Datum van inontvangstneming : 12/07/2013

Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 05/09/2016

Datum van inontvangstneming : 28/01/2016

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

Datum van inontvangstneming : 23/05/2014

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

Datum van inontvangstneming : 11/12/2012

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

Datum van inontvangstneming : 21/03/2017

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 18/06/2012

Datum van inontvangstneming : 01/09/2015

Datum van inontvangstneming : 10/10/2017

Datum van inontvangstneming : 13/03/2019

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Datum van inontvangstneming : 13/10/2017

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012

Datum van inontvangstneming : 11/07/2014

Datum van inontvangstneming : 26/06/2014

Datum van inontvangstne ming : 15/03/2012

Datum van inontvangstneming : 02/10/2015

Datum van inontvangstneming : 04/05/2018

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

Datum van inontvangstneming : 07/06/2016

Datum van inontvangstneming : 22/08/2013

Datum van inontvangstneming : 08/12/2015

Datum van inontvangstneming : 19/02/2015

Datum van inontvangstneming : 05/09/2014

Datum van inontvangstneming : 25/11/2014

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

Datum van inontvangstneming : 17/12/2013

Vertaling C-441/13-1. Zaak C-441/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Datum van inontvangstneming : 29/10/2013

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 28/12/2015

Datum van inontvangstneming : 22/08/2017

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

Datum van inontvangstneming : 06/02/2014

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Date de réception : 24/02/2012

Datum van inontvangstneming : 15/05/2015

Datum van inontvangstneming : 21/06/2016

Datum van inontvangstneming : 24/03/2016

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 19/11/2015

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Datum van inontvangstneming : 13/08/2015

Datum van inontvangstneming : 24/06/2014

Datum van inontvangstneming : 22/05/2012

Datum van inontvangstneming : 20/01/2017

Datum van inontvangstneming : 14/09/2012

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Datum van inontvangstneming : 20/11/2015

Datum van inontvangstneming : 18/10/2018

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 07/05/2015

Datum van inontvangstneming : 16/12/2016

Datum van inontvangstneming : 07/02/2017

Datum van inontvangstneming : 11/05/2016

Datum van inontvangstneming : 07/05/2013

Datum van inontvangstneming : 05/09/2016

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

Datum van inontvangstneming : 16/08/2017

Datum van inontvangstneming : 12/12/2013

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Datum van inontvangstneming : 22/02/2013

Datum van inontvangstneming : 13/07/2012

Vertaling C-110/14-1. Zaak C-110/14. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Vertaling C-291/13-1. Zaak C-291/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing. Eparchiako Dikastirio Lefkosias (Cyprus)

Datum van inontvangstneming : 03/10/2013

Datum van inontvangstneming : 02/07/2015

Datum van inontvangstneming : 22/05/2017

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 07/04/2017

Datum van inontvangstneming : 31/07/2014

Datum van inontvangstneming : 22/05/2014

Datum van inontvangstneming : 25/07/2014

Datum van inontvangstneming : 12/03/2015

Datum van inontvangstneming : 17/07/2019

Datum van inontvangstneming : 25/10/2013

Datum van inontvangstneming : 06/04/2017

Datum van inontvangstneming : 08/07/2016

Datum van inontvangstneming : 03/03/2017

Datum van inontvangstneming : 20/09/2016

Datum van inontvangstneming : 11/03/2014

Datum van inontvangstneming : 04/01/2018

Datum van inontvangstneming : 29/01/2018

Datum van inontvangstneming : 07/09/2018

Datum van inontvangstneming : 19/12/2013

Date de réception : 01/03/2012

Datum van inontvangstneming : 10/07/2017

Datum van inontvangstneming : 27/01/2014

Datum van inontvangstneming : 08/11/2016

Datum van inontvangstneming : 25/06/2012

Datum van inontvangstneming : 23/05/2017

Vertaling C-137/13-1. Zaak C-137/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing. Bayerische Verwaltungsgericht München (Duitsland)

Datum van inontvangstneming : 01/08/2016

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 12/07/2013

Vertaling C-319/13-1 Zaak C-319/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 11 juni 2013 Verwijzende rechter: Thüringer Oberlandesgericht (Duitsland) Datum van de verwijzingsbeslissing: 5 juni 2013 Verzoekende partij: Udo Rätzke Verwerende partij: S+K Handels GmbH In de zaak Udo Rätzke, (omissis) 6556 Artern, verweerder in eerste aanleg en verzoeker in hoger beroep, (omissis) tegen: S+K Handels GmbH, (omissis) 6556 Artern, verzoekster in eerste aanleg, geïntimeerde en verzoekster in hoger beroep, (omissis) Het Thüringer Oberlandesgericht te Jena, tweede civiele kamer, (omissis) heeft op 5 juni 2013 de volgende beschikking gegeven: I. (omissis) NL

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 5. 6. 2013 ZAAK C-319/13 [Or. 2] II. Het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt krachtens artikel 267, lid 1, VWEU verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag: Moet artikel 4, sub a, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 van de Commissie van 28 september 2010 houdende aanvulling van richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van televisies aldus worden uitgelegd dat op de handelaar (vanaf 30 november 2011) slechts dan een verplichting tot etikettering van televisies rust, wanneer die televisies door de leverancier overeenkomstig artikel 3, lid 1, sub a, van genoemde verordening (vanaf 30 november 2011) reeds met desbetreffend etiket zijn geleverd dan wel aldus dat ook dan op de handelaar een verplichting tot etikettering rust (vanaf 30 november 2011) voor televisies die vóór 30 november 2011 door de leverancier zonder desbetreffend etiket zijn geleverd, zodat de handelaar verplicht is om (tijdig, achteraf) etiketten voor die televisies aan te vragen? 2 Motivering: (1) In een procedure in hoger beroep voor het Thüringer Oberlandesgericht te Jena heeft verweerder, Rätzke, ingevolge het recht inzake eerlijke handelspraktijken een reconventionele vordering tot staking ingesteld tegen verzoekster, S + K Handels GmbH. Partijen zijn concurrenten op het vlak van de handel in elektrische apparaten, in het bijzonder televisies. (2) Op 20 januari 2012 heeft verzoekster in haar etalage een televisie te koop aangeboden die niet was voorzien van een energie-etiket overeenkomstig bijlage V bij gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 van de Commissie van 28 september 2010. [Or. 3]. Het betrof een televisie van het merk Haier die door Haier Deutschland GmbH was geleverd aan Electronic Partner Handel SE, die de televisie op 20 mei 2011 aan verzoeker (omissis) had geleverd. De televisie werd op 20 januari 2012 nog steeds geproduceerd. (3) Nadat verzoekster door verweerder in gebreke was gesteld en zij een vordering tot verkrijging van een negatieve verklaring van recht aanhangig had gemaakt, heeft verweerder een reconventionele vordering tot staking ingesteld. Verweerder heeft, voor zover van belang, verzocht dat verzoekster op straffe van de gebruikelijke dwangmiddelen een verbod wordt opgelegd om in handelsbetrekkingen met consumenten, in haar winkelruimte een televisie te koop aan te bieden wanneer op de voorzijde van de televisie geen energie-etiket overeenkomstig bijlage V bij verordening (EU) nr. 1062/2010 is aangebracht. Volgens verweerder was verzoekster als handelaar verplicht om vanaf 30 november 2011 bedoeld etiket op alle televisies in haar verkooppunt aan te brengen. Verzoekster had ook voor de toestellen die vóór 30 november 2011 waren geleverd, gemakkelijk aan de leverancier om een etiket kunnen vragen voor

RÄTZKE de periode ná 30 november 2011 en zij had dit moeten doen. Zij heeft daarvoor ruim voldoende tijd gehad. (4) Verzoekster heeft aangevoerd dat zij niet tot etikettering verplicht was, aangezien de televisie in mei 2011 zonder etiket was geleverd. Op dat ogenblik was ook de leverancier niet verplicht om televisies te leveren met een energieetiket. (5) Het Landgericht heeft, voor zover hier van belang, de reconventionele vordering afgewezen. In zijn motivering heeft het aangegeven dat op televisies, die vóór 30 november 2011 zonder energie-etiket mochten worden geleverd, ook na 30 november 2011 niet een desbetreffend etiket hoefde te worden aangebracht. (6) Verweerder is in hoger beroep tegen die afwijzing opgekomen. In het kader van het hoger beroep gaat hij meer in detail in op de rechtsopvatting dat verzoekster vanaf 30 november 2011 verplicht was ook etiketten aan te brengen op televisietoestellen die vóór 30 november 2011 zonder etiket waren geleverd. [Or. 4] (7) (omissis) [Rechtvaardiging van de prejudiciële verwijzing krachtens artikel 267 VWEU] (8) De uitlegging van artikel 4, sub a, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 van de Commissie van 28 september 2010 houdende aanvulling van richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van televisies is van wezenlijk belang voor de beslechting van het geding. Artikel 4, sub a, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 vormt een Unierechtelijke marktgedragingsregel in de zin van 4, punt 11, van het Duitse Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb (wet tegen de oneerlijke mededinging; hierna: UWG ) en er vloeien op het Unierecht gebaseerde informatieverplichtingen uit voort krachtens 5 a, leden 2 en 4, van het Duitse UWG. In geval van schending van de verplichting tot etikettering die krachtens artikel 4, lid 1, sub a, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 op de handelaar rust, kan de concurrent overeenkomstig 8, lid 1, en 3, lid 1, van het UWG een vordering tot staking instellen. Aangezien verweerder een vordering tot staking heeft ingesteld, is om te bepalen welke regeling van toepassing is, tevens het tijdstip van de inbreuk, te weten 20 januari 2012, van belang. Op dit voor de beslechting van het geschil relevante tijdstip bestonden geen andere wettelijke bepalingen, waarop verweerder zijn vordering tot staking had kunnen steunen. (9) Artikel 4, sub a, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 bepaalt: De handelaars zien erop toe dat in het verkooppunt het overeenkomstig artikel 3, lid 1, door de leverancier verstrekte etiket op de voorzijde van elke televisie is aangebracht, zodat het duidelijk zichtbaar is. 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 5. 6. 2013 ZAAK C-319/13 (10) Artikel 3, lid 1, sub a, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 luidt: De leveranciers zien erop toe dat elke televisie wordt voorzien van een gedrukt etiket in het formaat en met de informatie zoals beschreven in bijlage V. [Or. 5] (11) Artikel 9 van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 bepaalt: Deze verordening [...] is van toepassing met ingang van 30 november 2011. Artikel 9 van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 geldt dus zowel voor de plichten die zijn neergelegd in artikel 3, lid 1, sub a, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 als voor die welke zijn neergelegd in artikel 4, sub a, van die verordening. De overgangsregelingen van de artikelen 8 en 9 van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 zouden niet van toepassing moeten zijn op de artikelen 3, lid 1, sub a, en 4, sub a, van gedelegeerde verordening nr. 1062/2010. (12) 8, lid 1, eerste volzin, van het Duitse UWG luidt: Tegen eenieder die blijk geeft van een onrechtmatige handelsgedraging in de zin van 3 of 7, kan een vordering tot opheffing of, in geval van gevaar van recidive, een vordering tot staking worden ingesteld. 4, punt 11, van het Duitse UWG bepaalt: Maakt zich in het bijzonder schuldig aan oneerlijke handelsgedraging, degene die [...] (11) handelt in strijd met wettelijke voorschriften die zijn vastgesteld om in het belang van de marktdeelnemers het marktgedrag te reguleren. 5 a, leden 2 en 4, van het Duitse UWG luidt: (2) Maakt zich schuldig aan oneerlijke handelsgedraging, degene die de beslissingsvrijheid van de consumenten in de zin van artikel 3, lid 2, beïnvloedt door informatie weg te laten die in het concrete geval, gelet op alle omstandigheden alsook op de beperkingen die eigen zijn aan het gebruikte communicatiemiddel, belangrijk is. (4) Als belangrijke informatie in de zin van lid 2 wordt tevens beschouwd de informatie die de consument krachtens gemeenschapsrechtelijke verordeningen of bepalingen ter omzetting van gemeenschapsrechtelijke richtlijnen inzake commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, niet mag worden onthouden. (13) Uit artikel 4, sub a, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 kan niet zonder twijfel worden afgeleid of de op de handelaar rustende verplichting tot etikettering ook geldt voor televisies die door de leverancier vóór 30 november 2011 zonder etiket aan hem zijn geleverd, aangezien de leverancier volgens de artikelen 3, lid 1, sub a, en 9 van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 op dat tijdstip nog niet verplicht was om alleen maar televisies met een etiket te leveren. (14) De bewoordingen van artikel 4, sub a, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010, met name het gebruik van het woord verstrekte zouden aanleiding kunnen geven tot een uitlegging volgens welke vanaf 30 november 2011 op de handelaar alleen dan een verplichting tot etikettering rust wanneer het [Or. 6] etiket reeds bij de levering door de leverancier is verstrekt. De leverancier was daartoe echter pas vanaf 30 november 2011 verplicht. 4

RÄTZKE (15) De formulering in het verkooppunt [...] van elke televisie en het feit dat niet is voorzien in een overgangsregeling voor de verplichtingen van de handelaars, zouden tot de slotsom kunnen leiden dat vanaf 30 november 2011 op de handelaars een verplichting tot etikettering rust, ongeacht of de etiketten reeds met de televisies waren meegeleverd. (16) Uit de systematische samenhang met artikel 5, sub d, van richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 kan volgens verweerder worden afgeleid dat leveranciers hoe dan ook dus ook voor televisies die vóór 30 november 2010 zijn geleverd verplicht zijn om gratis en onverwijld etiketten te verstrekken, opdat handelaars vanaf 30 november 2011 hun verplichting tot etikettering kunnen nakomen. (17) Het doel van de verplichting tot etikettering, te weten fabrikanten stimuleren de energie-efficiëntie van televisies te verbeteren en eindgebruikers aanmoedigen energiezuinige modellen aan te schaffen (punt 3 van de considerans van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010), zou kunnen betekenen dat van handelaars wordt verlangd dat zij vanaf 30 november 2011 alle door hen uitgestalde televisies van een etiket voorzien opdat de consumenten een geïnformeerd besluit kunnen nemen. (18) Verzoekster steunt daarentegen op punt 25 van de considerans van richtlijn 2010/30/EU, volgens hetwelk bij de uitvoering van de richtlijn aan kleine en middelgrote ondernemingen geen nodeloos bureaucratische en omslachtige verplichtingen mogen worden opgelegd. Achteraf om etiketten moeten vragen, kan echter als een dergelijke verplichting worden ervaren. (19) Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft deze vraag kennelijk niet eerder beantwoord. Evenmin is het antwoord op de vraag, die wezenlijk is voor de beslechting van het geschil, vanzelfsprekend. Volgens de verwijzende rechter is de formulering van artikel 4, sub a, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 van bijzonder belang voor de uitlegging. Uit deze formulering kunnen handelaars niet op voldoende duidelijke wijze afleiden of zij ook op televisies die zonder etiket zijn geleverd, een etiket moeten aanbrengen en zij dus verplicht zijn achteraf etiketten aan te vragen. Daarom zou moeten worden aanvaard dat oude apparaten, niettegenstaande het belang dat consumenten bij informatie hebben, zonder etiket blijven (in voorkomend geval voor een te bepalen overgangsperiode). Voor deze apparaten zou dan dezelfde regeling gelden als voor de nog uitgestalde televisies die na 30 november 2011 niet meer worden geproduceerd en waarvoor geen verplichting tot etikettering bestaat. 5