De fossiele schelpen van de Nederlandse kust II. Determinatiesleutel Trochidae, Solariellidae en Calliostomatidae



Vergelijkbare documenten
De fossiele schelpen van de Nederlandse kust II. Determinatiesleutel voor Patellogastropoda en Vetigastropoda-I (april 2011).

No. 4, , door. L.P. Pouderoyen INLEIDING. vindt men weer alleen in Zeeland. Daarvoor wordt het door schelpenzuigers.

Gewone Europese zeeoor Haliotis tuberculata (foto boven) Italiaanse sleutelgathoren Diodora italica (foto linksonder)

DE CLANCULUS SOORTEN VAN DE MIDDELLANDSE ZEE.

FOSSffi[E '. SCHELPEN

WERKGROEP GEOLOGIE, DETERMINATIEBIJEENKOMST 25 NOV 2005: KLEINE TWEEKLEPPIGEN VAN DE ZEEUWSE STRANDEN EN ZEEGATEN.

overzicht en vermelding van twee nieuwe soorten

N o o rd ze e -w e e k d ie re n : G a s tro p o d a h a lio tid a e Haiiotis Linnaeus, 1758

bij beide groepen rij tandjes in de ééne klep, passend tandjes van het taxodonte slot moet verwarren. Deze families zijn sluitspier sterk gereduceerd

-35- Deze met meer of minder. door al of niet gereduceerde. ondersoorten worden onderscheiden; Courtagnon voor ogen, afgeheeld door.

laag; omgangen bol, aanliggend", buitenlip boven midden van voorlaatste

6. Verh. Kon. Belg. Inst. Natuurw. (2) 84] als uitgangspunt. Superfamilie Carditacea. sprake zal kunnen zijn. Aangezien.

HET HERKENNEN VAN GROTE MEEUWEN (DEEL 4)

De fossiele schelpen van de Nederlandse stranden en zeegaten, tweede serie, 2 1)

De fossiele schelpen van de Nederlandse stranden en zeegaten tweede serie, 6 1

De NO-Atlantische en Mediterrane GLYCYMERIDIDAEsoorten

Geelgerande waterkevers in Vlaanderen

BIJLAGE: Proeven met graveren en eroderen van de cortex van vuursteen.

VOLUTA WERKGROEP GEOLOGIE KONINKLIJK ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN

Plaats een vinger en een duim in de gaten en trek de binnenste doos uit de buitenste doos.

( ) Borysthenia naticina (Menke, 1845)

platte botten Langwerpige en smalle botten met aan één kant een gewricht, of botten met brede, platte kanten en een gewrichtskom.

Installatiehandleiding Easy Roof Evolution. Formaat L-1 (1676 x 1001 portrait)

fossielen en evolutie

HET HERKENNEN VAN GROTE MEEUWEN (DEEL 3)

Uitwerkingen Hoofdstuk 2 Licht

Langpootmuggen en aanverwante families van Nederland, België en Luxemburg

LINIAIRE KEURING EN BEOORDELING VAN OUESSANT SCHAPEN

HET HERKENNEN VAN GROTE MEEUWEN (DEEL 5)

Gestreepte Plymouth Rock

BASTERIA, 48: , 1984

32 AFZETTINGEN WTKG 36 (2), 2015

Werk niet te snel, een fout is snel gemaakt. Lees de tekst heel goed. Als je iets niet begrijpt vraag je eerst je leerkracht om hulp.

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 3 mei Beste natuurliefhebber/-ster,

van de Griekse eilanden

Figuratief. Een figuratieve afbeelding vertoont duidelijke overeenkomsten met de werkelijkheid. Het is afgebeeld zoals het is.

vogel en kikker in origami

Hand-out Portrettekenen verhoudingen

7.3. Sleutel tot de families


Hoe oud zijn de Nederlandse strandfossielen? Frank Wesselingh, Tom Meijer, Anton Janse & Peter Moerdijk

Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord

Uitwerkingen. Hoofdstuk 2 Licht. Verkennen

HOE IK EEN BALG MAAK

BOVENKAKEN. Opening tussen snijtand en kiezen Geen opening tussen snijtand en kiezen. vleermuis. roofdier Meer dan 4 tanden achter hoektand

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 16 mei Beste natuurliefhebber/-ster,

Serama. Raskenmerken haan:

WERKDOCUMENT KLEINE GRASPARKIET

De kennis van onze inlandse weekdier-fauna is de laatste tien jaren met sprongen vooruit

DETERMINATIE SLEUTEL VOOR DE NEDERLANDSE HEIDELIBELLEN

Montage Instructies DucoGrille Acoustic /04/16

Langpootmuggen en aanverwante families van Nederland, België en Luxemburg

Vakwerken Concept raport Project :

Wat is de som van de getallen binnen een cirkel? Geef alle mogelijke sommen!

De fossiele schelpen van de Nederlandse strand en en zeegaten, tweede serie, 7 1

Weeks Animal Analysis. Verband tussen Vorm & Functie sinds 1950

Determinatietabel voor de bijen van het genus Megachile in Nederland

Langpootmuggen en aanverwante families van Nederland, België en Luxemburg

RASSPECIAL: DE BASSET FAUVE DE BRETAGNE

o

ID-tabel voor de Europese Satermieren, Coptoformica-soorten

De Wespendief. (Veldherkenning)

De bouwonderdelen bij dit nummer

Familie PECTINIDAE (vervolg) Tabel tot bepaling van de geslachten en ondergeslachten (vervolg)

VOELTEKENS VOOR BLINDEN

De weerwijzer, een compacte weervoorspeller

Determinatieperikelen bij rietganzen

Opgave 3 Staafmagneten, hoefijzermagneten, naaldmagneten en schijfmagneten.

Maar het leidde ook tot een uitkomst die essentieel is in mijn werkstuk van een Stabiel Heelal.

Verwijsnummer rapporterende autoriteit: OPS 795 Reference number reporting authority: OPS 795

O-ringen zijn uitermate geschikt als afdichting van niet-bewegende machineonderdelen.

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 25 oktober Beste natuurliefhebber/-ster

klas 3 beeldende vormgeving buitentekenen

Zelf een kinderbed maken - HORNBACH

Checklist toestellen 2016 Commissie Agility, Raad van Beheer 1

ACHTERVLEUGEL VAN DE RACECARROSSERIE

Make-upadvies bundel. Make-up voor alle richtingen

Antwoorden Vorm en Ruimte herhaling. Verhoudingen

VERENIGING "HET REEWILD"

EXPERTISES CONSTRUCTIEVE PLAATSBESCHRIJVING

Checklist toestellen Commissie Agility, Raad van Beheer 1

Rasstandaard Mediterrane Minatuur ezel

Klankkast. Figuur 2. Figuur 3

FHN Reglementen. Behendigheid Toestellen

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 10 juli Beste natuurliefhebber/-ster,

DETERMINEREN VAN VLEERMUIZEN IN WINTERSLAAP

Snoei altijd op stompen van circa 3-5 cm. Bij Jonagold moet dit langer zijn; hier mag het gerust 10 cm zijn.

1. Het getal = 1800 is even. De andere antwoorden zijn oneven: 2009, = 11, = 191, = 209.

Docentenhandleiding Oogfunctiemodel

DE MENS VAN ZEELAND J. M. Moraal

DE KAATSHANDSCHOEN: LASTENBOEK (jaar 2019) bestemd voor de handschoenfabrikanten 1. Handschoen die vervaardigd mag worden : Enkel de handschoen van

De fossiele schelpen van de Nederlandse stranden en zeegaten, tweede serie, 1 1)

De aanzetsteentjes van de toren van de Dorpskerk van IJsselmuiden door Gerard Bastiaan

DE CASSlOlOAE VAN DE MIDDELLANDSE ZEe

De Log-Cabin liniaal-met-de-groef, deel 1

BIJLAGE LIJST MET AFBEELDINGEN. Afbeelding 27. Afbeelding 16 Afbeelding 17 Afbeelding 18 Afbeelding 19 Afbeelding 20

Standaard van de Greyhound (Engels ras)

Knooptechnieken Binana

Langpootmuggen en aanverwante families van Nederland, België en Luxemburg

Transcriptie:

De fossiele schelpen van de Nederlandse kust II. Determinatiesleutel Trochidae, Solariellidae en Calliostomatidae Ronald Pouwer & Frank P. Wesselingh Familie Trochidae Rafinesque, 1815 Gibbula cineraria (Linné, 1758) H 12 mm. Zeer variabele, middelgrote, vrij stevige conische tot tolvormige schelp met vrijwel vlakke windingen; redelijk vlakke basis met uitgesproken umbilicus. Laatste winding met 6-10 fijne spiraalribben van ongelijke sterkte; basis met 11-12 spiralen van gelijke sterkte en ertussen enkele secundaire spiralen; groeilijnen prosoclien. Zeer variabel kleurpatroon van vrijwel vertikale of opisthocliene dunne, bruinpaarse kleurstreepjes op een lichtbruine of grijze achtergrond; de streepjes lopen vanaf de windingen door op de basis van de schelp; ze kunnen over een deel van hun lengte zigzaggen, waarbij ze verbindingen aangaan met naastgelegen streepjes, vooral aan bovenkant van winding kunnen diverse streepjes samensmelten tot een brede axiale band; binnen één exemplaar kan het kleurpatroon een of meerdere keren veranderen; omgekeerde kleurpatronen komen ook voor. Ouderdom: Laat Pleistoceen (Eemien) Bekend van: Cadzand, Domburg, Westenschouwen, Ter Heijde (Zandmotor), Waddeneilanden Opmerking: In het materiaal komt ook zeldzaam de vorm strigosus (Gmelin, 1791) voor met een axiaal kleurpatroon van brede donkere en smalle lichte kleurbanden, een relatief hoge schelpvorm en een vaak wat nauwere navel. (onderste foto's) 1

( ) Gibbula tumida (Montagu, 1803) H 10 mm, meestal kleiner. Schelp met vlakke tot iets bolle windingen die duidelijk trapvormig op elkaar gestapeld staan; de basis is enigszins bol; de navel is nauw en loopt naar de basis toe soms trechtervormig uit; bij volwassen exemplaren is de navel gedeeltelijk en soms bijna helemaal door callus bedekt. Sculptuur van fijne spiralen die in paren tegen elkaar aan kunnen liggen: op de laatste winding 18 à 24 en minder op voorgaande windingen; basis ook met spiralen; door slijtage is de buitenlaag en daarmee de sculptuur meestal gedeeltelijk of geheel verdwenen. Op de spiralen kleine kleurvlekjes, die soms doorlopen in de tussenruimtes waardoor een vlammentekening ontstaat. Ouderdom: Laat Pleistoceen (Eemien) Bekend van: Cadzand, Sloegebied, Walcheren, Westenschouwen, Vlieland Gibbula woodi (Harmer, 1923) H 5,5 mm. Kleine, conische schelpjes; vrijwel vlakke, niet of nauwelijks verspringende windingen; nauwe navel, gedeeltelijk met callus afgesloten. Windingen met ca. 15 zeer lage spiraalribben, gescheiden door smalle groeven; basis met ca. 15 zeer fijne spiraalribben; geen axiale sculptuur (behalve groeilijnen). Sommige exemplaren met kleurtekening van smalle witte en brede rode vlammen. Bekend van: Westerschelde, Sloegebied 2

? Gibbula spec. H 4,5 mm. Kleine, conische schelpjes met vrijwel vlakke, iets trapvormig gestapelde windingen; overgang naar basis is vrij hoekig; nauwe maar duidelijke navel. Alleen zeer zwakke microscopische spiraalgroefjes. Kleurtekening van brede, lichtrode zigzagvlammen op een lichte achtergrond. Bekend van: Westerschelde Deze soort hebben we niet kunnen koppelen aan een van de uit het Noordzeebekken bekende fossiele soorten of aan een soort uit de recente Europese fauna. ( ) Gibbula magus (Linné, 1758) H tot 30 mm. Trapvormig opgebouwde soort; vaak breed, maar hoge exemplaren komen ook voor; navel wijd en volledig open. Schouders van latere windingen met grove knobbels; eerdere windingen met 5 à 7 spiraalribben, op laatste winding oplopend tot ca. 18; spiralen plat en op met name laatste winding flink in sterkte verschillend; de onderste spiraal is forser dan de rest en vormt een kiel aan de basis van de laatste winding; tussen de spiralen is een fijne, schuingezette axiale sculptuur van boogjes aanwezig die tussen de onderste twee spiralen sterker is ontwikkeld, waardoor een rij met putjes wordt gevormd; op de basis liggen 13 à 22 spiraalribjes; de spiraal naast de navel is verbreed. Ouderdom: Laat Pleistoceen (Eemien) Bekend van: Cadzand, Sloegebied, Ter Heijde (Zandmotor), Terschelling, Ameland 3

Gibbula gelriana Beets, 1946 H 6 mm. Kleine, brede schelp. De eerdere windingen verzonken; laatste omgang gaat via een afgeronde kiel over in de bolle basis; de navel is open en wijd; de mond is scheefruitvormig met een karakteristieke knik van de buitenlip; op het onderste deel van columella ligt een vrij duidelijke tand; sculptuur van 5 à 6 krachtige spiralen met krachtige knobbels; in tussenruimtes ligt soms een veel zwakkere secundaire spiraal; axiale sculptuur van uiterst fijne, prosocliene groeilijntjes in de tussenruimtes; op de basis liggen 7 à 9 sterk ontwikkelde spiralen waarvan die het dichtst bij de navel grof geknobbeld zijn. Een, slecht geconserveerd exemplaar bekend (Westerschelde bij Ellewoutsdijk). Een paratype uit een boring is ter vergelijking afgebeeld. Gibbula solarium (Nyst, 1835) Solarium solarium Harmer, 1923 H 5 mm. Zeer karakteristieke soort, met brede, laaggewonden schelp; windingen zwak concaaf en basis zwak convex; wijde navel. Sculptuur van ca. 6 spiralen, boven en onder sutuur verreweg het sterkst ontwikkeld; laatste omgang met brede kiel; onderste en bovenste spiralen zijn geknobbeld, overige spiralen kunnen glad zijn; fijne, scheefstaande axiale ribjes in tussenruimten; op basis ca. 6 sterke, geknobbelde spiralen, met name rond navel zeer sterk ontwikkeld. Tot nu toe slechts één exemplaar bekend van het strand bij Ritthem. 4

Gibbula crassistriata (Bell in Wood, 1882) Margarites crassistriata Van Regteren Altena et al., 1954 H tot 6 mm. Klein, met 5 à 6 trapvormig opgestapelde windingen; overgang naar licht bolle basis is vrij hoekig; navel nauw maar altijd open; het verlengde van de navel loopt als een glad veldje door tot de linker onderhoek van de mond. Op 3 e en 4 e winding liggen 5 of 6 gladde primaire spiralen; er kunnen enkele secundaire spiralen aanwezig zijn; schuingeplaatste axiale ribjes in tussenruimten; basis met iets fijnere en dichter op elkaar staande spiralen met daartussen radiaire ribjes. Op de spiralen zijn vaak nog kleurvlekjes te zien. Bekend van Westerschelde, De Kaloot, Ritthem, Domburg. De soort is bepaald niet zeldzaam. Gibbula beetsi Van Regteren Altena, 1954 H tot 9 mm. Klein, stevig schelpje; meestal hoger dan breed, soms breder dan hoog; vrij bolle windingen, enigszins trapvormig op elkaar gestapeld; soms brede suturale depressie; basis van de schelp enigszins bol; navel meestal volledig afgesloten, soms deels open. Windingen bedekt met een variabele sculptuur van spiraalribben, met op de voorlaatste winding 4-6 primaire spiralen die op de laatste omgangen vaak door groef in tweeën zijn gedeeld; tussenruimtes 1-2 keer zo breed als primaire spiralen; in tussenruimtes vaak een zwakke secundaire spiraal; secundaire sculptuur kan op laatste anderhalve winding flink in sterkte toenemen zodat daar tot wel 10 niet al te veel van elkaar verschillende spiralen te zien zijn; de spiraalsculptuur wordt gekruist door vrij grove, scheefstaande axiale ribjes die in de tussenruimtes scherp afgetekend zijn en zich op de primaire spiralen verbreden tot knobbeltjes; 7-10 spiraalribben van min of meer gelijke sterkte op de schelpbasis en een scheefgezette radiaire sculptuur. Goed geconserveerd materiaal met ronde of ovale kleurstipjes op de sterkste spiralen; vlekjes liggen vaak ver uit 5

elkaar (afstand 1-4 keer hun breedte); in het Zeeuwse materiaal komen exemplaren voor waarbij de primaire spiralen volledig donker gekleurd zijn. Veel van deze exemplaren hebben geen of nauwelijks ontwikkelde axiale ribjes. Door de grote variatie in vorm, sculptuur en kleur is deze soort niet altijd makkelijk te determineren. Gibbula beetsi lijkt sterk op G. crassistriata maar is groter, heeft sterkere axialen, een gesloten navel of nauwe spleet en een afgeronde overgang naar basis. Het valt niet uit te sluiten dat G. beetsi de volwassen vorm is van G. crassistriata. Verzamelaars met deze soort(en) in hun collectie worden opgeroepen om kritisch naar hun materiaal te kijken en hun waarnemingen en meningen aan ons door te geven. Bekend van Cadzand, Westerschelde, Sloegebied, Domburg Gibbula "nehalenniae" Van Regteren Altena, 1954?Gibbula spastica Beets, 1946 H 6 mm. Klein, stevig schelpje dat meestal breder is dan hoog, soms hoger dan breed; windingen laag, vrij bol en enigszins trapvormig op elkaar gestapeld; de sutuur is nauwelijks ingedrukt in goed geconserveerd materiaal, maar door slijtage ontstaat vaak een breed kanaal op de overgang van de windingen; navel afgesloten of hooguit zeer nauwe spleet. Op voorlaatste winding 7-9 fijne primaire spiraalribben, die op laatste omgangen vaak door een groef in tweeën zijn gedeeld; vaak ook secundaire spiralen die maar iets minder sterk zijn dan primaire; axiale sculptuur van zeer fijne, dicht op elkaar staande, schuingeplaatste ribjes die vaak alleen met sterke vergroting zichtbaar zijn; basis met 10-12 spiraalribben van gelijke sterkte en zeer zwakke, schuingezette radiaire sculptuur. Op de spiraalribben liggen vaak duidelijke, meestal langgerekte kleurvlekjes; afstand tussen de vlekjes ongeveer gelijk aan de lengte van de vlekjes zelf, soms ook kleinere vlekjes die verder uit elkaar liggen; soms ook kleurtekening tussen spiralen. 6

De soort verschilt van Gibbula beetsi door de lagere windingen, fijnere spiraalsculptuur, minder duidelijke axiale ribjes, zwakkere knobbels op de spiralen en meer, langwerpiger en dichter bij elkaar liggende kleurvlekjes. Bekend van Cadzand, Westerschelde, Sloegebied, Domburg. Bij het bestuderen van het typemateriaal van Gibbula nehalenniae is ons gebleken dat de soort mogelijk herbenoemd moet worden. Vooralsnog duiden we de soort aan met aanhalingstekens. Gibbula spastica Beets, 1946 beschouwen we als een hoge vorm van G. "nehalenniae", waarbij de meeste secundaire spiralen zeer snel de gelijke sterkte aannemen van de primaire spiralen, waardoor het aantal spiralen groter lijkt. (foto hiernaast) Gibbula octosulcata Nyst, 1835 H tot 15 mm. Vrij grote, stevige schelp; zeer variabel van vorm; vrijwel vlakke tot licht bolle windingen liggen zwak trapvormig op elkaar; windingen worden relatief steeds hoger, waardoor schelpvorm gedurende de groei verandert van laag/breed tot hoog/compact; bij volwassen exemplaren heeft de laatste winding de neiging om zich onder de voorgaande terug te trekken; navel volledig opgevuld en afgesloten met callus; laatste winding en basis vaak met een of meerdere forse groeionderbrekingen, door slijtage goed zichtbaar. Sculptuur van 5-8 grove spiraalribben die bedekt zijn met grove knobbels; in ruimte tussen primaire spiralen liggen 1-5 veel fijnere spiralen (alleen zeer goed geconserveerd materiaal); basis met 7-9 grove spiralen, met 1-2 keer zo brede tussenruimten en telkens 1-2 zeer fijne secundaire spiralen; geen axiale sculptuur of knobbeltjes. Vaak kleurvlekjes op de primaire spiralen van windingen en basis; rond tot langgerekt; de afstand tussen de vlekjes 1-2 keer zo lang als de vlekjes zelf. Door slijtage zijn fijnere details van sculptuur meestal niet of slecht zichtbaar; dit geldt zelfs voor de grove knobbels op de spiralen; de meeste schelpen 7

missen grote delen van de buitenste schelplaag, hierdoor lijkt de navel soms open. Verschilt van G. beetsi door grotere afmetingen, juveniele exemplaren relatief breder en het ontbreken van axiale sculptuur. Verschilt van G. nehalenniae door de grovere spiralen, sterke knobbels en het ontbreken van axiale sculptuur. Bekend van: Cadzand, Westerschelde, Sloegebied, Domburg ( ) Jujubinus exasperatus (Pennant, 1777) H 13 mm, strandmateriaal meestal ca. 6 mm. Relatief hoge, kegelvormige slak, windingen vrijwel recht; navel gesloten. Onderaan de windingen vormen twee spiralen samen een verdikte/verhoogde rib, erboven 4-5 fijne spiralen met vrij brede tussenruimtes; in de tussenruimtes vaak redelijk goed ontwikkelde fijne prosocliene ribjes; 6-7 regelmatige vlakke spiralen op de basis. Kleurpatronen variabel, maar vaak roodachtige brede axiale vlekken. Ouderdom: Laat Pleistoceen (Eemien) Cadzand, Westerschelde, Sloegebied, Domburg. Afgebeelde recente exemplaar uit Bretagne. ( ) Jujubinus striatus (Linné, 1758) H 10 mm. Kegelvormige, vormvariabele slak, iets breder dan J. exasperatus; windingen vrijwel recht; mondopening subquadraat, binnenlip iets versterkt en vaak met lage plooi; navel gesloten. Windingen met 7-10 fijne, regelmatige spiralen die even breed of breder zijn dan de tussenruimtes; basale spiraal niet of nauwelijks versterkt; 8-13 fijne spiralen op schelpbasis; zeer fijne, nauwelijks zichtbare prosocliene axiale lijntjes. Kleurpatronen zeer variabel, maar vaak bestaande uit fijne rode, witte of grijze vlekjes die vooral op de spiralen liggen. Ouderdom: Laat Pleistoceen (Eemien) 8

Een exemplaar gemeld van Schouwen. Wij hebben het exemplaar nog niet zelf gezien. Het is niet helemaal uit te sluiten dat het Jujubinus montagui betreft. Het afgebeelde recente exemplaar komt uit Bretagne. ( ) Jujubinus montagui (Wood, 1828) H 10 mm, strandexemplaar 5 mm. Relatief dunschalige schelp; eerste teleoconch windingen nog vrij vlak, latere windingen ietwat bol; basis schelp vrij vlak; mondopening subquadraat, binnenlip met lage plooi, wijkt soms iets naar rechts; navel open, nauw. Sculptuur van 5-6 fijne spiraalribben, met tussenruimtes 2-3 zo breed, waarin goed zichtbare, dicht op elkaar gelegen fijne prosocliene ribjes; 9 regelmatige spiraalribben op schelpbasis. Kleurpatroon van donkere vlekjes op de spiralen. Ouderdom: Laat Pleistoceen (Eemien) Een exemplaar van Cadzand. Onvolwassen schelpen hebben een vrijwel identiek windingsprofiel als J. striatus, maar de ribben van J. montagui zijn dunner, gescheiden door bredere tussenruimtes waarin de prosocliene axiale ribjes goed zichtbaar zijn. Afgebeeld recent exemplaar van Zuid- Engeland. Familie Solariellidae Powell, 1951 Solariella maculata Wood, 1842 H 9 mm. Vrij brede schelp met bolle windingen en een zeer wijde navel. Twee tot vier forse spiralen op de windingen en ongeveer vijf op de basis. Spiralen lopen door tot in de navel hebben aldaar een regelmatige sculptuur van knobbeltjes. Bekend van: Westerschelde 9

Familie Calliostomatidae Thiele 1924 (1847) ( ) Calliostoma zizyphinum (Linné, 1758) H tot 30 mm. Grote, kegelvormige slak; geen navel. Eerste ca. drie windingen met drie geknobbelde spiraalribben, windingen hierna met vier spiraalribben en soms een enkele secundaire spiraal; knobbels op spiralen snel verdwijnend, als eerste op onderste spiralen; tussenruimtes een à twee keer zo breed als spiralen; basis met brede, vlakke spiralen die niet sterk ontwikkeld zijn maar wel goed zichtbaar. Ouderdom: Laat Pleistoceen. Bekend van: Domburg, Waddeneilanden; buiten Nederland fossiel bekend van De Panne (België). Op de afbeelding een (halfwas) recent exemplaar uit Bretagne. Calliostoma simile (Sowerby, 1818) Calliostoma zizyphinum simile auct. H 25 mm. Grote, kegelvormige slak; geen navel; bij volwassen exemplaren hangen de eerdere windingen over de latere heen. Eerste teleoconchwinding met drie geknobbelde spiralen; op tweede winding komt aan de onderkant vanonder de sutuur een vierde spiraal tevoorschijn; de knobbeltjes op de bovenste spiraal worden daar sterker, terwijl die op de andere spiralen zwakker worden en vaak verdwijnen; de knobbels op een spiraal kunnen uitdoven en verderop weer verschijnen; op de vierde of vijfde winding komt er tussen de bovenste spiraal en die er onder een vijfde spiraalrib bij; deze wordt geleidelijk aan even sterk als de andere spiraalribben; op volgende windingen kunnen er enkele tot vele spiralen bijkomen; spiralen op de basis zijn vrij vaag, het sterkst ontwikkeld rond spil en in de buurt van de periferie. Bekend van: Westerschelde, Sloegebied, Domburg 10

Naast de typische simile-vorm komen afwijkende vormen voor die we voorlopig tot C. simile rekenen. Nader onderzoek is nog gaande. Vorm 1: vrij bolle windingen, 4-5 spiralen met grote tussenruimtes, bovenste geknobbeld; spiralen op vrij bolle basis rond spil vaak duidelijk geknobbeld Vorm 2: laag gewonden, vlakke windingen met zeer veel zwakke, dicht op elkaar staande spiralen. De algemene vorm vertoont veel variatie, van exemplaren met een wijd afgeronde overgang naar een bolle basis tot exemplaren met een scherpe overgang naar een sterk afgeplatte basis. 11

? Calliostoma sp. 1 H ca. 30 mm. Dunschalige, vrij laaggewonden schelp met licht bolle windingen en basis. Vrijwel glad, alleen zeer zwakke spiraalgroeven op windingen en basis en licht golvende prosocliene groeilijnen. Ouderdom: waarschijnlijk Plioceen Bekend van: Westerschelde We hebben deze vorm nog niet aan een bekende fossiele of recente soort kunnen koppelen.? Calliostoma sp.2 H ca. 30 mm. Dikschalige, vrij laaggewonden schelp met licht bolle windingen en basis. Sculptuur van enkele smalle maar geprononceerde spiralen op de windingen met veel bredere tussentuimtes; basis met brede, sterk ontwikkelde spiralen, tussenruimtes smal, bijna groefvormig. of Pleistoceen Bekend van: Domburg We hebben deze vorm nog niet aan een bekende fossiele of recente soort kunnen koppelen. 12

Calliostoma noduliferens (Wood, 1872) H 7 mm. Vlakke tot licht bolle windingen en basis. De meeste windingen hebben vijf primaire spiralen en op de latere windingen komen daar enkele secundaire spiralen bij; de primaire spiralen zijn bezet met knobbeltjes; op de laatste windingen kunnen de knobbeltjes op de onderste spiralen minder duidelijk worden; de basis is volledig bedekt met spiralen die blijken te bestaan uit aan elkaar geregen knobbeltjes. Bekend van: Cadzand, Westerschelde, Sloegebied, Domburg Calliostoma multigranus (Wood, 1848) H 8 mm. Hooggewonden schelp met vlakke tot licht gebolde windingen en basis. Sculptuur van 5 volledig geknobbelde spiraalribben op de windingen en duidelijk geknobbelde spiralen op de basis. De knobbeltjes staan los van elkaar. Deze soort lijkt sterk op C. noduliferens. Bij die soort zijn niet alle spiralen, zeker niet die op de basis, bezet met los van elkaar staande knobbeltjes. Deze soort is door Van Regteren Altena et al. (1954) van Ritthem vermeld. Wij hebben dit materiaal nog niet kunnen terugvinden. Andere exemplaren zijn tot nog toe niet bekend. 13

( ) Calliostoma aff. occidentale (Mighels & Adams, 1842) Trochus formosus Wood, 1848, p.125, pl.xiii, fig. 2a-b H 11 mm. Relatief dunwandige schelp met zwak gebolde windingen en basis. Sculptuur van drie (op de eerste winding twee) zeer krachtige en sterk uitstekende spiraalribben; vlak boven de sutuur vaak een zwakkere secundaire spiraal (de bovenkant van een krachtige vierde spiraal op de overgang van winding naar basis); tussenruimtes twee à drie keer zo breed; bij grotere exemplaren ligt tussen de primaire spiraalribben vaak een zwakkere secundaire spiraal; op de bovenste windingen zijn alle spiralen met hoge knobbeltjes bezet, maar al snel zijn deze alleen nog op de bovenste spiraal zichtbaar en worden de knobbeltjes ook veel lager; geen noemenswaardige axiale sculptuur; basis met 9-15 brede spiralen die het sterkst ontwikkeld zijn rond de spil en aan de periferie, centrale deel van de basis vrijwel zonder sculptuur. Ouderdom:?Plioceen,?Pleistoceen Deze soort is door Van Regteren Altena et al. (1954) van Ritthem vermeld. Wij hebben dit materiaal nog niet kunnen terugvinden. Andere exemplaren zijn tot nog toe niet bekend. Calliostoma occidentale is door verschillende auteurs uit het Plioceen van België en East Anglia gemeld. De betreffende beschrijvingen en afbeeldingen komen over het algemeen niet goed overeen met recente exemplaren, waardoor we twijfels hebben of het wel om dezelfde soort gaat. Het door Van Regteren Altena et al. afgebeelde exemplaar betreft zondermeer C. occidentale, maar het is niet duidelijk of dit het exemplaar van Ritthem betreft. Afgebeeld is een recent exemplaar uit Noorwegen. 14

Soorten die nog niet zijn aangetroffen maar die zouden kunnen voorkomen in het Nederlandse materiaal ( ) Gibbula umbilicalis (Linné, 1758) H 16 mm. Middelgrote, vrij lage en brede, conische Gibbula met een zeer brede, open umbilicus; sculptuur met fijne spiraalribben; lijkt qua kleuring erg op G. cineraria maar heeft bredere donkergekleurde axiale banden en soms driehoekige vlekken. Ouderdom: Laat Pleistoceen (Eemien). Deze soort zou kunnen voorkomen in het Nederlandse materiaal. Afgebeeld zijn recente exemplaren van onbekende herkomst; bron: www.gastropods.com ( ) Gibbula pennanti (Philippi, 1846) H 15 mm. Lijkt sterk op G. umbilicalis, maar is hoger en heeft rondere windingen en een vrijwel gesloten navel. Sculptuur van ca. 7 lage maar vrij duidelijke spiraalribben; het onderste deel van de omgangen is soms glad; kleurpatroon bestaat uit relatief grove donkere vlekken op een lichtere achtergrond; netvormig vlekkenpatroon op basis schelp. Ouderdom: Laat Pleistoceen (Eemien) Deze soort zou kunnen voorkomen in het Nederlandse materiaal. Afgebeeld is een recent exemplaar uit Bretagne; bron: www.conchylinet.com 15

Gibbula cf. obconica (Wood, 1842) H 5 mm. Kleine, relatief hoge soort; breedte van de mond is groter dan breedte van de basis links van de mond. Sculptuur van ca. 20 spiralen en prosocliene axiale ribjes; fijne knobbeltjes op kruispunten. Deze soort zou kunnen voorkomen in het Nederlandse materiaal. Afgebeeld exemplaar uit havengebied van Antwerpen. Gibbula petala Marquet, 1995 H 5 mm. Kleine, relatief hoge soort; breedte van de mond is groter dan breedte van de basis links van de mond. Sculptuur van ca. 7 geknobbelde spiralen en prosocliene axiale ribjes. Komt sterk overeen met G. obconica, maar heeft grovere sculptuur. Deze soort zou kunnen voorkomen in het Nederlandse materiaal. Afgebeeld exemplaar uit havengebied van Antwerpen. Soorten die in een latere aflevering zullen worden behandeld Margarites ditropis Wood, 1848 H 2,5 mm. Deze soort lijkt op een aantal Gibbula-soorten maar hoort thuis in de familie Turbinidae. 16