Paddenstoelen in het zuidwestelijke deel van Nationaal Park Het Drents-Friese Wold

Vergelijkbare documenten
Paddenstoelen, waarzeggers van het bos. Informatie over: Functies van paddenstoelen:

Paddenstoelen, waarzeggers van het bos

Paddenstoelen in Nationaal Park Het Drents-Friese Wold

Ecologische Atlas van paddenstoelen in Drenthe

Rucphen. Achtmaalsebaan 22. Inrichtingsplan ir. J.J. van den Berg. auteur(s):

Paddenstoelen pleiten vóór naaldbossen

Ecologische Atlas van Paddenstoelen in Drenthe Eef Arnolds, Rob Chrispijn & Roeland Enzlin (red.)

Naaldbossen in Nederland

Paddenstoelen, waarzeggers van het bos

Flora van loof- en gemengde bossen,

Flora van naaldbossen,

Bermenplan Assen. Definitief

Heidebeheer in de 21 e eeuw

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4

Kleine schorseneer aan het infuus voortgang herstelplan in Drenthe

Emmer Erfscheidenveen Meetnet 2015

3. Inventarisatie. Organisatie. Figuur 1: Grafiek met het aantal retour gezonden inventarisatieformulieren per organisatie.

Werkstuk Aardrijkskunde Loonse en Drunense duinen

Uitvoering herstelmaatregelen voor kommavlinder en bruine eikenpage in Overijssel [Voer de ondertitel in]

Verslag libellenmonitoring 2017 Leersumse Veld

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Heidebeheer en fauna. Verslag veldwerkplaats Droog Zandlandschap Strabrechtse Heide, 4 juni 2009

Paddenstoelvriendelijk beheer van lanen en parken

Notitie. Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas)

Resultaten. Toelichting abundatiekaart en aantalsschatting Zwarte Specht Veluwe. Henk Sierdsema, Sovon Vogelonderzoek Nederland.

MYCOLOGISCH WAARDEVOLLE FIJNSPARBOSSEN IN DRENTHE Tussenrapportage over 2012

Project rosse sprinkhaan: monitoringverslag 2001

Vegetatie van de heide,

Kleinschalig heidebeheer maatregelen diverse terreinen

Life+ Together for Nature. samen werken aan herstel van heidelandschap

1.2 landschap, natuur en recreatie. Landschap

Waardevol heidelandschap op de Hondsrug Samenvatting van het beheerplan Drouwenerzand Concept

Planten in bossen: beheer en biodiversiteit

Rob van der Burg 6 april Vochtige bossen. Tussen verdrogen en nat gaan. bosgroepen.nl

Vegetatie van loof- en gemengde bossen,

Huidige natuurwaarden PIP percelen Mariapeel

Verkavelingspatroon Regelmatige blokverkaveling (door houtwallen omgeven)

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld

Bijzondere Vondsten Paddenstoelenwerkgroep 2012

Mycologisch waardevolle sparrenbossen in Drenthe

Indeling lezing. Herstel van leefgebieden voor de gladde slang. Ringslang. Gladde slang. Adder

Douglas: niet alles goud dat er blinkt

Staatsbosbeheer vernielt onze bossen, vindt een ouddirecteur. Ze maken mooie bossen lelijk

Biotoop heide. Cursus natuurmanagement, 2019

Gierzwaluw. Boomleeuwerik. Witte kwikstaart. Nachtzwaluw

Natuurkwaliteit en bosgebruik Natura Rienk-Jan Bijlsma

Werkplan bosbeheer AWD : werkblok 1

3.3 Zonering: natuurlijk en functioneel groen

Groene glazenmaker in de provincie Groningen

Maatregelen voor bosherstel

Beknopte toelichting op het voorlopig ontwerp nieuwbouw recreatiewoningen op Landal Miggelenberg - mei 2013

Het Nederlandse bos in cijfers

Op Kroondomein Het Loo

Rob van der Burg 6 april 2017 Vochtige bossen Tussen verdrogen en nat gaan

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE A

Wandelroute Zwarte Berg, vlak bij Drunen

Praktische informatie

Beheerplan Natuurbegraafplaats Heidepol Heidepol

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur

Samenwerking voor de gladde slang in Noord-Brabant, Jeroen van Delft & Arnold van Rijsewijk Vught, 1 december 2017

natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen

PADDENSTOELEN IN LANDGOED VOSSENBERG

Natura 2000 gebied 23 - Fochteloërveen

BILAN. RAPPORT 2006 Nijmegen - (GLD) - Nijmegen, Winckelsteegh DEFINITIEF CONCEPT. Veldonderzoek naar rode eekhoorn

Addendum Natuurtoets Natuurbeschermingswet. Aanpassing fietspad Rozendijk; kruising Bakkenweg Westerslag

BEPLANTINGSPLAN LANDGOED NIEUW HOLTHUIZEN

Betaalbaar Natuurlijk Groenbeheer in Eindhoven. Frank Verhagen Beheerder natuurlijke gebieden

Inrichting en beheer compensatiegebied Gortel

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL

Struinen door De Stille Kern

Praktijkvoorbeelden van bosbeheer in Vlaanderen en Nederland FOTO LEO GOUDZWAARD

Programma. Beheerplan Elperstroomgebied

Houtoogst en nutriënten op zandgronden Resultaten van het onderzoek, opzet van het adviessysteem en toepassing in de praktijk.

Ecologische vegetatiebeheer van bermen, taluds van watergangen en greppels. in Drenthe buiten de natuurgebieden

Wat gaan we doen? Biodiversiteit dankzij Kwaliteitshout. Oerboslandschap op zandgronden. Uitlogen bruine bosgrond

NOTITIE BOMENKAP GASLEIDINGTRACE ODILIAPEEL - MELICK

Landschappelijke inpassing t.b.v. uitbreiding loonwerkbedrijf te Eldersloo

Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord

Workshop bosbeheer. Beheerteamdag 2017

Wandelroute Sprengenberg, op de Sallandse Heuvelrug

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, september 2008

Het Nederlandse bos in cijfers

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Monitoring Wat doen we ermee? Het gebruik van gegevens in de praktijk

De Peelvenen. Hoogveenherstel op het randje. Gert-Jan van Duinen en vele anderen

Bestuurlijke samenvatting. Laatste onderzoeksresultaten De Groote Meer op de Brabantse Wal

BERGVENNEN. ROUTE 2,3 km

Bosbeheer NHD. achtergronden, visie, beheer. Rienk Slings PWN

Kostenefficiënte en verantwoorde oogst van tak- en tophout

Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede

Vegetatie van Nederland

NATUURPUNT MALDEGEM-KNESSELARE nominatie Groene Pluim 2014

Veldverslag zeegrasmitigatielocaties: begin augustus Wouter Suykerbuyk en Laura Govers

Biodiversiteit in Vlaanderen: de cijfers

Transcriptie:

Paddenstoelen in het zuidwestelijke deel van Nationaal Park Het Drents-Friese Wold 2011-2012 Eef Arnolds & 1 Rob Chrispijn maart 2014

Het Doldersummerveld, een kroonjuweel voor heidepaddenstoelen 2

Paddenstoelen in het zuidwestelijke deel van Nationaal Park Het Drents-Friese Wold 2011-2012 Auteurs: Foto s: Eef Arnolds en Rob Chrispijn Eef Arnolds en Rob Chrispijn Datum uitgave: Januari 2014 Uitgever, distributie: Stichting Paddenstoelen Werkgroep Drenthe, Beilen Opdrachtgever: Het Overlegorgaan van Nationaal Park Het Drents- Friese Wold. Met financiële steun van Stichting Het Drentse Landschap, Vereniging Natuurmonumenten en de Maatschappij van Weldadigheid. 3

4

Deze publicatie kan geciteerd worden als: Arnolds, E. & R. Chrispijn. (2014). Paddenstoelen in het zuidwestelijke deel van Nationaal Park Het Drents-Friese Wold 2011-2012. Rapport Paddenstoelen Werkgroep Drenthe, Beilen. 112 pp. 5

Inhoudsopgave Samenvatting 7 1. Inleiding 9 2. Methodiek 11 3. Mycologische kenschets van de deelgebieden 14 4. De waargenomen aandachtsoorten 22 5. De verspreiding van paddenstoelen van verschillende ecologische groepen binnen het studiegebied 61 6. Paddenstoelen en natuur- en bosbeheer in het zuidwesten van het Drents-Friese Wold 76 7. Literatuur 88 Bijlage 1. Waarnemingen van aandachtsoorten van paddenstoelen in het zuidwestelijke deel het Drents-Friese Wold, (2008-)2011-2012 89 6

Samenvatting In opdracht van het Overlegorgaan van het Nationaal Park Het Drents-Friese Wold heeft de Stichting Paddenstoelen Werkgroep Drenthe in de jaren 2011 en 2012 een paddenstoeleninventarisatie uitgevoerd van het zuidwestelijke deel van het Drents-Friese Wold. Dit deel bestaat hoofdzakelijk uit terreinen van de Vereniging Natuurmonumenten (landgoed Berkenheuvel en Wapserveld), Stichting Het Drentse Landschap (Doldersummerveld) en de Maatschappij van Weldadigheid (Boschoord). Het resterende deel van het Nationaal Park, in beheer bij Staatsbosbeheer, was reeds in de jaren 2008-2010 geïnventariseerd. De resultaten daarvan zijn vastgelegd in een rapport met een vergelijkbare inhoud als het huidige rapport (Arnolds & Chrispijn, 2011). De nadruk van het onderzoek ligt op het nauwkeurig vastleggen van vindplaatsen van bedreigde soorten die op de Rode Lijst van paddenstoelen (2008) vermeld worden. Daarnaast werd een aantal indicatorsoorten van waardevolle habitats en enkele andere zeldzame soorten gekarteerd. Deze soortengroepen worden tezamen aangeduid als de aandachtsoorten. De voornaamste doelstellingen van het onderzoek zijn het verkrijgen van beter inzicht in de mycologische betekenis van dit deel van het Drents-Friese Wold en van de ligging van waardevolle gebieden voor paddenstoelen, zodat bij beheersingrepen met deze waarden rekening kan worden gehouden. De toegepaste methodiek wordt besproken in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt een kenschets gegeven van de verschillende deelgebieden en hun belangrijkste habitats. De resultaten van het onderzoek worden voor de geselecteerde aandachtsoorten besproken in hoofdstuk 4. Hieruit blijkt dat het Drents-Friese Wold ook in nationaal perspectief een belangrijk gebied is voor paddenstoelen. In het studiegebied zijn 70 Rode-lijstsoorten aangetroffen met in totaal 717 vindplaatsen. Daarnaast zijn 562 vindplaatsen vastgelegd van 65 indicatorsoorten voor bijzondere ecologische condities en 15 vindplaatsen van 10 (regionaal) zeldzame soorten die niet op de Rode lijst staan. Alle waarnemingen zijn weergegeven in bijlage 1. De resultaten worden meer in detail beschreven voor 55 representatieve Rode-lijstsoorten en indicatorsoorten, in de meeste gevallen met een kaart van de verspreiding binnen het onderzochte deel van het Drents-Friese Wold. De verspreiding van verschillende ecologische groepen wordt besproken en op kaarten aangegeven, achtereenvolgens voor kenmerkende soorten van naaldbomen, loofbossen, lanen en oude bossen, heidevegetaties en graslanden en mest (hoofdstuk 5). De grootste groep Rodelijstsoorten wordt binnen het studiegebied gevormd door paddenstoelen die kenmerkend zijn voor heide- en schraallandvegetaties met 25 soorten (36%) en in totaal 303 vindplaatsen (42%). Dat is een belangrijk verschil met het eerder bestudeerde Staatsbosbeheerdeel van het Drents-Friese Woud. Daar vormden paddenstoelen met een voorkeur voor naaldbomen veruit de grootste groep Rodelijstsoorten met 50 soorten (36%) en 432 vindplaatsen (44%). Deze paddenstoelen komen in het studiegebied op de tweede plaats met 23 soorten (33%) en 225 vindplaatsen (31%). Het is opvallend dat 44% van deze vindplaatsen voor rekening komt van één soort, de Appelrussula (Russula paludosa). Paddenstoelen gebonden aan loofbomen zijn in het zuidwesten van het Drents-Friese Wold slechts vertegenwoordigd met 12 Rode-lijstsoorten, 17% van alle hier waargenomen Rodelijstsoorten. Zij bezetten samen 31 vindplaatsen, 4% van alle vindplaatsen. Van de loofboombegeleiders heeft de helft een voorkeur voor lanen en wegbermen met bomen. Deze zes soorten (9%) hebben elk slechts één vindplaats in het terrein (totaal 0,8%). Daarnaast komen 7 Rodelijstsoorten (10%) voor van bossen die geen duidelijke voorkeur hebben voor loof- of naaldbomen, met in totaal 126 vindplaatsen, 18% van het totaal. De Hanenkam neemt bijna de helft (48%) van deze vindplaatsen voor zijn rekening. Mestpaddenstoelen zijn vertegenwoordigd met 3 Rode-lijstsoorten (4%) en in totaal 32 vindplaatsen (4%). In hoofdstuk 6 worden de relaties tussen paddenstoelen en het beheer in dit deel van het Drents-Friese Wold voor de verschillende vegetatietypen besproken. Ook worden hier de voor paddenstoelen belangrijkste terreindelen beschreven en op kaarten aangegeven. Hiertoe worden gerekend het gehele Doldersummerveld en het meest westelijke deel van het Wapserveld en voorts 10 kleine naaldhoutopstanden (4 Grove den, 3 Fiijnspar of Sitkaspar, 2 lariks), 7 stukjes loofbos of groepen loofbomen (4 Zomereik, 3 Beuk) en 8 delen van bermen van wegen en (fiets)paden. In bestaande loofbossen zijn geen specifieke beheersmaatregelen voor paddenstoelen nodig, behalve in voorkomende gevallen het verwijderen van opslag van Amerikaanse vogelkers en diverse naaldbomen. Het achterlaten van groot dood hout bevordert bijzondere houtpaddenstoelen. De voorgenomen ontwikkeling van loofbossen ten koste van naaldbossen zal in het Drents-Friese Wold als geheel op den duur leiden tot een grote uitbreiding van het areaal loofbossen. Dit biedt voor paddenstoelen ons inziens echter weinig perspectief omdat de ontwikkeling van waardevol, 7

voedselarm loofbos op de meeste plaatsen gefrustreerd wordt door de aanwezigheid van een dikke, stikstofrijke strooisellaag. Bij het aanplanten van nieuwe loofbossen kan het vooraf verwijderen of onderploegen van een voedsel- en humusrijke toplaag bijdragen tot het ontstaan van een gevarieerde paddenstoelenflora. Door het streven naar omvorming van naaldbossen naar loofbossen met inheemse soorten (Concept beheer- en inrichtingsplan van het DFW, 2012) staat de toekomts van naaldbossen op het spel, hetgeen uit mycologisch oogpunt te betreuren is. Een aantal argumenten wordt gegeven waarom terughoudender met bosomvorming zou moeten worden omgegeaan. Het beheer van naaldbossen zou ons inziens gericht moeten zijn op duurzame in stand houding van het specifieke naaldboskarakter. Dat betekent, indien nodig, het periodiek verwijderen van opslag van loofbomen en struiken, met name in bossen met dennen en lariks. Verder kunnen in de groeifase van deze bossen de gangbare dunningen worden uitgevoerd. In sparrenbossen is een gesloten kronendak en voldoende oppervlakte van belang voor het specifieke karakter van dit bostype. In naaldbossen die ouder zijn dan 50 jaar, is menselijk ingrijpen verder onnodig en ongewenst. Het achterlaten van groot dood hout bevordert ook hier bijzondere houtpaddenstoelen. Het maken van open plekken en (kleine) kapvlaktes in bestaande oude sparren- en lariksbossen is ongunstig voor karaktersitieke paddenstoelen van naaldbosssen. In gemengde bossen van loof- en naaldbomen spelen typische naaldboombegeleiders een ondergeschikte rol. Dat is dus geen alternatief voor zuivere naaldbossen. Bermen van lanen en schelpenpaden herbergen lokaal groeiplaatsen van bedreigde paddenstoelen. Het is belangrijk om in waardevolle trajecten de ondergroei jaarlijks te maaien en het maaisel af te voeren. Oude bomen langs schrale lanen zouden moeten worden gespaard, inclusief de ingevoerde Amerikaanse eik waar deze geen bedreiging vormt voor het overige bos. Bij vernieuwing en verbreding van schelpenfietspaden dienen schelpen zo mogelijk te worden gehandhaafd of vervangen door ander los, kalkhoudend materiaal, bij voorkeur niet door beton of asfalt. Verder moeten de bermen bij dergelijke werkzaamheden zo veel mogelijk worden behoed voor bodemstoring en voor aanvoer van voedselrijke grond. Het traditionele heidebeheer door middel van extensieve beweiding en af en toe plaggen en maaien van terreindelen met een verouderde vegetatie voldoet in het Doldersummerveld uitstekend voor heidepaddenstoelen. Het extensievere beheer op het grootste deel van het Wapserveld leidt tot een veel minder waardevolle mycoflora waarin de meeste soorten van heide en schraalland ontbreken. Het is van belang om in heidevelden en zandverstuivingen verspreid enkele bomen van verschillende leeftijd te handhaven omdat sommige bedreigde paddenstoelen van deze condities afhankelijk zijn. In graslanden op voormalige landbouwgronden zou aanvullend hooilandbeheer de verschraling bevorderen en daarmee de condities voor kritische graslandpaddenstoelen bevorderen. Het rapport wordt afgesloten met een literatuurlijst (hoofdstuk 7) en een bijlage met alle paddenstoelenwaarnemingen. 8

1. Inleiding 1.1 Achtergrond van onderzoekopdracht In opdracht van Staatsbosbeheer zijn in de periode 2008-2010 door leden van de Paddenstoelenwerkgroep Drenthe paddenstoeleninventarisaties uitgevoerd in het noordelijke en oostelijke deel van het Nationaal Park Het Drents-Friese Wold, met nadruk op de bossen in de gebieden die eigendom zijn van Staatsbosbeheer. Over dit onderzoek is in 2011 een rapport uitgebracht, waarin ook uitvoerig wordt stilgestaan bij de relaties tussen paddenstoelen en inrichting en beheer van het Nationaal Park (Arnolds & Chrispijn, 2011). De terreinen van andere grondeigenaren, hoofdzakelijk gelegen in het zuidwestelijke deel van het park, zijn in het kader van dat project incidenteel of helemaal niet onderzocht. Het gaat daarbij met name om bezittingen van Vereniging Natuurmonumenten (landgoed Berkenheuvel en Wapserveld), Stichting Het Drentse Landschap (Doldersummerveld) en de Maatschappij van Weldadigheid (Boschoord). Bij deze organisaties bestond de behoefte om ook de paddenstoelen in deze delen van het Drents-Friese Wold met een soortgelijke methodiek te inventariseren. De resultaten daarvan kunnen een rol spelen in de planning van het beheer. Het Overlegorgaan van het Nationaal Park heeft op grond daarvan in 2011 een opdracht verstrekt aan de Paddenstoelen Werkgroep Drenthe om aanvullend veldwerk te verrichten in deze gebieden en daarover in 2013 te rapporteren. Door technische problemen bij het vervaardigen van de kaarten is de rapportage wat later verschenen dan aanvankelijk voorzien. De ligging van het onderzoekgebied is op de kaartjes in dit rapport omgrensd met een rode lijn. Daarbij is abusievelijk ook het gedeelte van landgoed Berkenheuvel dat in beheer is bij Staatsbosbeheer binnen de grens getekend. Het gaat om het gebied ten oosten van de Torenlaan en ten noorden van de Grensweg. De mycoflora van dat deel is in de eerste fase van het paddenstoelenonderzoek reeds onderzocht en de resultaten zijn opgenomen in het eerdere rapport voor Staatsbosbeheer (Arnolds & Chrispijn, 2011). Het merendeel van de veldgegevens is verzameld in 2011 en 2012, grotendeels door Rob Chrispijn. Ondanks droogte in september waren deze jaren redelijk tot goed voor paddenstoelen, zodat een representatief beeld van de mycoflora kon worden verkregen. Alleen in landgoed Berkenheuvel zijn tijdens de eerste fase van de inventarisatie (2008-2010) vrij veel gegevens verzameld. Deze zijn ook in dit rapport opgenomen, evenals sommige andere losse waarnemingen, verzameld door de PWD in de jaren 2006-2012. Oudere gegevens zijn niet in beschouwing genomen ten einde de actuele situatie van de mycoflora weer te geven. Wij danken Hester Heinemeijer (Het Drentse Landschap) voor haar initiërende en coördinerende rol bij dit project en Ronald Popken (Vereniging Natuurmonumenten) voor het vervaardigen van de kaarten. 1.2. Betekenis van paddenstoelen in natuurgebieden Paddenstoelen maken een belangrijk deel uit van natuurbeleving in de herfst. Ze zijn populair bij natuurliefhebbers, wandelaars en fotografen en verdienen om die reden reeds onze aandacht en bescherming. In Nederland komen meer dan 5000 soorten voor, maar veel soorten zijn zeer klein en onopvallend (Arnolds & Van den Berg, 2013). Daarnaast zijn paddenstoelen de vruchtlichamen van schimmels die uitermate belangrijke functies uitoefenen in natuurgebieden, in het bijzonder in bossen. We kunnen ze schematisch verdelen in drie groepen. Saprotrofe paddenstoelen zijn essentieel voor de afbraak van dood organisch materiaal, zoals afgevallen bladeren, hout en mest. Parasitaire paddenstoelen leven op levende gastheren, meestal bomen, en dragen bij tot een gevarieerde leeftijdsopbouw en structuur in het bos. Ectomycorrhizapaddenstoelen leven in symbiose met levende boomwortels en voorzien bomen van nutriënten en water in ruil voor een deel van de suikers. Er bestaan ook andere typen mycorrhiza s, maar die produceren geen of zeer kleine, ondergrondse vruchtlichamen en ze worden hier verder niet behandeld (zie Ozinga et al., 2013). Veel paddenstoelen zijn gespecialiseerd en afhankelijk van een bepaalde boomsoort of een bepaald type substraat. Paddenstoelen zijn ook van groot belang als indicatororganismen. Veel soorten, vooral onder de mycorrhizapaddenstoelen, zijn in meerdere of mindere mate gevoelig voor verzuring en/of vermesting van bosbodems als gevolg van decennia stikstofrijke zure regen (Kuyper & Arnolds, 1996). Hierdoor is een groot aantal soorten achteruit gegaan en op de Rode Lijst van bedreigde paddenstoelen terecht gekomen (Arnolds & Veerkamp. 2008). Ook andere factoren zijn verantwoordelijk voor achteruitgang van paddenstoelen, vooral verschilllende vormen van bos- en natuurbeheer. Al met al geeft de paddenstoelenflora een uitstekend beeld van de toestand van heiden, graslanden en bossen en hun milieuomstandigheden. Deze indicatiewaarde van paddenstoelen is in het bijzonder van belang voor bossen op voedselarme bodems, zoals in het 9

Drents-Friese Wold, omdat die bossen arm zijn aan vaatplanten en mossen, maar rijk aan paddenstoelen. 1.3. Vroegere gegevens over paddenstoelen in het Drents-Friese Wold In Nederland vindt sinds 1980 een doorlopende paddenstoelenkartering plaats onder auspiciën van de Nederlandse Mycologische Vereniging (NMV). Jaarlijks wordt daarbij door vrijwilligers een beperkt aantal willekeurige gebieden bezocht. De waarnemingen zijn opgeslagen in een gedigitaliseerd bestand dat voor derden onder voorwaarden toegankelijk is. Sinds september 2010 heeft de NMV, net als veel andere PGO s, haar karteringsbestand ondergebracht bij de Nederlandse Databank Flora en Fauna (NDFF), die in samenwerking met het voormalige ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is opgericht. Hoewel de NMV nog steeds zelf haar gegevens beheert, zijn de inmiddels twee miljoen paddenstoelenwaarnemingen ondergebracht bij de NDFF. Hierbij zitten ook de gegevens over Drenthe die meer dan 400.000 waarnemingen beslaan. In Drenthe is in de eerste helft van de twintigste eeuw nauwelijks naar paddenstoelen gekeken, evenals in andere ver van de Randstad verwijderde streken. Een oude interessante waarneming in het Drents-Friese Wold betreft een collectie van de Oranje stekelzwam (Hydnellum aurantiacum) bij Diever uit 1954. Het was tevens de laatste vondst in ons land. Deze mycorrhizapartner van Grove den is kenmerkend voor Korstmosdennenbossen op uiterst voedselarme zandgrond en door luchtverontreiniging al lang uit Nederland verdwenen (Arnolds, 2003). Behalve vroege waarnemingen rond Paterswolde en Dwingelderveld uit respectievelijk omstreeks 1910 en 1940 werd er pas in de zestiger jaren op een meer regelmatige basis naar paddenstoelen gekeken. De amateurmycoloog Hans Geesink begon toen met het inventariseren van landgoed Berkenheuvel bij Diever. Rob Chrispijn deed vanuit Vledderveen vanaf het eind van de jaren tachtig veldwerk in het Drents-Friese Wold in de richting van Doldersum en Wateren. Zoals uit het bovenstaande valt op te maken, zijn er van het Drents-Friese Wold weinig mycologische gegevens van vóór 1999. Daardoor kunnen over de lokale voor- of achteruitgang van de paddenstoelenflora geen conclusies worden getrokken. Pas vanaf 1999 is met de oprichting van de stichting Paddenstoelen Werkgroep Drenthe (PWD) de mycologische inventarisatie van deze provincie voortvarend aangepakt. In tien jaar tijd zijn alle kilometerhokken van deze provincie een of meerdere malen bezocht tijdens de wekelijkse excursies van de werkgroep, in combinatie met gericht onderzoek door individuele leden. Daarvoor zijn criteria opgesteld die het mogelijk maken om te beoordelen of een bepaald gebied voldoende onderzocht is. Hierbij is ook het Drents-Friese Wold steekproefsgewijs onderzocht. Er werden bij dit veldwerk echter steeds soortenlijsten per kilometerhok opgesteld en slechts bij uitzondering zijn van bijzondere soorten nauwkeurige vindplaatsen genoteerd. Daardoor zijn deze waarnemingen niet erg geschikt voor het opstellen van beheersplannen of de selectie van waardevolle gebieden. Tijdens het velwerk van 2011 en 2012 zijn de vindplaatsen van bijzondere soorten wel nauwkeurig vastgelegd. De PWD gegevens van de jaren 2006-2012 zijn in dit rapport verwerkt voorzover ze voldoende gedetailleerd zijn. De Oranje stekelzwam (Hydnellum aurantiacum), een soort van uiterst voedselarm naaldbos, is in 1954 in Berkenheuvel aangetroffen. Het was de laatste waarneming in ons land (foto E. Arnolds). 10

2. Methodiek 2.1 Grootte en ligging van het gebied Het Drents-Friese Wold wordt in folders aangeprezen als het grootste aaneengesloten bosgebied in Noordoost-Nederland. Het Nationale Park beslaat bijna 6500 ha in het zuidwesten van Drenthe en het aangrenzende deel van Friesland. Behalve bossen omvat dit gebied grote oppervlakten heide, grasland en moeras. Overeenkomstig de opdracht beperkt dit rapport zich tot het zuidwestelijke deel van het Drents-Friese Wold, een oppervlakte van circa 1500 ha in beheer bij de Vereniging Natuurmonumenten, Stichting Het Drentse Landschap en de Maatschappij van Weldadigheid. Over de paddenstoelen in terreinen van Staatsbosbeheer, in totaal circa 4000 ha, is eerder gerapporteerd (Arnolds & Chrispijn, 2011). In afwijking van die inventarisatie is in het zuidwesten van het Drents- Friese Wold niet alleen aandacht besteed aan bossen, maar ook aan heidevelden en andere natuurgebieden. De toegepaste methodiek is gelijk aan de daar gehanteerde methoden. De beschrijving daarvan is vrijwel ongewijzigd overgenomen uit voornoemd rapport. 2.2 Selectie van de gekarteerde soorten Tijdens de mycologische excursies in het Drents-Friese Wold zijn telkens complete soortenlijsten gemaakt per kilometerhok die aan het databestand van de PWD en NMV zijn toegevoegd. Uiteraard is het in praktijk onmogelijk om bij iedere vondst van alle soorten de coördinaten van de vindplaats nauwkeuriger aan te duiden. Dat is alleen gebeurd voor een aantal geselecteerde soorten, hier verder aangeduid als aandachtsoorten. Deze groep valt uiteen in enkele categorieën: soorten van de Rode lijst van paddenstoelen in Nederland, indicatorsoorten en overige zeldzame soorten. De categorieën worden hieronder nader omschreven. 2.2.1. Rode-lijstsoorten Centraal bij de inventarisaties stond het vastleggen van exacte vindplaatsen van alle Rodelijstsoorten (status RL in bijlage 1) volgens de recente officiële Rode Lijst van paddenstoelen in Nederland (Arnolds & Veerkamp, 2008). Deze soorten zijn landelijk significant in meerdere of mindere mate achteruitgegaan, dan wel niet afgenomen maar landelijk (zeer) zeldzaam. Er worden de volgende categorieën onderscheiden: Verdwenen (status RL-VN in bijlage 1): soorten die maximaal zijn afgenomen en sinds 1987 niet meer in Nederland zijn waargenomen.. Ernstig bedreigd: (status RL-EB in bijlage 1): soorten die zeer sterk zijn afgenomen en nu zeer zeldzaam zijn. Bedreigd (status RL-BE in bijlage 1): soorten die sterk zijn afgenomen en nu zeldzaam tot zeer zeldzaam zijn en soorten die zeer sterk zijn afgenomen en nu zeldzaam zijn. Kwetsbaar (status RL-KW in bijlage 1): soorten die matig zijn afgenomen en nu vrij tot zeer zeldzaam zijn en soorten die sterk tot zeer sterk zijn afgenomen en nu vrij zeldzaam zijn; Gevoelig (status RL-GE in bijlage 1): soorten die stabiel zijn of toegenomen, maar zeer zeldzaam zijn en soorten die sterk tot zeer sterk zijn afgenomen, maar nog algemeen zijn. Alle overige soorten worden als niet bedreigd beschouwd (categorie Thans niet bedreigd); er is te weinig bekend over hun verspreiding om een verantwoorde inschatting te maken van hun status (categorie Onvoldoende gegevens) of ze zijn om diverse andere redenen niet in beschouwing genomen (categorie Niet Beschouwd). 2.2.2. Indicatorsoorten Onder indicatorsoorten (status I in bijlage 1) verstaan we soorten die weliswaar niet op de Rode lijst staan, maar die niet algemeen zijn en door hun ecologische eigenschappen zinvolle aanvullende informatie leveren over de mycologische kwaliteit van een gebied. We onderscheiden de volgende subgroepen: Voormalige Rode-Lijstsoorten (status I-rl in bijlage 1). Deze soorten kwamen wel voor op de Rode Lijst 1996 (Arnolds & Van Ommering, 1996), maar staan niet meer op de lijst van 2008. In het algemeen betreft het soorten van voedselarme standplaatsen die gevoelig zijn voor stikstofdepositie en/of verzuring. Door de verbeterde luchtkwaliteit van het laatste decennium zijn ze niet langer bedreigd, maar ze indiceren wel schrale milieus. Gevoelige mycorrhizasoorten (status I-my in bijlage 1). Deze soorten staan niet op de Rode Lijst 2008 en ook niet op de Rode Lijst 1996. Het betreft soorten die mycorrhiza vormen met bomen op 11

voedselarme standplaatsen en die enigszins gevoelig zijn voor stikstofdepositie en/of verzuring. Ze zijn niet bedreigd, maar ze indiceren wel schrale milieus. Oude-bossoorten (status I-ob in bijlage 1). Deze soorten staan niet op de Rode Lijst, maar ze zijn kenmerkend voor bossen met oude (dode) bomen en/of een oude bosbodem. Ze zijn dus indicatief voor oude bosgroeiplaatsen. Schraallandsoorten (status I-gr in bijlage 1). Deze soorten staan niet op de Rode Lijst 2008 en ook niet op de Rode Lijst 1996. Het betreft soorten die kenmerkend zijn voor graslanden en heidevegetaties op voedselarme standplaatsen en die enigszins gevoelig zijn voor stikstofdepositie en/of verzuring. Ze zijn niet bedreigd, maar ze indiceren wel schrale milieus. 2.2.3. Overige zeldzame soorten Tenslotte zijn vindplaatsen van alle andere zeldzame soorten genoteerd (status Z in bijlage 1). Het betreft soorten die landelijk of regionaal als vrij zeldzaam tot zeer zeldzaam worden beschouwd en die niet tot een van bovengenoemde categorieën kunnen worden gerekend. 2.3. Methodiek van het veldwerk 2.3.1. Intensiteit van onderzoek Gezien de grootte van het gebied en de opzet van het onderzoek was het onmogelijk om iedere hectare van het zuidwesten van het Drents-Friese Wold uitputtend te bekijken. Daarom is het wellicht beter om van een mycologische verkenning te spreken. Vaak werd dezelfde strategie toegepast als bij recente, door ons uitgevoerde provinciale opdrachten in het kader van de Wet Ammoniak en Veehouderij (WAV) (Arnolds & Chrispijn, 2009). Daarbij moest binnen een beperkte tijd de mycologische waarde worden bepaald in een groot aantal kleinere en grotere natuurgebieden. In redelijk tempo wordt te voet of per fiets kriskras een bepaald gebied doorkruist op zoek naar op het oog veelbelovende plekken die dan aan een nadere inspectie worden onderworpen. Deze methodiek is ons inziens voldoende accuraat om een goed beeld te krijgen van de voor paddenstoelen belangrijkste locaties. Periodiek is op een overzichtskaart handmatig bijgehouden welke kilometerhokken bezocht zijn en welke aantallen Rode-lijstsoorten en indicatorsoorten daar zijn waargenomen. Op grond hiervan werden prioriteiten voor volgende excursies bepaald. Hierdoor hebben de inventarisatieinspanningen redelijk gespreid plaatsgevonden over het hele gebied. Gemiddeld is er elk jaar op dertig dagen geïnventariseerd. Daarbij is ook in het voorjaar rond gekeken, zij het extensiever dan in het najaar. De mycoflora in het voorjaar is op de arme zandgronden slecht ontwikkeld en typische voorjaarspaddenstoelen worden in Drenthe voornamelijk gevonden langs schelpenpaden. Daarom is ieder jaar rond begin mei een groot deel van het fietspadennetwerk in het onderzoekgebied afgespeurd, ook de beton- en asfaltpaden omdat die vaak zijn aangelegd op de oorspronkelijke schelpenpaden, zodat het effect van de kalk in de berm nog altijd is terug te vinden. Zoals bekend is de fructificatie bij paddenstoelen sterk afhankelijk van de hoeveelheid regen die er in de zomer en het najaar valt en fluctueert daarmee van jaar tot jaar. In relatief droge jaren komt de mycoflora maar matig tot ontwikkeling. In het zeer droge jaar 2003 bijvoorbeeld waren veel soorten afwezig of zeer schaars. Zulke jaren zijn in de onderzoeksperiode niet voorgekomen: 2011 en 2012 waren beide redelijk tot goed voor paddenstoelen, ondanks een relatief droge periode in september. De resultaten van het onderzoek zijn dan ook niet negatief beïnvloed de weersomstandigheden. 2.3.2. Vindplaatsen van aandachtsoorten De vindplaatsen van alle aandachtsoorten zijn in de jaren 2011 en 2012 ingemeten met een GPS apparaat en de coördinaten zijn tot drie cijfers achter de komma genoteerd. Onder een dicht kronendak is een exacte meting soms wat problematisch en daarom zijn alle coördinaten afgerond tot twee cijfers achter de komma (bijlage 1). We zijn er van uitgegaan dat er pas sprake is van twee vindplaatsen van één soort als de afstand tussen de vruchtlichamen minimaal vijftig meter bedraagt. Bij sommige waarnemingen van vroegere jaren en van andere waarnemers moest volstaan worden met een nauwkeurigheid van 1 ha (één cijfer achter de komma). Per vindplaats werd op elke waarnemingsdatum het aantal vruchtlichamen geteld (bijlage 1). Overigens is dit aantal van beperkte betekenis bij de beoordeling van de duurzaamheid van een vindplaats. Vruchtlichamen vormen slechts het bewijs van de aanwezigheid van een of meer mycelia van een soort. Over de omvang en vitaliteit van mycelia kan op grond van het aantal vruchtlichamen geen zekere uitspraak worden gedaan, mede gezien de sterke periodiciteit en jaarlijkse fluctuaties. De aanwezigheid van veel vruchtlichamen wijst op de aanwezigheid van een omvangrijke populatie, maar 12

bij kleine aantallen valt er weinig over te zeggen. Op de verspreidingskaarten van soorten zijn aantallen niet weergegegeven. 2.3.3. Herkomst van de gegevens Het overgrote deel van de gegevens is verzameld door Rob Chrispijn die vrijwel aan de rand van het Drents-Friese Wold woont en veel veldtijd voor dit project heeft vrijgemaakt. Daarnaast zijn individuele waarnemingen vooral afkomstig van Eef Arnolds (Beilen), Robbert Vlagsma (Heerenveen) en uit het Friese deel van het Drents-Friese Wold van Gosse Haga (Heerenveen). Bovendien zijn er ieder onderzoeksjaar twee excursies gehouden door de PWD. Omdat de belangstelling daarvoor altijd groot was (15-20 deelnemers), kon vrijwel iedere keer de groep in tweeën worden gesplitst, zodat de effectiviteit sterk vergroot werd en er in feite sprake was van zeker een tiental groepsexcursies naar het Drents-Friese Wold in de afgelopen drie jaar. In het waarnemingenbestand in bijlage 1 zijn ook gegevens opgenomen uit het PWD-bestand van 2006 en 2007, voorzover de vindplaatsen met voldoende nauwkeurigheid zijn aangeduid. 2.4. Uitwerking van de gegevens De belangrijkste basisgegevens over paddenstoelen zijn weergegeven in bijlage 1. Een uitgebreider EXCEL bestand is op te vragen bij de auteurs of bij de terreinbeheerders. Daarin zijn ook details opgenomen over de ligging van de vindplaatsen en de vegetatie ter plekke. Tevens is daar aangegeven tot welke ecologische groepen de verschillende soorten zijn gerekend. De naamgeving van paddenstoelen volgt het Overzicht van paddenstoelen in Nederland (Arnolds et al., 1995). De kaarten van soortengroepen en individuele soorten zijn vervaardigd met behulp van de software van Vereniging Natuurmonumenten door Ronald Popken. De Appelrussula (Russula paludosa) is met 98 waarnemingen de meest verbreide aandachtsoort in het Drents-Friese Wold (foto E. Arnolds). 13

3. Mycologische kenschets van de deelgebieden 3.1. Boschoord Maatschappij van Weldadigheid 3.1.1. Dennenbossen In Boschoord liggen veel dennenbossen, maar een aanmerkelijk deel ervan is in meer of mindere mate vergrast en arm aan karakteristieke mycorrhizapaddenstoelen. Een interessant stuk ligt juist ten noordoosten van Boylerstraat. Hier groeit een open, weinig vergrast dennenbos dat blijkbaar in de zomer gebruikt wordt als natuurcamping voor groepen. Niet of weinig vergrast dennenbos is in ons land door stikstofdepositie schaars geworden. In dit gedeelte groeit onder meer de Appelrussula (Russula paludosa) en de Okergele vezeltruffel (Rhizopogon luteolus) die in volgroeide bossen zeldzaam is. Bij deze twee soorten is het gebleven, want ondanks herhaald bezoek viel de oogst aan kritische soorten hier tegen. Mooi ontwikkeld grove dennenbos met een ondergroei van Struik- en Kraaihei ligt tussen het verlengde van de Jonckindt Coninklaan en de Elslose weg in. Hier zijn onder meer de Olijfplaatgordijnzwam (Cortinarius scaurus) en de Korrelige hertentruffel (Elaphomyces granulatus) aangetroffen. 3.1.2. Sparrenbossen In het onderzochte deel van Boschoord komen verscheidene percelen met mosrijk fijnsparrenbos voor. Dit bostype is voor paddenstoelen potentieel erg interessant en staat overal sterk onder druk door bosomvorming en houtoogst in kaprijpe percelen. De mycologisch interessantste sparrenbossen lagen tot voor kort in het noordoosten tegenover de Kolonievaart. Hier groeide een groot aantal sparrenbegeleiders, waar onder de zeldzame Kamfergordijnzwam (Cortinarius camphoratus). Helaas is dit sparrenbos in de winter van 2011/2012 zo sterk uitgedund dat de meeste kenmerkende soorten vermoedelijk zijn verdwenen. Een ander interessant fijnsparrenperceel grenst aan het weiland bij Hoeve Boschoord. Hier is in 2011 de zeer zeldzame Donkerlila gordijnzwam (Cortinarius malachius) gevonden, een karakteristieke soort van oudere, voedselarme sparrenbossen. In deze opstand groeiden in 1999 honderden exemplaren van Eekhoorntjesbrood (Boletus edulis), een zeldzaam verschijnsel in sparrenbossen, dat zich daarna nooit meer herhaald heeft. Oostelijk van het Vrouwenveld ligt een jong fijnsparrenbos waar in 2012 verschillende groepen van de Olijfplaatgordijnzwam (Cortinarius scaurus) zijn aangetroffen, een teken dat dit perceel zich kan ontwikkelen tot een mycologisch waardevol fijnsparrenbos. Het meest bijzondere sparrenbos in Boschoord is een perceel van Sitkaspar op rabatten, met de enige recente vindplaats in ons land van de uitgestorven gewaande Scherpe gele ridderzwam (Tricholoma aestuans). Deze soort werd hier in 2008 ontdekt en is in de jaren erna regelmatig teruggevonden. In 2012 zijn rond deze locatie dunningen uitgevoerd, maar de Maatschappij van Weldadigheid heeft daarbij gelukkig de groeiplaats van deze uiterst zeldzame soort ontzien. 3.1.3. Geplagd heideterrein in Vrouwenveld Het Vrouwenveld bestond in 2010 nog uit sterk vergrast heideterrein met enkele vennen en opslag van den, berk en eik. In 2011 is dit terrein grotendeels geplagd, waarbij solitaire Grove dennen en eiken gespaard bleven. In het najaar van 2012 hebben we dit grotendeels nog kale gebied enkele keren bezocht om te zien hoe paddenstoelen op deze ingreep hadden gereageerd. Op kale, voormalige heidegrond was de kenmerkende, niet algemene pionier Veenvlamhoed (Gymnopilus fulgens) al aanwezig in verspreide groepen van tientallen exemplaren. Opvallend was ook het massale voorkomen op kale grond rond dennen van de mycorrhiza vormende Okergele vezeltruffel (Rhizopogon luteolus). Hier was goed te zien dat wortels van Grove den wel twintig meter het veld in liepen. Een andere dennensymbiont is de Koeienboleet (Suillus bovinus) en deze bleef juist heel dicht in de buurt van zijn gastheer. Bij het plaggen waren rond de dennen 20 cm hoge, vergraste eilandjes achtergebleven van een paar meter doorsnee. Op de rand van deze eilandjes, half op het kale zand, groeiden deze boleet vaak met tientallen exemplaren. Het is onduidelijk of deze mycorrhizapaddenstoelen ook voor het plaggen al (ondergronds) aanwezig waren. In het noordoostelijke, niet geplagde deel van Vrouwenveld loopt een grazig pad naar een grasland. Hier stond bij Grove den de zeer zeldzame Valse kaarslichtgordijnzwam (Cortinarius imbutus). Het is raadzaam om deze groeiplaats bij eventuele verdere ingrepen te sparen. 14

Dennen in geplagd gedeelte van Boschoord met aan de voet massale fructificatie van koeienboleten (Suillus bovinus) 3.1.4. Loofbossen en lanen Het spaarzame loofbos dat in Boschoord voorkomt, heeft over het algemeen een dikke strooisellaag en is weinig interessant voor paddenstoelen. Uitzondering hierop vormt een klein beukenbos ten noorden van de Vrouwenlaan waar de Fraaie gifgordijnzwam (Cortinarius orellanoides) algemeen voorkomt, evenals de in 2012 aangetroffen Olijfkleurige gordijnzwam (C. infractus). De lanen in dit gebied zijn veel interessanter voor paddenstoelen. Dat is bijvoorbeeld het geval met het verlengde van de Jonckindt Coninkaan, in het bijzonder ter hoogte van de Vrouwenlaan. Hier is onder meer de Witte duifridderzwam (Tricholoma columbetta) aangetroffen, een eikenbegeleider die als bedreigd op de Rode Lijst van 2008 staat. Terzijde kan worden opgemerkt dat het voor paddenstoelen belangrijkste deel van de Jonckindt Coninkaan, met bijvoorbeeld enkele stekelzwammen, ten zuiden van de Boylerstraat ligt en daarmee buiten het Nationaal Park valt. Ook de eikenlaan die langs het Vrouwenveld loopt is mycologisch de moeite waard door groeiplaatsen van onder meer de Hanenkam (Cantharellus cibarius) en de Gewolkte russula (Russula brunneoviolacea), evenals veel Eekhoorntjesbrood (Boletus edulis). De Vrouwenlaan is helaas nogal vergrast en heeft vroeger mycologisch waarschijnlijk meer te bieden gehad. De mooiste vondst in deze laan dateert van 1999 en betreft de Amandelrussula (R. laurocerasi), een Rodelijst-soort die nergens anders in het Drents-Friese Wold is aangetroffen maar hier vermoedelijk is verdwenen. Wel komt er nu hier en daar de Hanenkam nog voor, evenals de Watermelkzwam (Lactarius serifluus), een niet zo algemene indicatorsoort van schrale bermen. In de bermen van het asfaltfietspad dat van de Boylerstraat richting Elsloo loopt, groeien plaatselijk afwisselend Grove den, Zomereik, Beuk en Amerikaanse eik. Ze zijn plaatselijk interessant voor paddenstoelen. Bij Grove den verschijnen in het najaar vaak grote aantallen van de Duivelsbroodrussula (Russula drimeia) en Papilrussula (R. coerulea), dennenbegeleiders die uit naaldbossen goeddeels verdreven zijn door stikstofdepositie. Ook de zeldzame Vaaloranjemelkzwam (Lactarius quieticolor), een indicator van kalkhoudende grond, is hier op één plek gevonden. Bij Beuk en Amerikaanse eik groeit langs dit fietspad veel Hanenkam en de Roodschubbige gordijnzwam (Cortinarius bolaris) die beide op de Rode Lijst staan. 15

De bermen van het schelpenfietspad langs Kolonievaart zijn behalve kalkrijk ook voedselrijk, hetgeen zich uit in het massaal voorkomen van Zevenblad en Paardenbloem. Paddenstoelen van schrale bodems hoeven we hier niet te verwachten, maar wel groeien hier bij eik enkele zeldzame, kalk indicerende paddenstoelen, zoals de Bruine pelargonium vezelkop (Inocybe obscurobadia) en de Kleinsporige vezelkop (I. glabripes). Ook is het in het bestudeerde deel van het Drents-Friese Wold de enige berm waar kalk minnende voorjaarssoorten voorkomen als de Bokaalkluifzwam (Helvella acetabulum) en de Voorjaarspronkridder (Calocybe gambosa), beide soorten vrijwel ieder jaar met drie of meer groeiplaatsen. 3.2. Doldersummerveld Stichting Het Drentse Landschap Het Doldersummerveld is het grootste vochtige heiderestant in het Nationaal Park Drents-Friese Wold. Het terrein heeft een bewogen geschiedenis achter de rug. Net op tijd voor ontginning behoed, kwam het in handen van het Drents Landschap. Het was toen een vrijwel volledig vergraste Pijpenstrootjessteppe. Om de oorspronkelijke vochtige natte heidevegetaties te herstellen volgden intensieve beheersmaatregelen, zoals het dempen van watergangen, plaggen op steeds wisselende plekken, het maaien en afvoeren van oude heide en extensieve begrazing met koeien en schapen. Een overzicht van de geplagde en gemaaide delen wordt gegeven in figuur 3.1. Fig. 3.1. Geplagde (blauw) en gemaaide (geel) delen van het Doldersummerveld (kaart Het Drentse Landschap) 16

Dit beheer was voor de vegetatie ontwikkeling zeer succesvol. Tegenwoordig bestaat het Doldersummerveld uit een afwisselend mozaïek van vegetatietypen en vegetatiestructuren. Naast stukken met volgroeide hei en plekken met Pijpenstrootje zijn er fraaie heischrale stukken, evenals delen met jonge dophei en struikhei, weinig begroeide plagplekken en slenken met hoogveenvorming waar onder andere Beenbreek massaal voorkomt. Over de mycoflora van het Doldersummerveld was tot de recente inventarisaties van 2011 en 2012 weinig bekend. Heideterreinen zijn gewoonlijk vrij arm aan soorten en staan daardoor bij mycologen niet erg in de belangstelling. De resultaten van het recente onderzoek tonen aan dat dit wat het Doldersummerveld betreft niet terecht is. Er werden in het terrein maar liefst 22 Rodelijstsoorten waargenomen, waarvan enkele opmerkelijk talrijk waren, zoals de Sterspoorsatijnzwam (Entoloma conferendum, 51 meldingen), Gele moeraszwavelkop (Psilocybe ericaeoides, 40 meldingen), Adonismycena (25 meldingen), Heidezwavelkop (Psilocybe ericaea, 23 meldingen), en Slijmwasplaat (Hygrocybe laeta, 16 meldingen). Veel paddenstoelen zijn beperkt tot een bepaald deel van het Doldersummerveld. Zo groeit de Heideknotszwam (Clavaria argillacea) vooral in het drogere, zuidwestelijke deel en de Slijmwasplaat in de heischrale noordhoek van het terrein. De Heidezwavelkop prefereert de drogere delen en de Gele moeraszwavelkop, zoals zijn naam al aangeeft, vooral de vochtige stukken. Het Doldersummerveld in de jaren negentig met op de achtergrond kapvlakte van gekapt naaldbos (naar dia R. Chrispijn). De Veenvlamhoed (Gymnopilus fulgens) is karakteristiek voor plaatsen die recent geplagd zijn, waar de bodem nog grotendeels onbegroeid is. In de berm van het fietspad groeien enkele soorten die gesteld zijn op meer basenhoudende bodems, zoals het Gewoon sneeuwzwammetje (Hygrocybe virginea). Dankzij de extensieve begrazing van het Doldersummerveld is het terrein ook rijk aan mestpaddenstoelen, waaronder zeven aandachtsoorten. Zeldzame plaatjeszwammen die op één plek in het Doldersummerveld zijn waargenomen, zijn onder meer de Veenmossatijnzwam (Entoloma elodes) en de Grijze vorkplaat (Cantharellula umbonata). Opmerkelijk is ook het optreden van drie zeer zeldzame bekerzwammetjes op enkele plaatsen op open grond van (voormalige) plagplekken: de Kleinsporige oranje bekerzwam (Aleuria cestrica), Olijke oranje bekerzwam (Aleuria bicucullata) en het Zandborstelbekertje (Cheilymenia fibrillosa). Resumerend kunnen we stellen dat binnen het bestudeerde gebied in het zuidwesten van het Drents-Friese Woud het Doldersummerveld in mycologisch opzicht het meest waardevolle onderdeel is. Het behoort zondermeer tot de mycologisch belangrijkste heideterreinen van Drenthe. Voor sommige soorten zijn de populaties van bovenregionaal belang. Van de goed onderzochte Drentse heideterreinen bezit alleen het Eexterveld een vergelijkbaar waardevolle mycoflora. De oppervlakte 17

van dat terrein en de variatie in vegetatie zijn echter veel kleiner dan in het Doldersummerveld. Het aangrenzende Wapserveld (zie hieronder) en de heidegedeelten van het Nationaal Park het Dwingelderveld zijn aanmerkelijk armer aan karakteristieke heidepaddenstoelen en aan bijzondere soorten. 3.3. Wapserveld Vereniging Natuurmonumenten Het Wapserveld wordt door de Huenderweg gescheiden van het Doldersummerveld en is iets kleiner van oppervlakte. De potenties voor vegetatie en mycoflora zijn hier vergelijkbaar met het Doldersummerveld, maar de actuele situatie verschilt sterk, mede door een andere beheersgeschiedenis. Een jaar of dertig geleden werd op het Wapserveld juist intensief heidebeheer toegepast met plaggen en extensieve begrazing door runderen een een kudde schapen. De vegetatie was er grotendeels kort met een afwisseling van heide en heischraal grasland. Maaien is er nooit toegepast. Natuurmonumenten streeft sinds een aantal jaren in dit deel van het Drents-Friese Wold naar de ontwikkeling van een nagenoeg natuurlijk landschap met zo min mogelijk beheersingrepen. Daarom wordt er nu sporadisch geplagd. De beweiding door koeien is er nog wel intensief, maar het aandeel voormalig cultuurgrasland binnen het raster is veel groter, zodat de heide per saldo minder begraasd wordt dan op het Doldersummerveld. Daardoor overheersen nu in het Wapserveld uitgestrekte velden met Pijpenstrootje. Daartussen liggen recent geplagde plekken met jonge hei en stukjes met een meer heischraal karakter, maar veel minder dan in het Doldersummerveld. Als gevolg hiervan is de karakteristieke mycoflora van heidevegetaties in het Wapserveld veel minder goed ontwikkeld. Het aantal Rode-lijstsoorten bedraagt 11, de helft van het Doldersummerveld. Het aantal vindplaatsen van de meeste van deze soorten is ook aanmerkelijk lager (tussen haken de aantallen voor het Doldersummerveld): Sterspoorsatijnzwam 12 meldingen (51), Gele moeraszwavelkop 7 meldingen (40), Adonismycena 4 meldingen (25), Heidezwavelkop 5 meldingen (23), en Slijmwasplaat 0 meldingen (16). Een Rode-lijstsoort die op het Doldersummerveld ontbreekt en op het Wapserveld op vier plekken is aangetroffen, is de Sneeuwvloksatijnzwam (Entoloma sericellum). Dit is op de eerste plaats een soort van droge, schrale, zandige graslanden, maar hier groeit hij in jonge heidevegetaties. We kunnen concluderen dat het traditionele heidebeheer in het Doldersummerveld, in het bijzonder het periodieke maaien van oude heide, niet alleen tot een afwisselender en waardevollere vegetatie leidt, maar ook veel gunstiger is voor een karakteristieke en waardevolle mycoflora dan het beheer op het Wapserveld. Een uitzondering vormt het meest westelijk deel van het Wapserveld dat in de laatste 15 jaar deels geplagd is en daarmee voor paddenstoelen aanmerkelijk waardevoller is geworden dan de rest van het Wapserveld. 3.4. Landgoed Berkenheuvel (inclusief Wapserzand) Vereniging Natuurmonumenten Van Landgoed Berkenheuvel wordt hier alleen het deel behandeld dat in bezit is van Natuurmonumenten. Het ligt ten westen van de Torenlaan en wordt in het noorden begrensd door de Grensweg. Op de kaartjes valt abusievelijk ook het deel ten noorden van de Grensweg, het Dieverveld, binnen de omgrenzing van het studiegebied. Dit bosgebied, in beheer bij Staatsbosbeheer, is in de periode 2007-2010 geïnventariseerd en de resultaten zijn in een eerder rapport besproken (Arnolds & Chrispijn, 2011). Het grootste deel van Berkenheuvel bestaat uit met dennen ingeplant voormalig stuifzand dat zich op grote schaal heeft ontwikkeld tot fraai Kraaiheide-Dennenbos. Plaatselijk komt er open dennenbos met Dophei en mosrijk, open eikenbos dat vooral op enkele stuifduinen schraal is en doet denken aan het vrijwel verdwenen korstmosrijke Berken-Eikenbos (Betulo-Quercetum cladonietosum). 3.4.1. Dennenbossen Bossen met Grove den, en vooral die met een ondergroei van Kraaiheide, maken het belangrijkste deel uit van het bos in Berkenheuvel. Schralere typen dennenbos met een ondergroei van korstmossen en mossen op een zandige bodem met een dunne strooisellaag komen slechts fragmentarisch voor langs sommige zandwegen. Dit type bos, het Korstmos-Dennenbos, was een halve eeuw geleden ongetwijfeld in Berkenheuvel nog wijd verbreid, ook gezien oude meldingen van een uitermate karakteristieke soort als de inmiddels landelijk uitgestorven Oranje stekelzwam (Hydnellum aurantiacum). Het Korstmos-Dennenbos was uitermate rijk aan mycorrhizapaddenstoelen, waarvan sommige relicten in voormalige stuifzandgebieden nog getuigen, in het Drents-Friese Wold vooral in het Aekingerzand en omgeving. Kenmerkende soorten zijn in Berkenheuvel nauwelijks aangetroffen. 18

Kraaiheide-Dennenbos is over het algemeen vrij arm aan paddenstoelen en de meeste daarvan zijn niet zeldzaam en niet aan dit bostype gebonden. Een karakteristieke soort voor plekken met wat mos is de Appelrussula (Russula paludosa), landelijk gezien een vrij schaarse soort die nog op de Rode Lijst staat. Hij is in Berkenheuvel opvallend goed vertegenwoordigd. Ecologisch verwant maar veel zeldzamer is de Grauwstelige russula (Russula decolorans) die werd aangetroffen juist ten westen van de Simonslaan in een licht heuvelachtig, open dennenbos met Struikhei en wat Kraaihei. Het is de tweede vondst in het Drents-Friese Wold en tevens in Drenthe. Mycologisch rijker zijn vochtiger, open dennenbossen met een ondergroei gedomineerd door Dophei en plaatselijk de vestiging van veenmossen. Deze delen zijn ook bekend om het voorkomen van de in het binnenland zeer zeldzame Drienervige zegge. Hier groeiden onder meer de landelijk zeldzame Olijfplaatgordijnzwam (Cortinarius scaurus), Papilrussula (Russula coerulea) en Duivelsbroodrussula (R. drimeia), de laatste soms in groepen van vijftig of meer exemplaren. De meest bijzondere soort was hier de Valse kaarslichtgordijnzwam (Cortinarius imbutus), een soort die pas recent uit ons land bekend is en op een paar plekken is gevonden. Een andere bijzondere vondst in de dennenbossen van Berkenheuvel was die van de bedreigde Korianderzwam (Gloeophyllum odoratum), een houtzwam die gewoonlijk op dood sparrenhout wordt gevonden, maar ten noorden van Park Midzomer op een dood stammetje van Grove den groeide. Hier vlak in de buurt werd op een bospad de Bospadbundelzwam (Pholiota mixta) aangetroffen, een landelijk zeldzame soort die groeit op fragmenten van naaldhout gemengd met aarde. De zeldzame Bospadbundelzwam (Pholiota mixta) werd één maal gevonden op een bospad bij bungalowpark Midzomer in Berkenheuvel (Foto E. Arnolds). 3.4.2. Overige naaldbossen Opstanden van Fijnspar waren in dit deel van Berkenheuvel altijd al schaars en zijn door kap nu vrijwel verdwenen. Er zijn dan ook weinig specifieke sparrenbegeleiders te vinden, zoals op vier plaatsen de algemene Sparrenstinktaailing (Micromphale foetidum). Bijzondere aan spar gebonden paddenstoelen ontbreken in dit deelgebied. Wel zijn er nog enkele percelen met lariks aanwezig. Deze zijn weinig vergrast en bestaan uit een mozaïek van pijpenstrootjespollen en mosrijke stukken. In zulke opstanden is op zeven plekken de Holsteelboleet (Boletinus cavipes) aangetroffen, een Rode-lijstsoort die gevoelig is voor stikstofdepositie en binnen Nederland voornamelijk in Drenthe te vinden is. Dankzij de aanwezigheid van deze soort heeft Natuurmonumenten een paar jaar terug besloten om een perceel lariks, dat op de nominatie stond om gekapt te worden, alsnog te behouden. Dat is prijzenswaardig, temeer daar 19

lariksbos in Berkenheuvel schaars is, zodat het behoud ervan bijdraagt aan een grotere biodiversiteit op landschapsschaal. 3.4.3. Loofbossen Voor paddenstoelen zijn met name eikenbosjes van belang die plaatselijk een dunne strooisellaag hebben en plekken waar de ondergroei voornamelijk uit mossen bestaat. We treffen dergelijke bosjes vooral aan in het westen van het gebied, op de overgang met het Wapserzand. Ze bestaan uit tamelijk jonge eiken afgewisseld met oudere, meer uitgegroeide exemplaren. Een karakteristieke soort voor dit bostype, die tot voor kort nog op de Rode Lijst stond, is de Kruidige melkzwam (Lactarius camphoratus). Van de 48 vindplaatsen in het studiegebied, liggen er ruim 30 in de hier gelegen eikenbossen. De Gewolkte russula (Russula brunneoviolacea) is ook een voormalige Rode-lijstsoort met een optimum in schrale eikenstrubben. Hij is in dit deel van Berkenheuvel opvallend goed vertegenwoordigd met een kleine tien vindplaatsen. De soort groeit hier voornamelijk langs paden. Mosrijk eikenbos heeft zich het beste gehandhaafd op enkele voormalige stuifduinen. Tot in de jaren zestig van de vorige eeuw was dit bostype uitermate rijk aan mycorrhizapaddenstoelen, met tal van bijzondere stekelzwammen, gordijnzwammen en ridderzwammen (Jansen, 1984). In 2011 en 2012 zijn ze veelvuldig bezocht in de hoop iets terug te zien uit die periode. Die hoop is maar voor een klein deel uitgekomen. Karakteristieke soorten die werden teruggevonden zijn onder andere Hanenkam, Roodschubbige gordijnzwam, Echte tolzwam (Coltricia perennis) en Zwarte truffelknotszwam (Cordyceps ophioglossoides), hier een parasiet op de Stekelige hertetruffel (Elaphomyces muricatus). Echt zeldzame soorten, zoals stekelzwammen en ridderzwammen, ontbraken. Mogelijk kan een verdere reductie van stikstofdepositie in de toekomst tot verder herstel leiden. Mosrijke eikenstrubben in het Wapserzand, een zeldzaam geworden en waardevol habitat voor veel paddenstoelen (foto R. Chrispijn). 20