Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II

Vergelijkbare documenten
Examen VWO. economie 1,2. tijdvak 2 woensdag 20 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II

Correctievoorschrift VWO

Examen HAVO. Economie 1

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II

Eindexamen economie havo II

Examen VWO. economie 1,2

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie havo II

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei uur

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Eindexamen economie 1 vwo 2001-I

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 24 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Eindexamen havo economie oud programma I

Eindexamen economie havo I

Examen HAVO en VHBO. Economie 1,2 oude en nieuwe stijl

Examen VWO. Economie 1 (nieuwe stijl)

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Maandag 19 mei uur

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 27 JUNI UUR

Economie 1,2 (nieuwe stijl) en economische wetenschappen I en recht (oude stijl)

Examen VWO. economie. tijdvak 2 woensdag 20 juni uur

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Arbeid = arbeiders = mensen

bruto inkomen (per persoon)

Examen VWO. economie 1,2. tijdvak 1 maandag 26 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen HAVO. economie. tijdvak 1 vrijdag 27 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. Economie 1 (nieuwe stijl)

Eindexamen economie havo I

Examen VWO. economie 1,2

Examen VWO. economie. tijdvak 2 woensdag 22 juni uur

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Examen VWO. economie. tijdvak 2 woensdag 19 juni uur

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I

Eindexamen economie 1 vwo 2004-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-II

Eindexamen economie havo I

Eindexamen vwo economie I

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Eindexamen economie havo I

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid.

5.1 Wie is er werkloos?

Examen VWO. Economische wetenschappen I en recht

Examen HAVO. economie. tijdvak 1 woensdag 16 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. economie. tijdvak 1 vrijdag 16 mei uur

Eindexamen economie vwo I

Examen VWO. economie. tijdvak 1 woensdag 30 mei uur

Eindexamen economie vwo I

Economie. Arbeidsmarkt. Domein markt en domein goede tijden, slechte tijden

Eindexamen economie 1-2 vwo 2005-I

Examen VWO. economie 1,2. tijdvak 1 woensdag 27 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I

Eindexamen economie 1 vwo 2005-II

Economische conjunctuur

Vraag Antwoord Scores

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet.

Examen HAVO. economie. tijdvak 1 dinsdag 25 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Vraag Antwoord Scores

Examen VWO. economie 1. tijdvak 1 vrijdag 25 mei uur

Eindexamen economie havo II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-II

Eindexamen vwo economie 2014-I

Examen HAVO. economie 1,2. tijdvak 2 woensdag 18 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Vraag Antwoord Scores

Eindexamen economie 1 havo 2004-I

Eindexamen vwo economie 2013-I

Eindexamen economie 1 vwo 2004-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2005-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-II

Eindexamen economie 1 vwo 2005-I

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 22 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Deze examenopgave bestaat uit 7 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen heeft 5 opgaven en omvat 21 vragen.

Eindexamen economie 1 vwo 2003-II

5.2 Wie is er werkloos?

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen

Eindexamen economie 1 vwo 2003-I

Examen HAVO en VHBO. Economie

Eindexamen economie 1-2 vwo II

Vraag Antwoord Scores

Examen VWO. economie 1,2

Bijlage HAVO. economie. tijdvak 1. Bronnenboekje

Examen HAVO. tijdvak 1 maandag 25 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Proeftoets Economische Bedrijfsomgeving

economie 1 Compex Je geeft de antwoorden op deze vragen op papier, tenzij anders is aangegeven.

Transcriptie:

Opgave 1 China blijft vasthoudend uit een krant van 2005: In 2004 is het tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans van de Verenigde Staten van Amerika (VS) met China opgelopen tot 165 miljard dollar. China handhaaft voorlopig de vaste koppeling tussen de eigen munt renminbi (rmb) en de Amerikaanse dollar. De koersverhouding is 1 rmb = 0,12 dollar. Volgens de VS is de renminbi daarmee sterk ondergewaardeerd en zou een koers van 1 rmb = 0,15 dollar de economische verhoudingen beter weergeven. De VS vindt dat er sprake is van oneerlijke concurrentie en dreigt handelsbeperkende maatregelen te nemen, indien China de vaste koppeling niet wil loslaten. Deze Amerikaanse maatregelen kunnen echter nadelige gevolgen hebben voor de vele bedrijven uit de VS die zich in de afgelopen jaren in China hebben gevestigd. Om de vaste koppeling te handhaven, zet China een deel van de ontvangen dollars om in Amerikaanse staatsobligaties. Op deze manier draagt China bij aan de financiering van het grote begrotingstekort van de overheid in de VS. 1p 1 Bereken hoeveel procent de Chinese producten duurder worden voor de VS als de door de VS gewenste wisselkoers tot stand zou komen. 2p 2 Leg uit dat bedrijven uit de VS die een vestiging hebben in China zowel nadeel als voordeel kunnen hebben van het loslaten van de vaste koppeling. 2p 3 Leg uit dat het loslaten van de vaste koppeling zou kunnen leiden tot een rentestijging op de kapitaalmarkt in de VS. Voor de Chinese overheid betekent de vaste koppeling met de dollar, dat zij de geldmarktrente niet kan inzetten om de conjuncturele oververhitting van de binnenlandse economie af te remmen. 2p 4 Leg uit waarom het in deze situatie voor de Chinese overheid onmogelijk is de geldmarktrente in te zetten als instrument van conjunctuurpolitiek. Opgave 2 Een overtuigend model In een land dat te maken heeft met een neergaande conjunctuur, wil de overheid de economie stimuleren. De regering stelt voor een beleid van loonmatiging te voeren dat moet leiden tot vergroting van de export. 2p 5 Leg uit hoe loonmatiging kan leiden tot vergroting van de export. - 1 -

Overheid en vakbonden discussiëren over het te voeren beleid. Binnen de vakbonden zijn er voorstanders en tegenstanders van het voorgestelde beleid. De vakbonden kijken naar de gevolgen voor de werkgelegenheid en voor de inkomensontwikkeling. Met behulp van onderstaand model verkent een onderzoeksbureau de mogelijke resultaten van dit beleid. Uitgangssituatie: (1) C l = 0,8(Y l B l ) + 60 C l = consumptie werknemers (2) B l = 0,3Y l Y l = looninkomen (3) C n = 0,6(Y n B n ) + 30 B l = belasting op looninkomen (4) B n = 0,3Y n C n = consumptie overige inkomenstrekkers (5) C = C l + C n B n = belasting op overig inkomen (6) Y = Y l + Y n C = totale consumptie (7) Y l = 0,75Y Y n = overig inkomen (8) I = 60 Y = nationaal inkomen (9) O = 140 I = particuliere investeringen (10) E = 160 O = overheidsbestedingen (11) M = 0,425Y E = export goederen en diensten (12) EV = C + I + O + E M M = import goederen en diensten (13) EV = W EV = effectieve vraag (14) Y = W W = nationaal product (15) Av = Y 50 Av = werkgelegenheid (miljoen arbeidsjaren) (16) Aa = 11,5 Aa = beroepsbevolking (miljoen arbeidsjaren) Alle grootheden luiden in miljarden geldeenheden, tenzij anders is aangegeven. In de uitgangssituatie bedraagt het evenwichtsinkomen 500. Het onderzoeksbureau verwerkt de beleidsvoorstellen van de overheid in een aangepaste versie van de vergelijkingen (7) en (10). De loonmatiging wordt vertaald naar een lagere loonquote en de autonome export wordt verhoogd: (7 ) Y l = 0,7Y (10 ) E = 176 2p 6 Toon aan dat het evenwichtsinkomen na aanpassing van de vergelijkingen (7) en (10) afgerond 514 bedraagt. 2p 7 Leg uit dat de lagere loonquote in het aangepaste model leidt tot een lagere multiplier van de autonome bestedingen dan in de uitgangssituatie. Na afweging van de argumenten voor en tegen gaan de vakbonden, als belangenbehartigers van de werknemers, uiteindelijk akkoord met het voorgestelde beleid. 2p 8 Beschrijf de afweging die de vakbonden blijkbaar maken. - 2 -

Opgave 3 Maak bij deze opgave gebruik van figuur 1, figuur 2 en de tabel in het informatieboekje. De onderste arbeidskracht boven De Raad voor Werk en Inkomen (RWI) adviseert de overheid in Nederland over het te voeren arbeidsmarktbeleid. Volgens RWI zou dit beleid zich vooral moeten richten op de onderstaande twee doelen. Het verhogen van de participatiegraad. Het verlagen van de werkloosheid. RWI constateert dat er binnen de beroepsgeschikte bevolking specifieke groepen zijn waarvoor geldt dat de bruto participatiegraad (beroepsbevolking in verhouding tot de beroepsgeschikte bevolking) lager is dan gemiddeld. Bovendien geldt binnen de beroepsbevolking dat er specifieke groepen zijn waarvoor de werkloosheid, in procenten van de beroepsbevolking, hoger is dan gemiddeld. RWI is van mening dat het arbeidsmarktbeleid zich vooral zou moeten richten op deze specifieke groepen en wil voor de overheid een beleidsadvies schrijven. Zij baseert dit advies op beschikbare gegevens over de arbeidsmarkt in Nederland, waarvan een selectie is weergegeven in het informatieboekje. 8p 9 Schrijf dit advies en laat daarin de aspecten a, b, c en d aan bod komen. a Een op figuur 1 gebaseerde omschrijving van de kenmerken van de specifieke groepen waarvoor geldt dat de bruto participatiegraad lager is dan het gemiddelde in de beroepsgeschikte bevolking. b Een op figuur 1 gebaseerde omschrijving van de kenmerken van de specifieke groepen waarvoor geldt dat de werkloosheid hoger is dan het gemiddelde in de beroepsbevolking. c Hieronder staan vier maatregelen die gevolgen kunnen hebben voor de aanbodkant van de arbeidsmarkt. 1 Verhoging van het inkomen dat geldt als bovengrens voor het gebruik van inkomensafhankelijke regelingen. 2 Beëindiging van de koppeling tussen lonen en uitkeringen. 3 Verhoging van het bedrag van de algemene heffingskorting (inkomstenbelasting). 4 Verhoging van het bedrag van de arbeidskorting (inkomstenbelasting). Kies twee maatregelen die geschikt zijn voor dit arbeidsmarktbeleid. Neem ze op in het advies en licht de keuze toe met behulp van gegevens uit het informatieboekje. - 3 -

d Hieronder staan drie maatregelen die gevolgen kunnen hebben voor de vraagkant van de arbeidsmarkt. 1 Korting voor werkgevers in de afdracht van premies en loonbelasting voor laaggeschoolde werknemers. 2 Subsidies aan werkgevers voor het doen van diepte-investeringen. 3 Scholing van laag opgeleiden. Kies twee maatregelen die geschikt zijn voor dit arbeidsmarktbeleid. Neem ze op in het advies en licht de keuze toe met behulp van gegevens uit het informatieboekje. Aanwijzingen In het advies moet gebruik gemaakt worden van (onderdelen van) elk van de drie informatiebronnen in het informatieboekje. De onderdelen van het advies moeten logisch op elkaar aansluiten. Gebruik voor het advies 150 woorden. Een afwijking van 25 woorden is toegestaan. - 4 -

Informatiebronnen bij opgave 3 figuur 1 vergelijking van de samenstelling van de werkzame beroepsbevolking met vier andere deelgroepen van de beroepsgeschikte bevolking op een viertal kenmerken (in % van de totale groep) % 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 naar leeftijd naar geslacht 100 55-64 jaar % 90 25-54 jaar 15-24 jaar 80 70 60 50 40 30 20 10 wbb 1 2 3 4 0 wbb 1 2 3 4 man vrouw 100 % 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 naar opleiding wbb 1 opleiding laag opleiding midden opleiding hoog 100 % 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 naar herkomst wbb 1 2 3 4 autochtoon westers allochtoon niet-westers allochtoon wbb = werkzame beroepsbevolking 1 = mogelijke (her)intreders op de arbeidsmarkt 2 = ontvangers van een arbeidsongeschiktheidsuitkering 3 = ontvangers van een werkloosheidsuitkering 4 = ontvangers van een bijstandsuitkering In het kader van deze opgave veronderstellen we dat er geen overlap is tussen de personen in wbb, 1, 2, 3 en 4. De totale beroepsgeschikte bevolking bestaat in deze opgave uit de optelsom van wbb, 1, 2, 3 en 4. - 5 -

figuur 2 gegevens die in relatie staan met de vraagkant van de arbeidsmarkt euro s 1 2 3 4 5 6 scholingsniveau productiviteit 1 = laagste; 6 = hoogste loonkosten bij minimumloon tabel gegevens die in relatie staan met de aanbodkant van de arbeidsmarkt gegeven armoedeval vervangingsratio 1) stelsel inkomstenbelasting toelichting Huishoudens met een laag inkomen worden in Nederland financieel bijgestaan door middel van regelingen zoals huursubsidie en (gedeeltelijke) vrijstelling van gemeentelijke lasten. Deze regelingen zijn inkomensafhankelijk. De keerzijde is dat huishoudens die hun inkomen zien toenemen (deels) het recht verliezen op deze regelingen, waardoor ze er per saldo nauwelijks in koopkracht op vooruit gaan. (bruto) minimumuitkering 100% (bruto) minimumloon algemene heffingskorting Iedereen heeft recht op deze korting, dus ook personen die geen inkomen hebben. Voorwaarde is dan wel dat er een verdienende partner is die belasting betaalt. arbeidskorting Een korting op de te betalen belasting, alleen voor personen met inkomsten uit tegenwoordige arbeid. noot 1 De vervangingsratio bedraagt 92,3%. - 6 -

Opgave 4 Reserves op de bank Het gedrag van banken op het gebied van kredietverlening kan procyclisch werken. In tijden van laagconjunctuur willen banken een grotere kapitaalreserve aanhouden als buffer voor tegenvallers. Met behulp van onderstaande figuren 1 en 2 kunnen het aantal bedrijfsfaillissementen, de groei van het bruto binnenlands product (bbp) en dit reserveringsgedrag van banken in een land met elkaar in verband worden gebracht. figuur 1 jaarlijks aantal bedrijfsfaillissementen, uitgesplitst naar jaarlijkse procentuele groei bbp 8.000 7.282 6.000 4.000 5.589 4.996 5.274 4.017 2.000 0 g<1 1<g<2 2<g<3 3<g<4 g>4 g = jaarlijkse groei bbp in procenten; bijvoorbeeld g<1 betekent dat de groei van het bbp kleiner is dan 1% figuur 2 procentuele groei bbp en reserveringen van banken 5,0 0,30 % groei bbp 4,5 reserveringen 4,0 0,25 in % van totale activa 3,5 0,20 3,0 2,5 0,15 2,0 1,5 0,10 1,0 0,5 0,05 0,0 1998 1999 2000 2001 2002 0,00 groei bbp reserveringen trendmatige groei bbp Een econoom beweert dat uit een combinatie van gegevens uit de figuren 1 en 2 het totale aantal faillissementen in de periode 2000 tot en met 2002 geschat kan worden op ruim 18.000 bedrijven. 2p 10 Laat met een berekening zien hoe de econoom tot deze schatting komt. - 7 -

2p 11 Leg uit hoe uit figuur 1 kan worden afgeleid dat een verandering van het aantal bedrijfsfaillissementen niet uitsluitend aan een verandering van de conjunctuur is toe te schrijven. 2p 12 Leg uit hoe het aantal bedrijfsfaillissementen van invloed kan zijn op het reserveringsgedrag van banken. 2p 13 Leg uit hoe het reserveringsgedrag van banken procyclisch kan werken in tijden van laagconjunctuur. - 8 -

Opgave 5 Meedoen lijkt belangrijker dan winnen Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in 2002 een onderzoeksrapport opgesteld over de toetreding van een tiental Midden- en Oost-Europese landen (MOElanden) tot de Europese Unie (EU) in 2004. Enkele citaten, vrij naar dit rapport: Voor Nederland zal de toetreding van de MOE-landen in 2004 leiden tot een extra afdracht aan de EU van 1 miljard euro per jaar. Ook zal hierdoor de van de EU te ontvangen structuursteun met 300 miljoen euro per jaar dalen. Anderzijds verwachten wij dat de toetreding zal leiden tot een extra groei van het bruto binnenlands product (bbp) in ons land van 0,15% per jaar. Vooral het gemeenschappelijke landbouwbeleid van de EU zal de gevolgen van deze toetreding ondervinden. Er zal meer concurrentie komen van de MOElanden, waar de prijzen van de landbouwproducten nu aanzienlijk lager zijn dan in de EU. Dit prijsverschil zal wel kleiner worden, doordat in de landbouwsector van deze MOE-landen fors geïnvesteerd zal moeten worden in modernisering en kwaliteitsverhoging. economische gegevens van Nederland en van de MOE-landen: stand van zaken vlak vóór het moment van toetreding Nederland totale groep van MOE-landen bruto binnenlands product (in miljard euro) 450 450 index nationale spaarquote 1) 100 50 index omvang beroepsbevolking 1) 100 500 index bruto toegevoegde waarde per werkzame 100 17,5 persoon in de landbouw 1) percentage van de beroepsbevolking dat 5% 20% werkzaam is in de landbouw bruto toegevoegde waarde van de landbouw 2% 7% (in % van het bbp) 1) het gegeven van Nederland vormt de basis (= 100) 2p 14 Laat met een berekening zien of de toetreding van de MOE-landen Nederland in 2004 per saldo geld kost of oplevert. 2p 15 Noem, naast de geciteerde, nog een andere oorzaak waardoor het prijsverschil tussen de landbouwproducten van de EU en van de MOE-landen kleiner zal worden na de toetreding. De noodzaak tot modernisering van de landbouwsector in de MOE-landen kan afgeleid worden uit de relatief zeer lage index voor de bruto toegevoegde waarde per werkzame persoon in de landbouw. 2p 16 Toon aan dat deze index van 17,5 berekend kan worden op basis van de gegevens uit de tabel. 2p 17 Leg uit dat deze relatief zeer lage index wijst op een lage kapitaalintensiteit van de landbouwsector in de MOE-landen. - 9 -

Opgave 6 Stijgen en dalen met Easyfly In de Europese luchtvaart wordt onderscheid gemaakt tussen lange vluchten (intercontinentaal) en korte vluchten (binnen Europa). Een marketingbureau heeft onderzoek gedaan naar de concurrentiekracht van de luchtvaartmaatschappij Easyfly, een van de nieuwkomers op de markt voor korte vluchten. Deze prijsvechter concurreert zeer scherp met de prijs op de markt voor korte vluchten. Easyfly realiseert die lage prijs door sterk te bezuinigen op de dienstverlening voor, tijdens en na de vlucht. Op de markt voor lange vluchten zijn geen prijsvechters actief. Het laatste jaar is, na een periode van groei, de vraag naar korte vluchten van Easyfly teruggelopen ten gunste van gevestigde luchtvaartmaatschappijen, zoals ABCAir, die wel veel dienstverlening aan de klant bieden. De onderzoekers geven hiervoor meerdere oorzaken aan, waaronder: een toename van de economische groei in Europa; een daling van de loonkosten per eenheid product in de luchtvaart. De onderzoekers concluderen dat vliegen met een prijsvechter voor veel mensen in Europa een inferieur goed is. 2p 18 Leg deze conclusie uit op basis van het onderzoek. 2p 19 Leg uit waarom de concurrentiepositie van Easyfly ten opzichte van ABCAir kan verslechteren door een daling van de loonkosten per eenheid product. Op korte termijn wordt de concurrentiepositie van Easyfly vooral bepaald door de prijzen. Easyfly beschikt over de volgende gegevens. prijselasticiteit van de vraag naar korte vluchten met Easyfly 0,7 prijselasticiteit van de vraag naar korte vluchten met ABCAir 1,5 kruislingse prijselasticiteit van de vraag naar korte vluchten met Easyfly voor de prijs van de korte vluchten met ABCAir +0,6 De directie van Easyfly verwacht dat vliegen met ABCAir 5% goedkoper wordt. De commercieel directeur stelt voor de prijs van de vluchten van Easyfly zodanig aan te passen dat de afzet gelijk blijft. Dat gaat ten koste van de omzet. De financieel directeur is daarom tegen dit voorstel. Hij stelt dat de omzetdaling beperkt kan blijven door niet te reageren op de prijsverlaging door ABCAir. 2p 20 Geef een verklaring voor het gegeven dat de vraag naar korte vluchten met ABCAir prijselastischer is dan de vraag naar korte vluchten met Easyfly. 2p 21 Bereken met hoeveel procent de prijs van Easyfly zou moeten dalen om de afzet van Easyfly gelijk te houden. 2p 22 Is de stelling van de financieel directeur juist? Verklaar het antwoord. - 10 -

Opgave 7 Loonmatiging als pepmiddel In 2003 bevindt de Nederlandse economie zich in een laagconjunctuur. In het Centraal Overleg in de Stichting van de Arbeid is in 2003 een najaarsakkoord gesloten waarin een loonmatiging wordt afgesproken: de brutolonen in de marktsector worden in 2004 en 2005 zeer beperkt verhoogd. Dit in verband met de snel oplopende werkloosheid die mede het gevolg is van een verlaging van de arbeidsintensiteit van de productie in de marktsector. Ook de verzwakking van de internationale concurrentiepositie lijkt te vragen om loonmatiging. In onderstaande tabel schetst het Centraal Planbureau de verwachte gevolgen van deze afgesproken loonmatiging voor enkele economische variabelen in 2005. Ter vergelijking is ook de verwachting opgenomen bij een situatie zonder deze loonmatiging. procentuele veranderingen in 2005 ten opzichte van 2003 met loonmatiging zonder loonmatiging loonkosten per arbeidsjaar (marktsector) 1,0 3,0 consumentenprijspeil 2,6 3,0 volume particuliere consumptie 2,0 2,5 volume bruto investeringen (marktsector) 2,2 2,3 volume goederenuitvoer 11,3 11,0 productievolume marktsector 3,4 3,5 werkgelegenheid in arbeidsjaren (marktsector) 1,4 1,0 Na bestudering van deze tabel doet een arbeidsmarktdeskundige de volgende uitspraak: Door de loonmatiging zal de afname van de arbeidsintensiteit van de productie in de marktsector afgeremd worden. 1p 23 Noem de drie partijen die betrokken zijn bij het Centraal Overleg in de Stichting van de Arbeid. 2p 24 Bereken, voor een situatie met loonmatiging, met hoeveel procent de loonkosten per eenheid product in de marktsector tussen 2003 en 2005 afnemen. 2p 25 Leg de uitspraak van de arbeidsmarktdeskundige uit met behulp van de tabel. - 11 -