De rechter deelt mee dat zij, zoals aangekondigd, vandaag de beslissingen bekend zal maken die ten aanzien van de verzoeken zijn genomen.



Vergelijkbare documenten
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba BESLISSING

Beslissingen rechtbank op verzoeken raadslieden in strafzaken Hofstadgroep donderdag, 8 december 2005

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV0705

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

BESCHIKKING INZAKE VERZOEK EX ARTIKEL 475 Jo 460 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING

ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9917

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

ECLI:NL:GHARN:2007:208

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

Hoge Raad 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496

ECLI:NL:RBDHA:2017:5840

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV0704

ECLI:NL:GHSHE:2005:AV1120

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:RBBRE:2008:BC2556

Ministerie van Justitie

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

ECLI:NL:TADRARL:2016:162 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van:

Hof van Cassatie van België

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:

ECLI:NL:GHAMS:2014:61 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer K13/0320

Parketnummers : 13/ , 13/ , 13/ Vragen aan Officieren van Justitie mbt afdoeningsbeslissingen getuige Sonja Holleeder

DE COMMISSIE GEDRAGSCODE BOUWEND NEDERLAND

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken.

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

3. Voor een overzicht van de relevante bepalingen wordt verwezen naar de bijlage bij dit besluit.

DE COMMISSIE GEDRAGSCODE BOUWEND NEDERLAND

Hof van Cassatie van België

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening d.d. 13 juli 2015 (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. F.E. Uijleman, secretaris)

Vragen betreffende het verstek in strafzaken:

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

16.137Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:HR:2017:479. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/01158

ECLI:NL:RBMNE:2014:1329

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter enl mr. R.G. de Kruif, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. R.G. de Kruif, secretaris)

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993

Inhoud. Lijst van enige afkortingen. Lijst van verkort aangehaalde werken. Lijst van websites. Deel I Inleidende beschouwingen

Het Nederlandse strafprocesrecht. Prof. mr. G.J.M. Corstens hoogleraar in het straf- en strafprocesrecht aan de Katholieke Universiteit Nijmegen

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBNHO:2015:1805

RAAD VAN DISCIPLINE. De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 10 januari 2011 binnengekomen klacht van:

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

Eerste Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

SECOND OPINION REGLEMENT. Herbeoordeling op basis van de stukken in de eerste aanleg. april 2013

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN S T R A F V O N N I S

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ontnemingsbeslissing

ECLI:NL:GHSGR:2003:AL9057

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:GHSHE:2016:620 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Wr

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, terwijl mr. R.A.

ECLI:NL:RBSGR:2010:BM5070

Voorwoord. Materieel strafrecht. Inleiding. 2 Bronnen van strafrecht 3 Voorwaarden voor strafbaarheid. De menselijke gedraging

Bij verweerschrift van 4 mei 2016 heeft verweerster, mede onder verwijzing naar correspondentie met klager, gereageerd op de klacht.

1 De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/1226 Wtra AK van 9 december 2016 van

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen:

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 25 april 2018

Hof van Cassatie van België

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 6 februari 2012.

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

Hof van Cassatie van België

6. Bij brief van 22 oktober 2001 heeft Vebega de gronden van haar bezwaarschrift op het punt van de ontvankelijkheid aangevuld.

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:GHSHE:2012:BY3370

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

ECLI:NL:RBAMS:2017:2714

ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Samenvatting. Consument, tegen. ARAG SE, gevestigd te Leusden, hierna te noemen Aangeslotene. 1. Procesverloop

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

ECLI:NL:RVS:2006:AY3839

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

Regeling melding misstand woningcorporaties (klokkenluidersregeling)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. A.C. de Bie, secretaris)

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 5 maart 2012.

Uitspraak van de Huurcommissie

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

Regeling melding misstand woningcorporaties

Transcriptie:

beslissingen van het Gerecht op de onderzoekswensen Ter terechtzitting van 5 juni 2015 heeft de verdediging een aantal onderzoekswensen ingediend. Het betreft verzoeken om in totaal 46 getuigen te horen. Het openbaar ministerie heeft ten aanzien van 39 verzochte getuigen bezwaar gemaakt, op een aantal onderdelen voorgesteld om een aanvullend proces-verbaal op te laten maken en geen bezwaar gemaakt met betrekking tot zeven verzochte getuigen. De rechter deelt mee dat zij, zoals aangekondigd, vandaag de beslissingen bekend zal maken die ten aanzien van de verzoeken zijn genomen. De rechter deelt voorts het volgende mee. Het Gerecht heeft na de regiezitting van 5 juni 2015 op 10 juni 2015 een e-mailbericht van de raadsman mr. Sulvaran ontvangen, waarin is aangeven dat hij de onderzoekwensen op een vervolgzitting nader wenst te motiveren en aanvullen. In een bij de e-mail gevoegde brief is het verzoek toegelicht. De verdediging heeft verzocht de regiebeslissingen aan te houden en het onderzoek ter terechtzitting tijdelijk te heropenen in de zin van artikel 367 Sv, zodat de verdediging de onderzoekswensen nader kan motiveren en aanvullen. De verdediging heeft in de brief verzocht om acht niet eerder gevraagde getuigen te horen en het verzoek om de heer S. en de anonieme aangever als getuigen te horen nader toegelicht. Het openbaar ministerie heeft zich bij e-mail van 11 juni 2015 tegen de verzoeken verzet, omdat het horen van de getuigen naar zijn mening nodeloos is en het verzoek tot aanhouding van de zaak daarom moet worden afgewezen. De rechter deelt mee dat zij geen termen aanwezig heeft geacht om het geschorste onderzoek ter terechtzitting voor bepaalde spoedmaatregelen te heropenen ex artikel 367 Sv en het onderzoek eerder dan vandaag te hervatten. Het staat de verdediging vanzelfsprekend vrij om bepaalde verzoeken te herhalen dan wel, ingevolge artikel 364 juncto 318 lid 3 Sv, het Gerecht te verzoeken alsnog de dagvaarding van nieuw bij te brengen, noch niet verhoorde getuigen te bevelen. Daartoe zal de verdediging straks in de gelegenheid worden gesteld. De rechter deelt vervolgens de beslissingen ten aanzien van de reeds ingediende getuigenverzoeken mee. De beoordelingsmaatstaf Ten aanzien van de maatstaf voor de beoordeling van de verzoeken tot het horen van getuigen stelt het Gerecht het volgende voorop. Ingevolge artikel 289 juncto 318 Sv wordt, kort gezegd, de dagvaarding van opgegeven getuigen bevolen, tenzij de dagvaarding als nodeloos moet worden aangemerkt en het achterwege blijven van de dagvaarding redelijkerwijze niet in strijd komt met het recht van de verdachte om de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden op dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge. Uit de Memorie van Toelichting op artikel 318 Sv (oorspronkelijk artikel 323) blijkt dat de nodeloosheid van de ondervraging in het licht van het criterium van artikel 6 EVRM moet worden beoordeeld. Dit blijkt ook uit het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2005, waarin de Hoge Raad verwijst naar de conclusie van de Advocaat-Generaal (ECLI:NL:PHR:2005:AT5773), onder meer inhoudende voor zover van belang: 3.6 Uit de wetsgeschiedenis leid ik af dat in een geval als het onderhavige de door het Hof te hanteren maatstaf de nodeloosheid van de ondervraging is, dat wil zeggen of het horen

al dan niet zonder noodzaak is, en dat deze in het licht van het equality of arms-beginsel zoals neergelegd in art. 6 EVRM moet worden beoordeeld. Art. 318 SvNA sluit dus nauw aan bij art. 6, derde lid, aanhef en onder d, EVRM. Uit de jurisprudentie over art. 6 EVRM en het equality of arms-beginsel kan worden afgeleid dat de hoofdregel is dat wanneer getuigenverklaringen ten nadele van verdachte worden gebruikt voor het bewijs, verdachte in staat moet zijn gesteld de getuige tijdens het onderzoek ter terechtzitting te ondervragen. Niet naleving van deze regel behoeft evenwel niet tot schending van art. 6 EVRM te leiden. In hoeverre sprake is van een schending van art. 6 EVRM wordt namelijk mede bepaald door andere factoren, zoals de vraag of verdachte de getuige in een eerder stadium heeft kunnen ondervragen; ander, de getuigenverklaring ondersteunend bewijsmateriaal aanwezig is; verdachte de mogelijkheid heeft gehad om op andere wijze de betrouwbaarheid van de getuige of de juistheid van zijn verklaring aan te vechten (vgl. de door het openbaar ministerie overgelegde uitspraken van het Hof d.d. 6 januari 2015, H 84/14 en H 85/14). Voorts geldt dat een verzoek tot het horen van een getuige door de verdediging naar behoren dient te worden gemotiveerd. Van de verdediging mag worden verlangd dat zij ten aanzien van iedere van de door haar opgegeven getuigen motiveert waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van artikel 392 en 394 Sv te nemen beslissing (vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, overzichtsarrest getuigenverzoeken). Uitgaande van het voorgaande oordeelt het Gerecht als volgt (onder aanhouding van de door de verdediging gehanteerde nummering van de getuigen). Het oordeel van het Gerecht Getuige met betrekking tot de screeningsprocedure van de kandidaat-ministers De verdediging verzoekt D. B. (1) als getuige(-deskundige) te horen, omdat hij kan getuigen waarom het door de Veiligheidsdienst verrichte onderzoek naar de heer S. als kandidaat minister-president onrechtmatig is geweest. Naar het oordeel van het Gerecht is het horen van de getuige in redelijkheid niet van belang voor enige in de onderhavige strafzaak te nemen beslissing. De verzochte getuige zou moeten verklaren over feiten of omstandigheden die niet relevant zijn voor de in het kader van deze strafzaak te beantwoorden vragen. Het Gerecht acht het horen van de getuige derhalve nodeloos. Het verzoek wordt afgewezen. De verdachte wordt daardoor redelijkerwijs niet in zijn verdedigingsbelang geschaad. Getuigen met betrekking tot het veiligheidsonderzoek De verdediging wenst de navolgende getuigen te horen in verband met, kort gezegd, het antecedentenonderzoek, mede omvattende het veiligheidsonderzoek, dat naar de heer S. als kandidaat-minister is verricht. Volgens de verdediging is dit onderzoek onbevoegd en dus onrechtmatig verricht. Het Gerecht acht het nodeloos om de navolgende getuigen in de onderhavige strafzaak te horen. Het horen van getuigen over het veiligheidsonderzoek is in redelijkheid niet van belang voor enige in de strafzaak van de verdachte uit hoofde van artikel 392 en 394 Sv te nemen beslissing. Gesteld noch gebleken is dat de getuigen uit eigen waarneming zouden kunnen verklaren over de feiten die de verdachte ten laste zijn gelegd. Voor zover de verdediging met het horen van de getuigen beoogt om hen verantwoording te doen afleggen over door hen genomen beslissingen in het antecedentenonderzoek, mede omvattende het veiligheidsonderzoek, naar de heer S. als kandidaat-minister, is voor een dergelijke

verantwoording in het onderzoek ter terechtzitting in beginsel geen plaats (vgl. HR 18 mei 1999, NJ 2000/108). Het verzoek om de navolgende getuigen te horen wordt derhalve afgewezen. De verdachte wordt daardoor redelijkerwijs niet in zijn verdedigingsbelang geschaad. A.P. van der P.-V. (2), F.M. de los S. G. (3), D.A. P. (5), E.A. G. (8), Y. D. (9), M.B.P. R. (10), C. C. (11), S. van R. (12), M.M.M.S. B. (22), M.N.S. S. (23) en N. N. (25). Getuigen met betrekking tot (het lekken van) de MOT-meldingen Door de verdediging wordt verzocht de navolgende getuigen te horen over, kort gezegd, (het lekken van) de MOT-meldingen. Het Gerecht acht het horen van de navolgende getuigen nodeloos. Redelijkerwijs valt aan te nemen dat door deze getuigen niet te horen de verdachte niet in de verdediging wordt geschaad. De punten waarover de getuigen zouden kunnen verklaren, zijn in redelijkheid niet van belang voor enige in de onderhavige strafzaak te nemen beslissing. In dit verband is mede van belang dat de MOT-meldingen door het openbaar ministerie worden gezien als startinformatie voor het onderzoeksteam, terwijl niet is aangevoerd dat het horen van de getuigen van belang is om de betrouwbaarheid van de meldingen te toetsen. Het Gerecht wijst het verzoek om de navolgende getuigen te horen derhalve af. D.A. P. (5), G.S. J. (6), K.V. D. (7), H. de J. (13), R.J. S. (16), N.E. S. (17) en E.M. R.-S. (33). Getuigen in verband met het vertrouwensbeginsel De verdediging verzoekt de navolgende getuigen te horen in verband met, kort samengevat, de uitlatingen c.q. toezeggingen die eind 2010/begin 2011 aan de heer S. zijn gedaan om hem niet te vervolgen op grond van de op dat moment bestaande MOT-meldingen. Het Gerecht wijst het verzoek om de navolgende getuigen te horen af, omdat het belang bij het horen van deze getuigen onvoldoende is gemotiveerd of onderbouwd. Zowel de verdediging als het openbaar ministerie hanteren het uitgangspunt, kort en zakelijk weergegeven, dat het openbaar ministerie eind 2010 op basis van de beschikbare MOT-meldingen geen termen zag om een strafrechtelijk onderzoek tegen de heer S. in te stellen. Het openbaar ministerie heeft dit bij brief van 29 december 2010 aan de gouverneur bericht, welke brief de heer S. heeft ontvangen. Gesteld noch toegelicht is wat de getuigen nog meer zouden kunnen verklaren, welke vragen nog aan de verzochte getuigen dienen te worden gesteld of in welk opzicht de getuigen nog relevant zouden kunnen verklaren omtrent het tenlastegelegde of te voeren verweren. F.M. de los S. G. (3), J.P.H. D. (4), D.A. P. (5) en G.S. J. (6). Getuigen met betrekking tot in de auto van verdachte S. aangetroffen afluisterapparatuur De verdediging wenst de getuigen D.A. P. (5), N. N. (25), D. B. (26), H.R. G. (27), S.A. M. (21) en M.G. M. (30) te horen omtrent de op 6 november 2013 in de auto van de heer S. aangetroffen afluisterapparatuur, van welk feit de verdediging bij e-mail van 11 november 2013 bij het openbaar ministerie aangifte heeft gedaan. Het verzoek om genoemde getuigen te horen wordt afgewezen, omdat het Gerecht het horen van de getuigen nodeloos acht. Uit de toelichting op het verzoek blijkt niet dat de getuigen relevant zouden kunnen verklaren met betrekking tot de aan de verdachte tenlastegelegde feiten of te voeren verweren. De verdachte wordt door de afwijzing van het verzoek redelijkerwijs niet in zijn verdedigingsbelang geschaad.

Getuigen met betrekking tot de aangiftes De verdediging wenst H. V. (14) als getuige te horen omtrent zijn beweegredenen voor het doen van de aangifte en zijn eventuele banden met Fundashon Akshon Sivil. Het Gerecht acht het horen van de getuige nodeloos. De aangifte wordt door het openbaar ministerie gezien als startinformatie voor het onderzoeksteam. Gesteld noch gebleken is dat de getuige (uit eigen wetenschap) zou kunnen verklaren omtrent hetgeen de verdachte is tenlastegelegd en evenmin in welk opzicht de getuige relevant zou kunnen verklaren omtrent het tenlastegelegde of te voeren verweren. Het verzoek wordt derhalve afgewezen. De verdachte wordt daardoor redelijkerwijs niet in zijn verdedigingsbelang geschaad. Het verzoek om de schrijver van de anonieme brief (15) als getuige te horen wordt afgewezen, nu van deze getuige geen personalia of adresgegevens bekend zijn waardoor het onaannemelijk is dat deze getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Het verzoek moet daarom als nodeloos worden aangemerkt. De verdediging wenst G.S. J. (6) als getuige te horen over de anonieme brief en R.J. S. (16) omdat zijn brieven de basis vormen van de twee aangiftes. De verzoeken worden afgewezen, omdat het belang bij het horen van de getuigen niet is gemotiveerd of onderbouwd. Niet is toegelicht welke vragen aan de getuigen gesteld dienen te worden en in welk opzicht de getuigen relevant zouden kunnen verklaren omtrent het tenlastegelegde of te voeren verweren. Getuige met betrekking tot uitlatingen in de pers De verdediging wenst N.E. S. (17) ook als getuige te horen, omdat hij in een artikel in de Volkskrant van 5 juni 2015 heeft gezegd dat geld van de verdachte S. zou zijn doorgesluisd naar de rekening van verdachte Van der D. en dat hij zich afvraagt waarom het geld niet gewoon naar de rekening van MFK is overgemaakt als het een gift zou zijn en de getuige daarmee onware uitlatingen doet en de verdachten op voorhand belast. Het Gerecht wijst dit verzoek toe, omdat het verdedigingsbelang daarbij wordt onderkend en het verzoek - in het licht van artikel 6 EVRM bezien - derhalve niet nodeloos wordt geacht. Getuige met betrekking tot de e-mail d.d. medio 2012 uit Italië Het verzoek om A. van der S. (18) als getuige te horen wordt toegewezen, omdat het verdedigingsbelang daarbij wordt onderkend en het verzoek daarom niet nodeloos wordt geacht. De getuige dient overeenkomstig het verzoek van de verdediging te worden gehoord over hetgeen is gerelateerd in zijn proces-verbaal (bijlage 148) en over het in het ongerede raken van de e-mail van medio 2012. Verbalisanten als getuigen Het verzoek om de verbalisanten L.M. D. (20), S.A. M. (21), M.G. M. (30), A.T. C. (31), M.H.A. van A. (37) en J.C.G. B. (38) als getuigen te horen over hun bevindingen wordt afgewezen, omdat het Gerecht het horen nodeloos acht. De verbalisanten hebben processen-verbaal van hun bevindingen opgesteld. Niet is gemotiveerd welke vragen aan de verbalisanten gesteld dienen te worden en in welk opzicht de verbalisanten - naast hetgeen reeds is gerelateerd - relevant zouden kunnen verklaren omtrent het tenlastegelegde of te voeren verweren in de strafzaak tegen de verdachte, terwijl evenmin is aangevoerd dat het horen noodzakelijk is om de betrouwbaarheid van de processen-verbaal te toetsen. Het Gerecht wijst het verzoek om de verbalisanten H.J. B. (28) en H.R. P. (29) te horen af, omdat het horen nodeloos wordt geacht. De verbalisanten hebben hun bevindingen in processen-verbaal gerelateerd en daarbij verwezen naar verschillende bijlagen. Niet is gemotiveerd in welk opzicht de verbalisanten daarnaast relevant zouden kunnen verklaren

omtrent het tenlastegelegde of te voeren verweren. Voor zover sprake is van conclusies in de processen-verbaal, geldt dat het trekken van conclusies is voorbehouden aan de strafrechter. Ook in zoverre is van een belang om deze verbalisanten als getuigen te horen dus niet gebleken. Het Gerecht wijst het verzoek om de verbalisanten H.R. P. (29), S. S. (40) en W. D. (41) als getuigen te horen af, omdat het horen (vooralsnog) nodeloos wordt geacht. Het Gerecht onderkent wel het belang van de verdediging om duidelijkheid te verkrijgen omtrent de vraag of er wel of niet geheimhoudersgesprekken zijn opgenomen. Hoewel pagina 12 van het algemeen dossier vermeldt dat er geen geheimhoudersgesprekken zijn opgenomen, is op pagina 13 vermeld dat is gehandeld overeenkomstig de instructie en de inhoud van de stukken niet is gebruikt. Er zal een aanvullend proces-verbaal moeten worden opgemaakt, waarin dit wordt verduidelijkt. Daarmee wordt (vooralsnog) voldoende tegemoet gekomen aan het recht en belang van de verdediging om duidelijkheid te krijgen op de gestelde vraag. Het verzoek om de expert digitaal rechercheren binnen RST en verbalisant van proces-verbaal nummer 183163 (bijlage 80), M.J. van A. (39), als getuige te horen wordt afgewezen. Niet is gemotiveerd of onderbouwd welk belang de verdediging heeft bij het verkrijgen van nadere gegevens van deze verbalisant. Met het openbaar ministerie is het Gerecht van oordeel dat de antwoorden op de door de verdediging gestelde vragen in een aanvullend proces-verbaal kunnen worden neergelegd en daarmee (vooralsnog) voldoende wordt tegemoetgekomen aan een kennelijk verdedigingsbelang van de verdachte. In het aanvullend proces-verbaal dient, voor zover mogelijk, antwoord te worden gegeven op de volgende door de verdediging gestelde vragen: - wanneer zijn de digitale gegevens onderzocht? - wanneer waren het opsporingsteam en het openbaar ministerie bekend met de bevindingen van de verbalisant? - hoeveel tijd heeft het digitaal onderzoek in beslag genomen? - welk proces-verbaal ziet op het veiligstellen van de gegevensdragers? Getuige met betrekking tot het rapport Doe het zelf De verdediging verzoekt P. R. (24) als getuige te horen, omdat zij wil weten op basis van welke concrete bevindingen men tot de in het rapport Doe het zelf getrokken conclusie is gekomen, inhoudende dat de voordracht van de heer R. B. niet paste in het functieprofiel voor het uitoefenen van deze functie waar de hoogste eisen aan dienen te worden gesteld en daardoor de indruk wekte dat deze voordracht was ingegeven door andere motieven. Het verzoek wordt afgewezen, omdat het horen van de getuige als nodeloos wordt aangemerkt. Ten aanzien van deze getuige valt redelijkerwijs aan te nemen dat door hem niet te horen de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad. Deze getuige kan niet bijdragen tot enige ten aanzien van de tenlastegelegde feiten te nemen beslissing. Observatie van verdachte Van der D. De verdediging verzoekt de verbalisant M.G. M. (30) als getuige te horen over de observatie(s) van verdachte Van der D.. Het Gerecht acht het horen (vooralsnog) nodeloos, reeds omdat niet duidelijk is of er is geobserveerd en zo ja, of de verbalisant daarbij als observant of verbalisant betrokken is. Omdat zich in het dossier een aanvraag en bevel planmatige observatie met betrekking tot verdachte Van der D. bevinden, acht het Gerecht het van belang dat in een proces-verbaal wordt gerelateerd of er wel of niet sprake is geweest van een of meer observatie(s) van de verdachte Van der D. en zo ja, hoe lang en hoe intensief er is geobserveerd. Hiermee wordt (vooralsnog) voldoende tegemoetgekomen aan het verdedigingsbelang.

Internationale MOT-meldingen De verdediging wenst M.C. E. (32) als getuige te horen over een internationale MOT-bevraging. Het horen van de getuige wordt (vooralsnog) nodeloos geacht, omdat een aanvullend procesverbaal op dit punt (vooralsnog) volstaat. Volgens informatie van het openbaar ministerie zijn er inderdaad vragen over internationale MOT-meldingen gesteld, maar zijn de resultaten daarvan niet gebruikt in het procesdossier, omdat het of niet relevant was of deze informatie al uit andere hoofde voorhanden was. Dit dient in een aanvullend proces-verbaal te worden gerelateerd. Hiermee wordt (vooralsnog) voldoende aan het verdedigingsbelang tegemoet gekomen. Getuigen met betrekking tot de gesuggereerde politieke zeggenschap van C. binnen MFK De verdediging verzoekt de getuigen C.F. C. (34), A. T. (35) en S. van H. (36) te horen in verband met bijlage 4 en 5 in het dossier en de suggestie dat de heer C. politieke zeggenschap heeft binnen de politieke partij MFK. Door het horen van de getuigen wenst de verdediging na te gaan hoe de besluitvorming binnen de partij loopt en of de getuigen iets hebben gemerkt van zeggenschap of rechtstreekse bemoeienis van C. binnen MFK. Gelet op hetgeen de verdachte S. is tenlastegelegd onderkent het Gerecht het verdedigingsbelang van deze verdachte om de getuigen op dit punt te horen. Het verzoek wordt daarom, als niet zijnde nodeloos, toegewezen. Overige getuigen Ten aanzien van de overige, navolgende getuigen is telkens gemotiveerd waarom het horen van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van artikel 392 en 394 Sv te nemen beslissing. Het verzoek om de navolgende getuigen te horen wordt toegewezen, omdat het horen niet nodeloos wordt geacht. De getuigen dienen te worden gehoord omtrent hetgeen in de schriftelijke toelichting van de verdediging op de getuigenverzoeken d.d. 5 juni 2015 is vermeld. A. La M. (19), R.A. D. (42), M.M. G. (43), L. L. (44), F. C. (45) en A. V. (46).

Nader verzoek van de verdediging Het Gerecht stelt voorop dat de verzoeken om nieuwe getuigen te horen, overeenkomstig hetgeen eerder is overwogen, dienen te worden beoordeeld naar de maatstaf van de nodeloosheid in het licht van artikel 6 EVRM bezien (vgl. artikel 364 juncto 318 Sv). De verdediging verzoekt R. S. (a), R. Bijkerk (b), S. in t Veld (c), F. P.-F. (d), M. N. (e), Y. C. (f), T. P. (g) en H. P. (h) als getuigen te horen over de inhoud van de overgelegde e- mailcorrespondentie, de totstandkoming van de anonieme aangifte en de contacten met het openbaar ministerie daaromtrent. De verdediging vermoedt dat het openbaar ministerie achter de anonieme aangifte zit. Het Gerecht wijst de verzoeken af. De e-mailcorrespondentie, onder meer inhoudende de zinsnedes dat er wel degelijk zeer goede lui bij het OM zitten en de schrijver van de e-mail er persoonlijk in elk geval één kent die heel graag zou willen en dat jullie (de mensen van FAS; opm. rechter) de PG beter [hadden] moeten aanpakken, die de verdediging aan de verzoeken ten grondslag heeft gelegd, geeft onvoldoende aanknopingspunten om de juistheid van de stellingen van de verdediging aannemelijk te achten, namelijk dat de schrijver van de e-mail iemand bij het OM kent die de heer S. onderuit wil halen en dat het OM de hand heeft gehad in de totstandkoming van de anonieme brief. Omdat overigens van een belang om de getuigen te horen niet is gebleken, wordt het horen nodeloos geacht. De verdachte wordt door de afwijzing van de verzoeken redelijkerwijs niet in zijn verdedigingsbelang geschaad. Het verzoek om de officier van justitie te gelasten nader onderzoek te doen naar de identiteit van de anonieme briefschrijver wordt afgewezen. Anders dan de verdediging is het Gerecht van oordeel dat de overgelegde e-mailcorrespondentie geen aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat deze getuige binnen een aanvaardbare termijn zal worden geïdentificeerd en kan worden gehoord. Het verzoek moet daarom - nog steeds - als nodeloos worden aangemerkt. Overigens, los van hetgeen eerder is overwogen, acht het Gerecht het horen van de anonieme briefschrijver als getuige nodeloos. De anonieme brief wordt door het openbaar ministerie gebruikt als startinformatie voor het onderzoeksteam. Uit de toelichting van de verdediging kan niet worden afgeleid dat het horen van de getuige in redelijkheid van belang is voor enige in deze strafzaak zaak uit hoofde van artikel 392 en 394 Sv te nemen beslissing.

schorsing van het onderzoek ter zitting/datum voortzetting De rechter schorst vervolgens, gelet op het voorgaande en gehoord de verdachte en zijn raadsman en het openbaar ministerie, het onderzoek ter terechtzitting - in het belang daarvan - voor bepaalde tijd tot: - woensdag 9 september 2015 om 09.00u. De rechter zegt voormelde datum en tijd aan de verdachte aan en deelt deze mede aan de raadslieden en de officieren van justitie. De rechter deelt mee dat, zoals eerder reeds is aangekondigd, voor de inhoudelijke behandeling twee dagen zijn uitgetrokken, namelijk woensdag 9 september 2015 en vrijdag 11 september 2015. De voorlopige planning is als volgt: - woensdag 9 september 2015: feitenbehandeling, requisitoir, pleidooi; - vrijdag 11 september 2015: repliek, dupliek, laatste woord. De rechter stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris in dit Gerecht belast met de behandeling van strafzaken, teneinde: I. als getuigen te horen: i. N.E. S. (17): over zijn mededelingen in de Volkskrant d.d. 5 juni 2015 over de strafzaak jegens de verdachte(n); ii. A. van der S. (18): over hetgeen is gerelateerd in zijn proces-verbaal (bijlage 148) en over het in het ongerede raken van de e-mail van medio 2012; iii. C.F. C. (34); iv. A. T. (35); en v. S. van H. (36): over bijlage 4 en 5 in het dossier en de suggestie dat de heer C. politieke zeggenschap heeft binnen de politieke partij MFK, over de besluitvorming binnen de partij en of de getuigen iets hebben gemerkt van zeggenschap of rechtstreekse bemoeienis van C. binnen MFK; vi. A. La M. (19): vii. R.A. D. (42): viii. M.M. G. (43):

ix. L. L. (44): x. F. C. (45): xi. A. V. (46): en II. in ontvangst te nemen: a) een aanvullend proces-verbaal met betrekking tot de geheimhoudersgesprekken, zoals hiervoor overwogen; b) een aanvullend proces-verbaal van de expert digitaal rechercheren binnen RST en verbalisant van proces-verbaal nummer 183163 (bijlage 80), M.J. van A. (39), waarin, voor zover mogelijk, antwoord wordt gegeven op de volgende door de verdediging gestelde vragen: - wanneer hij de digitale gegevens heeft onderzocht; - wanneer het opsporingsteam en het openbaar ministerie bekend waren met zijn bevindingen; - hoeveel tijd het digitaal onderzoek in beslag heeft genomen; - welk proces-verbaal ziet op het veiligstellen van de gegevensdragers; c) een proces-verbaal met betrekking tot de eventuele observatie(s) van de verdachte Van der D., zoals hiervoor bedoeld; d) een proces-verbaal met betrekking tot de internationale MOT-meldingen, zoals hiervoor overwogen; en III. half open verwijzing: voorts al datgene te doen wat de rechter-commissaris overigens - in overleg met de officieren van justitie en de raadslieden - wenselijk of noodzakelijk acht.