activiteiten ontwikkelde. De verkoop van de aandelen aan een objectieve waarde die door de contracterende partijen wordt aanvaard, kan niet worden aangemerkt als een abnormale verrichting van het privévermogen van de appellant. Het voorhanden zijn van zakelijke belangen van de appellant in de beide vennootschappen die bij de transactie betrokken waren, bewijst op zich niet dat deze in hoofde van de appellant een voor zijn privévermogen abnormale verrichting was. De administratie bewijst niet dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 90,1 WIB92. Het hoger beroep van de appellant is gegrond. 5. De gerechtskosten De geïntimeerde wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de gerechtskosten van de beide instanties dragen. Op het verzoek van de administratie om de beslissing over de kosten uit te stellen in afwachting van de uitspraak van het Grondwettelijk Hof over de vraag of de veroordeling van de Belgische Staat-FOD Financiën tot de kosten en onder meer de rechtsplegingsvergoeding de Grondwet niet schendt, kan niet gunstig worden ingegaan. Het hof is van oordeel dat de Grondwet bij veroordeling van de Belgische Staat tot de kosten, inzonderheid tot de rechtsplegingsvergoeding, klaarblijkelijk niet geschonden wordt. Het enkele feit dat reeds een vraag aan het Grondwettelijk Hof werd gesteld omtrent de kwestie, belet niet dat het hof van beroep vaststelt dat er klaarblijkelijk geen schending van de Grondwet is (art. 26, 2, 3de lid Bijz. wet van 6 januari 1989). Overeenkomstig het eerste lid van artikel 1022 Ger.W., vervangen bij wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, heeft slechts de partij die in het gelijk gesteld wordt recht op een rechtsplegingsvergoeding. Voor de vaststelling van die rechtsplegingsvergoeding overeenkomstig artikel 1022 Ger.W., uitgevoerd bij KB van 26 oktober 2007, moeten, bij gebrek aan redenen tot afwijking ervan, de basisbedragen gehanteerd worden. Vermits de waarde van de vorderingen, bepaald zoals voorzien in de artikelen 557 tot 562 en artikel 618 Ger.W. zich in de schijf van 40.000,01 tot 60.000,00 euro bevindt, is het basisbedrag van 2.750,00 euro toepasselijk voor het hoger beroep. OP DIE GRONDEN, HET HOF, 6/7

recht doende op tegenspraak; gelet op artikel 24 van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken; gehoord in openbare terechtzitting de partijen in hun middelen en conclusies, verklaart het hoger beroep ontvankelijk en gegrond, vernietigt het bestreden vonnis behoudens waar het de vordering van de appellant ontvankelijk verklaart; doet opnieuw recht ten gronde en verklaart vordering van de appellant gegrond; beveelt de integrale ontheffing van de aanslag in de personenbelasting voor het aanslagjaar 2000, gevestigd onder kohierartikel 722.988.487 en beveelt de terugbetaling van het eventueel reeds teveel betaalde, te vermeerderen met de moratoriumintresten; veroordeelt de geïntimeerde tot het betalen van de gerechtskosten van de beide instanties, vastgesteld als volgt: - aan de kant van de appellant: rechtsplegingsvergoeding eerste aanleg: 342,09 EUR uitgavenvergoeding eerste aanleg: 57,02 EUR rechtsplegingsvergoeding hoger beroep: 2.750,00 EUR - aan de kant van de geïntimeerde: nihil. Aldus gewezen door de vijfde kamer van het hof van beroep te Gent, recht doende in fiscale zaken, samengesteld uit: G. T., raadsheer, wn. voorzitter, D. V., raadsheer, S. R., raadsheer, en uitgesproken door de raadsheer wn. voorzitter van de kamer in openbare terechtzitting van 14 april 2015, bijgestaan door M. V., griffier. ARREST G 15/0320 mnrs12649841 7/7