Maireina afibulata, een cyphelloid nieuwkomertje op Struisvaren

Vergelijkbare documenten
Tijdens een van de eerste sneeuwvrije dagen begin maart 2010 bezocht ik een klein

Plaatjeszwammen hebben plaatjes, zo simpel is het. Maar regels worden bevestigd

Chlamydosporen zijn conidiosporen met een dikke wand. Bij Corticiaceae (korstzwammen)

Tremella exigua, Zuurbestrilzwam

De Gewone boomwrat lijkt macroscopisch wel op een miniatuurstuifzwam en werd

KARTERINGSNIEUWS 3: DE C VAN COLLECTIE

Exidiopsis griseobrunnea is een resupinaat groeiende trilzwam met typische bruine

Een fikse najaarsstorm biedt, in de vorm van uitgewaaide takken, de mycoloog een

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 3 mei Beste natuurliefhebber/-ster,

NIEUWSBRIEF FLORON-FWT, NR.2, APRIL 1990

Download het originele werkstuk in de bijlage voor de foto's van de bloemen.

Het Arboretum Poort-Bulten bij De Lutte, gemeente Losser, is een aantrekkelijk gebied

Een druivenpitje op Maretak

Smeerwortel (Symphytum)

WORD EEN ECHTE bomenkenner!

ID-tabel voor de Europese Satermieren, Coptoformica-soorten

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 10 oktober Beste natuurliefhebber/-ster,

Winterharde Buiten Varens.

hoofdjes, dat langer is dan deze (Rijksherbarium, Leiden) Bij het gereedmaken van het verspreidingskaartje van Filago pyramidata L.

Langpootmuggen en aanverwante families van Nederland, België en Luxemburg

Paardenstaart (Equisetum)

De paddenstoelen van schrale graslanden zijn lang onderbelicht gebleven en pas eind

CRISTELLA IN DE HEUVELS

Boterbloem (Ranunculus)

Mycologisch avontuur in de Kaaistoep 5

Waterlepeltje (Ludwigia)

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 24 april Beste natuurliefhebber/-ster,

Natuur, Buiten Activiteit:

overzicht en vermelding van twee nieuwe soorten

Winterpaddenstoelen in het Weerterbosje en omgeving Auteur: Jos Lenaerts

NATUURRIJK TESPELDUYN OKTOBER 2018

DEELNEMERS. Zaterdag 3 januari : Luswandeling

Groen is Gezond. Online onderzoek naar kennis, houding en gedrag ten aanzien van positieve invloed groene

werkblad ontstaansgeschiedenis planten b i o d o e n.n l > biologie / mens en natuur / landbouw > bloemen en planten > aanpassingen

Dahlst. em. Lindb. f. door. toestand neutraal bruin (notenhout, donker. lc Vruchten geelachtig gebakken steenrood, terra-cotta oflicht zalmkleurig.

Wandeling n 7 : Chêne à l'image : Durbuy Bewegwijzering :

LUTTENBERG BELEVINGSROUTE

Egel informatiemap. De egel die in Nederland leeft is de West-Europese egel. Zijn wetenschappelijke naam is Erinaceus Europeus.

Geelgerande waterkevers in Vlaanderen

NEUMANIA CONCEPTTABEL VOOR HET DETERMINEREN VAN NEUMANIA IN NEDERLAND. versie 2, april 2011

HET HERKENNEN VAN GROTE MEEUWEN (DEEL 3)

Gentiana bavarica var. subacaulis. Centrale Alpen Oostenrijk, Zwitserland m

Vissen uit de familie Balitoridae

Bloeiend plantje Spoor van een dier

Gordijnzwammen zoeken bij Winterswijk

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 23 mei Beste natuurliefhebber/-ster,

BIJLAGE: Proeven met graveren en eroderen van de cortex van vuursteen.

Bijeenkomst van woensdag 8 juni 2016

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 16 mei Beste natuurliefhebber/-ster,

Examenlijst onkruiden open teelten. Beeldenbank

In Drents Groningen. Verslag Cristella weekend Noordlaren april Roeland Enzlin 1 en Bernhard de Vries 2 Met bijdrage van Marian Jagers

INHOUD. 1. Zwammen 02 - Vliegenzwam 03 - Eekhoorntjesbrood 03 - Aardappelbovist 04 - Stinkzwam Beuk Eik 06

Houten terrasplanken met B-Fix clipsysteem. Verkrijgbaar in de houtsoorten: - Alungu (ook met bol profiel) of - Garapa - Merbau - Ipé

HET HERKENNEN VAN GROTE MEEUWEN (DEEL 5)

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 15 december Beste natuurliefhebber/-ster,

De buxusmot: Glyphodes perspectalis (syn. Diaphania perspectalis)

Het rijk van de planten

Indeling zure kersen ALS WE OVER ZURE KERSEN SPREKEN DAN

Het rijk van de schimmels

Cursus natuurgids LES 2 : PLANTEN DETERMINEREN

LES 2 : PLANTEN DETERMINEREN

SP 4 (Terschelling 01) West- Terschelling haven - Midsland aan Zee

Buikzwammendag Zaterdag 17 november 2012

Inleiding. Thuidium tamariscinum in Friesland. meldingen van Thuidium tamariscinum. Van. meldingen. Buxbaumiella 33 (

Verwijsnummer rapporterende autoriteit: OPS 795 Reference number reporting authority: OPS 795

KLAVER MET EEN VLEKJE

De Wiershoeck- Kinderwerktuin, dinsdag 4 augustus 2015

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 3 oktober Beste natuurliefhebber/-ster,

Het recente stukje over de Blauwe molenaarssatijnzwam in Coolia (Wouda, 2014) gaf

Museumcollecties...RMNH & (Mesoclemmys heliostemma) MCCORD, JOSEPH-OUNI & LAMAR, 2001

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, donderdag 20 april Beste natuurliefhebber/-ster,

Veld- en fotodeterminatie van wilde bijen Sleutel voor de toekomst?

Academisch cafe Utrechts Universiteitsfonds, 12 april 2007, Arnhem

Meeldauwen. Onbekend? Leiden Raf Leysen

Loof-en naaldbomen. Naam :

routes Mooie natuur Nationale Parken Makkelijk fietsen via knooppunten NATIONALE PARKEN afstanden tussen 25 en 55 km FIETS LANGS EN DOOR 12

Enige maatgegevens van vleermuisschedels

Module E: Van wie zijn de haren op het dode lichaam?

Vergeet-mij-nietje (Myosotis)

De Wiershoeck- Kinderwerktuin, dinsdag 14 en woensdag 15 april 2015 vervolg. Dit is het vervolg op het eerste deel van mijn verslag.

VRAAGPRIJS ,= K.K.

Tropische slijmzwammen op Hollands hooi

Het is niet waarschijnlijk dat 2009 de boeken in zal gaan als een mycologisch topjaar.

Boombladeren. Tijdstip: herfst

Onderzoek naar de oorzaak van wortelbederf bij de teelt van Zantedeschia op potten

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, augustus 2008

5e NIBI conferentie voor vmbo en onderbouw havo/vwo

GROEP 1 GROEP 2 GROEP 3 GROEP 4 GROEP 5 GROEP 6

Natuur dagboek. Op ontdekking in je achtertuin

Beschrijving schaal van Oegstgeest. Figure 1: Bovenaanzicht van de schaal. Foto: Restaura, Haelen.

5,6. Verslag door een scholier 1688 woorden 30 mei keer beoordeeld. Biologie voor jou. Plankton als indicator voor waterkwaliteit

Ooievaarsbek (Geranium)

Vier mineralen van de Wannenköpfe (Eifel): jeremejeviet, pseudobrookiet, noseaan en titaniet

HET HERKENNEN VAN GROTE MEEUWEN (DEEL 4)

Determineren van planten

Bomen in drie seizoenen

De sociale psychologie van waargenomen rechtvaardigheid en de rol van onzekerheid

Impact van groen op levenskwaliteit

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 31 oktober Beste natuurliefhebber/-ster,

inhoud blz. 1. Haar 2. Met of zonder haar 3. Haar beschermt 4. Voelen met haar 5. Praten met haar 6. Mens en haar 7. Wenkbrauwen en wimpers

Transcriptie:

Maireina afibulata, een cyphelloid nieuwkomertje op Struisvaren Marian Jagers Reelaan 13, 7522 LR Enschede Jagers, M. 2012.The first record of Maireina afibulata in The Netherlands. Coolia 55(3): 145 150. On dead stems of Matteucia struthiopteris, in a location near Enschede (province of Overijssel), the tiny cyphelloid basidiomycete Maireina afibulata was found. The collection is described and illustrated, and it is compared to other species encountered in identification keys. D e Struisvaren, Matteuccia struthiopteris, dankt zijn naam aan de groeiwijze van de jonge, donkerbruine bladeren die als veren stijf rechtop staan in het midden van de plant. Je vindt deze in Nederland ingeburgerde varen in tuinen, parken en ook wel in bossen; en ook op het zo n 90 hectare grote landgoed Het Lonnekermeer ten noorden van Enschede (niet te verwarren met de Lonnekerberg ). In het gebied, eigendom van Landschap Overijssel, liggen aan weerszijden van een landhuis twee fraaie meertjes die vele jaren geleden zijn ontstaan door zandwinning. Het bos er omheen bestaat uit zowel loof- als naaldbomen. Langs een van de zandpaden groeit een groep Struisvarens waarop op meerdere planten twee heel kleine cyphelloïde paddenstoelen groeiden. Een ervan bleek nieuw voor Nederland. Het gaat om een recent beschreven soort, Maireina afibulata. Cyphella s Cyphella s kenmerken zich door een min of meer schotel-, kom- tot buisvormig habitus, Figuur 1. Maireina afibulata, op dode, bruine bladstelen van Struisvaren. (Foto: Marian Jagers) 145 Mareina afibulata.indd 145 10-6-2012 23:51:08

een glad (concaaf) hymenium en een gering formaat: meestal niet groter dan een centimeter. Als het een beetje meezit, zijn door de loep typische groepjes sporen te zien (vaak vier) die net boven het gladde hymenium uitsteken en al verraden dat je met een basidiomyceet te maken hebt. De naam Cyphella wordt tegenwoordig vooral gebruikt als niet-officiële verzamelnaam voor de hele groep, maar in de tijd van Fries was het de naam van een geslacht Cyphella Fr. met als typesoort C. digitalis (geen Nederlande soort). In de loop der tijd werden daar veel soorten in ondergebracht. Dat ze een heterogene groep vormden en de meeste soorten eenvoudig gebouwde vormen van plaatjeszwammen (Agaricales) voorstellen, werd pas halverwege de vorige eeuw duidelijk (Donk 1959). Inmiddels zijn de meeste soorten weer uit Cyphella gehaald en verspreid over andere geslachten. In tegenstelling tot de plaatjeszwammen is er nog weinig genetisch onderzoek gedaan naar Cyphella s. Resultaten van een onderzoek met naar verhouding veel soorten uit meerdere geslachten bevestigen al wel de eerdere veronderstellingen over de verwantschap met Agaricales én dat het gaat om vertegenwoordigers uit allerlei takken van de basidiomycetenstamboom (Bodensteiner et. al. 2004). Het lijkt er ook sterk op dat cyphelloïde vruchtlichaamvormen door evolutie meerdere malen zijn ontstaan (Bodensteiner 2006, Hibbet 2008). Wereldwijd gaat het op het moment om 120 goede soorten verdeeld over ca. 40 algemeen geaccepteerde geslachten. Er zijn er veel meer beschreven, maar hun status is onduidelijk en zeer waarschijnlijk zullen er ook nog diverse onbeschreven soorten zijn. Het totale aantal wordt geschat op 400 tot 500 (Bodensteiner 2006). In Nederland komen er zo n 35 soorten voor, en zo af en toe komt er een bij, zoals in 2010 Flagelloscypha niveola (Jagers 2011). De Cyphella s op de Struisvarens In maart 2011 was ik in het gebied van Het Lonnekermeer op zoek naar de van Struisvaren bekende Woldmaria crocea, Struisvarenbuisje. Die vond ik niet, maar aan de basis van bladstelen en stammen van diverse planten groeiden twee andere Cyphella s ; een witte en een lichtbruine soort. Met beide strandden de determinatiepogingen al gelijk door het gebrek aan rijpe basidiën en sporen. Later in het jaar (september) lukte het om op dezelfde groep varens goed materiaal te verzamelen. De randharen van de witte soort zagen er onder de microscoop uit als zweepharen, voorzien van grove incrustatie. Het is een Flagelloscypha, maar om welke soort het gaat, is nog niet helemaal duidelijk. 146 Figuur 2. Maireina afibulata. (Foto: Nico Dam) Mareina afibulata.indd 146 10-6-2012 23:51:09

Figuur 3. Maireina afibulata. (Foto: Marian Jagers) De andere soort, honingkleurig tot lichtbruin behaard, komvormig, ongeveer 0,4 mm hoog en breed, groeide solitair, maar ook in vrij dichte groepen. De belangrijkste microscopische kenmerken waren: dikwandige gekleurde en geïncrusteerde randharen, de top van de randharen afgerond, geïncrusteerd en kleurloos; elliptische kleurloze sporen 4,5 6 3,2 4 μm (enkele sporen lijken gelig). In het gehele vruchtlichaam ontbreken gespen. Tijdens het determineren stuitte ik met de meer bekende literatuur op allerlei problemen. In Funga Nordica en Die Grosspilze Baden-Würtembergs, Band 3 leidde het sleutelkenmerk substraat Struisvaren naar Woldmaria crocea waarvan het vruchtlichaam duidelijk anders is: buisvormig met gladde randharen. W. crocea heeft gespen en verschilt ook door de spoel- tot amandelvormige sporen (Dam & Dam 1990). Met de sleutel in Moser en Horak stokte het sleutelen bij de kleurkeuze van de sporen. In Breitenbach & Kränzlin, Band 2 leek Merismodes anomalus, Breedsporig hangkommetje nog het dichtst in de buurt te komen, maar deze soort heeft ook gespen en een deel van de randharen is aan de top kaal en opgezwollen. Zie Coolia 32(2) (Dam & Dam 1989), waarin naast een soortbeschrijving ook op de taxonomische en nomenclatorische problemen wordt ingegaan. Hoewel uitsleutelen mislukte, leken de vruchtlichamen van de vondst op de Struisvarens toch kenmerken van het geslacht Merismodes te vertonen. De omschrijvingen van het geslacht in de gebruikte literatuur beter lezend viel me op dat de auteurs er over de indeling van Merismodes verschillende meningen op na houden. Van de korte toegevoegde teksten die ter onderbouwing zijn toegevoegd, werd ik niet veel wijzer. Er blijken echter heel wat artikelen gewijd aan de afbakening van Merismodes en de gelijkende en voor problemen zorgende geslachten zoals Cyphellopsis en Maireina (onder andere Agerer 1983, Bodensteiner 2006, Cooke 1962, Donk 1959 en 1962, Reid 1961). Uit de geslachtsomschrijvingen van Merismodes in de gebruikte boeken bleek dat de behandelde soorten allemaal gespen bevatten. Tja, gespen, maar die ontbreken juist bij deze vondst. Nico Dam kwam met een sleutel uit oudere literatuur The Cyphellaceous Fungi. A Study in the Porotheleaceae (Cooke 1962) uit bij het omstreden geslacht Maireina, dat dus veel gelijkenis vertoont met Merismodes. In dit werk komt een gesp-loze soort voor, 147 Mareina afibulata.indd 147 10-6-2012 23:51:10

Figuur 4. M. afibulata, geïncrusteerde haren. (Foto: Marian Jagers) M. pseudochracea, maar de sporenmaat week te veel af. Zoeken op internet (via Mycobank naar SpringerLink) leverde me een recente bewerking op van het geslacht Maireina W.B. Cooke (Bodensteiner 2006). Het in deze studie gereviseerde en uitgedunde geslacht onderscheidt zich in de sleutel van Cyphellopsis/Merismodes (wel of niet synoniem gezien) vooral door anders gevormde randharen, die bij Maireina geheel geïncrusteerd zijn en bij de andere twee aan de top kaal en opgezwollen. De in de studie opgenomen sleutel naar de geslachten leidde probleemloos naar het geslacht Maireina W.B. Cooke emend Bodensteiner. In dit geslacht zijn M. afibulata en M. pseudochracea tot nu toe de enige gesploze soorten. Het opvallendste onderscheid tussen beide soorten zit in de sporen. De sporen van M. afibulata zijn kleiner dan die van M. pseudochracea, 5 6(6,5) 3 4 μm en ook smaller. Ze kwamen overeen met die van mijn vondst en ook de andere kenmerken kwamen goed overeen. Philomena Bodensteiner vermeldt na bestudering van het herbariummateriaal van M. pseudochracea (vondst Jamaica, 1957 en Puerto Rico, 1970) overigens dat de sporenmaat van deze soort in de studie van Cooke niet klopt. De opgegeven vorm is correct, maar de maat (8,5 9 5,5 mu) is anders. Bij hermeting bleek die 5,5 7(8,5) 4,5 8 μm. M. afibulata is een recent beschreven soort (Bodensteiner 2007); in 1975 gevonden op Tenerife, Canarische eilanden, substraat varen. De vondst kon met de literatuur van toen niet worden gedetermineerd (Agerer 1978). Tijdens het onderzoek naar het geslacht Maireina door Bodensteiner bleek het om een nieuwe soort te gaan. Van alle bestudeerde Figuur 5. M. afibulata, sporen (Foto: Marian Jagers) 148 Mareina afibulata.indd 148 10-6-2012 23:51:12

Beschrijving Maireina afibulata gebaseerd op meerdere vruchtlichamen Substraat: Struisvaren Matteucia struthiopteris. Vindplaats: Lonnekermeer dd. 23-09-2011. Vruchtlichamen: komvormig, tot 0,3 0,4 mm breed en hoog. Buitenzijde dicht behaard, haren stijf en enigszins verkleefd, honingkleurig tot lichtbruin, top lichter, haren steken boven de rand uit en zijn naar binnen gericht. Hymenium goed zichtbaar, glad, concaaf en vuilwit. Jong ongesteeld, ouder soms met korte, glazig bruine verdikte basis. Vruchtlichamen solitair of in groepen groeiend (in groep vrij dicht opeen), niet met elkaar vergroeid. Jonge solitair groeiende vruchtlichamen vaak omringd door kleine rechtopstaande lichtbruine haartjes. Rond de uitgegroeide vruchtlichamen ontbreken ze. Sporen gemeten in water bij 1000 : 4,5 6 3,2 4 μm, Q: (1,28) 1,32 1,65 μm. Breed elliptisch tot druppelvormig met duidelijke apiculus, dunwandig, kleurloos, veelal met interne druppel (sommige sporen ogen gelig). Basidiën: met 4 sterigmen, clavaat, zonder gespen, 21 31 6,0 6,5 μm. Cystiden: niet gezien. Haren: bruin, top kleurloos, cylindrisch, aan de basis iets smaller, aan de top gelijk van dikte of iets versmallend, dikwandig. Voor het grootste deel dicht geïncrusteerd met fijne kleurloze kristallen. Het onderste deel kaal, mogelijk als gevolg van het aandrukken van het preparaat (bij aandrukken in ieder geval kaal). Lengte tot over 100 μm, ca. 2 4 μm breed. Trama-hyfen: dunwandig, zonder gesp, kleurloos. Chemische reacties: In 10% KOH zwellen de haren niet of nauwelijks. Geen reactie in Melzer s. 6a 6b 6c Figuur 6. Ter vergelijking: opgezwollen en kale haren van Merismodes anomalus (6a), gladde haren van Woldmaria crocea (6b) en sporen van W. crocea (Foto's: Marian Jagers) 149 Mareina afibulata.indd 149 10-6-2012 23:51:14

soorten Maireina W.B. Cooke (1962) zijn in het proefschrift uitgebreide beschrijvingen en tekeningen opgenomen. Er is een sleutel tot de cyphelloïde geslachten en een sleutel tot de soorten die vallen onder Maireina W.B. Cooke emend. Bodensteiner. Het proefschrift is te downloaden via de Universiteit van München http://edoc.ub.unimuenchen.de/5976/ Met dank aan Nico Dam voor zijn hulp bij het determineren van M. afibulata en het controleren van de tekst. Literatuur Agerer, R. 1975. Flagelloscypha. Studien an Cyphelloiden Basidiomyceten Sydowia, Anales Mycologici 27: 131 265. Agerer, R. 1978. Cyphelloide Pilze aus Teneriffa. Nova Hedwigia. Band XXX. Braunschweig. 295 341. Agerer, R. 1983. Typusstudien an Cyphelloiden Pilzen IV Lachnella Fr. s.l. Mitt. Bot. Staatss. München. Bodensteiner, P. et al. 2004. Phylogenetic relationships of cyphelloid homobasidiomycetes. Molecular Phylogenetics & Evolution 33: 501 515. Bodensteiner, P. 2006. Maireina W.B. Cooke. Morphologisch-anatomische Untersuchungen an einer Gattung cyphelloider Homobasidiomyceten. München. Fakultät für Biologie der Ludwig- Maximilians-Universität. Bodensteiner, P. 2007. Maireina afibulata and M. attenuatipilis, new members of the cyphelloid genus Maireina. Mycological Progress (6): 22 28. Breitenbach, J. & Kränzlin F. 1986. Pilze der Schweiz. Band 2. Verlag Mycologia, Luzern Ch. Cooke, W.B. 1962. The cyphellaceous fungi. A study in the Porotheleaceae. Sydowia, Anales Mycolgici, Beiheft 4: 1 144. Dam, N. en Dam, M. 1989. Merismodes anomalus, makkelijk te herkennen, lastig te determineren. Coolia 32(2): 26 29. Dam, N. en Dam-Elings, M.1990. Woldmaria crocea en Epishaeria fraxinicola, klein maar fijn. Coolia 34(2): 22 26. Donk, M. A. 1959. Notes on Cyphellacea I. Persoonia 1: 25 110. Donk, M. A. 1962. Notes on Cyphellacea II. Persoonia 2: 331 348. Hibbet, D.S. 2008. Evolutie van vorm bij paddenstoelen. Coolia 51(4): 169 180. Horak, E. 1983. Röhrlinge und Blätterpilze in Europa. Elsevier GmbH, München. Jagers, M. 2011. Klein, wit en borstelharig: Flagelloscypha niveola (Sacc.) Knudsen. Coolia 54(2): 92 98. Knudsen, H. & J. Vesterholt (eds.). 2008. Funga Nordica. Nordsvamp, Kopenhagen, DK. Krieglsteiner, G. 2001. Die Großpilze Baden-Württembergs, band 3. Verlag Eugen Ulmer. Moser, M. 1983. Die Röhrlinge und Blätterpilze. Kleine Kryptogamenflora Band IIb/2, 4e Aufl. Gustav. Fischer Verlag, Stuttgart. Pilàt, A.1925. Monographia Cyphellacearum Czechosloveniae: II. Cást systematická. Verlag von R. Friedlander & Sohn. Berlin.160 163. Reid, D.A. 1963. Notes on some fungi of Michigan-1 Cyphellaceae. Persoonia 3: 97-154. Gebruikte internetsites: Landschap Overijssel: http://www.landschap-ov.nl/natuur-en-recreatie/natuurterreinen/lonnekermeer/ lonnekermeer-totaal.html Mycobank: http://www.mycobank.org/ SpringerLink: http://www.springerlink.com/ LMU München http://edoc.ub.uni-muenchen.de/5976/ 150 Mareina afibulata.indd 150 10-6-2012 23:51:14