Datum van inontvangstneming : 14/12/2012

Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Date de réception : 01/03/2012

Datum van inontvangstneming : 24/09/2018

Datum van inontvangstneming : 25/07/2014

Datum van inontvangstneming : 17/08/2017

Datum van inontvangstneming : 13/09/2017

Date de réception : 27/02/2012

2. In het arrest van 20 september 2001 heeft het Hof uitspraak gedaan over twee prejudiciële vragen die respectievelijk betrekking hadden op:

Date de réception : 10/01/2012

Datum van inontvangstneming : 25/10/2013

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 22 september 1988*

Datum van inontvangstneming : 09/01/2017

Datum van inontvangstneming : 23/09/2016

Datum van inontvangstneming : 26/04/2016

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 juli 1994 *

Datum van inontvangstneming : 14/02/2017

Datum van inontvangstneming : 30/09/2014

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 5 mei 2011 *

Datum van inontvangstneming : 16/04/2019

ARREST VAN HET HOF. 30 juni 1998 *

Datum van inontvangstneming : 13/03/2014

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Datum van inontvangstneming : 16/05/2014

ARREST VAN HET HOF 30 juni 1998 (1)

ARREST VAN HET HOF 4 februari 1988 *

Date de réception : 01/12/2011

Datum van inontvangstneming : 09/10/2015

Datum van inontvangstneming : 11/06/2014

ECLI:NL:RBBRE:2011:5319

Datum van inontvangstneming : 01/02/2013

Datum van inontvangstneming : 26/02/2019

JURISPRUDENTIE VAN HET HVJEG 1987 BLADZIJDEN 3611

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013

Datum van inontvangstneming : 07/09/2015

Datum van inontvangstneming : 20/01/2017

Datum van inontvangstneming : 03/07/2012

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

ARREST VAN HET HOF (Voltallige zitting) 23 maart 2004 *

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014

Datum van inontvangstneming : 25/04/2016

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

ARREST VAN HET HOF 26 februari 1991 *

Datum van inontvangstneming : 22/05/2014

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 09/09/2013

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Datum van inontvangstneming : 19/09/2017

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 07/02/2017

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 21 februari 2002 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 *

Datum van inontvangstneming : 28/12/2017

Datum van inontvangstneming : 11/06/2013

Datum van inontvangstneming : 27/01/2014

Datum van inontvangstneming : 23/09/2016

Jurisprudentie. BESCHIKKING VAN HET HOF (Zesde kamer) 14 juni 2017 *

Datum van inontvangstneming : 21/01/2013

Datum van inontvangstneming : 20/11/2015

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

Datum van inontvangstneming : 21/01/2019

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Datum van inontvangstneming : 23/01/2019

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

MEDEDELING AAN DE LEDEN

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 27 juni 1989* betreffende verzoeken aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag,

ZAAK NO. 143/79. Eiser Margaret Walsh. Gedaagde National Insurance Officer

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Datum van inontvangstneming : 21/10/2014

Zwaarlijvigheid kan een handicap vormen in de zin van de richtlijn betreffende gelijke behandeling inzake arbeid

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Gevoegde zaken C-18 0/98 C-184/98. P. Pavlov e.a. tegen Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 7 juli 2005 *

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Datum van inontvangstneming : 16/09/2013

BESCHIKKING VAN HET HOF (Tweede kamer) 12 februari 2003 *

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Datum van inontvangstneming : 01/04/2014

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 5 mei 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 29 november 2007 *

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

Date de réception : 31/01/2012

Datum van inontvangstneming : 28/06/2012

Datum van inontvangstneming : 27/10/2015

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Datum van inontvangstneming : 22/08/2017

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Zaak C-303/98. Sindicato de Médicos de Asistencia Pública (Simap) tegen Conselleria de Sanidad y Consumo de la Generalidad Valenciana

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBDHA:2017:7906

Datum van inontvangstneming : 18/02/2019

ARREST VAN HET HOF 18 juni 1987*

ARKEST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 april 1994 *

Datum van inontvangstneming : 31/01/2013

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 12 mei 1989 *

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 14/12/2012

Vertaling C-507/12-1 Zaak C-507/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 8 november 2012 Verwijzende rechter: Supreme Court of the United Kingdom (Verenigd Koninkrijk) Datum van de verwijzingsbeslissing: 31 oktober 2012 Verzoekster: Jessy Saint Prix Verweerder: Secretary of State for Work and Pensions SUPREME COURT OF THE UNITED KINGDOM 31 OKTOBER 2012 (omissis) Jessy Saint Prix (verzoekster) tegen Secretary of State for Work and Pensions (verweerder) Na op 15 oktober 2012 de advocaat van verzoekster, de advocaat van verweerder en de advocaat van de interveniërende partij te hebben gehoord, heeft de Supreme Court besloten dat: (1) de in de bijlage bij deze beschikking geformuleerde vragen met het oog op een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie naar het Hof van Justitie van de Europese Unie moeten worden verwezen, (2) de beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. NL

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 31. 10. 2012 ZAAK C-507/12 (omissis) BIJLAGE 1. Moet het krachtens artikel 7 van de richtlijn inzake burgerschap aan een werknemer verleende verblijfsrecht aldus worden uitgelegd dat het uitsluitend van toepassing is op diegenen (i) die een bestaande arbeidsverhouding hebben, (ii) die (althans in bepaalde omstandigheden) op zoek zijn naar werk, of (iii) die onder de uitbreidingen van artikel 7, lid 3, vallen of moet dit artikel aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen de erkenning van andere personen die voor de toepassing van dit artikel werknemers blijven? 2. (i) Indien laatstgenoemde uitlegging wordt gevolgd, is het dan bij uitbreiding van toepassing op een vrouw die redelijkerwijze stopt met werken of stopt met zoeken naar werk wegens de fysieke ongemakken in een gevorderd stadium van de zwangerschap (en tijdens de periode kort na de bevalling)? (ii) Zo ja, valt zij dan binnen de werkingssfeer van de definitie die het nationale recht geeft van het tijdstip waarop zij dit redelijkerwijze kan doen? (omissis) Op beroep van: [2011] EWCA Civ 806 (omissis) Arrest van 31 oktober 2012 (omissis)[advocaat die optreedt voor verzoekster, verweerder en interveniënt aan de zijde van verzoekster (het centrum AIRE)] LADY HALE [met wie (omissis) (de andere rechters van de Supreme Court) instemmen] 1 De in de onderhavige zaak aan de orde zijnde vraag is of een vrouw die tijdelijk met werken is gestopt omdat zij in een gevorderd stadium van haar zwangerschap verkeert of zich in de periode vlak na de bevalling bevindt, moet worden beschouwd als een werknemer voor de toepassing van het recht op vrij verkeer van artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en meer bepaald het verblijfsrecht dat wordt verleend krachtens artikel 7 van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (richtlijn inzake burgerschap). Deze vraag is bepalend voor haar recht op inkomenssteun, een niet op premies of bijdragen berustende uitkering met middelentoets. Volgens het recht van het Verenigd Koninkrijk wordt van een zwangere vrouw vanaf de 11de week voor de verwachte bevallingsdatum niet verlangd dat ze beschikbaar is voor werk of actief op zoek gaat naar werk. Een staatsburger van een andere EU-lidstaat wordt als persoon uit het buitenland evenwel uitgesloten, tenzij hij in dit opzicht binnen de werkingssfeer van artikel 7 valt. 2

SAINT PRIX Feiten 2 Verzoekster is een Frans staatsburger (en een gediplomeerde lerares) die op 10 juli 2006 naar het Verenigd Koninkrijk kwam. Tussen 1 september 2006 en 1 augustus 2007 had zij verschillende banen, meestal als assistent-lerares. Vervolgens schreef zij zich in voor een postacademische opleiding in opvoedkunde aan de University of London, die van 17 september 2007 tot 27 juni 2008 zou duren. Zij werd zwanger en de verwachte bevallingsdatum was 2 juni 2008. Daarom stopte zij op 1 februari 2008 met haar opleiding. Vanaf 22 januari 2008 werkte zij als uitzendkracht en hoopte zij een baan in het voortgezet onderwijs te vinden. Aangezien een dergelijke baan niet beschikbaar was, aanvaardde zij uitzendbanen in kleuterscholen. Op 12 maart 2008, toen zij bijna zes maanden zwanger was, werd het zorgen voor kleuters te zwaar en stopte zij met deze baan. Gedurende een aantal dagen ging zij op zoek naar een minder belastende baan, maar een dergelijke baan was niet beschikbaar. Op 18 maart 2008 diende zij een verzoek om inkomenssteun in. Tot staving van haar verzoek voerde zij aan dat haar huisarts haar had aangeraden te stoppen met werken, aangezien het 11 weken voor de verwachte bevallingsdatum was. Op 4 mei 2008 heeft de Secretary of State haar verzoek afgewezen. Op 21 mei 2008 is haar kind te vroeg geboren en 3 maanden later is verzoekster opnieuw beginnen te werken. 3 Op 4 september 2008 heeft het First-Tier Tribunal verzoeksters beroep tegen de weigering van inkomenssteun toegewezen. Op 7 mei 2010 heeft het Upper Tribunal echter het beroep van de Secretary of State toegewezen. Op 13 juli 2011 heeft de Court of Appeal verzoeksters hoger beroep verworpen: (omissis). Thans wendt zij zich tot de Supreme Court of the United Kingdom. Toepasselijk nationaal recht 4 De toepasselijke nationale regeling is ingewikkeld. Volgens artikel 4ZA van de Income Support (General) Regulations 1987 (SI 1987/1967) [regeling (algemeen) van 1987 inzake inkomenssteun] en punt 14 van bijlage IB bij deze regeling wordt een vrouw die [...] zwanger is of is geweest vanaf de 11 de week voor de week waarin de bevalling wordt verwacht tot de 15 de week na het einde van de zwangerschap beschouwd als een rechthebbende in de zin van artikel 124(l)(e) van de Social Security Contributions and Benefits Act 1992 (wet van 1992 inzake de socialezekerheidsbijdragen en -voordelen), zodat zij in aanmerking komt voor inkomenssteun. Anders dan bij de met inkomenssteun nauw verbonden uitkering voor werkzoekenden, is niet vereist dat de betrokkene beschikbaar is voor werk of actief op zoek is naar werk. Een zwangere vrouw die beschikbaar is voor werk of actief op zoek is naar werk, kan aanspraak maken op een uitkering voor werkzoekenden tot zes weken vóór de vermoedelijke bevallingsdatum. Vanaf dat ogenblik tot twee weken na het einde van de zwangerschap, wordt zij geacht niet arbeidsgeschikt te zijn en kan zij dus geen aanspraak op een dergelijke uitkering maken: zie regulation 14 van de Social Security (Incapacity for Work) (General) Regulations 1995. Indien zij niet over andere bronnen van inkomsten beschikt 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 31. 10. 2012 ZAAK C-507/12 (daaronder begrepen de wettelijke moederschapsuitkering en andere socialezekerheidsuitkeringen waarvoor alleen sommige zwangere vrouwen in aanmerking komen), zal zij dus behoeftig zijn tenzij inkomenssteun beschikbaar is. 5 Een persoon uit het buitenland is echter in feite uitgesloten van het recht op inkomenssteun omdat het toepasselijke bedrag dat voor een dergelijke persoon is vereist, nul is: zie artikel 124(1)(b), van de wet van 1992 en punt 17 van bijlage 7 bij de regeling van 1997. Regulation 21AA van die regeling omschrijft persoon uit het buitenland. Volgens regulation 21AA(1) is een persoon uit het buitenland een aanvrager die zijn gewone verblijfplaats niet in het Verenigd Koninkrijk [...] heeft. Volgens regulation 21AA(2) zal een aanvrager slechts als gewoonlijk verblijvend in het Verenigd Koninkrijk [...] worden aangemerkt wanneer hij een recht op verblijf in [...] het Verenigd Koninkrijk heeft. Hierop bestaan verschillende uitzonderingen in regulation 21AA(3), die in casu niet van toepassing zijn. Regulation 21AA(4) bepaalt echter: De volgende aanvragers zijn geen persoon uit het buitenland: (a) (b) (c) (d) (e) werknemers in de zin van richtlijn 2004/38/EG van de Raad; zelfstandigen in de zin van die richtlijn; personen die de sub a of b bedoelde status behouden overeenkomstig artikel 7, lid 3, van die richtlijn; personen die een familielid zijn van een sub a, b of c, bedoelde persoon in de zin van artikel 2 van die richtlijn; personen die krachtens artikel 17 van die richtlijn een duurzaam verblijfsrecht in het Verenigd Koninkrijk hebben. EU-burgers die werknemers zijn in het Verenigd Koninkrijk in de zin van het EU-recht worden voor het recht op inkomenssteun gelijkgesteld met gewoonlijk verblijvende burgers van het Verenigd Koninkrijk (en in feite ook voor andere uitkeringen, zoals huisvestingstoelage en kinderbijslag, waartoe het toegang geeft of waarvoor vergelijkbare toegangsvoorwaarden gelden). Recht van de Europese Unie 6 De toepasselijke bepalingen van het recht van de Europese Unie zijn artikel 45 VWEU en artikel 7 van de richtlijn inzake burgerschap. Artikel 45 legt het beginsel van vrij verkeer van werknemers vast en houdt de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden. Noch artikel 45 VWEU, noch artikel 7 van de richtlijn omschrijft het begrip werknemer. De voornaamste in de onderhavige zaak aan de orde zijnde vraag is 4

SAINT PRIX of een zwangere vrouw die tijdelijk stopt met werken vanwege haar zwangerschap, haar status als werknemer behoudt in de zin van dit artikel. 7 Artikel 7 van de richtlijn inzake burgerschap, voor zover toepasselijk, bepaalt: 1. Iedere burger van de Unie heeft het recht gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven: (a) indien hij in het gastland werknemer of zelfstandige is, 3. Voor de toepassing van lid 1, sub a, behoudt een burger van de Unie die niet langer werknemer of zelfstandige is, in de volgende gevallen zijn status van werknemer of zelfstandige: (a) (b) (c) (d) hij is als gevolg van ziekte of ongeval tijdelijk arbeidsongeschikt; (omissis) hij bevindt zich, na ten minste één jaar te hebben gewerkt, in naar behoren vastgestelde onvrijwillige werkloosheid en heeft zich als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening ingeschreven; hij bevindt zich in een toestand van naar behoren vastgestelde onvrijwillige werkloosheid na afloop van een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor minder dan één jaar of hij is in de eerste twaalf maanden onvrijwillig werkloos geworden en heeft zich als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening ingeschreven. In dit geval blijft de status van werknemer ten minste zes maanden behouden; hij start met een beroepsopleiding. Behalve in geval van onvrijwillige werkloosheid is voor het behoud van de status van werknemer in dit geval een verband vereist tussen de voorafgaande beroepsactiviteit en deze opleiding. Opgemerkt zij dat niet alle in artikel 7, lid 3, bedoelde personen onvrijwillig werkloos of arbeidsongeschikt zijn. 8 Bij de uiteenzetting van de argumenten is ook verwezen naar de artikelen 16, lid 3, en 24. Artikel 16, lid 3, bepaalt dat het ononderbroken karakter van het verblijf dat vereist is voor het verkrijgen van een duurzaam verblijfsrecht in het gastland niet wordt beïnvloed door een tijdelijke afwezigheid van ten hoogste twaalf maanden om belangrijke redenen, zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding. 9 Artikel 24, lid 1, bepaalt: Onverminderd specifieke, in het Verdrag en het afgeleide recht uitdrukkelijk opgenomen bepalingen, geniet iedere burger van de 5

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 31. 10. 2012 ZAAK C-507/12 Unie die op basis van deze richtlijn op het grondgebied van een gastland verblijft, binnen het toepassingsgebied van het Verdrag dezelfde behandeling als de onderdanen van dat gastland. Dit recht geldt ook voor familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die verblijfsrecht of duurzaam verblijfsrecht genieten. Argumenten van partijen 10 Tussen partijen staat vast dat het begrip werknemer de volgende personen omvat: (i) personen die thans een arbeidsovereenkomst met een werkgever hebben, maar met betaald of onbetaald zwangerschapsverlof zijn; en (ii) in bepaalde omstandigheden personen die thans geen arbeidsovereenkomst hebben, maar actief op zoek zijn naar werk in de lidstaat van ontvangst (zie arrest van 26 februari 1991, Antonissen, C-292/89, Jurispr. I-745). Tevens zijn partijen het erover eens dat verzoekster niet tot een van de in artikel 7, lid 3, genoemde categorieën van personen behoort, die de in artikel 7, lid 1, sub a, bedoelde status van werknemer behouden. Hoewel verzoekster om begrijpelijke redenen gestopt is met werken of met zoeken naar werk, kan met name niet worden gesteld dat zij in feite ongeschikt was voor eender welk werk en een dergelijke ongeschiktheid is evenmin het gevolg van ziekte of ongeval. Zwangerschap op zich is geen ziekte: zie arrest van 14 juli 1994, Webb, C-32/93, Jurispr. blz. I-3567. 11 Verzoekster voert met de steun van het centrum AIRE (Advice on Individual Rights in Europe) aan dat een EU-burger die zich naar een andere lidstaat begeeft om er te werken en er effectief werkt, maar tijdelijk stopt met werken vanwege de noden van de zwangerschap, de status van werknemer behoudt. Zij steunen op vaste rechtspraak van het Europees Hof van Justitie, dat op grond van maatschappelijke en economische overwegingen een ruime en doelmatige uitlegging aan het begrip werknemer geeft. Zie met name arresten van 23 maart 1982, Levin, 53/81, Jurispr. blz. 1035, punt 13; 3 juni 1986, Kempf, 139/85, Jurispr. blz. 1741, punt 13; 21 juni 1988, Lair, 39/86, Jurispr. blz. 3161; arrest Antonissen, reeds aangehaald, en arrest van 29 april 2004, Orfanopoulos en anderen, gevoegde zaken C-482/01 en C-493/01, Jurispr. blz. I-5257. In het bijzonder in punt 31 van de zaak Lair merkt het Hof op dat de aan migrerende werknemers gewaarborgde rechten niet noodzakelijkerwijze afhankelijk zijn van het bestaan of het voortbestaan van een arbeidsverhouding. In de zaak Ninni- Orasche (arrest van 6 november 2003, C-413/01, Jurispr. blz. I-13187) is geoordeeld dat een persoon zijn status van werknemer kan behouden na het beëindigen van een overeenkomst voor bepaalde duur. 12 Voorts betogen zij dat het Hof herhaaldelijk veel aandacht heeft geschonken aan de mogelijkheid dat EU-burgers ervan worden weerhouden hun rechten van vrij verkeer uit te oefenen indien deze rechten te eng worden uitgelegd. Zie met name arrest van 7 juli 1992, Singh, C-370/90, Jurispr. blz. I-4265 en van 25 juli 2008, Metock en anderen, C-127/08, Jurispr. blz. I-6241 (omissis). Indien een zwangere vrouw haar status van werknemer verliest, zou zij ook haar recht op verblijf in 6

SAINT PRIX de lidstaat van ontvangst kunnen verliezen (en het gevaar bestaat zelfs dat zij met verwijdering wordt bedreigd). Indien vrouwelijke werknemers, wanneer zij zwanger worden en in een gevorderd stadium van de zwangerschap tijdelijk stoppen met werken, het risico lopen om zonder inkomsten te vallen en bedreigd worden met verwijdering naar hun land van herkomst, zou dit een sterk afschrikkend effect op de uitoefening van hun vrijheid van verkeer hebben. Toch is er in iedere zwangerschap een ogenblik waarop een vrouw haar baan moet stopzetten voor een korte periode alleen al om te bevallen. Zij valt evenwel niet onder de letterlijke bewoordingen van artikel 7, lid 3, sub a. 13 Het zou verkeerd zijn om de voortzetting van een arbeidsovereenkomst in dergelijke omstandigheden als doorslaggevend te beschouwen. In de zaak CIS/1042/2008 gaf de Secretary of State de Social Security Commissioner gelijk dat een als zelfstandige werkende vrouw die om redenen van moederschap tijdelijk stopt met werken een zelfstandige blijft in de zin van artikel 7. Het zou bijzonder onrechtvaardig zijn dat een vrouw die ten onrechte wordt ontslagen wegens haar zwangerschap, wat in strijd is met zowel EU-recht als nationaal recht, haar hoedanigheid van werknemer verliest tenzij zij zich inschrijft als werkzoekende. Zoals reeds gezegd, is er geen logische grond om een uitzendkracht die niet de bescherming van zwangerschapsverlof geniet, anders te behandelen dan een werkneemster die zwangerschapsverlof neemt of dan een als zelfstandige werkende vrouw die zich een tijdje vrijaf gunt. Geen van deze vrouwen heeft de arbeidsmarkt blijvend verlaten. 14 Voorts zou het abnormaal zijn dat het verblijf van een zwangere vrouw die stopt met werken en terugkeert naar haar land van herkomst voor maximaal een jaar niet als onderbroken wordt aangemerkt in de zin van artikel 16, terwijl het verblijf van een zwangere vrouw die stopt met werken voor maximaal zes maanden, maar in de lidstaat van ontvangst blijft, wel als onderbroken wordt aangemerkt. Laatstgenoemde behoudt een aanzienlijk nauwere band met de lidstaat van ontvangst, maar voor haar zou de termijn die voor verblijf in aanmerking wordt genomen van nul opnieuw beginnen te lopen. 15 De Secretary of State wijst echter op het feit dat in punt 3 van de considerans van de richtlijn melding wordt gemaakt van een codificatie van bestaande gemeenschapshandelingen. Hij betoogt dat artikel 7 bedoeld was als een codificatie van het geldende recht. Het begrip werknemer in artikel 7, lid 1, wordt dus geacht dezelfde betekenis te hebben als in 2004 en artikel 7, lid 3, is een exhaustieve opsomming van de personen die niet onder dat begrip vielen, maar niettemin als werknemer dienden te worden behandeld. Dat een persoon goede redenen kan hebben om voor een tijdje te stoppen met werken of met zoeken naar werk, betekent niet dat hij of zij de status van werknemer behoudt. 16 Tot staving van die stelling beroept de Secretary of State zich in het bijzonder op de zaak Dias (arrest van 21 juli 2011, C-325/09) (omissis). Volgens de Engelse Court of Appeal en de conclusie van de advocaat-generaal, die door het Hof is 7

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 31. 10. 2012 ZAAK C-507/12 bevestigd, verloor een moeder die aan het einde van haar zwangerschapsverlof besloot om niet opnieuw te gaan werken, maar voor haar zoon te blijven zorgen, hoewel zij in de toekomst mogelijk opnieuw aan het werk zou gaan, haar status als werknemer. Dit was in overeenstemming met de uitspraak in de zaak Johnson (arrest van 11 juli 1991, C-31/90, Jurispr. blz. 1-3723) dat een moeder die zichzelf aan de zorg voor haar kinderen wijdde, geen deel uitmaakte van de beroepsbevolking. Stoppen met werken omdat een moeder in een gevorderd stadium van de zwangerschap is, verschilt niet van stoppen met werken om voor een kind te zorgen. 17 Voorts voert de Secretary of State aan dat in verzoeksters zaak niet met zekerheid kan worden gesteld of en voor hoelang een zwangere vrouw die geen ononderbroken arbeidsovereenkomst heeft en niet als zelfstandige werkt, haar status als werknemer behoudt en hij benadrukt dat sommige vrouwen, vanaf het ogenblik dat ze zwanger zijn, mogelijk nooit meer opnieuw gaan werken of voornemens zijn opnieuw te gaan werken. Verzoekster antwoordt hierop dat zij, naar analogie met zwangerschapsverlof, als een werknemer moet worden beschouwd voor de periode gedurende welke de nationale regeling afwezigheid van het werk als redelijk beschouwt omdat de moeder in een gevorderd stadium van de zwangerschap verkeert of in de periode kort na de bevalling, te weten vanaf ten vroegste de 11de week voor de vermoedelijke bevallingsdatum tot maximaal 15 weken na het einde van de zwangerschap (zie punt 4 hierboven). 18 Beide partijen beroepen zich op het oordeel van het Hof in de zaak Martínez Sala (arrest van Case C-85/96, Jurispr. blz. I-2691, punt 32): Wanneer de arbeidsverhouding is geëindigd, verliest de betrokkene in beginsel zijn hoedanigheid van werknemer. Dit neemt echter niet weg, dat die hoedanigheid bepaalde effecten kan hebben na het eindigen van de arbeidsverhouding, en dat ook iemand die daadwerkelijk werk zoekt als werknemer moet worden aangemerkt. De Secretary of State is van mening dat dit samenvat wat het begrip werknemer inhoudt: het wordt gekenmerkt door de voortzetting van een arbeidsverhouding of door het daadwerkelijk zoeken naar werk. Volgens verzoekster wijzen de woorden in beginsel erop dat andere vergelijkbare situaties niet zijn uitgesloten en de onderhavige zaak is een dergelijke situatie. 19 Verzoekster voert een ander argument aan, dat er evenwel verband mee houdt, te weten dat, indien artikel 7 niet de onderhavige situatie zou omvatten, er sprake is van een directe discriminatie tegen vrouwen en bijgevolg van strijdigheid met het grondbeginsel van gelijke behandeling. Het is vaste rechtspraak dat, indien zwangerschap de reden voor de minder gunstige behandeling is, geen vergelijking moet worden gemaakt met een mannelijke referentiepersoon (zie arrest Webb, reeds aangehaald). Dit gaat verder dan het argument dat arbeidsongeschiktheid wegens zwangerschap moet worden gelijkgesteld met arbeidsongeschiktheid om andere redenen. Zoals de advocaat-generaal in die zaak in punt (omissis)14 heeft gesteld: 8

SAINT PRIX Het lijkt mij al helemaal onmogelijk [...] een vergelijking te maken tussen een vrouw met zwangerschapsverlof en een man die niet kan werken omdat hij bijvoorbeeld aan een sportevenement moet deelnemen, al waren het de Olympische Spelen. Om van andere overwegingen maar te zwijgen, ziet een sportbeoefenaar, zelfs een kampioen (ongeacht of het een man of een vrouw is), zich geplaatst voor een normale keus, die zijn of haar eisen en prioriteiten in het leven weerspiegelt; hetzelfde kan redelijkerwijs niet worden gezegd van een zwangere vrouw, tenzij men vindt maar dat zou onzinnig zijn dat een vrouw die haar arbeid wil behouden, altijd nog de keus heeft, van kinderen af te zien. Zwangerschap is niet zomaar een keuze van een bepaalde levenswijze. Gelijke behandeling is van toepassing op het redelijke antwoord van een werkende vrouw op de fysieke noden en beperkingen van zwangerschap in een gevorderd stadium en van een bevalling. Het recht van het Verenigd Koninkrijk houdt hiermee in grote mate rekening, niet alleen in het belang van de moeder, maar ook in het belang van haar kind door niet te verlangen dat een moeder werk zoekt of voor werk beschikbaar is vanaf 11 weken vóór de verwachte bevallingsdatum tot 15 weken na het einde van de zwangerschap (ongeacht of het een levend of doodgeboren kind betreft). Een vrouw die een dergelijke keuze maakt, uitsluiten van het recht van verblijf dat zij zou hebben behouden indien zij niet zwanger was geworden, is directe discriminatie op grond van geslacht. 20 De Secretary of State is van mening dat er geen sprake is van discriminatie op grond van geslacht. Inkomenssteun werd aan verzoekster geweigerd omdat zij geen recht op verblijf in het Verenigd Koninkrijk heeft, zoals is vereist in regulation 21AA(2) of in artikel 7 van de richtlijn inzake burgerschap. Eventuele discriminatie is gebaseerd op haar nationaliteit en, zoals de Supreme Court in Patmalniece/Secretary of State for Work and Pensions [2011] UKSC 11, [2011] I WLR 783 heeft geoordeeld, is indirect en gerechtvaardigd. Hoe dan ook, zelfs als het discriminatie op grond van geslacht zou zijn, zou dit geen reden zijn voor het Hof van Justitie om artikel 7 buiten toepassing te laten, dat volkomen wettig is zoals het thans is geformuleerd. Als er een lacune is, staat het aan de EU-wetgever om deze te verhelpen. Beoordeling 21 Volgens de Supreme Court staat niet vast dat de zaak vanuit welk oogpunt ook acte clair is. De Surpreme Court is van oordeel dat de Raad en het Parlement bij de vaststelling van de richtlijn inzake burgerschap kennelijk dachten dat het een codificatie van het geldende recht betrof. De Supreme Court is er evenwel niet van overtuigd dat de richtlijn zich daardoor verzette tegen de verdere uitbreiding van het begrip werknemer naar situaties waarmee tot dan toe geen rekening was gehouden. Het Hof heeft het begrip EU-burgerschap op verschillende manieren ontwikkeld: zie met name arrest van 23 maart 2004, C-138/02, Collins, Jurispr. blz. I-2703. Voorts is het zo dat zwangerschap en de periode onmiddellijk na de 9

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 31. 10. 2012 ZAAK C-507/12 geboorte bijzondere situaties zijn. Gelijke behandeling van mannen en vrouwen is een van de grondbeginselen van EU-recht. Alleen vrouwen kunnen zwanger worden en kinderen baren. In dit opzicht kunnen zij dus niet met mannen worden vergeleken. Zwangerschap kan niet met ziekte of invaliditeit worden gelijkgesteld. Vrouwen zullen echter in vergelijking met mannen op de werkvloer worden benadeeld, indien geen bijzondere aandacht wordt besteed aan zwangerschap en bevalling. Ook vanuit het gezondheids- en sociaal beleid zijn er goede redenen om vrouwen toe te staan zwangerschapsverlof te nemen gedurende een redelijke termijn zonder dat zij de aan hun status van werknemer verbonden voordelen verliezen. Dit is niet hetzelfde als de arbeidsmarkt verlaten om voor kinderen te zorgen. Zowel mannen als vrouwen kunnen dat doen en er is geen sprake van discriminatie op grond van geslacht wanneer beiden de status van werknemer gedurende die periode wordt geweigerd. Volgens de Supreme Court heeft het argument betreffende discriminatie op grond van geslacht niet de ongeldigheid van artikel 7 tot gevolg, maar geeft het aan dat het Hof in het licht van de algemene grondbeginselen van EU-recht, het begrip werknemer moet uitbreiden om aan deze bijzondere situatie tegemoet te komen. (omissis) 10