Nou, gemeente van Christus, Eigenlijk zou ik nu moeten zeggen: Sta maar op, ga maar naar huis. En als er iets niet helemaal goed zit tussen u en iemand anders, Ga dat eerst uitpraten. Zorg dat alles is uitgesproken niet dat jullie de beste vrienden zijn, maar dat alles is uitgesproken en kom dan terug naar de kerk. Dan vieren we daarna het avondmaal. Sta maar op, ga maar naar huis. Eigenlijk zou ik dat nu moeten zeggen. Want Jezus zegt: Wanneer je je offergave naar het altaar brengt, En je je bij het altaar herinnert dat je broeder of zuster jou iets verwijt, Laat je gave dan bij het altaar achter, Ga je eerst met die ander verzoenen en kom daarna terug om je offer te brengen. Nu zullen we dat om praktische redenen maar niet doen, Onze spullen pakken, de kerk verlaten en als er iets is dat eerst uitpraten. Het zou een chaos geven! En het zou best eens kunnen zijn dat we heel wat uurtjes moeten wachten tot iedereen weer is teruggekeerd in de kerk. Misschien wordt het avondmaal dan wel écht een avondmaal, Of misschien komen we er als gemeente niet eens meer aan toe. Nog een reden waarom we nu niet opstaan en de kerk verlaten, is dat het vaak niet zo simpel ligt. Conflicten, diepe kloven in relaties, zijn vaak vreselijk complex. Dan heb ik het nog niet eens over de schuldvraag, soms is die helder, soms ook niet. Soms dénk je dat die helder is, maar valt dat toch weer tegen. Maar dan heb ik het ook over de oorzaken, de vele lagen die een diepe breuk tussen mensen kan hebben, De opgestapelde frustratie, de groeiende verwijdering Vooral als je elkaar na stond, tussen ouder en kind, tussen man en vrouw. Er kunnen ook vreselijke dingen gebeurd zijn, Mensen kunnen elkaar verschrikkelijke dingen hebben aangedaan. Lichamelijk of geestelijk. Ik hoef u echt geen voorbeelden te geven, Die hebt u zelf misschien wel zomaar voorhanden.
Misschien kun je die ander niet eens onder ogen komen, Komt alles in je daartegen in opstand. Misschien is het al wel te laat, en kwam het graf tussen jou en die ander. Laat je offergave bij het altaar achter En ga je eerst met die ander verzoenen. Voordat je het avondmaal viert, eerst uitpraten als er iets ligt, Met je broeder, met je ex, met je ouders. Die woorden van Jezus klinken bijna te simplistisch om serieus te nemen. En als je als predikant zomaar roept dat dat altijd en overal moet, uitpraten, elkaar vergeven Dan heb je nog niet veel van het leven begrepen. Dan moet je nog maar veel op bezoek bij mensen, Want dan hoor je de verhalen allemaal wel. Ja, dat is waar Het ligt vaak vreselijk ingewikkeld. En simpele antwoorden worden overal toch al veel te veel gegeven. Maar wat dan? Maar niets meer zeggen? Die woorden van Jezus overslaan, of wegmasseren, zodat ze niets meer betekenen? Onze Heer zegt het wél: Wanneer je je offergave naar het altaar brengt, En je je bij het altaar herinnert dat je broeder of zuster jou iets verwijt, Laat je gave dan bij het altaar achter, Ga je eerst met die ander verzoenen en kom daarna terug om je offer te brengen. Dat moet toch blijven klinken? Dat moeten we toch tegen elkaar blijven zeggen? Dat dát de bedoeling is? En dat dat botst: de tafel des Heren waar de verzoening wordt gevierd, en een onverzoenlijk hart. Kijk, ik moet nog wel één opmerking maken, En dat is dat dit niet alle breuken tussen mensen geldt. Het kan zijn dat iemand in het verleden iets vreselijks is aangedaan, en nu de dader vergeving claimt. Want het moet ook maar eens over zijn. Waarbij het slachtoffer met een schuldgevoel blijft zitten, Omdat dat niet zomaar lukt: vergeven. Dat is écht een ander verhaal.
En toch, ook met deze opmerking in ons achterhoofd, blijf ik het moeilijk vinden: Jezus' woorden, zijn oproep tot verzoening voordat je aan de dienst der verzoening deelneemt, En de praktijk, die soms vreselijk ingewikkelde praktijk. Dat geef ik vanmorgen maar eerlijk toe, dat ik die twee maar lastig bij elkaar krijg. En toch, ik zou geen dienaar van het Woord zijn, Als ik die woorden van Jezus niet in hun volle hevigheid zou laten staan, En ze u in hun volle hevigheid zou laten horen: Verzoen je! Laat er desnoods alles voor uit je handen vallen. Leg het bij! Want in het Koninkrijk van God is geen plaats voor verwijten. Dat is het Woord dat ik heb te brengen. Ik ga dus vanmorgen niet voor de realistische oplossing, Ik ga dus niet zeggen: 'Als u uw best maar doet, en meer kunt u niet doen.' Het zal waar zijn, dat je niet meer dan je best kunt doen, Maar de gevolgen worden er niet minder van. Voor jezelf, voor de omgeving, voor de kinderen. Maar goed, wat dan? Misschien zou in sommige gevallen best wat meer inspanning verricht kunnen worden, om de kloof te dichten. Maar als het niet gaat? Het moet ook van twee kanten komen. Moet je dan maar afhaken, en wegblijven van het avondmaal, Omdat je niet perfect genoeg bent, Omdat je er niet aan kunt voldoen, aan die idealen van Jezus Christus en van de kerk? Nee, dat is te vaak gebeurd. Als het avondmaal je wegjaagt en in het kolenhok stopt, klopt er iets niet. En een gemeente die dat toelaat, heeft weinig van het avondmaal begrepen. Eerst en vooral is het Chrístus die verzoening brengt. Niet eist, maar brengt. Het avondmaal geeft daar letterlijk een voorproefje van. Daar kun je alvast iets van proeven. Perfecte mensen hebben dat niet nodig, die mogen gerust wegblijven. Maar mensen die aan verzoening tekort schieten, Die kunnen het hier vooraan komen halen. En meenemen in hun hart, en wie wéét wat er dan gebeurt. 'Alles is van u!', jubelt Paulus tegen de Korintiërs. De wereld ligt aan uw voeten. Er is een Koninkrijk dat wacht!
Wonderlijk dat Paulus dat nu zegt, Want als ze ergens diepe conflicten hadden, als ergens de gemeente in stukken was gescheurd en mensen elkaar het licht niet in de ogen gunden, Dan was het in Korinthe. Verderop in zijn brief gaat Paulus daar ook flink tegen tekeer. Wat dat betreft, zat hij precies met zijn Heer op één lijn: Hoe kún je één zijn met Christus, als je niet één bent met elkaar? Maar nu klinkt iets totaal anders: 'Alles is van u of het nu Paulus is, of Apollos, of Petrus Of het nu de wereld is, leven of dood, heden of toekomst, Alles is van u.' Want u bent van Christus, En Christus is van God. U mag zich een bedelaar voelen, Bij lange na niet perfect genoeg om aan het avondmaal te komen, maar u bent een prins, een prinses, een kind van God, door Hem gekend en bemind, en tot geluk geschapen. Hoezeer u ook tekortschiet, Hoezeer alle goede bedoelingen u soms bij de handen afbreken, Hoezeer het ook allemaal anders loopt dan u gehoopt en gepland had. U bent van Christus, En Christus is van God. Met die boodschap nodigt onze Heer u aan zijn tafel, Niet als bedelaars, maar als prinsen en prinsessen, erfgenamen van het Koninkrijk der hemelen. Als zijn vrienden. 'Ik noem u niet langer knechten, Ik noem u vrienden.' Zo mag u ook door het leven gaan, Met geheven hoofd, met een glimlach op de mond en met jeukende handen om wat goeds te doen. Als iemand die door de Heer gekend is. Daarmee is de gebrokenheid van deze wereld nog niet opgelost dat moet u ook vooral niet denken, want dan werkt het avondmaal benevelend, dan wordt het opium van het volk Maar dan kunnen we het in Christus' handen leggen. Als je tot in het diepste van je vezels weet, dat jíj een kind van God bent, dan kun je ook schuld belijden,
oprecht en royaal, en niet knieperig schuld belijden. Misschien niet onze schuld aan het conflict het zou kunnen dat wij daar geen schuld aan hebben maar wel onze schuld en onze onmacht dat het voortduurt, dat het ons als gelovigen niet lukt om hierin het woord van onze Heer te volgen, dat het ons als christenen niet lukt om hierin een lichtend licht te zijn. Schuld belijden, en verlangen dat God het anders zal maken, Is het niet hier en nu, dán op Zijn dag. Dat is trouwens niet iets waar anderen zich mee hebben te bemoeien, Maar dat is iets tussen God en ons hart. Niemand van u moet zich laten voorstaan op een ander mens, zegt Paulus. We bakken er allemaal niet zo veel van, We moeten allemaal van genade leven, en dan heeft iederéén wel zo zijn verhaal. Maar aan de tafel van de Heer zijn we prinsen, en prinsessen, Omdat we van Christus zijn, en Christus is van God. Gedráág u dan ook zo, zegt Paulus tegen de Korinthiërs, toon toch een beetje tafelmanieren Kom dan straks als koningskinderen, met een blij en ontvankelijk hart, een opgericht hoofd en een rein geweten. En als ons hart ons blijft aanklagen, God is groter dan ons hart. Laten we ons dan vol vertrouwen wenden tot Christus, Wiens lichaam wordt verbroken tot een volkomen verzoening van al onze zonden. Amen