AV Biologie KSO/TSO. tweede graad 2012/733/1//V16 LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. 1/1 lt/w. eerste en tweede leerjaar. (vervangt 2004/010)

Vergelijkbare documenten
Secundair onderwijs - Tweede graad ASO/KSO/TSO - Natuurwetenschappen - Vakgebonden eindtermen

1 Eindtermen. 1.1 Onderzoekend leren. 1.2 Wetenschap en samenleving

Gelijkwaardig verklaarde eindtermen natuurwetenschappen Voor de tweede graad ASO

LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS

SECUNDAIR ONDERWIJS TSO, KSO. tweede graad. eerste en tweede leerjaar BASISVORMING. WW-l. (vervangt 2002/013) (vervangt 2002/208//1/I/BV/1/II/ /V/04)

Eindtermen Natuurwetenschappen. Voor de eerste graad van het secundair onderwijs.

Eerste graad A-stroom

Vakoverschrijdende eindtermen die van toepassing zijn tijdens de klimaatexcursie

Samenvatting Biologie Regeling

Uit waarnemingen en voorbeelden de relatie prikkel-reactie vaststellen

EINDTERMEN Bosbiotoopstudie

Uit waarnemingen en voorbeelden de relatie prikkel- reactie vaststellen

Onderwijsinspectie Vlaanderen

Biologie ( havo vwo )

LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS

Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen

BIOLOGIE VMBO KB VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 6 + 9: Regeling en Gedrag

Beide helften van de hersenen zijn met elkaar verbonden door de hersenbalk. De hersenstam en de kleine hersenen omvatten de rest.

BIOTOOPSTUDIE HET BOS

Nieuwe leerplandoelstellingen voor Opmerkingen. Inhoud leerwerkboeken

Secundair onderwijs - Tweede graad ASO - Natuurwetenschappen - Vakgebonden eindtermen

Fenotype nakomelingen. donker kort 29 donker lang 9 wit kort 31 wit- lang 11

DOELSTELLINGEN LESPAKKET OVERAL DNA

Hoe kan de school in het algemeen werk maken van het nieuwe concept (stam + contexten)?

Samenvatting Biologie Thema 6

Samenvattingen. Samenvatting Thema 6: Regeling. Basisstof 1. Zenuwstelsel regelt processen:

Waar biologie de grens met ethiek raakt deel A

STUDIEGEBIED CHEMIE (tso)

AVL-nascholing NW02. KU Leuven

GEZONDHEIDSKUNDE. Het menselijk lichaam

H.6 regeling. Samenvatting

Regeling. Regeling is het regelen van allerlei processen in het lichaam. Regeling vindt plaats via twee orgaanstelsels: Zenuwstelsel.

AV Biologie ASO. Economie, Grieks, Grieks-Latijn, Humane wetenschappen, tweede graad 2012/727/1//D LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS.

BEWAREN VAN GROENTEN EN FRUIT LEERPLANNEN EN EINDTERMEN LES WETENSCHAPPEN

Aanbod natuur & avontuur en de eindtermen: informatie voor leerkrachten

H5 Begrippenlijst Zenuwstelsel

Onderzoekend leren/leren onderzoeken DBOC,15/03/2011 1

PTA biologie KB locatie Bohemen, Kijkduin, Statenkwartier en Waldeck cohort

PTA biologie KB locatie Bohemen, Kijkduin, Statenkwartier en Waldeck cohort

Sterktes en zwaktes uit de peilingen WO (natuur en techniek) en Natuurwetenschappen 1 ste graad. Patricia De Grande & dr.

Examenprogramma biologie havo

SECUNDAIR ONDERWIJS ASO. tweede graad. eerste en tweede leerjaar BASISVORMING. WW-l. (vervangt 2002/002) (Vervangt 2002/173//1/I/BV/1/II/ /V/04)

JAARPLAN NATUURWETENSCHAPPEN tweede jaar

Cellen aan de basis.

Samenvatting door Hidde 506 woorden 31 maart keer beoordeeld. Biologie Hoofdstuk 14: Zenuwstelsel Centraal zenuwstelsel

V5 Begrippenlijst Hormonen

VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 minuten per week

Studiegebied. (tso) Tweede graad... Techniek-wetenschappen. Derde graad...

SECUNDAIR ONDERWIJS BASISVORMING

kleuteronderwijs lager onderwijs secundair onderwijs 1 ste graad A- stroom en B-stroom eindtermen en en ontwikkelingsdoelen techniek

LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS

Het vak biologie kennis MN001 Een biologische tekening maken praktijk MN005 Werken met een loep praktijk MN008

Onderzoekscompetenties. Schooljaar GO! atheneum Campus Kompas Noordlaan Wetteren

SECUNDAIR ONDERWIJS FUNDAMENTEEL GEDEELTE

Infofiche Junior Helper

Examenprogramma biologie havo

AV Biologie ASO. Sport. tweede graad LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. 2/2 lt/w. Sport. eerste en tweede leerjaar. (vervangt 2006/006)

Samenvatting Biologie Inleiding in de biologie

PTA biologie BBL Statenkwartier, Waldeck en Kijkduin cohort

Geschiedenis en VOET

Zenuwstelsel a3. Wat kun je hier intekenen wat goed weergeeft waar dit hoofdstuk over gaat?

De romp bestaat uit een borstholte en een buikholte, gescheiden door het middenrif.

Nanotechnologie lespakket Inhoud, situering, doelgroep en doelstellingen

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan

Biologie inhouden (PO-havo/vwo): Dynamisch evenwicht

PTA biologie BB Statenkwartier Waldeck cohort

PTA biologie BB locatie Waldeck cohort

Climate Clash. eindtermen

ASO - studierichtingen in VIA-TIENEN

VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 minuten per week

Klimaat: een thema in het Vlaams onderwijs?

Profilering derde graad

Nederlandse samenvatting voor geïnteresseerden buiten het vakgebied

Samenvattingen. Samenvatting Thema 4: Erfelijkheid. Basisstof 1. Basisstof 2. Erfelijke eigenschappen:

Advies over eindtermen natuurwetenschappen ASO (tweede graad) en BSO (tweede en derde graad)

SECUNDAIR ONDERWIJS. eerste en tweede leerjaar. Basisvorming en specifiek gedeelte. Wetenschappen Wetenschappen-topsport. (vervangt 2002/034)

Mitose is een ander woord voor gewone celdeling. Door gewone celdeling blijft het aantal chromosomen in lichaamscellen gelijk (46 chromosomen).

BIOGENIE 3.2 DEEL 1: ORGANISMEN ONTVANGEN PRIKKELS UIT HUN OMGEVING

BIOLOGIE VMBO TL/GL VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Kennismaking met natuurwetenschappen

Integrale lichaamsmassage

Examenprogramma biologie vwo

Gezien het bovenstaande zijn kunstvakken direct of indirect betrokken bij het nastreven van vakoverschrijdende

GEZONDHEIDSKUNDE-AFP LES 1. Het zenuwstelsel

EINDTERMEN en ONTWIKKELINGSDOELEN Zoektocht in het Maascentrum. A. Eindtermen voor het basisonderwijs vanaf 01/09/2010

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

Big Ideas Great STEM. Katrien Strubbe

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

PTA biologie KBL locatie Bohemen, Kijkduin, Statenkwartier, Waldeck cohort

Profilering derde graad

Juli blauw Biologie Vraag 1

Juli geel Biologie Vraag 1

Onwillekurig of Autonoom Ingedeeld in parasympatisch en orthosympatisch

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

Basisvorming en specifiek gedeelte. Sportwetenschappen, Wetenschappentopsport. eerste en tweede leerjaar. (vervangt 2006/017 en 2008/016)

Examenprogramma biologie havo

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1 Examen

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

Transcriptie:

LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS Vak: AV Biologie Basisvorming 1/1 lt/w Onderwijsvorm: KSO/TSO Graad: Leerjaar: Leerplannummer: 2012/022 Nummer inspectie: tweede graad eerste en tweede leerjaar (vervangt 2004/010) 2012/733/1//V16 (vervangt 2004 / 12 // 1 / I / BV / 1 / II / / D/) pedagogische begeleidingsdienst Emile Jacqmainlaan 20 1000 Brussel

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 1 INHOUD Visie... 2 Beginsituatie... 3 Algemene doelstellingen... 4 Leerplandoelstellingen / leerinhouden... 6 Mens en Milieu... 7 Mens en gezondheid... 9 Gedrag...19 Algemene pedagogisch-didactische wenken... 21 Algemene leerlijn voor natuurwetenschappen...21 Overzicht van de leerinhouden...22 Wenken bij de uitvoering van de leerlingenproef...23 VOET...24 Het open leercentrum en de ICT-integratie...25 Minimale materiële vereisten... 28 Evaluatie... 30 Bibliografie... 33

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 2 VISIE Wetenschappen voor de burger van morgen Wetenschappen zijn een belangrijke component van onze cultuur. Ze reiken niet alleen middelen en methoden aan om de materiële werkelijkheid te begrijpen, maar ook om deze werkelijkheid te veranderen overeenkomstig de menselijke noden. Wetenschappen bepalen in belangrijke mate het wereldbeeld van de maatschappij. Omgekeerd hebben waarden en opvattingen die in de samenleving leven ook een invloed op de wetenschappen en op hun ontwikkeling. Wetenschappen in de basisvorming beoogt de natuurlijke nieuwsgierigheid van jongeren tegenover de hen omringende wereld te stimuleren en te ondersteunen door er een wetenschappelijke fundering aan te geven. Dit gebeurt door hen in beperkte mate te introduceren in verschillende benaderingen van de natuurwetenschappen, namelijk: wetenschappen als middel om toestanden en verschijnselen uit de dagelijkse ervaringswereld te verklaren. Hier gaat het om het leggen van de verbinding tussen praktische toepassingen uit het dagelijkse leven en natuurwetenschappelijke kennis; wetenschappen als middel om op proefondervindelijke wijze gefundeerde kennis over de werkelijkheid te vinden. Het gaat dan om het ontwikkelen van een rationeel en objectief raamwerk voor het oplossen van problemen en het begrijpen van concepten die de verschillende natuurwetenschappelijke disciplines met elkaar verbinden; wetenschappen als middel om via haar technische toepassingen de materiële leefomstandigheden te verbeteren. Leerlingen herkennen hoe natuurwetenschappelijke ontwikkelingen invloed hebben op hun persoonlijke, sociale en fysieke omgeving; wetenschappen als cultuurverschijnsel en natuurwetenschap als mensenwerk. Leerlingen hebben notie van historische, filosofische, sociale en ethische aspecten van de natuurwetenschappen. Hierdoor zien en begrijpen ze relaties met andere disciplines. De leerlingen worden voorbereid om als burger deel te nemen aan een moderne duurzame kennismaatschappij. In een steeds veranderende maatschappij zullen zij een actieve rol spelen als burger en als gebruiker van wetenschappelijke kennis. Zij beschikken over wetenschappelijke vaardigheden en zij zijn voldoende communicatievaardig om de relaties tussen wetenschappen en de contextgebieden: duurzaamheid, cultuur en maatschappij te duiden. Zo zal de leerling ook verschillende attitudes nodig hebben om levenslang te leren, om in groep of zelfstandig, nauwkeurig en milieubewust te werken.

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 3 BEGINSITUATIE Alle leerlingen die de tweede graad aanvatten, hebben de leerplandoelstellingen van het vak natuurwetenschappen van de eerste graad (A-stroom) bereikt. Tijdens de lessen natuurwetenschappen hebben ze kennis gemaakt met enkele kernbegrippen van materie, energie, interactie tussen materie en energie en systemen. Verschijnselen uit de niet-levende en de levende natuur komen beide aan bod. Naast inhoudelijke leerplandoelstellingen hebben de leerlingen ook een aantal wetenschappelijke vaardigheden en informatievaardigheden ingeoefend. De leerlingen uit de basisopties Industriële wetenschappen, Latijn en Moderne wetenschappen hebben ruimer kennis kunnen maken met wetenschappelijke vaardigheden, de wetenschappelijke methode en leren onderzoeken tijdens het wetenschappelijk werk natuurwetenschappen. Het is duidelijk dat we in de tweede graad starten met leerlingen die op een verschillend niveau vaardigheden hebben ingeoefend naargelang de gekozen basisoptie.

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 4 ALGEMENE DOELSTELLINGEN Deze algemene doelstellingen stemmen overeen met de eindtermen voor het geheel van de wetenschappen in de tweede graad KSO en TSO. Ze worden op een voor de tweede graad aangepast beheersingsniveau aangeboden. Ze worden, telkens waar mogelijk, in concrete lesdoelstellingen omgezet. 1 ONDERZOEKEND LEREN Met betrekking tot een concreet natuurwetenschappelijk of toegepast natuurwetenschappelijk probleem, vraagstelling of fenomeen, kunnen de leerlingen 1 relevante parameters of gegevens aangeven en hierover doelgericht informatie opzoeken. 2 een eigen hypothese (bewering, verwachting) formuleren en aangeven waarop deze steunt. 3 omstandigheden die een waargenomen effect kunnen beïnvloeden inschatten. 4 resultaten van experimenten en waarnemingen afwegen tegenover de verwachte resultaten, rekening houdende met de omstandigheden die de resultaten kunnen beïnvloeden. 5 experimenten of waarnemingen in klassituaties met situaties uit de leefwereld verbinden. 6 doelgericht, vanuit een hypothese of verwachting, waarnemen. 7 alleen of in groep waarnemings- en andere gegevens mondeling of schriftelijk verwoorden. 8 alleen of in groep, een opdracht uitvoeren en er verslag over uitbrengen. 9 informatie op elektronische dragers raadplegen en verwerken. 10 een biologisch verschijnsel of proces met behulp van een model voorstellen en uitleggen. 11 in het kader van een experiment een meettoestel aflezen. 12 samenhangen in schema s of andere ordeningsmiddelen weergeven. 2 WETENSCHAP EN SAMENLEVING De leerlingen kunnen 13 voorbeelden geven van mijlpalen in de historische en conceptuele ontwikkeling van de natuurwetenschappen en ze in een tijdskader plaatsen. 14 de wisselwerking tussen de natuurwetenschappen, de technologische ontwikkeling en de leefomstandigheden van de mens met een voorbeeld illustreren. 15 een voorbeeld geven van positieve en nadelige (neven)effecten van natuurwetenschappelijke toepassingen. 16 met een voorbeeld sociale en ecologische gevolgen van natuurwetenschappelijke toepassingen illustreren. 17 met een voorbeeld illustreren dat economische en ecologische belangen de ontwikkeling van de natuurwetenschappen kunnen richten, bevorderen of vertragen. 18 met een voorbeeld verduidelijken dat natuurwetenschappen behoren tot cultuur, nl. verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. 19 met een voorbeeld de ethische dimensie van natuurwetenschappen illustreren en een eigen standpunt daaromtrent argumenteren. 20 het belang van biologie in het beroepsleven illustreren. 21 natuurwetenschappelijke kennis veilig en milieubewust toepassen bij dagelijkse activiteiten en observaties.

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 5 3 ATTITUDES De leerlingen * 22 zijn gemotiveerd om een eigen mening te verwoorden. * 23 houden rekening met de mening van anderen. * 24 zijn bereid om resultaten van zelfstandige opdrachten objectief voor te stellen. * 25 zijn bereid om samen te werken. * 26 onderscheiden feiten van meningen of vermoedens. * 27 beoordelen eigen werk en werk van anderen kritisch en objectief. * 28 trekken conclusies die ze kunnen verantwoorden. * 29 hebben aandacht voor het correcte en nauwkeurige gebruik van wetenschappelijke terminologie, symbolen, eenheden en data. * 30 zijn ingesteld op het veilig en milieubewust uitvoeren van een experiment. * 31 houden zich aan de instructies en voorschriften bij het uitvoeren van opdrachten. * 32 hebben aandacht voor de eigen gezondheid en die van anderen. Met het oog op de controle door de inspectie werden de attitudes met een * aangeduid. Het volstaat om deze eindtermen na te streven.

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 6 LEERPLANDOELSTELLINGEN / LEERINHOUDEN Bij elke leerplandoelstelling wordt in de eerste kolom een verwijzing gemaakt naar één van de volgende symbolen: G: het nummer van de gemeenschappelijke eindterm natuurwetenschappen U: leerplandoelstellingen die cursief staan zijn bedoeld als een mogelijke uitbreiding en zijn niet verplicht. Uit de leerplandoelstellingen in verband met practica (hieronder in het vet weergegeven) moet er verplicht, naargelang de keuze van de leraar, twee leerlingenproeven uitgevoerd worden. Andere practica kunnen als demo-proef of klassikaal practicum behandeld worden. Uitvoering van proeven: Bij elk onderdeel staan na de wenken enkele mogelijke proeven; hieruit kunnen leerlingenpractica en/of demoproeven gekozen worden. Deze proeven kunnen eventueel opgenomen worden in het vak toegepaste biologie (specifiek gedeelte) en daar aan bod komen. Alle practica worden best binnen de vakgroep afgesproken om de inhoud en de practica zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Bij verwerking van de leerinhouden: Demonstratie en observatie dienen als basis voor de realisatie van de leerinhouden. Lessen zoveel als mogelijk benaderen vanuit de leefwereld van de leerling of van uit de actualiteit. De leerinhouden staan in de rechterkolom bij de doelstellingen. De wenken zijn per deel geformuleerd en bieden een ondersteuning. Gebruik waar mogelijk driedimensionale modellen of levensecht materiaal, om de link tussen tweedimensionale voorstelling en de driedimensionale realiteit te verduidelijken. Voor bijkomende Informatie over leerlingenproeven en leerinhouden alsook voor interessante internetsites en linken kan je terecht op de virtuele klas van biologie (smartschool GO!).

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 7 MENS EN MILIEU DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen G15, G16 1 de relatie leggen tussen de aanwezigheid van verontreinigende factoren en mogelijke invloeden ervan op de biotoop water en/of bodem. G17 2 alternatieven, verbeteringen en mogelijke oplossingen die leiden tot duurzame ontwikkeling formuleren. G1-G12 3 mogelijke oorzaken en gevolgen van milieuverontreiniging onderzoeken. LEERINHOUDEN Milieuverontreiniging (verontreiniging van water en/of bodem) Duurzame ontwikkeling Leerlingenpracticum: milieuonderzoek Specifieke pedagogisch-didactische wenken Het is hier zeker niet de bedoeling om enkel de negatieve aspecten te belichten maar om, zonder de realiteit te negeren, ook te kijken naar de positieve ontwikkelingen en te zoeken naar oplossingen voor de problemen. De lessen hebben in de eerste plaats als doel de leerlingen erop te wijzen dat ze zich steeds op een verantwoorde wijze moeten gedragen om het milieu niet onnodig te belasten. De verontreinigende factoren die behandeld worden sluiten bij voorkeur aan bij de ervaringen van de leerlingen. Vanzelfsprekend zullen deze waarnemingen en ervaringen uitgebreid worden om te komen tot een samenhangend en didactisch verantwoord geheel. Ook actuele gebeurtenissen die met het milieu verband houden en waaraan in de media aandacht wordt besteed, kunnen een aanknopingspunt vormen. Huishoudelijk en industrieel afval, afval afkomstig uit de landbouw, biociden, stookolie, koelwater en radioactieve stoffen kunnen als belangrijke oorzaken voor waterverontreiniging worden besproken. Telkens worden ook de gevolgen nader toegelicht. De leraar wijst in elk geval op de relaties tussen een sterke (organische) vervuiling, de verhoogde bacteriële afbraak, de daling van het zuurstofgasgehalte, de ontwikkeling van rottingsbacteriën en de aantasting van het zelfreinigend vermogen. Oorzaken en gevolgen van eutrofiering worden besproken. De biologische kwaliteit van waterlopen kan worden vergeleken met behulp van relevant kaartmateriaal. Men vestigt ook de aandacht op het belang van het zuurstofgasgehalte en legt de relaties tussen ademhaling en fotosynthese. Aan de hand van een schema wordt de wisselwerking tussen beide processen aangetoond. De noodzaak van een voorafgaande zuivering van het oppervlaktewater voor de drinkwatervoorziening kan worden aangetoond door het bespreken van cijfergegevens i.v.m. waterverbruik en vervuiling, en door te wijzen op de gevolgen van aanwezige schadelijke stoffen voor de gezondheid. De verschillende stappen van het zuiveringsproces kunnen best worden geïllustreerd door een bezoek aan een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Men vestigt er de aandacht op dat het oppompen van grondwater, dat gewoonlijk minder vervuild is dan oppervlaktewater en dat nagenoeg tweederde van de drinkwatervoorziening vormt, een bedreiging kan vormen voor bepaalde natuurgebieden doordat de grondwatertafel daalt. Het gebruik van meststoffen, van biociden, (sluik)storting van huishoudelijk en/of (bio)industrieel afval kunnen als belangrijke oorzaken van bodemverontreiniging worden besproken. Telkens worden ook de gevolgen nader toegelicht. De leraar wijst op de problemen van o.a. zware metalen, biociden die zich opstapelen in de voedselketen, reukhinder, ruimtegebrek voor het storten van afval.

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 8 Tijdens de bespreking van alternatieven, verbeteringen en mogelijke oplossingen voor de behandelde milieuproblemen moeten de leerlingen in de eerste plaats zelf de problemen leren onderkennen en mogelijke oplossingen formuleren. Men beklemtoont dat het voorkomen van de problemen de beste methode is en legt de nadruk op maatregelen die individueel kunnen genomen worden. Met de leerlingen kan aan een milieuzorgsysteem gewerkt worden waarbij ecologische denkwijzen in de dagelijkse schoolpraktijk concreet gestalte krijgen (VOET-en). Bij de behandeling van het onderwerp duurzame ontwikkeling d.w.z. een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien, kan men wijzen op het belang van natuurbehoud en natuurontwikkelingsstrategieën. Dit item is uitermate geschikt om vakoverschrijdend te behandelen met o.a. lessen aardrijkskunde, economie en geschiedenis. Mogelijke proeven Mogelijke biotoopstudie: bodem, water, marien, heide, bos De biologische kwaliteit van oppervlaktewater experimenteel bepalen. De biologische kwaliteit van het water kan worden nagegaan door het bepalen van de biotische index. De gevonden waarde kan worden vergeleken met de gegevens op de kaart van de biologische kwaliteit van de waterlopen. Zie hiervoor o.a. de gegevens van de Vlaamse Milieumaatschappij. De leerlingen kunnen de biologische impact van de lucht op planten onderzoeken door het aantal huidmondjes te tellen op een blad van bijv. Smalle Weegbree: meer en kleinere huidmondjes, waar de luchtvervuiling groter is. De leerlingen kunnen het zelfreinigend vermogen van een waterloop onderzoeken door melk toe te voegen aan slootwater, gekookt slootwater, leidingwater en gekookt leidingwater. Onderzoek naar het voorkomen van fijn stof met plakband op bladeren. Simulatie van het broeikaseffect met plastieken dozen, al dan niet afgedekt met (geperforeerde) plastiek folie. Onderzoek naar de factoren die gunstig of ongunstig zijn voor de zaadkieming. (bijv ook chemische factoren: azijn voor zuurtegraad, keukenzout, zware metalen )

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 9 MENS EN GEZONDHEID DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN 4 de bouw van bacteriën beschrijven. BACTERIEN: indeling en kenmerken G12 5 de relatie leggen tussen de vorm en de indeling van bacteriën. Bouw en vorm Kokken, bacillen, vibrionen en spirillen 6 het verband aantonen tussen de levensvoorwaarden en de vermenigvuldiging van bacteriën. Levensvoorwaarden en vermenigvuldiging door deling G12, G21 7 de relatie leggen tussen voedselbederf en bacteriënontwikkeling. Voedselbederf en bewaartechnieken G14, G21 8 enkele technieken om bacteriegroei te voorkomen beschrijven. G21 9 de functie van de bacteriën in de natuur verklaren: als reducent, saprofyt of parasiet. Bijv. steriliseren, UHT, invriezen, bestralen, pekelen Functies in de natuur G21 10 het verband uitleggen tussen de antigeenaanwezigheid en de antilichaamproductie G14, G21 11 de relatie aantonen tussen de vermenigvuldiging van bacteriën na infectie, hun bestrijding en hygiëne. Immuniteit, vaccin, serum Infectie, bestrijding en hygiëne Enkele bacteriële infecties, antibiotica G1 G12 12 een eenvoudige bacteriënkweek maken en onderzoeken. Leerlingenproef: bacteriegroei Specifieke pedagogisch-didactische wenken Kweken van bacteriën kan gegevens opleveren over het voorkomen en de levensvoorwaarden (water, temperatuur, voedingsmilieu, zuurstofgasgehalte, e.a.). Men kan hierbij één abiotische factor bespreken in functie van de fysiologische activiteit om de begrippen limiterende factor, minimumactiviteit, optimum en maximum af te leiden. Bacteriën zijn vaak oorzaak van voedselbederf. Dit kan aangetoond worden door te benadrukken dat ze, net als andere heterotrofen, organische stoffen nodig hebben als energiebron. Hierbij kan men wijzen op het feit dat ze verteringsenzymen afgeven, die buiten de cel de organische stoffen afbreken tot opneembare bestanddelen.

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 10 Het aangehaalde proces van vertering bij bacteriën kan als vertrekpunt dienen om te vermelden dat ook bacteriën een stofwisseling (metabolisme) hebben. Tijdens het metabolisme worden giftige stoffen, toxinen, gevormd. Maak duidelijk dat het deze toxinen in het bedorven voedsel zijn, die ons ziek maken. Bewaartechnieken van voedsel (steriliseren, pasteuriseren, koelen, diepvriezen, UHT-methode, UV-straling, konfijten, pekelen, drogen, bewaren in bepaalde vloeistoffen, e.a.) kunnen afgeleid worden uit de levensvoorwaarden van bacteriën. Het nut van deze technieken kan duidelijk gemaakt worden aan de hand van voorbeelden van voedselinfectie. De functie en de betekenis van bacteriën als reducenten (saprofyten) worden geïllustreerd aan de hand van eenvoudige voorbeelden zoals het rotten van bladeren, van dode organismen en de omzetting van organische meststoffen. Men wijst erop dat ziekteverwekkende bacteriën parasieten zijn. Mogelijke proeven Voedselbederf vergelijken in verschillende omstandigheden. Aantonen van bacteriën in onze omgeving: door cultuurkweek op voedingsbodems in petriplaten (voorgemaakte voedingsbodems kunnen besteld worden bij VWR). Bacteriën op voedingsbodems van verschillende oorsprong (brood, aardappel, agar-agar). De invloed van antibiotica en ontsmettingsmiddelen kan gedemonstreerd worden met bijvoorbeeld een cultuur van de hooibacil. Regels i.v.m. lichaamsen sociale hygiëne, bedoeld om besmetting te voorkomen, worden benadrukt. http://www.e-bug.eu/is een interessante website met bruikbaar lesmateriaal over bacteriën en virussen. Enkele interessante proeven en korte filmpjes i.v.m. bacteriën: http://www.microbiologie.info/ Het boek: basisvaardigheden microbiologie (drs. E.M. van Hove) kan besteld worden bij Educatieve en technische uitgeverij Delta Press of op http://www.vanhove-onderwijsadvies.nl/microbiologie/deltapress.html http://vc01.netcon.nl/bac-vechten/ is een leuke afsluiter. Pathogene micro-organismen mogen in schoollaboratoria niet gekweekt worden. In culturen kunnen ze echter wel ongewild ontwikkelen. De leerlingen zullen daarom, bij het werken met micro-organismen, nauwkeurig de verstrekte voorschriften volgen. Zo mag het gebruikte glaswerk noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks in aanraking komen met de mond en moeten de tafels voor en na het practicum gereinigd worden met gedenatureerde ethylalcohol. Gebruikte en overbodig geworden culturen worden zo spoedig mogelijk vernietigd in de autoclaaf of langs chemische weg. Petrischalen in plastic worden slechts éénmaal gebruikt. DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN 13 de bouw van virussen beschrijven. VIRUSSEN Bouw: eiwitmantel en erfelijk materiaal G18 14 de manier waarop nieuwe virussen ontstaan uitleggen. Vorming van nieuwe virussen

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 11 DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN G14 15 de relatie verklaren tussen virussen en infectieziekten. Virale infecties zoals griep, verkoudheid, mazelen, rodehond voorkomen van besmetting G19, 21, 32* 16 het verband uitleggen tussen de besmetting, het aantasten van het immuunsysteem en het ziektebeeld van aids. Aids, maatregelen ter voorkoming van de besmetting, immunisatie Specifieke pedagogisch-didactische wenken Door middel van aangepaste schema s of van een videofilm kan men vergelijken hoe het erfelijk materiaal van het virus in een levende cel binnendringt en die dwingt tot het aanmaken van nieuwe virussen. In elk geval beklemtoont men dat deze vorming slechts mogelijk is in levende cellen. Door middel van afbeeldingen kunnen de bouw van het virus, de verschillende besmettingswijzen en de mogelijke symptomen (o.a. zware vermoeidheid, aanhoudende koorts, vergroting van de lymfklieren, longinfecties, herpesbesmetting, huidtumoren, vermagering, dementie, verlamming) worden verduidelijkt eventueel is hier mogelijkheid voor een informatieopdracht. Om de verspreiding van seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) tegen te gaan is het noodzakelijk adolescenten degelijk te informeren. Men vestigt er de aandacht op dat het lichaam zich niet meer afdoende tegen andere ziekten kan verdedigen omdat de ziekteverwekker bepaalde witte bloedcellen aantast en zo het immuunsysteem ontreddert. Verder wijst men er ook op dat seropositieven, die de ziekte (nog) niet vertonen, de verspreiding ervan in de hand kunnen werken. Het feit dat er voor aids (nog) geen geneesmiddel (alleen remmers) of vaccin bestaat wordt benadrukt. Bestrijding van virussen / vaccinaties kan hier aan bod komen. DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen G13, G18 17 met voorbeelden het begrip erfelijkheid illustreren. G14 18 het verband aangeven tussen chromosomen, celdeling en karyotype. 19 de relatie leggen tussen de noodzaak van de halveringsdeling en de vorming van geslachtscellen. G18 20 de begrippen i.v.m. dominantie afleiden aan de hand van voorbeelden. LEERINHOUDEN ERFELIJKHEID Aantal chromosomen, homologe chromosomen, X- en Y-chromosoom, celdeling Haploïd diploïd Dominant, recessief

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 12 DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen G19 21 via kruisingsschema s de kans berekenen op het overerven van eigenschappen bij de mens. LEERINHOUDEN Erfelijkheid bij de mens recessief, dominant en co-dominant G18 22 de overerving van het geslacht uitleggen. Overerving van het geslacht: overerving van het hele chromosoom X of Y G19 23 gezondheidszorg i.v.m. erfelijkheid toelichten. Gezondheidszorg: bv. mutaties ontstaan door radioactieve straling, radiologie, gebruik van bepaalde chemicaliën, G19 24 erfelijke afwijkingen met voorbeelden illustreren. Erfelijke afwijkingen Specifieke pedagogisch-didactische wenken Door klassikale bespreking van het probleem: "Waarom lijken kinderen op hun ouders?" laat men de leerlingen inzien dat vele eigenschappen van de ene generatie op de andere worden overgeërfd. Men illustreert enkele duidelijke gevallen d.m.v. afbeeldingen (o.a. de vorm van de neus of van de kin). Met behulp van film, afbeeldingen, microscopische preparaten, e.d.m. toont men aan dat tijdens de celdelingen chromosomen zichtbaar worden binnen de kern. Men wijst erop dat het normale celdelingen betreft, die instaan voor de vorming van alle nieuwe lichaamscellen. De begrippen homologe chromosomen, locus, gen, allel, homozygoot en heterozygoot kunnen geïllustreerd worden aan de hand van chromosoomkaarten, waarop de loci voor een aantal kenmerken zijn aangeduid. Het is niet nodig de verschillende stadia van de halveringsdeling te bespreken. Het volstaat te benadrukken dat het halveren van het chromosomenaantal zó gebeurt dat in een geslachtscel slechts één chromosoom van elk chromosomenpaar aanwezig is. Men wijst erop dat het voorkomen van elke combinatie van 23 chromosomen louter toevallig is. Men leidt de noodzaak van een halveringsdeling voor de vorming van zaad- en eicellen af uit het feit dat het aantal chromosomen van generatie tot generatie onveranderd blijft. De begrippen haploïd en diploïd kunnen aangebracht worden. Door bespreking en analyse van een stamboom in verband met bijv. resusfactor, oorlel, kan men op intuïtieve manier de begrippen dominant en recessief afleiden. De overerving van de bloedgroep kan het begrip co-dominant illustreren. De verklaring van de overervingmechanismen kan vertrekken vanuit de besproken stambomen of vanuit de door leerlingen samengebrachte gegevens. Eenvoudige schema's van monohybride kruisingen verduidelijken de overerving en de begrippen geno- en fenotype. De behandeling van de verschillende types monohybride kruisingen (homozygoot x homozygoot, homozygoot x heterozygoot en heterozygoot x heterozygoot) kan leiden tot het formuleren van de eerste en de tweede Mendelwet. De nadruk blijft evenwel liggen op het nastreven van het inzicht in het overervingmechanisme. De wetmatigheid bij het overerven kan aangetoond worden door het uitloten van parels van twee verschillende kleuren. Via de media en ook via gevallen in hun persoonlijke omgeving worden de leerlingen geconfronteerd met genetische afwijkingen en prenataal onderzoek. Belangrijk is dat ze na de lessenreeks inzien dat dit onderzoek in bepaalde gevallen wenselijk is, zoals bij erfelijke aandoeningen in de familie en

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 13 bij bloedverwante huwelijken. De leerkracht onderstreept dat het tot uiting komen van erfelijke afwijkingen gering is; een pessimistische benadering is dus te vermijden. Het onderzoek van de afwijkende karyotypen (zoals mongolisme) kan leiden tot de bespreking van mutaties. Andere erfelijke aandoeningen zoals bloederziekte en kleurenblindheid kunnen eveneens aangehaald worden. Men wijst erop dat mutaties zowel optreden in het chromosoom als in het aantal chromosomen. Problemen zoals de invloed van radioactieve straling, mogelijke gevolgen van radiologie, van radiotherapie en optreden van misvormingen ten gevolge van het gebruik van scheikundige producten, worden vanuit een wetenschappelijk standpunt benaderd. DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen G12 25 relaties afleiden tussen verschillende stelsels. G12 26 de belangrijkste moleculen voor de opbouw van levende wezens beschrijven en schematisch weergeven. G1 G12 27 uit eenvoudige diffusie en osmose-proeven afleiden hoe moleculen in een cel worden opgenomen. LEERINHOUDEN SAMENHANG TUSSEN DE STELSELS Voorbeelden van samenhang tussen enkele stelsels te kiezen uit spierstelsel, zenuwstelsel, ademhalingstelsel, uitscheidingsstelsel, bloedvatenstelsel en/of beenderstelsel Water, sachariden, lipiden, proteïnen Anabolisme/katabolisme, biokatalysator (enzymen) Osmose, diffusie, actief transport Leerlingenproef: transportprocessen Specifieke pedagogisch-didactische wenken In de eerste graad hebben de leerlingen reeds kennis gemaakt met de delen van de cel. Het ademhalingsstelsel, het uitscheidingsstelsel, het spijsverteringsstelsel en hart en bloedvaten zijn al gezien. Steunend op parate kennis van leerlingen kan men klassikaal een schema opbouwen waarin relaties tussen verschillende fysiologische toestanden van het menselijk lichaam (zoals leveren van arbeid, verbruiken van energie, opnemen en verteren van voedsel, in- en uitademen) en de verschillende stelsels tot uiting komen. Men wijst op het belang van nutriënten en zuurstofgas voor het vrijmaken van energie via celademhaling of verbranding. De rol van het spijsverteringsstelsel, het ademhalingsstelsel en het transport via bloed en lymfe worden aldus verklaard. De geproduceerde afvalstoffen verklaren de noodzaak van een transport- en een uitscheidingsstelsel. Andere functies van stelsels kunnen eenvoudig toegelicht of aangehaald worden. Via inspanningsproef aantonen dat meerdere stelsels samenwerken, verwijs naar hun kennis over ademhaling (celademhaling). De besproken moleculen worden enkel op eenvoudige wijze voorgesteld (geen chemische formules). Diffusie, dialyse, osmose, actief transport (men kan het gebruik van dialysetoestellen in ziekenhuizen en omgekeerde osmose in vaatwasmachines vermelden als toepassingen in de maatschappij).

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 14 Mogelijke proeven Proeven waarbij lipiden, sacchariden, proteïnen, water in levensmiddelen worden aangetoond, komen in de eerste graad aan bod. Inspanningsproef om de relaties tussen stelsels aan te tonen. Bepalen van procentueel watergehalte en gehalte aan organische stof. Aantonen van chemische elementen in suikers, proteïnen, lipiden. Aantonen van elementen in voedingsstoffen (elementaire analyse van as). Werking van enzymen aantonen bij katabolisme van suikers (speeksel), proteïnen, lipiden (pancreatine bij melk). Proeven in verband met osmose en diffusie (osmose bij aardappel, plasmolyse en deplasmolyse bij plantencel). DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen G12 28 de voornaamste beenderen van het skelet herkennen, de functies beschrijven; LEERINHOUDEN SPIEREN EN SKELET De voornaamste beenderen van romp, ledematen en schedel Groei - steun en bescherming (bekken- en schoudergordel) - beweging (ledematen) 29 de voornaamste skeletspieren herkennen en aanduiden; Op een tekening enkele belangrijke spieren aanduiden G14 30 invloed van levenswijze op de kwaliteit en ontwikkeling van de spier Gebruik van anabole steroïden, sportbeoefening, gezonde voeding, correcte lichaamshouding, spierletsels Voorbeelden van letsels: Spierscheur, ontsteking, verrekking en spierkramp U 31 glad en gestreept spierweefsel lokaliseren in het lichaam, herkennen en van elkaar onderscheiden. (U) Kenmerken en onderscheid hartspier, gladde spier en skeletspier (U) Bouw van skeletspier: spierbundel, spiervezel, spierfibrillen (U) G14 32 invloeden van levenswijze op groei en ontwikkeling van beenderen en gewrichten beschrijven en illustreren met voorbeelden. voorbeelden zoals: voeding en vitaminen (vit. D - rachitis), sportbeoefening, geneeskunde (letsels), groeipijnen, correcte houding, osteoporose, scoliosis, lordosis, gebit, Gewrichtsslijtage G18 33 met voorbeelden aantonen dat beweging reacties op prikkels zijn. Leerlingenpracticum: onderzoek van reflexen

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 15 Specifieke pedagogisch-didactische wenken In de eerste graad hebben de leerlingen reeds kennis gemaakt met de delen van de cel. Het ademhalingsstelsel, het uitscheidingsstelsel, het spijsverteringsstelsel en hart en bloedvaten zijn al gezien. Steunend op parate kennis van leerlingen kan men klassikaal een schema opbouwen waarin relaties tussen verschillende fysiologische toestanden van het menselijk lichaam (zoals leveren van arbeid, verbruiken van energie, opnemen en verteren van voedsel, in- en uitademen) en de verschillende stelsels tot uiting komen. Men wijst op het belang van nutriënten en zuurstofgas voor het vrijmaken van energie via celademhaling of verbranding. De rol van het spijsverteringsstelsel, het ademhalingsstelsel en het transport via bloed en lymfe worden aldus verklaard. De geproduceerde afvalstoffen verklaren de noodzaak van een transport- en een uitscheidingsstelsel. Andere functies van stelsels kunnen eenvoudig toegelicht of aangehaald worden. De opbouw van lichaamseigen eiwitten uit aminozuren of van reservestoffen (vetten, glycogeen) kunnen als voorbeelden van opbouwreacties worden behandeld. De aangehaalde voorbeelden worden in het metabolisme gesitueerd. De oxidatie van glucose is het aangewezen voorbeeld als model van afbraakreactie. De bespreking wordt beperkt tot de globale reactievergelijking; verder kan worden verwezen naar voorbeelden bij de nutriëntenvorming zodat hier de basis wordt gelegd van de vertering. Uit de verschillende aandoeningen kan men afleiden dat het skelet verantwoordelijk is voor groei, steun en bescherming, en beweging. Men kan aangeven welke onderdelen hiervoor respectievelijk verantwoordelijk zijn. Belang van voeding kan i.v. m worden gebracht met de samenstelling van het bot. Leergesprek gericht op het aannemen van een verantwoorde houding i.v.m. de fysieke ontplooiing van het lichaam. Medewerkers van het Rode Kruis geven, op verzoek, een EHBO-les op school: http://www.zowerkthetlichaam.nl/694/sport-en-voeding/ Uit waarnemingen kunnen de leerlingen vaststellen dat beweging (en secretie) reacties op prikkels zijn. Bijv: beweging: reflexen van pupil, kniepees, en secretie: speekselproductie ~ citroen. Mogelijke proeven http://www.bioplek.org/1klas/spieren/1klassamenstellingbotten.html Spierballen: http://www.bioplek.org/1klas/spieren/1klasbuigspier.html Uithoudingsvermogen van verschillende spieren: http://www.bioplek.org/1klas/spieren/1klasvingers.html Gekookt kippenvlees/soepvlees ontrafelen, eventueel kleuren van spiervezels met methyleengroen of karmijnazijnzuur, met een microscoop bestuderen. Microscopische preparaten bekijken, of afbeeldingen daarvan (op het internet gemakkelijk te vinden).

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 16 DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN G12 34 enkele vitaminen in een eenvoudige indeling klasseren. REGELING Vitaminen G14 35 het belang van enkele vitaminen aantonen. Betekenis van de vitaminen G19 36 hormonale klieren situeren en de functie van hun hormonen beschrijven. G14 37 voorbeelden van hormonale stoornissen toelichten en aangeven hoe ze eventueel kunnen worden vermeden. Endocriene klieren en hun hormonen Werking van en regeling door hormonen Specifieke pedagogisch-didactische wenken De vitaminen worden ingedeeld in twee groepen: in water oplosbare en in vet oplosbare. Het belang van deze eigenschap voor de bereidingswijze van voedsel kan beklemtoond worden en men wijst er vooral op dat van in vet oplosbare vitaminen een reserve wordt aangelegd in het lichaam. Zie o.a.: http://www.gezondheid.be/ De betekenis van vitaminen voor het organisme kan verduidelijkt worden door de bespreking van gebreksziekten met behulp van (video)film, dia's of afbeeldingen. De relatie tussen de functies van de besproken vitaminen in het lichaam en de waargenomen hypo- en avitaminosen wordt toegelicht. Ook het gevaar van hypervitaminose bij overdadig vitaminegebruik wordt besproken. Bespreek in elk geval één voorbeeld van een in water oplosbaar vitamine en één voorbeeld van een in vet oplosbaar vitamine. Op een model of schema van het menselijk lichaam kan men de ligging van volgende endocriene klieren situeren: hypothalamus, hypofyse, schildklier, eilandjes van Langerhans, bijnieren en gonaden. De klieren, hun hormonen en hun functie kunnen in een tabel worden weergegeven. Het onderscheid tussen exo- en endocriene klieren komt eveneens aan bod. De hormonale regeling van het suikermetabolisme wordt uitgelegd met behulp van een schema. De symptomen van suikerziekte worden besproken in relatie met dit schema. Suiker- en vetarm dieet, levenswijze en toediening van insuline worden besproken als middel om het glucosegehalte binnen de grenzen te houden. De invloed van een storing in de productie van schildklierhormoon op de groei van het menselijk lichaam of enkele hormonale vruchtbaarheidsproblemen kunnen als een ander voorbeeld besproken worden.

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 17 DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen G12 38 de relatie leggen tussen de soorten prikkels en de zintuigen die ze opvangen. 39 zenuwcel, impuls, synaps en zenuw beschrijven. 40 bouw en functies van het zenuwstelsel toelichten. G12 41 de gevolgde weg van een zenuwimpuls via de hersenen en via een reflexboog beschrijven. G14 42 voorbeelden van zintuiglijke en neurale stoornissen toelichten en aangeven hoe ze eventueel kunnen worden vermeden. LEERINHOUDEN PRIKKELBAARHEID Soorten prikkels en de zintuigen die ze opvangen Zenuwcel, impuls, synaps, zenuw Centraal, perifeer, animaal en autonoom zenuwstelsel Willekeurige bewegingen en reflexen Psychische spanning, stress, gebruik van drugs (tranquillizers en stimulantia) PBM s (gehoorschade, gezichtschade ), collectieve beschermingsmaatregelen (verlichting, afzuiging ) Pedagogisch-didactische wenken Na de omschrijving van een prikkel als een verandering in of rond een organisme die tot een reactie kan leiden, wordt de parate kennis die de leerlingen over dit onderwerp bezitten aangevuld en eventueel bijgestuurd. Men rubriceert de soorten prikkels en de zintuigen die ze opvangen. Men wijst erop dat de verandering in of rond een organisme voldoende groot moet zijn om tot een prikkel te leiden. De kleinste intensiteit die nog als prikkel werkt wordt drempelwaarde genoemd. De huidzintuigen voor tast, druk, pijn, warmte en koude kunnen vernoemd worden. Voor het evenwichtszintuig wijst men enerzijds op het ervaren van de stand in de ruimte (positiezin) en anderzijds op het waarnemen van veranderingen in beweging (rotatiezin). Meer over ruiken, voelen, zien, proeven en horen. in jaarboek van VOB, jaar 2001, zitten een hele reeks proeven i.v.m. zintuigfysiologie; artikel van V. Rasquin. Men omschrijft een neuron eenvoudig als een grijze cel (cytoplasma en kern) met korte vertakte uitlopers (dendrieten) en met een lange, meestal witte, uitloper (zenuwvezel). Het uiteinde van de zenuwvezel is eveneens vertakt; elke vertakking eindigt in een klein blaasje. De cellichamen van de zenuwcellen liggen dikwijls gegroepeerd in zenuwknopen of ganglia. Aard van een impuls: men wijst op het verschil tussen een prikkel en een impuls; een impuls verplaatst zich in één richting van de aanvoerende korte uitloper over het cellichaam naar de afvoerende zenuwvezel. Deze verplaatsing geeft een zwakke elektrische stroom (actiestroom) die zich voortplant over het celmembraan. Eventueel vermeldt men dat natrium- en kaliumionen aan de buitenzijde van het membraan en chloride-ionen aan de binnenzijde een belangrijke rol spelen. Bouw en werking van een synaps: waar de zenuwvezel van een neuron eindigt en aansluit op de volgende zenuwcel, bevindt zich een smalle tussenruimte; het geheel noemt men synaps. De impuls zorgt ervoor dat uit de kleine blaasjes aan het uiteinde van de zenuwvezel een stof vrijkomt (transmitterstof) die de volgende cel prikkelt en waardoor een nieuwe impuls ontstaat.

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 18 Bouw van een zenuw: zenuwen worden beknopt omschreven als gebundelde zenuwvezels van verschillende zenuwcellen. Men maakt het onderscheid tussen gevoels- of sensibele zenuwen en bewegings- of motorische zenuwen. De bouw van het zenuwstelsel wordt functioneel behandeld. Men wijst op de anatomische indeling van het zenuwstelsel (in centraal en perifeer zenuwstelsel) en de functionele indeling (in animaal en autonoom zenuwstelsel). Centraal zenuwstelsel: van het centraal zenuwstelsel bespreekt men alleen de grote hersenen, de kleine hersenen, het verlengde merg en het ruggenmerg. Men relateert elk deel met zijn taak en preciseert telkens de ligging van de witte en de grijze stof. In de grote hersenen worden zeker de motorische, de sensorische en de associatie- of herinneringsvelden gelokaliseerd. Men wijst er tevens op dat de hypothalamus nauw betrokken is bij de afscheiding van hormonen door de hypofyse en dat daardoor zenuwstelsel en hormonaal stelsel samenwerken bij het tot stand komen van reacties op prikkels. Perifeer zenuwstelsel: het is niet nodig de 12 paar hersenzenuwen en de 31 paar ruggenmergzenuwen stuk voor stuk te behandelen. Men wijst er wel op dat ze een motorische en/of sensorische functie vervullen. De tiende hersenzenuw (zwervende zenuw) en de bekkenzenuw worden wegens hun belangrijke dingstaak tussen centraal en autonoom zenuwstelsel wel besproken. Animaal zenuwstelsel: men verduidelijkt dat het animaal zenuwstelsel alle bewuste handelingen die aan de wil onderhevig zijn controleert en dat de centra in de hersenen en het ruggenmerg liggen. Autonoom zenuwstelsel: men omschrijft het autonoom zenuwstelsel als dat deel van het zenuwstelsel dat alle onbewuste activiteiten in het lichaam controleert. De centra liggen niet alleen in de hersenen en het ruggenmerg maar ook in de grensstrengen en in de verspreide ganglia. Men maakt een onderscheid tussen het sympatisch en het parasympatisch systeem en wijst erop dat beide systemen elkaar voortdurend tegengesteld beïnvloeden. Om de werking van het autonoom zenuwstelsel te illustreren en tevens de samenwerking tussen zenuwstelsel en hormonaal stelsel bij de coördinatie van reacties op prikkels aan te tonen, behandelt men bijv. de regeling van de hartslag.

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 19 GEDRAG DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen G16 43 met voorbeelden verschillen tussen aangeboren en aangeleerd gedrag illustreren. LEERINHOUDEN aangeboren en aangeleerd gedrag U, G1- G12 44 het gedrag van dieren onderzoeken.(u) Leerlingenpracticum: dierengedrag (U) U 45 met voorbeelden illustreren wat inzichtshandelingen zijn. (U) Inzichtshandelingen (U) U, G19 46 toelichten dat bij menselijk gedrag ook normen en waarden een rol spelen. (U) Menselijk gedrag: belang van normen en waarden (U) Specifieke pedagogisch-didactische wenken Gedrag is het resultaat van een samenwerking tussen zintuigen, spierstelsel, zenuwstelsel en hormonaal stelsel (en andere) en externe invloeden. Aangeboren gedrag in functie van: overleving (voedselvoorziening, jachtpatronen, migratie, vluchtreactie, territoriaal gedrag, dans van honingbij ); voortplanting (balts en bronst, paringsgedrag, nestbouw, broedzorg, broedparasitisme, territoriaal gedrag, hiërarchie in de groep). Aangeleerd gedrag, met voorbeelden van: door ervaring aangeleerd gedrag (doden van prooien, vinden van voedsel ); door nabootsing aangeleerd gedrag (bijv. gebruik werktuigen door chimpansees en bonobo s, gedrag bij mensen (kleine kinderen), openen van melkflessen door mezen); door inprenting/imprinting aangeleerd gedrag (bijv. ganzen van Karel Lorenz); stereotiepe handelingen. Inzicht handelingen: hierbij bespreekt men dat sommige dieren in staat zijn hun ervaringen geheel of gedeeltelijk toe te passen in nieuwe situaties (ze handelen doelmatig, aangepast aan de situatie van het ogenblik). Menselijk gedrag bestaat uit aangeboren, aangeleerde gedragspatronen en inzichthandelingen. Dit kan aan de hand van voorbeelden worden geïllustreerd (o.a. sociaal gedrag, communicatie, voortplanting ).

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 20 Mogelijke proeven Gedrag van/bij pissebedden of andere ongewervelden ten opzichte van licht. Voorkeur van pissebedden ten opzichte van een vochtgradiënt. Studie van voortbeweging, reactie op trilling, aanraking en reactie op chemische stoffen bij slakken of regenwormen. Gedrag van stekelbaarzen. Poetsgedrag bij vliegen. Voorkeur van ongewervelde dieren voor een bepaalde temperatuur (thermotaxie). Thigmotaxie (verandering van de lichaamshouding door aanraking met een vast voorwerp bv. de rand van een petrischaal) bij de oorwormen. Verzamelen van voedsel door zeepokken. Observatie van gedrag bij solitaire bijen.

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 21 ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN ALGEMENE LEERLIJN VOOR NATUURWETENSCHAPPEN Basisonderwijs Wereldoriëntatie Basisbegrippen in het domein natuur Basisbegrippen in het domein techniek Onderzoekende houding Aandacht en respect voor eigen lichaam en leefwereld Eerste graad (A stroom) Natuurwetenschappen Natuurwetenschappelijke basiskennis en vaardigheden uitbreiden binnen het begrippenkader materie, energie, interactie tussen materie en energie en systemen. De wetenschappelijke methode (onderzoeksvraag, hypothese, experiment, waarnemingen, besluit) stapsgewijs inoefenen. Onderzoekende houding verder ontwikkelen zowel bij terreinstudie als bij het experimenteren. Basisinzichten verwerven in: het gebruik van modellen zoals o.a. het deeltjesmodel om eenvoudige verschijnselen te verklaren, de cel en de samenhang tussen cel, weefsel, organen, stelsels en het ganse lichaam, omkeerbare en niet-omkeerbare stofveranderingen. Communicatievaardigheden ontwikkelen over natuurwetenschappen. Tweede graad Natuurwetenschappen Wetenschap voor de burger, technicus Uitbreiding van het begrippenkader vanuit verschillende contexten of thema s. Communicatie over natuurwetenschappen verder ontwikkelen Biologie/ Chemie/ Fysica Wetenschap voor de burger, technicus, wetenschapper Uitbreiding van een vakspecifiek begrippenkader Context als illustratie bij de natuurwetenschappelijke begrippen. Ontwikkeling wetenschappelijke en communicatievaardigheden Derde graad Natuurwetenschappen Wetenschap voor de burger Begrippenkader in samenhang met contextgebieden Ontwikkeling wetenschappelijke en communicatievaardigheden Biologie/Chemie/Fysica Wetenschap voor de wetenschapper, technicus Vakspecifiek begrippenkader Ontwikkeling wetenschappelijke en communicatievaardigheden

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 22 OVERZICHT VAN DE LEERINHOUDEN Bij het opstellen van een jaarvorderingsplan, dat voor elke leraar verplicht is, zal rekening worden gehouden met het aantal lesuren hieronder aangegeven; dit aantal is evenwel niet bindend maar indicatief. De leerkracht is vrij zelf de volgorde van de lesonderwerpen vast te leggen. HET EERSTE LEERJAAR (25 LESTIJDEN) MENS EN MILIEU Milieu (6 lt) Milieuverontreiniging (verontreiniging van water en/of bodem) Duurzame ontwikkeling MENS EN GEZONDHEID Bacteriën (6lt) Bouw en vorm Levensvoorwaarden en vermenigvuldiging Voedselbederf en bewaartechnieken Functies in de natuur Infectie, bestrijding en hygiëne Virussen (2lt) Bouw Vorming van nieuwe virussen Virale infecties Aids Erfelijkheid (11lt) Algemene begrippen Overervingmechanismen Overerving van het geslacht Erfelijke afwijkingen Gezondheidszorg

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 23 HET TWEEDE LEERJAAR (25 LESTIJDEN) SAMENHANG TUSSEN DE STELSELS (3LT) Functionele samenhang tussen stelsels van het menselijk lichaam Samenstelling van levende wezens Diffusie en osmose SPIEREN EN SKELET (6LT) Voornaamste beenderen Voornaamste skeletspieren Invloed van levenswijze op kwaliteit Invloed van levenswijze op groei en ontwikkeling REGELING (5LT) Vitaminen Betekenis van vitaminen Endocriene klieren en hun hormonen Werking van en regeling door hormonen PRIKKELBAARHEID (8LT) Soorten prikkels en de zintuigen die ze opvangen Zenuwcel, impuls, synaps, zenuw Bouw en functies van het zenuwstelsel Willekeurige bewegingen en reflexen Gezondheidszorg voor zenuwstelsel en zintuigen GEDRAG (3LT) Aangeboren gedrag Aangeleerd of verworven gedrag Inzichtshandelingen Menselijk gedrag: belang van normen en waarden WENKEN BIJ DE UITVOERING VAN DE LEERLINGENPROEF Er dient een goed evenwicht te zijn in het gebruik van de verschillende werkvormen, die elkaar aanvullen. Best wordt uitgegaan van een probleemstelling, eventueel gekoppeld aan een demonstratieproef. Om de zelfwerkzaamheid, de betrokkenheid en de interesse van de leerlingen te verhogen, moeten de leerlingen zo veel als mogelijk actief meewerken. Kijk ook uit naar opdrachten die gebruik maken van verschillende media, zoals handboek, krant, tijdschrift, cd-rom, internet Suggesties voor eventuele informatieopdrachten kan je vinden in de wenken. Met een leerlingenproef wordt bedoeld een proef die de leerlingen zelfstandig in kleine groepjes (max. drie leerlingen) uitvoeren, verwerken en ook rapporteren in de vorm van een persoonlijk verslag. Indien er in de klas maar één proefopstelling in voorraad is kan het experiment worden uitgevoerd als klasproef. Deze klasproef kan niet als een leerlingenproef worden beschouwd. Het is de bedoeling de proeven een uitdagend en motiverend karakter te geven en het verband met een dagelijkse context te illustreren. Om de eigen inbreng van leerlingen te stimuleren en leerlingen in toenemende mate van zelfstandigheid te laten werken bij de uitvoering van de leerlingenproeven zijn volgende factoren van belang. De uitvoering van de leerlingenproef gebeurt in kleine groepjes en hierbij leren de leerlingen zelfstandig een verslag opmaken en hierbij zoveel mogelijk gebruik maken van ICT.

TSO/KSO 2e graad Basisvorming 24 Het verslag bevat minimaal volgende punten: een onderzoeksvraag met eventueel een hypothese; een beschrijving of tekening van de opstelling; uitvoering van de proef: noteren van de waarnemingen, maken van een tekening formuleren van het besluit en eventuele opmerkingen. Bij het aanleren van de opmaak van een verslag kan eventueel een voorgedrukt werkblad ter ondersteuning worden gebruikt. Doordat het verslag een apart werkstuk is van een leerling is het aan te bevelen om deze taak in de evaluatie op te nemen en bij de bespreking van de resultaten van de leerlingenproef hierover klassikaal te rapporteren. Bij de evaluatie aandacht hebben voor verschillende vaardigheden en attitudes (G22 t/m G32) die bij uitvoering van de proef en het maken van het verslag aan bod komen: goede meetresultaten, nauwkeurigheid, orde en netheid, gedrag, opvolgen van instructies, aandacht voor de veiligheid, opmaak van het verslag Het is daarbij niet nodig om één volledige lestijd te besteden aan leerlingenproeven, maar wel kunnen de leerlingen regelmatig korte, eenvoudige proeven uitvoeren, gespreid over het leerjaar. In het jaarvorderingsplan dient aangegeven te worden wanneer welke leerlingenproeven georganiseerd worden. VOET WAT EN WAAROM? Vakoverschrijdende eindtermen 1 (VOET) zijn minimumdoelen die, in tegenstelling tot de vakgebonden eindtermen, niet specifiek behoren tot een vakgebied, maar door meerdere vakken en/of vakoverschrijdende onderwijsprojecten worden nagestreefd. De VOET geven scholen de opdracht om jongeren te vormen tot de actieve burgers van morgen! Zij moeten jongeren in staat stellen om die sleutelcompetenties te verwerven die een zinvolle bijdrage leveren aan het uitbouwen van een persoonlijk leven en aan de opbouw van de samenleving. Het ordeningskader van de VOET bestaat uit een samenhangend geheel dat deels globaal en deels per graad geformuleerd wordt. Globaal: een gemeenschappelijke stam met 27 sleutelvaardigheden Deze gemeenschappelijke stam is een opsomming van vrij algemeen geformuleerde eindtermen, los van elke context. Ze zijn toepasbaar in alle opvoedings- en onderwijsactiviteiten van de school. Ze kunnen, afhankelijk van de keuze van de school, in samenhang met alle andere vakgebonden of vakoverschrijdende eindtermen worden toegepast; zeven maatschappelijk relevante toepassingsgebieden of contexten: Per graad: leren leren, lichamelijke gezondheid en veiligheid, mentale gezondheid, sociorelationele ontwikkeling, omgeving en duurzame ontwikkeling, politiek-juridische samenleving, socio-economische samenleving, socioculturele samenleving. ICT in de eerste graad, technisch-technologische vorming in de tweede en derde graad ASO. 1 In de eerste graad B-stroom spreekt men over vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen (VOOD). Aangezien zowel VOET als VOOD na te streven zijn, beperken we ons in de tekst tot de term VOET, waarbij we zowel naar het begrip vakoverschrijdende eindtermen als vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen verwijzen.