12 STILSTAAN EN PARKEREN 12.1 Algemene regels 77 Waar moet het voertuig worden opgesteld? De rijbaan is bedoeld voor het rijdende verkeer. Daarom moet je zoveel mogelijk buiten de rijbaan stilstaan of parkeren. Stel het voertuig op: rechts van de rijrichting, behalve op een rijbaan met eenrichtingsverkeer, of op toegelaten plaatsen binnen een woonerf, waar het zowel links als rechts mag worden opgesteld, binnen de bebouwde kom op de gelijkgrondse berm, buiten de bebouwde kom op eender welke berm, gedeeltelijk op de rijbaan en de berm als de berm niet breed genoeg is, op de rijbaan als er geen bruikbare berm is. Als het voertuig volledig of gedeeltelijk op een berm wordt opgesteld, moet langs de buitenkant van de openbare weg een begaanbare strook van ten minste 1,5 meter voor voetgangers beschikbaar blijven. Hoe moet het voertuig worden opgesteld? Als het voertuig volledig of gedeeltelijk op de rijbaan moet worden opgesteld, gebeurt dat: zover mogelijk van de aslijn van de rijbaan; evenwijdig met de rand van de rijbaan; in één enkele file. Als speciale parkeerplaatsen haaks of schuin op de rijbaan werden aangelegd, dan parkeer je binnen die aanduidingen. Elke bestuurder van een stilstaand of geparkeerd voertuig moet dat voertuig verplaatsen, zodra hij daartoe door een bevoegd persoon wordt aangemaand. Als de bestuurder weigert of afwezig is, mag de bevoegde persoon ambtshalve voor de verplaatsing van het voertuig zorgen. De verplaatsing gebeurt op risico en op kosten van de bestuurder en de burgerlijk verantwoordelijke personen, behalve als de bestuurder afwezig is en het voertuig reglementair is geparkeerd.
12.2 Stilstaan- en parkeerverbod 78 12.2.1 Algemene principe Stilstaan en parkeren zijn verboden op elke plaats waar het voertuig een gevaar voor de andere weggebruikers kan betekenen; andere weggebruikers onnodig kan hinderen. Dat is vooral het geval: op trottoirs, op verhoogde bermen binnen bebouwde kommen, tenzij op aangeduide parkeerplaatsen, op oversteekplaatsen voor voetgangers, op fietspaden, op oversteekplaatsen voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen, op overwegen, op verkeersgeleiders en verdrijvingsvlakken, op dambordmarkeringen, op verhoogde inrichtingen, op autosnelwegen en autowegen, behalve op door verkeersbord E9a aangegeven plaatsen. 12.2.2 Stilstaan- en parkeerverbod op de rijbaan E9a Je mag op de rijbaan niet stilstaan of parkeren: op minder dan 5 meter vóór een oversteekplaats voor voetgangers; op minder dan 5 meter vóór een oversteekplaats voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen; in onderbruggingen en in tunnels; onder bruggen, behalve op plaatsen aangeduid door een verkeersbord van het type E9; nabij de top van een helling en in een bocht, als de zichtbaarheid onvoldoende is. E9a 12.2.3 Stilstaan- en parkeerverbod op de rijbaan en op de berm Stilstaan en parkeren zijn verboden op de rijbaan én op de berm: in de nabijheid van kruispunten, op minder dan 5 meter van de verlenging van de naastgelegen rand van de dwarsrijbaan, behoudens plaatselijke reglementering; op minder dan 5 meter van de plaats waar fietsers en bromfietsers verplicht zijn het fietspad te verlaten om op de rijbaan te rijden of de rijbaan te verlaten om op het fietspad te rijden; op minder dan 20 meter voor verkeerslichten op kruispunten, behoudens plaatselijke reglementering, bv. speciaal daarvoor aangelegde parkeerplaatsen; op minder dan 20 meter voor verkeerslichten buiten kruispunten of voor verkeersborden (dit verbod geldt niet voor voertuigen waarvan de hoogte, lading inbegrepen, niet meer dan 1,65 meter bedraagt, als de onderkant van het verkeerslicht of het verkeersbord zich ten minste 2 meter boven de rijbaan bevindt); waar het verkeersbord E3 het verbiedt.
12.3 Parkeerverbod 12.3.1 Algemene regels 79 Parkeren is verboden: op minder dan 1 meter vóór en achter een ander stilstaand of geparkeerd voertuig; op minder dan 15 meter aan weerszijden van een bord dat een autobus-, trolleybus- of tramhalte aangeeft; op plaatsen waar het voertuig het instappen in of het wegrijden van een ander voertuig kan verhinderen; vóór de inrit van eigendommen, tenzij de kentekenplaat leesbaar bij de inrit is aangebracht; op plaatsen waar voetgangers, fietsers en bromfietsers op de rijbaan moeten komen om een hindernis te nemen; op plaatsen waar de doorgang van een spoorvoertuig wordt belemmerd; op parkeerplaatsen waar een rolstoel afgebeeld is, tenzij je beschikt over een speciale kaart; op plaatsen waar de toegang tot buiten de rijbaan aangelegde parkeerplaatsen wordt verhinderd; binnen woonerven, behalve waar wegmarkeringen of verkeersborden dit toelaten; waar het verkeersbord E1 het verbiedt. 12.3.2 Parkeerverbod op de rijbaan Parkeren is verboden op de rijbaan die in rijstroken is verdeeld, behalve op plaatsen met verkeersbord E9a of E9b; langs een gele onderbroken streep; als de vrije doorgang minder dan 3 meter breed wordt; E9a E9b tegenover een stilstaand of geparkeerd voertuig, als twee andere voertuigen daardoor elkaar moeilijk kunnen kruisen; op de middelste rijbaan van een openbare weg met drie rijbanen. 12.3.3 Parkeerverbod buiten de bebouwde kom Buiten de bebouwde kom mag je niet parkeren: op de rijbaan van een openbare weg met verkeersbord B9 (voorrangsweg); aan de linkerzijde van een rijbaan van een openbare weg met twee rijbanen; op de middenberm van een openbare weg met twee rijbanen. B9
12.4 Parkeerbeperkingen 80 12.4.1 Langdurig parkeren Het is verboden te parkeren op de openbare weg: langer dan 24 uur na elkaar voor motorvoertuigen die niet meer kunnen rijden en aanhangwagens; langer dan 3 uur na elkaar voor reclamevoertuigen. 12.4.2 Beurtelings parkeren Het halfmaandelijks beurtelings parkeren wordt door deze verkeersborden opgelegd. Ze gelden alleen op de rijbaan. E5: van de 1ste tot de 15de dag van de maand mag je niet parkeren op de rijbaan aan de kant waar het bord is aangebracht. E5 E7: van de 16de dag tot het einde van de maand mag je niet parkeren op de rijbaan aan de kant waar het bord is aangebracht. E7 Verplaatsen van het voertuig naar de andere kant moet gebeuren op de laatste dag van elke periode tussen 19.30 uur en 20 uur. Beurtelings parkeren in heel de bebouwde kom Deze regeling is van toepassing op alle rijbanen van de bebouwde kom, maar geldt niet op plaatsen buiten de rijbaan of met een andere regeling. Parkeren is toegelaten op de rijbaan van de 1ste tot de 15de dag van de maand aan de kant van de gebouwen met oneven huisnummers; van de 16de dag tot het einde van de maand aan de kant met even huisnummers. Als aan kant A van de rijbaan geen huizen staan, of de huizen daar geen nummers hebben, en de gebouwen aan kant B even nummers hebben, dan wordt kant A gelijkgesteld met de kant van de oneven nummers, en omgekeerd. Verplaatsen van het voertuig naar de andere kant moet gebeuren op de laatste dag van elke periode tussen 19.30 uur en 20 uur. 12.4.3 Beperkte parkeertijd Een zone met beperkte parkeertijd wordt ook wel blauwe zone genoemd. In deze zones en op plaatsen met bord E5, E7 of E9a tot g aangevuld met een onderbord met een afgebeelde parkeerschijf moet de bestuurder die op een werkdag, tussen 9 uur en 18 uur, een auto parkeert, op de binnenzijde van de voorruit een parkeerschijf plaatsen. Zaterdagen gelden als werkdagen. De parkeerkaart of de speciale kaart voor gehandicapten mag de parkeerschijf vervangen en dan geldt de beperkte parkeertijd niet. Voertuigen die geparkeerd staan voor de inrit van eigendommen, waarop hun kentekenplaat vermeld is, moeten de parkeerschijf niet plaatsen.
Hoe moet de parkeerschijf gebruikt worden? De bestuurder moet de aanduiding van het uur of van het halfuur volgend op zijn aankomst doen verschijnen. Het voertuig moet de parkeerplaats verlaten hebben uiterlijk bij het verstrijken van de vergunde parkeerduur. De maximale parkeerduur is twee uur, tenzij anders aangegeven. Het is verboden onjuiste gegevens op de schijf aan te brengen. De gegevens op de schijf mogen niet worden gewijzigd, voordat het voertuig de parkeerplaats heeft verlaten. Als in de blauwe zone een van de verkeersborden E9a tot E9i (parkeren toegelaten) is aangebracht, moet de parkeerschijf niet worden gebruikt, tenzij die borden een onderbord hebben waarop een parkeerschijf is afgebeeld. 81 Parkeermeters of parkeerautomaten Op plaatsen met parkeermeters of parkeerautomaten is de parkeertijd beperkt. Het voertuig moet uiterlijk bij het verstrijken van de aangegeven tijd de parkeerplaats hebben verlaten, tenzij een parkeerkaart tegen de voorruit van het voertuig werd aangebracht. Bij parkeerautomaten gebeurt het parkeren volgens de aanduidingen op het toestel. Bij een parkeerautomaat die tickets aflevert moet de bestuurder het ticket op de binnenzijde van de voorruit aanbrengen. Hij moet de parkeerschijf niet gebruiken. Als de parkeermeter of -automaat buiten gebruik is, moet de parkeerschijf worden gebruikt. Sms-parkeren Bij sms-parkeren moet de bestuurder de nummerplaat van het voertuig sms en naar een op de automaat vermeld nummer om de parkeertijd te laten beginnen. De bestuurder kan de parkeertijd zelf beëindigen door q te sms en naar hetzelfde nummer. Doet hij dat niet, dan wordt de parkeertijd automatisch beëindigd als de toegestane tijd verstreken is. Personen met een handicap Een onderbord of opschrift met het symbool van een rolstoel geeft aan dat parkeren is voorbehouden voor voertuigen die door personen met een handicap worden gebruikt, als de speciale kaart is aangebracht tegen de binnenkant van de voorruit. De persoon met een handicap mag bestuurder of passagier zijn. Andere voertuigen mogen hier niet parkeren. De beperkte parkeerduur geldt niet voor voertuigen die de speciale kaart hebben geplaatst. Gemeentelijke parkeerkaart Elke gemeente kan een parkeerkaart uitreiken voor: bewoners, autodelen (het systeem waarbij auto s op standplaatsen staan en tegen betaling gebruikt kunnen worden), bepaalde doelgroepen zoals dokters of thuisverplegers. Deze kaart, achter de voorruit geplaatst, geeft de bestuurders de mogelijkheid om te parkeren: op plaatsen die specifiek voor hen voorbehouden zijn; binnen de blauwe zone zonder de parkeerschijf te plaatsen en zonder beperking in tijd; bij parkeermeters of betaalautomaten, waarop dit gemeld wordt, zonder te betalen.
12.5 Achterlaten van voertuigen 82 12.5.1 Voorzichtigheid bij in- en uitstappen Het is verboden het portier van een voertuig te openen of open te laten, of in of uit te stappen, zonder dat de bestuurder of de passagier heeft gekeken of dit andere weggebruikers niet in gevaar brengt of hindert. 12.5.2 Voorzorgsmaatregelen bij het achterlaten van het voertuig De bestuurder die zijn voertuig achterlaat, moet de nodige voorzorgen nemen om ongevallen of misbruik te voorkomen, zoals de handrem optrekken, de wielen blokkeren... Hij moet er ook voor zorgen dat niemand verkeerd gebruik kan maken van zijn voertuig, de contactsleutels meenemen en de deuren sluiten. Als het voertuig met een antidiefstalinrichting is uitgerust, moet die worden gebruikt. Het is ook veiliger om de boordpapieren niet bij het voertuig te laten, maar mee te nemen. Vergeet niet de gevarendriehoek te plaatsen bij een defect voertuig of een ongeval als het voertuig niet als een geparkeerd voertuig kan opgesteld worden en bij een verloren lading die niet onmiddellijk kan opgeruimd worden.