ARBEIDSHOF 11 mei 2009 TE GENT



Vergelijkbare documenten
Arbeidshof te Brussel

Arbeidshof te Gent Afdeling: Gent --- achtste kamer

TWEEDUIZEND EN TWAALF. bediendecontract. tegenspraak. definitief. In de zaak : BVBA B.,

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN Afdeling Antwerpen ARREST A.R. 2009/AA/408. Rep. Nr. Vierde kamer OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVEN JUNI TWEEDUIZEND EN TIEN

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 13 FEBRUARI In de zaak: Mevrouw D.M. Ann, wonende te [xxx],

V O N N I S OPENBARE TERECHTZITTING VAN : 18 APRIL de kamer. 1 e blad ARBEIDSRECHTBANK GENT

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN ARREST. Afdeling Antwerpen A.R. 2010/AA/15 OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVEN NOVEMBER TWEEDUIZEND EN ELF

Gelet op de stukken van de rechtspleging, meer bepaald op :

A.R. nr. 2011/AB/663. rep.nr. 2012/1332 ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. OPENBARE TERECHTZITTING VAN 10 MEl 2012

Arbeidshof te Brussel

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN 2 JUNI DE KAMER Arbeidsongeval Tegensprekelijk Definitief.

Arbeidshof te Gent Afdeling Gent --- tweede kamer

Arbeidshof te Brussel

Arbeidshof te Gent. 11 januari Afdeling Gent. tweede kamer. A.R. nr. : 2009/AG/78

6tt161. 4fi HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL. zetelend in burgerlijke zaken, na beraad, wijst volgend arrest

, geboren te op ' met ondernemingsnummer ~ wonende te. eisende p a r tij: vertegenwoordigd door mr te

Hof van Cassatie van België

Fke: 2009/AR/296I EINDAR~~ST. Rep. rif.: Zitting van: Nummer:

Arbeidshof te Brussel

Gelet op de stukken van de rechtspleging, meer bepaald op :

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. A.R.Nr. 2011/AB/1037 OPENBARE TERECHTZITTING VAN 2 NOVEMBER DE KAMER Bediendecontract Tegensprekelijk Definitief

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

KBC verzekeringen NV - burgerlijke partij/partij in gedwongen tussenkomst en vrijwaring - ter terechtzitting vertegenwoordigd door Mr

chgf /[ ~30 ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Instantie. Onderwerp. Datum

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Hof van beroep Antwerpen

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. A.R.Nr le blad. OPENBARE TERECHTZITTING VAN EENENTWINTIG NOVEMBER TWEEDUIZEND EN ZES.

Arbeidshof te Antwerpen AFDELING HASSELT

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 24 JUNI DE KAMER Arbeidscontract Op tegenspraak conform art G.W. Definitief. G., wonende te xxx.

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN ARREST. Afdeling Antwerpen A.R. 2010/AA/232 OPENBARE TERECHTZITTING VAN VIER APRIL TWEEDUIZEND EN ELF

Rep. nr... Eindarrest op tegenspraak. Tweede kamer. Arbeidsovereenkomst voor bedienden ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN. Afdeling Antwerpen ARREST A.R.

Arbeidshof te Gent Afdeling: Gent --- achtste kamer

Arbeidshof te Brussel

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Arbeidshof te Brussel

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België. Arrest

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. 1e blad. A.R.Nr. 2012/AB/492 OPENBARE TERECHTZITTING VAN 21 MEI 2013.

Hof van beroep Antwerpen

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST * * A.R.Nr. 2010/AB/187 le blad. ]'0.11 } 2..83~ OPENBARE TERECHTZITTING VAN 31 OKTOBER 2011.

Hof van Cassatie van België

Arbeidshof te Brussel

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Arbeidshof te Gent Afdeling Brugge --- vijfde kamer

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 15 MEI In de zaak: Mevrouw H. B., De Heer F. J., Gelet op de stukken van de rechtspleging, meer bepaald op :

Instantie. Onderwerp. Datum

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN 14 JULI 2009

JURIDAT. Nummer : Rep. : 2010/

Het HOF VAN BEROEP, zitting houdend te ANTWERPEN, TWEEDE KAMER, recht doende in burgerlijke zaken, heeft volgend arrest gewezen: Zitting van:

Arbeidshof te Brussel

Arbeidshof te Brussel

Instelling. Onderwerp. Datum

In zake: 2010/AR/3198

Arbeidshof te Brussel

Instelling. Onderwerp. Datum

Auteur. Arbeidshof te Gent. Onderwerp

V O N N I S OPENBARE TERECHTZITTING VAN : 8 MAART de kamer. 1 e blad ARBEIDSRECHTBANK GENT

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van beroep Antwerpen

Instelling. Onderwerp. Datum

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. rep.nr OPENBARE TERECHTZITTING VAN VIER JUNI TWEEDUIZEND EN NEGEN. 7e KAMER. socialezekerheidsbijdragen.

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF ANTWERPEN

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

J,' '* '* ARBEIDSHOFTEBRUSSEL ARREST. le blad. A.R.Nr. 2009/AB/ SDE KAMER Arbeidscontract Op tegenspraak Getuigenverhoor. In de zaak: Tegen:

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Arbeidshof te Gent Afdeling: Gent --- achtste kamer

Instelling. Onderwerp. Datum

In zake: 2009/AR/3461

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 18 MAART DE KAMER Arbeidsongeval Op tegenspraak Definitief + verzending naar de Arbeidsrechtbank te Tongeren

appellante, hebbende als raadsman mr. Eric Pringuet, advocaat met kantoor te 9031 Gent (Drongen), [ ],

VLAAMS GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in. de persoon van de Minister-President, met kabinet gevestigd te

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. le blad. OPENBARE TERECHTZITTING VAN 4 JANUARI Arbeidsovereenkomst Tegensprekelijk Definitief /3,

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN. Afdeling Antwerpen ARREST VAN 25 JUNI 2008

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

AR nr. 2007/AB/49560

* * ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. A.R.Nr. 2011/AB/139 le blad. Arbeidsongeval Op tegenspraak Heropening der debatten

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

12 oktober A.R. nr. : 2008/AG/245

Hof van beroep Antwerpen

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 5 NOVEMBER DE KAMER Arbeidsongeval Tegensprekelijk Definitief + Verzending naar de Arbeidsrechtbank te Brussel

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 15 MEI In de zaak: De Heer D. P.,

Ontslag om dringende reden Glijdende werkuren versus vast uurrooster Onwettige afwezigheid

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. A.R.Nr. 2012/AB/186 OPENBARE TERECHTZITTING VAN 14 DECEMBER DE KAMER Bediendecontract Tegensprekelijk Definitief

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN NEGENTIEN APRIL TWEEDUIZEND EN ZEVEN. 7 de KAMER

Arbeidshof Gent. Arrest. Afdeling Brugge. vijfde kamer. Uitgifte. 28 april /AR/59. Uitgereikt aan. Repertoriumnummer. Datum van uitspraak JGR

Hof van Cassatie van België

13 december 2000 RS OPENBARE TERECHTZITTING VAN DERTIEN DECEMBER

Hof van Cassatie van België

, weduwe van de heer. wonende te Zele, te Zele, wettelijke erfgenaam van de. heer, wonende te ZeleJ

Transcriptie:

ARBEIDSHOF 11 mei 2009 TE GENT Afdeling : GENT tweede kamer A.R. nr. : 144/07-145/07 Rep. nr. OPENBARE TERECHTZITTING VAN ELF MEI TWEEDUIZEND EN NEGEN IN DE ZAAK 144/07 NV S., met zetel te, met als ondernemingsnummer, APPELLANTE, vertegenwoordigd door meester J. Cansse, advocaat te Gent, TEGEN: T. Ph., wonende te, GEINTIMEERDE, vertegenwoordigd door mevrouw M. Anseeuw, afgevaardigde van een representatieve organisatie van werknemers, houder van een schriftelijke volmacht, mede in zake: RSZ, met zetel te, VRIJWILLIG TUSSENKOMENDE PARTIJ, vertegenwoordigd door meester A. Uytterhaegen loco meester S. Vanoverbeke, advocaat te Gent. EN IN DE ZAAK 145/07 NV S., met zetel te, met als ondernemingsnummer, APPELLANTE, vertegenwoordigd door meester J. Cansse, advocaat te Gent, TEGEN: RSZ, met zetel te, GEINTIMEERDE, vertegenwoordigd door meester A. Uytterhaegen loco meester S. Vanoverbeke, advocaat te Gent. * * * Gelet op de stukken van het dossier, inzonderheid op het voor eensluidend verklaarde afschrift van het op tegenspraak gewezen eindvonnis van de vierde kamer van de arbeidsrechtbank te Gent d.d. 20 mei 2005 (A.R. nr. 155.955/02), waarvan geen betekening wordt overgelegd.

A.R. nr. : 144/07-145/07 11 mei 2009 2 Gelet op het verzoekschrift tot hoger beroep, door de appellante neergelegd ter griffie van het arbeidshof te Gent, afdeling Gent, op 3 mei 2007 (A.R. nr. 144/07). Gelet op de stukken van het dossier, inzonderheid op het voor eensluidend verklaarde afschrift van het op tegenspraak gewezen eindvonnis van de tweede kamer van de arbeidsrechtbank te Gent d.d. 19 februari 2007 (A.R. nr. 174.873/06), waarvan geen betekening wordt overgelegd. Gelet op het verzoekschrift tot hoger beroep, door de appellante neergelegd ter griffie van het arbeidshof te Gent, afdeling Gent, op 7 mei 200 (A.R. nr. 145/07). 1. De feiten (I) De heer T. werd met ingang van 25 oktober 1998 door de appellante tewerkgesteld met een geschreven arbeidsovereenkomst voor bedienden voor onbepaalde tijd. Bij aangetekend schrijven van 5 oktober 2001 beëindigde de appellante de arbeidsovereenkomst omwille van een dringende reden. 2. De procedure in eerste aanleg in de zaak tussen de appellante en de heer T. Bij dagvaarding, betekend op 29 maart 2002, stelde de heer T. een vordering in tegen de appellante strekkende tot veroordeling van de appellante om aan hem te betalen, 1) 14.492,10 euro als opzeggingsvergoeding; 2) 1.873,98 euro als eindejaarspremie pro rata temporis; 3) 341,55 euro loon voor overuren, alle bedragen vermeerderd met wettelijke en gerechtelijke intrest. Hij vroeg de veroordeling van de appellante in de kosten van het geding. Ten slotte vroeg hij dat het vonnis voorlopig uitvoerbaar zou verklaard worden ondanks elk verhaal en zonder borgstelling, en met uitsluiting van de mogelijkheid van kantonnement. Bij conclusie, op 23 oktober 2002 neergelegd ter griffie van de arbeidsrechtbank, vroeg de appellante de afwijzing van de eis als ongegrond, met verwijzing van de heer T. in de kosten van het geding. In zijn conclusie, op 2 mei 2003 ter griffie van de arbeidsrechtbank neergelegd, vorderde de heer T. niet langer de betaling van loon voor overuren. Bij conclusie, op 10 oktober 2003 neergelegd ter griffie van de arbeidsrechtbank, formuleerde de appellante subsidiair een bewijsaanbod.

A.R. nr. : 144/07-145/07 11 mei 2009 3 Bij tussenvonnis, op 19 maart 2004 op tegenspraak gewezen door de vierde kamer van de arbeidsrechtbank te Gent, werd de vordering ontvankelijk verklaard. Alvorens ten gronde te beslissen werd de appellante toegelaten om met alle wettelijke middelen, getuigen inbegrepen, te bewijzen dat zij pas op 2 oktober 2001 kennis kreeg van het feit dat de heer T. het voertuigonderdeel had weggenomen uit het bedrijf. De zaak werd naar de bijzondere rol verwezen. De beslissing over de gerechtskosten werd aangehouden. Het vonnis werd voorlopig uitvoerbaar verklaard. Op 19 mei 2004 werden de dames H. D H., K. D. R. en V. V. P. en de heren E. C. en S. D. S. als getuigen gehoord door de arbeidsrechtbank, zetelend in raadkamer. Bij eindvonnis, op 20 mei 2005 op tegenspraak gewezen door de vierde kamer van de arbeidsrechtbank te Gent, werd de vordering gedeeltelijk gegrond verklaard. De appellante werd veroordeeld tot het betalen aan de heer T. van een opzeggingsvergoeding van 14.492,10 euro en van een eindejaarspremie van 1.873,98 euro, beide bedragen vermeerderd met intrest vanaf de eisbaarheid, berekend op de overeenstemmende nettobedragen. De appellante werd in de kosten van het geding verwezen. Het vonnis werd niet voorlopig uitvoerbaar verklaard. De eerste rechter was inzonderheid van oordeel dat de heer T. ten onrechte om een dringende reden was ontslagen. 3. De feiten (II) In het schrijven van 10 juni 2005 van de raadsman van de appellante, gericht aan de vakorganisatie van de heer T., werd het volgende gezegd: Ik ben zo vrij op bovenvermelde zaak terug te komen waarin ik instructies bekwam om hoger beroep aan te tekenen. Onder voorbehoud van goedkeuring door mijn cliënte, kan ik U melden dat het mijn persoonlijke visie is dat een kans op hervorming in graad van hoger beroep even groot is als de kans op bevestiging. In die omstandigheden durf ik doorgaans nog al eens voor te stellen om afstand te doen van hoger beroep, mits die 50%-kans dan ook wordt toegepast op het in eerste aanleg toegekende bedrag. Uw cliënt is dan zeker dat hij de helft krijgt van wat werd toegekend, terwijl mijn cliënte zeker is dat zij de helft minder moet betalen van wat in eerste aanleg werd toegekend. Wat er in hoger beroep zal worden beslist is voor iedereen een vraagteken.

A.R. nr. : 144/07-145/07 11 mei 2009 4 Mag ik u vragen mij te laten weten wat uw lid daarover zou denken vooraleer ik het voorstel aan mijn cliënte ter goedkeuring voorleg? Persoonlijk denk ik wel dat ik mijn cliënte tot een dergelijk akkoord zou kunnen motiveren.. Bij schrijven van 22 augustus 2005 liet de vakorganisatie van de heer T. aan de raadsman van de appellante weten dat de heer T. haar had meegedeeld dat hij akkoord (ging) met betaling van 50 % van de door de eerste rechter toegekende bedragen. Op 11 januari 2006 ondertekende de heer T. een verklaring waarin hij zegde dat hij op 11 januari 2006 een cheque van 4.518,66 euro (had) ontvangen ( ) via ABVV, zijnde de gedeeltelijke betaling van zijn tegoed door de (appellante). In een schrijven d.d. 24 februari 2006, uitgaande van de raadsman van de appellante, en gericht aan de vakorganisatie van de heer T., werd het volgende gezegd: Ik mocht in bovenvermelde zaak vanwege mijn cliënte het nog verschuldigde saldo van 1.837,86 EUR ontvangen en laat u voor dit bedrag in bijlage een cheque gewxorden. De afrekening werd als volgt gemaakt. Er diende een bedrag van 9.773,97 EUR te worden voldaan, waarvan overeenkomstig het akkoord de helft verschuldigd was op 4.886,95 EUR. Er werd reeds 4.518,66 EUR betaald, zodanig dat in hoofdsom nog een bedrag van 368,29 EUR verschuldigd bleef. De intresten beliepen 1.469,57 EUR zodanig dat in totaal nog 1.837,86 EUR betaald diende te worden. Gelieve mij voor de goede orde te willen bevestigen dat dit dossier kan worden afgesloten.. Op 16 maart 2006 ondertekenden de heer T. en de vertegenwoordigster van zijn vakorganisatie een verklaring met de volgende inhoud: Ondergetekende, Ph. T., verklaart ontvangen te hebben van ABVV, een cheque op naam, uitgegeven door de NV S., voor een bedrag van 1837.86. Hij erkent hiermee alle tegoeden te hebben lastens de NV S.. Op dezelfde dag liet de vakorganisatie van de heer T. aan de raadsman van de appellante weten dat zij de cheque aan de heer T. had overgemaakt en dat het dossier kon afgesloten worden. Bij brieven van 16 november 2005 en 21 december 2005, door het sociaal secretariaat van de appellante gericht aan de RSZ, werd voor het vierde kwartaal van 2001 een wijzi-

A.R. nr. : 144/07-145/07 11 mei 2009 5 gende aangifte ingediend ten belope van de bedragen tot de betaling waarvan de appellante door de arbeidsrechtbank was veroordeeld. Ten gevolge hiervan werd op 13 januari 2006 een wijzigend bericht opgesteld. Bij schrijven van 14 maart 2006 vroeg hetzelfde sociaal secretariaat de RSZ een nieuw wijzigend bericht op te maken, nu de heer T. akkoord was gegaan met de betaling van de helft van de opzeggingsvergoeding en de eindejaarspremie tot de betaling waarvan de appellante was veroordeeld. Bij schrijven van 7 april 2006 antwoordde de RSZ als volgt: In antwoord op uw hoger genoemd schrijven delen wij u mee dat aan uw verzoek tot vermindering van de aangegeven lonen voor T. Ph. geen gunstig gevolg kan worden gegeven. De lonen voor het 4 de kwartaal 2001 werden op 13/01/2006 aangepast ingevolge een vonnis van de arbeidsrechtbank te Gent. De RSZ kan niet afwijken van de inning van de verschuldigde bijdragen ingevolge dat vonnis ongeacht het feit dat de werknemer zich akkoord heeft verklaard met de uitbetaling van de helft van het bedrag waarop hij volgens de rechtbank gerechtigd is. Derhalve blijft het bericht van wijziging der bijdragen van 13/01/2006 behouden.. 4. De procedure in eerste aanleg in de zaak tussen de appellante en de RSZ Bij dagvaarding van 24 mei 2006 werd de appellante door de RSZ gedagvaard om zich te horen veroordelen tot het betalen van 10.987,89 euro als achterstallige gewone bijdragen verschuldigd voor het vierde kwartaal van 2001 en het eerste kwartaal van 2003, bijdrageopslagen en intrest, één en ander overeenkomstig het rekeninguittreksel van 3 april 2006, vermeerderd met de wettelijke intrest op 7.895,95 euro vanaf 4 april 2006 tot de dag der algehele betaling. De RSZ vroeg de veroordeling van de appellante tot het betalen van de kosten van het geding. Hij vroeg het vonnis voorlopig uitvoerbaar te horen verklaren ondanks elk verhaal. Bij conclusie, op 27 oktober 2006 ter griffie van de arbeidsrechtbank neergelegd, vroeg de appellante dat de vordering als ongegrond zou afgewezen worden, met verwijzing van de RSZ in de kosten van het geding. Bij conclusie, op 28 november 2006 ter griffie van de arbeidsrechtbank neergelegd, verminderde de RSZ, gelet op de betaling door de appellante van 3.929,50 euro op 17 augustus 2006, zijn vordering tot 7.058,39 euro, te vermeerderen met verwijlintrest en gerechtelijke intrest op 7.895,95 euro vanaf 4 april 2006 tot 17 augustus 2006 en op 3.966,45 euro vanaf 18 augustus 2006.

A.R. nr. : 144/07-145/07 11 mei 2009 6 Bij eindvonnis, op 19 februari 2007 op tegenspraak gewezen door de tweede kamer van de arbeidsrechtbank te Gent, werd de verminderde vordering gegrond verklaard. De appellante werd veroordeeld tot het betalen aan de RSZ van 7.058,39 euro, vermeerderd met verwijlintrest op 7.895,09 euro vanaf 4 april 2006 tot 17 augustus 2006 en op 3.966,45 euro vanaf 18 augustus 2006 tot de dag der betaling. De appellante werd in de kosten van het geding verwezen. Het vonnis werd voorlopig uitvoerbaar verklaard ondanks elk verhaal en zonder borgstelling. De eerste rechter was inzonderheid van oordeel: dat de socialezekerheidsbijdragen moesten berekend worden op het loon van de werknemer, te weten het loon in geld waarop hij recht had ingevolge zijn dienstbetrekking; dat dit recht op loon aan de heer T. was toegekend door een vonnis van de arbeidsrechtbank, dat gezag van gewijsde had en dat door de appellante niet meer kon worden aangevochten, nu zij na het vonnis met de heer T. een dading had afgesloten waarbij deze laatste had afgezien van de helft van de hem toegekende vergoedingen; dat deze dading niet tegenstelbaar was aan de RSZ nu de verplichting om socialezekerheidsbijdragen te betalen de openbare orde raakte en de rechten van de RSZ niet conventioneel konden worden beperkt; dat enkel een hervorming van het vonnis in hoger beroep de rechten van de heer T. kon beperken. 5. De procedure in hoger beroep 5.1. In haar akte van hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van 20 mei 2005 van de vierde kamer van de arbeidsrechtbank te Gent, vordert de appellante dat het vonnis zou vernietigd worden en dat de oorspronkelijke vordering van de geïntimeerde ongegrond zou verklaard worden. Bij verzoekschrift, op 3 september 2007 ter griffie neergelegd, komt de RSZ vrijwillig tussen in het geding. Hij vraagt dat voor recht zou worden gezegd dat het hoger beroep onontvankelijk minstens ongegrond is. Bij conclusie, ter griffie neergelegd op 6 februari 2008, vordert de heer T. dat het hoger beroep, in zoverre het gericht zou zijn op de ontbinding van de dading of op ongegrondverklaring van het tussengekomen vonnis, onontvankelijk zou verklaard worden. Hij vraagt dat hem akte zou verleend worden van het feit dat hij zich niet verzet tegen de gegrondverklaring

A.R. nr. : 144/07-145/07 11 mei 2009 7 van het hoger beroep, in zoverre het ertoe strekt de vernietiging van het vonnis te officialiseren. Hij vraagt de verwijzing van de appellante in de kosten van het hoger beroep. In zijn syntheseconclusie, op 15 april 2008 ter griffie neergelegd, vraagt de RSZ dat het hoger beroep onontvankelijk zou verklaard worden. Subsidiair vraagt hij dat voor recht zou gezegd worden dat het arbeidshof enkel akte kan nemen van de dading doch ook dat deze overeenkomst niet tegenstelbaar is aan de RSZ. Hij vraagt de verwijzing van de appellante in de kosten van het geding. In haar syntheseconclusie, op 13 oktober 2008 ter griffie neergelegd, vraagt de appellante dat het hoger beroep ontvankelijk en gegrond zou verklaard worden. Zij vraagt dat het bestreden vonnis zou vernietigd worden en dat voor recht zou gezegd worden dat de veroordeling die tegen haar werd uitgesproken, niet meer geldt. Zij vraagt de vrijwillige tussenkomst van de RSZ ontoelaatbaar minstens ongegrond te verklaren, met verwijzing van de RSZ in de kosten van de procedure in hoger beroep. In zijn syntheseconclusie, op 5 november 2008 ter griffie neergelegd, vraagt de heer T. bovendien dat de vrijwillige tussenkomst van de RSZ als ongegrond zou afgewezen worden. 5.2. In haar akte van hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van 19 februari 2007 van de tweede kamer van de arbeidsrechtbank te Gent, vordert de appellante dat het hoger beroep ontvankelijk en gegrond zou verklaard worden, dat het bestreden vonnis vernietigd zou worden en dat het arbeidshof, opnieuw wijzende, de oorspronkelijke vordering ongegrond zou verklaren, met verwijzing van de RSZ in de kosten van het geding. In zijn conclusie, op 30 juli 2007 ter griffie neergelegd, vraagt de RSZ dat het hoger beroep ontvankelijk doch ongegrond zou verklaard worden, met bevestiging van het bestreden vonnis en verwijzing van de appellante in de kosten van de procedure in hoger beroep. 5.3. De partijen worden in de uiteenzetting van hun middelen en conclusies gehoord op de openbare terechtzitting van 12 januari 2009. Zij vragen dat de beide zaken zouden samengevoegd worden. 6. De grieven van de hogere beroepen 6.1. De appellante acht zich gegriefd door het vonnis van 20 mei 2005 van de vierde kamer van de arbeidsrechtbank te Gent. Zij wijst er inzonderheid op: dat de partijen hun overeenkomst over de hoogte van de te betalen bedragen willen officialiseren ;

A.R. nr. : 144/07-145/07 11 mei 2009 8 dat zij geenszins de ontbinding van deze overeenkomst nastreeft; dat zij wel de vernietiging van het vonnis vraagt en de daaruit voortvloeiende vaststelling dat de partijen rechtstreeks hun rechten hebben geregeld door middel van een dading (!). 6.2. De appellante acht zich ook gegriefd door het vonnis van 19 februari 2007 van de tweede kamer van de arbeidsrechtbank te Gent. Zij wijst er inzonderheid op: dat zij met de heer T. géén dading heeft gesloten; dat slechts socialezekerheidsbijdragen kunnen verschuldigd zijn op het loon waarop de heer T. recht heeft; dat de omvang van het recht op loon niet definitief is bepaald door het vonnis van 20 mei 2005 van de arbeidsrechtbank; dat dit wél is gebeurd door het vergelijk dat de partijen na het vonnis hebben bereikt. 7. Bespreking. 7.1. De samenvoeging Alle in artikel 30 Ger. W. gestelde voorwaarden opdat de zaken, ingeschreven op de algemene rol onder nrs. 144/07 en 145/07, zouden kunnen worden samengevoegd, zijn vervuld. 7.2. De ontvankelijkheid van de hogere beroepen 7.2.1. Het hoger beroep van de appellante in de zaak, ingeschreven op de algemene rol onder nr. 144/07, werd tijdig en regelmatig naar de vorm ingesteld. Ten onrechte betwisten de heer T. en de RSZ de ontvankelijkheid van dit hoger beroep. Het arbeidshof kan zich geheel aansluiten bij de volgende overwegingen van het schriftelijk advies van het openbaar ministerie die hierna mutatis mutandis worden overgenomen. De heer T. werpt de onontvankelijkheid op van het hoger beroep, in zoverre het zou gericht zijn op de ontbinding van de dading of op de ongegrondverklaring van het tussengekomen vonnis (waarmee hij zijn eigen oorspronkelijke vordering bedoelt). Ook de RSZ werpt de onontvankelijkheid van dit hoger beroep op omdat de rechtsmacht van de rechter door de dading werd uitgeput en de appellante geen belang meer heeft bij haar rechtsmiddel.

A.R. nr. : 144/07-145/07 11 mei 2009 9 Het wordt niet betwist dat de appellante en de heer T. nà het bestreden vonnis van de vierde kamer van de arbeidsrechtbank te Gent van 20 mei 2005 een overeenkomst hebben gesloten en daardoor het geschil hebben beëindigd. Het blijkt ook dat er wederzijdse toegevingen zijn gedaan: de heer T. heeft de helft van zijn aanspraken laten vallen, en de appellante heeft impliciet maar zeker afstand gedaan van de mogelijkheid om in hoger beroep de volledige afwijzing van de aanspraken van de heer T. te bekomen. Aldus is er inhoudelijk zeker sprake van een dading in de zin van artikel 2044, eerste lid B.W. (zie B. TIL- LEMAN, I. CLAEYS, C. COUDRON en K. LOONTJENS, Dading, in APR, Kluwer, Antwerpen, 2000, nrs. 2-3). Volgens het tweede lid van deze bepaling moet een dading evenwel schriftelijk vastgesteld te worden. Welnu, deze regel geldt enkel tussen de partijen met het oog op het bewijs (Ibid., nr. 777). De heer T. erkent uitdrukkelijk het bestaan en de inhoud van de overeenkomst, die trouwens uitgevoerd werd, inclusief de regeling van de door hem gemaakte kosten van dagvaarding. Het wordt niet betwist dat zijn vakbondsafgevaardigde hiervoor een mandaat had, hetgeen overigens blijkt uit de volmachten die zowel voor de arbeidsrechtbank als voor het arbeidshof werden neergelegd. Vermits de overeenkomst werd gesloten na het einde van de arbeidsovereenkomst, kon de heer T. rechtsgeldig afstand doen van zijn recht op een opzeggingsvergoeding en een eindejaarspremie. De dading heeft tussen partijen kracht van gewijsde in hoogste aanleg (art. 2052 B.W.). Het geschil tussen de appellante en de heer T. is definitief beëindigd. De appellante betwist voor het arbeidshof echter niet wat werd overeengekomen. Zij beoogt enkel de overeenkomst te officialiseren en in de door haar gebruikte bewoordingen - aan de partijen akte te verlenen van de tussen hen gesloten overeenkomst en eveneens akte te verlenen van het feit dat het vonnis van de arbeidsrechtbank d.d. 20 mei 2005 niet meer geldt. De heer T. verzet zich hier niet tegen. Het komt er in wezen op neer dat de partijen, zonder er uitdrukkelijk naar te verwijzen, om de toepassing vragen van artikel 1043 van het Gerechtelijk Wetboek volgens hetwelke de partijen de rechter kunnen verzoeken akte te nemen van de overeenkomst die zij gesloten hebben ter oplossing van het geschil dat bij hem regelmatig aanhangig is gemaakt. Deze mogelijkheid om een overeenkomst (dus ook een dading) in de vorm van een vonnis of

A.R. nr. : 144/07-145/07 11 mei 2009 10 arrest te gieten, is beperkt tot de gevallen waar er nog geen overeenkomst bestond op het ogenblik van het inleiden van het geding. Hoewel op het ogenblik van het instellen van het hoger beroep de overeenkomst waaromtrent een titel gevraagd wordt, reeds bestond en er dus strikt genomen geen geschil meer aanhangig kon gemaakt worden bij de appelrechter, moet toch aanvaard worden dat de procedure in hoger beroep de voortzetting is van de procedure in eerste aanleg die wél regelmatig aanhangig was gemaakt (cf. B. LAMBRECHT, Ger. W. Art. 1043 in X, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer. Gerechtelijk Recht, Antwerpen, Kluwer, 2002, nr. 1). Het akkoordvonnis kon immers niet meer aan de eerste rechter gevraagd worden. De appellante heeft ongetwijfeld een belang om zo n titel te bekomen. Het hoger beroep is ontvankelijk. 7.2.2. Het hoger beroep van de appellante in de zaak, ingeschreven op de algemene rol onder nr. 145/07, werd tijdig en regelmatig naar de vorm ingesteld. Het is ontvankelijk. 7.3. De ontvankelijkheid van de tussenkomst van de RSZ in de zaak, ingeschreven op de algemene rol onder nr. 144/07 Ook op dit punt kan het arbeidshof zich geheel aansluiten bij de volgende overwegingen van het schriftelijk advies van het openbaar ministerie die hierna mutatis mutandis worden overgenomen. De RSZ heeft ongetwijfeld een direct belang bij de uitspraak van het arbeidshof. Het lot van zijn eigen vordering tegen de appellante in de zaak, ingeschreven op de algemene rol onder nr. 145/07, hangt hiervan af. De eerste rechter heeft de vordering van de RSZ immers ingewilligd op grond van het recht op loon van de heer T., zoals erkend door het vonnis van de vierde kamer van de arbeidsrechtbank te Gent d.d. 20 mei 2005. Dit is trouwens de reden waarom de beide zaken in hoger beroep samengevoegd dienen te worden, iets waarmee alle partijen akkoord zijn gegaan. Uiteraard heeft de RSZ belang bij de afhandeling van alle geschillen tussen werkgevers en werknemers omtrent looncomponenten die aan socialezekerheidsbijdragen onderworpen zijn. De RSZ komt in de regel wel niet tussen in deze procedures, alleen al omdat hij er normaliter geen kennis van kan hebben. In casu had de RSZ echter alle elementen die hem moesten toelaten dit wél te doen (zie hierboven onder 3). Wanneer de appellante bovendien in haar verzoekschrift hoger beroep instelt tegen het vonnis van 19 februari 2007 en er de RSZ uitdrukkelijk op wijst dat zij ook hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van

A.R. nr. : 144/07-145/07 11 mei 2009 11 20 mei 2005, en hierin een argument put om te ontsnappen aan de ingewilligde vordering van de RSZ, is het niet verwonderlijk dat de RSZ vervolgens tussenkomt. Het is daarentegen verbazend dat de appellante het belang van de RSZ in twijfel trekt. Overeenkomstig de artikelen 15 en 17 Ger. W. volstaat het dat de tussenkomst ertoe strekt de belangen van de tussenkomende partij te beschermen (zie ook S. MOSSEL- MANS, Tussenvorderingen, in APR, Mechelen, Kluwer, 2007, nrs. 352-360). De tussenkomst is ontvankelijk. Aldus kan de RSZ vragen dat, wanneer het arbeidshof akte neemt van de dading die de appellante en de heer T. na het vonnis van 20 mei 2005 hebben gesloten, dit hof terzelfder tijd voor recht zegt dat deze overeenkomst hem niet tegenstelbaar is. Dit is overigens ook het verweer van de RSZ in de procedure in de zaak, ingeschreven op de algemene rol onder nr. 145/07. 7.4. De gegrondheid van de hogere beroepen 7.4.1. En ook hier kan het arbeidshof zich geheel aansluiten bij de volgende overwegingen van het schriftelijk advies van het openbaar ministerie die hierna mutatis mutandis worden overgenomen. 7.4.2. De appellante merkt zij het enkel in haar akte van hoger beroep - vooreerst op dat het vonnis van de arbeidsrechtbank van 19 februari 2007 voorbijgaat aan het feit dat de vordering van de heer T. geen vordering tot betaling van loon was, maar wel een vordering tot betaling van een opzeggingsvergoeding. Deze opmerking snijdt natuurlijk geen hout. Artikel 14 van de RSZ-wet bepaalt dat de bijdragen voor sociale zekerheid worden berekend op grond van het loon van de werknemer en dat het begrip loon bepaald wordt volgens artikel 2 van de Loonbeschermingswet, met dien verstande dat de Koning het aldus bepaalde begrip kan verruimen of beperken. Het begrip loon in deze wet moet ruim worden opgevat. Het omvat alle geldelijke en in geld waardeerbare voordelen waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van zijn werkgever, en is dus niet beperkt tot het loon als tegenprestatie voor verrichte arbeid. Ook de opzeggingsvergoeding valt onder dit ruime begrip (Cass. 9 oktober 1978, Arr.Cass. 1978-79, 156). De Koning heeft inderdaad het loonbegrip niet beperkt wat betreft de opzeggingsvergoeding, maar er zelfs uitdrukkelijk naar verwezen in artikel 19, 2, 2 van het KB van 28 november 1969: de aan de werknemers verschuldigde vergoedingen wanneer de werkgever zijn wettelijke, contractuele of statutaire verplichtingen niet nakomt, worden niet als loon aangemerkt, met uitzondering van de vergoedingen verschuldigd naar aanleiding van (o.a.) de onregelmatige beëindiging

A.R. nr. : 144/07-145/07 11 mei 2009 12 van de arbeidsovereenkomst door de werkgever. Artikel 35bis van dit uitvoeringsbesluit voorziet in afwijkende termijnen inzake de aangifteverplichting: de als loon beschouwde opzeggingsvergoeding moet ten laatste aangegeven en betaald worden in de maand die volgt op de maand gedurende dewelke het recht van de werknemer op deze vergoeding werd erkend door de werkgever of door een in kracht van gewijsde gegane beslissing (met dien verstande dat de erkende sociale secretariaten hiervoor over een extra termijn beschikken). Een eindejaarspremie is ten slotte zonder enige twijfel eveneens loon in de voornoemde zin. 7.4.3. De werknemer die, zoals de heer T., werd ontslagen om een dringende reden, heeft geen recht op een opzeggingsvergoeding (en in casu evenmin op een eindejaarspremie pro rata temporis). Het is pas wanneer achteraf blijkt dat het ontslag ten onrechte om een dringende reden werd gegeven, dat de opzeggingsvergoeding in artikel 39 van de Arbeidsovereenkomstenwet (en in casu, gelet op de bepalingen van de toepasselijke sectorale cao, ook een eindejaarspremie pro rata temporis) verschuldigd wordt en er dus sprake is van een recht op loon, wat volstaat om onderworpen te zijn aan socialezekerheidsbijdragen, los van de al dan niet effectieve betaling. Het is immers zo dat de bijdrageregeling, inclusief de bijdragegrondslag, de openbare orde raakt. Het verschuldigd zijn van de socialezekerheidsbijdragen is in de regel niet afhankelijk gesteld van de uitbetaling van het loon waarop de werknemer aanspraak heeft, maar wel van het verschuldigd zijn van dit loon. Het feit dat een werknemer, nadat het loon effectief verschuldigd is geworden, niet verder aanspraak maakt op dat loon of met de werkgever overeenkomt dat dit loon verminderd wordt of niet betaald wordt, verhindert niet dat socialezekerheidsbijdragen op dat loon verschuldigd zijn (Cass. 16 september 1985, Arr.Cass. 1985-86, 53, JTT 1986, 242, RW 1985-96, 1783, met betrekking tot een opzeggingsvergoeding; Cass. 18 november 2002, RW 2003-04, 98, Soc.Kron. 2003, 66, en Arbh. Antwerpen, afd. Hasselt, 8 juni 2001, JTT 2002, 375, beide betrekking hebbend op eindejaarspremies; Arbh. Gent, afd. Brugge, 22 juni 2000, JTT 2000, 30, met betrekking tot loon). Een gebeurlijke verzaking door de werknemer aan zijn recht op loon is voor de RSZ een res inter alios acta en is hem niet tegenstelbaar op grond van artikel 1165 BW. In casu blijft het de vraag of het recht op een opzeggingsvergoeding (en eindejaarspremie) vaststaat.

A.R. nr. : 144/07-145/07 11 mei 2009 13 In het vonnis van de vierde kamer van de arbeidsrechtbank te Gent d.d. 20 mei 2005 werd geoordeeld dat het ontslag om een dringende reden onregelmatig was. De appellante heeft zich hierbij echter niet neergelegd. De aanvankelijke aangifte door haar sociaal secretariaat van de integrale bedragen tot de betaling waarvan zij werd veroordeeld, was een misverstand. Zij heeft daarentegen aan haar raadsman instructies gegeven om hoger beroep aan te tekenen, die evenwel kort na het vonnis op eigen initiatief een voorstel tot minnelijke regeling voorstelde, wat door de beide partijen werd aanvaard. De overeenkomst hield in dat de appellante afstand deed van haar recht om hoger beroep in te stellen en dat de heer T. akkoord ging met de uitbetaling van de helft van het toegekende bedrag. De gebruikte termen zijn duidelijk en niet voor interpretatie vatbaar: door in te gaan op het voorstel heeft de heer T. enkel verzaakt aan de betaling van een deel van het toegekende loon (in de zin van de RSZ-wet). Hij heeft niet erkend dat de werkgever terecht tot ontslag om een dringende reden was overgegaan (zoals ook de appellante niet heeft erkend dat er sprake was van een onregelmatig ontslag). Zoals gezegd is het verschuldigd zijn van de socialezekerheidsbijdragen niet afhankelijk van het uitbetalen van de opzeggingsvergoeding (en eindejaarspremie) waarop de werknemer recht heeft. Het recht op een opzeggingsvergoeding (en eindejaarspremie) volgt uit het bestreden vonnis van 20 mei 2005 dat het ontslag onregelmatig acht. Een bekrachtiging in hoger beroep van het nadien gesloten akkoord uitsluitend met betrekking tot de bedragen verandert op zich niets aan het feit dat er bij rechterlijke uitspraak geoordeeld werd dat de arbeidsovereenkomst door de werkgever werd beëindigd zonder inachtneming van de opzeggingstermijn of zonder dringende reden. Het arbeidshof stelt immers geen ander oordeel in de plaats, maar neemt enkel akte van (en verleent hierdoor een authentieke titel aan) de overeenkomst tot betaling door de appellante aan de heer T. Er wordt aan het arbeidshof niet gevraagd om akte te verlenen aan een (overigens niet bestaand) akkoord tussen partijen dat er geen onregelmatig ontslag heeft plaatsgevonden. 7.4.4. Het akkoord, en het te verlenen akkoordarrest, doen geen afbreuk aan het verschuldigd zijn van de socialezekerheidsbijdragen op de integrale opzeggingsvergoeding en eindejaarspremie waarop de heer T. recht had. De appellante heeft ten slotte het verschuldigd zijn van het voor het eerste kwartaal van 2003 gevorderde (miniem) saldo nooit betwist.

A.R. nr. : 144/07-145/07 11 mei 2009 14 Het hoger beroep, ingesteld in de zaak ingeschreven op de algemene rol onder nr. 144/07, is gedeeltelijk gegrond, nl. in de mate waarin gevraagd wordt aan de partijen akte te verlenen van het akkoord dat zij hebben gesloten met betrekking tot de bedragen tot de betaling waarvan de appellante bij eindvonnis van de vierde kamer van de arbeidsrechtbank te Gent d.d. 20 mei 2005 (A.R. nr. 155.955/02) werd veroordeeld. Het hoger beroep in de zaak, ingeschreven op de algemene rol onder nr. 145/07, is daarentegen ongegrond. * * * HET ARBEIDSHOF, Gelet op de voornoemde gronden Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken en inzonderheid op artikel 24; Recht doende op tegenspraak; Alle andere en strijdige conclusies verwerpende; Gelet op het eensluidend schriftelijk advies van het openbaar ministerie, uitgebracht door advocaat-generaal Jean-Pierre Diependaele en neergelegd ter griffie op 2 februari 2009; Voegt de zaken, op de algemene rol ingeschreven onder nrs. 144/07 en 145/07 samen overeenkomstig artikel 30 Ger. W.. Verklaart de hogere beroepen ontvankelijk. Verklaart de tussenvordering van de RSZ ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond. Verklaart het hoger beroep in de zaak, ingeschreven op de algemene rol onder nr. 144/07, gedeeltelijk gegrond. Verklaart het hoger beroep in de zaak, ingeschreven op de algemene rol onder nr. 145/07, ongegrond. Verleent akte aan de partijen van het akkoord dat zij hebben gesloten met betrekking tot de bedragen tot de betaling waarvan de appellante bij eindvonnis van de vierde kamer van de arbeidsrechtbank te Gent d.d. 20 mei 2005 (A.R. nr. 155.955/02) werd veroordeeld. Zegt voor recht dat dit akkoord niet tegenstelbaar is aan de RSZ. Bevestigt het op tegenspraak gewezen eindvonnis van de tweede kamer van de arbeidsrechtbank te Gent d.d. 19 februari 2007 (A.R. nr. 174.873/06) in al zijn onderdelen.

A.R. nr. : 144/07-145/07 11 mei 2009 15 Slaat de kosten van de procedure in hoger beroep, in zoverre zij betrekking hebben op de zaak, op de algemene rol ingeschreven onder nr. 144/07, over de partijen om en zegt dat elk van hen haar eigen kosten zal dragen. Bepaalt de te vereffenen gerechtskosten als volgt: aan de zijde van de appellante: -rechtsplegingsvergoeding hoger beroep: 1.200 euro aan de zijde van de heer T.: -niet te begroten bij gebrek aan omstandige opgave aan de zijde van de RSZ: -rechtsplegingsvergoeding hoger beroep: 1.100 euro. Verwijst de appellante in de kosten van de procedure in hoger beroep, in zoverre zij betrekking hebben op de zaak, op de algemene rol ingeschreven onder nr. 145/07. Bepaalt de te vereffenen gerechtskosten als volgt: aan de zijde van de appellante: -rechtsplegingsvergoeding: 291,52 euro aan de zijde van de RSZ: rechtsplegingsvergoeding: 900 euro Aldus gewezen door het arbeidshof te Gent, zetelend te Gent, tweede kamer, samengesteld uit raadsheer Jan Herman, voorzitter, Christian De Ryck, raadsheer in sociale zaken, benoemd als werkgever, René Geerts, raadsheer in sociale zaken, benoemd als werknemer-bediende, en in openbare terechtzitting van elf mei tweeduizend en negen uitgesproken door de voorzitter, met bijstand van Versieren Lucienne, griffier. w.g. L. Versieren R. Geerts C. De Ryck J. Herman.