1 HANDLEIDING GRIFFIERECHT 24 oktober 2013 Aan alle griffiemedewerkers, rechters en advocaten van Aruba, Bonaire, Curaçao en Sint Maarten, Betreft: griffierecht Met ingang van 1 november 2013 zal bij alle Gerechten in eerste aanleg en bij het Hof van het hierna volgende worden uitgegaan, behoudens de mogelijkheid van verzet ingevolge artikel 36 van het Landsbesluit tarieven in burgerlijke zaken (tekst in de Jurdoc-editie van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, 2 e druk, 2009, p. 183-192). 1. Vrijstellingen griffierecht Bij beschikking van de minister van Justitie van Sint Maarten van 13 september 2012 (AB 2012, no. 28) en van de minister van Justitie van Curaçao van 22 februari 2013 (PB 2013, no. 37) is de verouderde nimmer aangepaste ministeriële beschikking van 1 december 1987 (PB 1987, no. 135; Jurdoc-editie, p. 193-194), met vrijstellingen ter zake van griffierecht, ingetrokken. In Aruba hebben deze vrijstellingen nimmer gegolden. Op de BES-eilanden zijn zij reeds per 10/10/10 komen te vervallen. 2. (Kinder)alimentatie Dit betekent dat voortaan in alle personen- en familierechtelijke zaken, dus ook alimentatiezaken, f. 50, = aan griffierecht moet worden betaald (artikel 20 lid 2 onder a, van het Landsbesluit tarieven in burgerlijke zaken [hierna: Ltbz]). 3. Kort geding De bijzondere lage tarieven in eerste aanleg voor familiezaken en voor arbeidszaken aangespannen door de werknemer (f. 50, =; artikel 20 lid 2 onder a en c Ltbz) gelden niet in kort geding. Het lage tarief geldt alleen als men een bodemzaak (eindigend in een beschikking: een zgn. EJ-zaak) opstart. EJ-zaken kenmerken zich in beginsel door een lage drempel (geen betekening van het inleidend verzoekschrift), een mondelinge behandeling die onverwijld wordt bepaald en een actieve rechter. Het kort geding heeft een ander karakter. Het lage sociale tarief is daarvoor niet bedoeld. Overigens kunnen EJzaken ook snel worden afgedaan, indien men de EJ-rechter attendeert op het spoedeisend karakter.
2 4. Hoger beroep De bijzondere lage tarieven voor een verzoek gerechtelijk bevel tot betaling en arbeidszaken aangespannen door de werknemer (f. 50, = onderscheidenlijk f. 100, =; artikel 20 lid 2 onder b en c LTBZ) gelden niet in hoger beroep. Voor familiezaken geldt in hoger beroep wel het dubbele van het lage tarief (dus f. 100, =). Men zie artikel 20 lid 7 Ltbz en de Toelichting bij het landsbesluit tot wijziging in 2006 van het Landsbesluit tarieven in burgerlijke zaken. 5. Conservatoir beslag Ook de vrijstelling voor verzoeken, strekkende tot het verkrijgen van verlof tot het leggen van beslag is komen te vervallen. Voortaan moet voor het verzoek f. 450, = worden betaald. Wel is er reden het verzoek om conservatoir beslag en de tijdig aanhangig gemaakte hoofdzaak als één zaak te zien, zodat de voor het beslagrekest betaalde f. 450, = wordt afgetrokken van wat verschuldigd is in de hoofdzaak. Het komt de griffier redelijk voor om een verzoek tot het verkrijgen van verlof tot het leggen van conservatoir beslag vrij te stellen van griffierecht als er al een hoofdzaak aanhangig is. Ter zake van de hoofdzaak is, indien niet een bepaald bedrag gevorderd wordt als bedoeld in artikel 20 lid 2 Ltbz, het maximum waarvoor conservatoir beslag is toegestaan een goede indicatie van het direct geldelijk belang als bedoeld in artikel 20 lid 3 Ltbz. Aldus het Hof op 4 februari 2003 in de zaak Hanst v. Torres (AR 362/01 HAR 202/02; Tijdschrift voor Antilliaans Recht-Justicia 2003, afl. 1, p. 61 e.v.): 3.7. Naar het oordeel van het Hof is het, in de beschikking waarbij verlof tot conservatoir beslag is verleend uitgedrukte, bedrag der schuldvordering, tot welker verzekering het beslag mag worden gelegd als bedoeld in artikel 592 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een goede indicatie van het bestaan en het beloop van de waardering van een direct geldelijk belang als bedoeld in artikel 20, derde lid, Ltbz. De eiser zelf meent kennelijk dat zijn direct geldelijk belang ten minste zo hoog is en dat het vermogen van gedaagde tot dat bedrag moet worden geïmmobiliseerd. 6. Schade op te maken bij staat (art. 612 e.v. Rv) Wordt vergoeding van schade op te maken bij staat gevorderd, dan moet betaald worden aan de hand van het geschatte direct geldelijke belang (artikel 20 lid 3 Ltbz). In een eventueel volgende schadestaatprocedure wordt afgetrokken wat men reeds betaald heeft (vgl. artikel 21 lid 1 Ltbz). Aldus voornoemd Hofvonnis in de zaak Hanst v. Torres (rov. 3.10-3.12). Dit geldt met dien verstande dat hetgeen betaald is voor de hoofdzaak, niet wordt gerestitueerd, ook niet indien in de schadestaatprocedure een lagere schade
3 gevorderd wordt dan het bedrag waarop het 'direct geldelijke belang' was geschat in de hoofdzaak. Indien in de schadestaatprocedure meer gevorderd wordt dan het in de hoofdprocedure gewaardeerde direct geldelijke belang, moet er worden bijbetaald (Hanst v. Torres, rov. 3.11). 7. Verzoek vergunning tussentijds appel (artikel 263a Rv) Voor dit verzoek aan het Hof is f. 900, = verschuldigd (artikel 20 lid 7 Ltbz). Dit bedrag wordt afgetrokken van wat verschuldigd is voor het tussentijdse hoger beroep indien toegestaan. 8. Objectieve cumulatie Bij meerdere vorderingen (bijv. ontruiming en achterstallige huurtermijnen) vindt een optelling van de vorderingen plaats voor de bepaling van het griffierecht. 9. Subjectieve cumulatie Bij meerdere eisers betaalt in beginsel ieder (artikel 20 lid 1 Ltbz: van elke eisende partij ), maar een uitzondering is op haar plaats als hetzelfde gevorderd wordt op dezelfde grondslag (bijv. verdeling van een gemeenschap). Bij meerdere gedaagden hangt het op dezelfde wijze ervan af of het hetzelfde gevorderd wordt op dezelfde grondslag, hetgeen bijv. niet het geval is bij een collectief ontbindingsverzoek (een verzoek van de werkgever tot ontbinding van meerdere arbeidsovereenkomsten). 10. Opgave direct geldelijk belang Voor het hoger beroep bepaalt artikel 85 van het Procesreglement: Bij de indiening van de akte van hoger beroep geeft de appellant, ter vaststelling van het griffierecht door de griffier, schriftelijk het financiële belang van de zaak aan. Dezelfde verplichting tot opgave zal voortaan gelden voor de eerste aanleg, indien niet een bepaald bedrag geëist wordt (artikel 20 lid 2 onder d-f) en het geen familiezaak (onder a), gerechtelijk bevel tot betaling (onder b) of arbeidszaak aangespannen door de werknemer (onder c) betreft. Wordt geen gemotiveerde opgave gedaan, dan geldt in beginsel als prikkel het maximumtarief (f. 7.500, =). 11. Direct geldelijk belang in kort geding Indien in kort geding een bepaald bedrag wordt gevorderd of indien in kort geding de eisende partij een direct geldelijk belang heeft dat op een bepaald bedrag kan worden
4 gewaardeerd, is het bedrag of het op geld gewaardeerde belang bepalend (lid 3, tweede zin). Het tarief van f. 450, = geldt dus niet altijd in kort geding. 12. Verzoek ingevolge artikel 17 Rijkswet op het Nederlanderschap Het betreft hier een verzoek aan het Hof met onbepaalde waarde, zodat f. 900, = verschuldigd is (artikel 20 lid 7 jo lid 3 Ltbz). De leden 2 en 3 van artikel 20 Ltbz zijn geschreven voor het Gerecht in eerste aanleg (één rechter). Lid 3 is niet geschreven rechtstreeks voor het Hof (drie rechters), ook niet als het Hof rechtspreekt in eerste aanleg. Voor het Hof geldt lid 7 in verbinding met de leden 2 en 3: als tarief geldt het dubbele van wat voor het GEA heeft gegolden of zou hebben gegolden. Al refereert lid 7 slechts aan lid 2 (in de context van arbeidszaken en gerechtelijke bevelen tot betaling, waarvoor in hoger beroep géén speciaal laag tarief geldt), bedoeld is dat ook het bedrag van f. 450, = van lid 3 wordt verdubbeld als het Hof rechtspreekt. 13. Memorie van grieven per fax ingediend op de laatste dag Het is geoorloofd een memorie van grieven per fax in te dienen (HR 27 februari 2004, NJ 2004, 320, Antilles Management Enterprises v. Mantout). De griffier gaat ermee akkoord dat de volgende werkdag het griffierecht betaald wordt. Wat betreft Bonairiaanse zaken gaat de griffie ermee akkoord dat de volgende werkdag een cheque wordt verzonden per Fedex e.d. 14. Depotrekening bij Hof In de zaak Pengel v. ATC heeft het Hof op 8 juni 2004, Tijdschrift voor Antilliaans Recht- Justicia 2004, afl. 4, p. p. 253 e.v. overwogen: Vindt binnen de termijn voor de memorie van grieven geen betaling plaats, dan vervalt daardoor het beroep ( ) zoals ( ) (maar niet zal opgaan als de gemachtigde een rekening-courant aanhoudt bij het Hof). Ter zake van ontoereikend saldo overwoog het Hof op 9 april 2013 in de zaak Aw v. Veltman (AR 30137 - H 145/12 en H 145A/12): 4.1. Veltman en Mojacar AVV betogen dat het hoger beroep is vervallen ingevolge artikel 270 lid 5 Rv, aangezien het griffierecht in hoger beroep door Aw en Caparrós te laat is betaald. 4.2. In het vonnis van het Hof van 8 juni 2004 in de zaak Pengel v. ATC (AR 67/018 H. 45/04), Tijdschrift voor Antilliaans recht-justicia 2007/4, p. 252-253 is geoordeeld dat de werking van artikel 270 lid 5 Rv niet zal intreden als de gemachtigde een rekening-courant aanhoudt bij het Hof (rov. 4.2). 4.3. De gemachtigden van Aw en Caparrós houden een depot aan bij het Hof. Ten tijde van de indiening van de memorie van grieven was het saldo van dit depot onvoldoende om het verschuldigde griffierecht (NAF. 15.000, =) af te boeken. In het
5 dossier bevindt zich een verklaring van een medewerker van de Financiële Afdeling van het Hof, onder meer luidende: Direct nadat het bedrag was opgegeven is het griffierechtdepot aangezuiverd, alsmede [advocatenkantoor X.] staat bij mij bekend als een kantoor dat het depot dezelfde dag nog aanzuivert als het erop wordt gewezen, dat het onvoldoende saldo vertoont. 4.4. Van een gemachtigde kan niet in redelijkheid worden verlangd dat het saldo van het griffierechtdepot te allen tijde toereikend is. In het onderhavige geval hoeft niet de vraag beantwoord te worden hoe geoordeeld moet worden in het geval dat getalmd wordt met de aanzuivering van een te laag saldo. 4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van Aw en Caparrós niet vervallen is. 15. Bewijs van onvermogen in aanvraag. Indien niet binnen de termijn voor het indienen van memorie van grieven en voor betaling van griffierecht in hoger beroep (zes weken na de akte van hoger beroep of in zaken die met een beschikking eindigen ( EJ-zaken ): zes weken na de uitspraak) een bewijs van onvermogen wordt verkregen, zal appellant het griffierecht en de betekeningskosten moeten voorschieten. Wordt nadien het bewijs van onvermogen verkregen, dan vindt restitutie plaats. Ook indien in eerste aanleg het griffierecht is voorgeschoten doordat het bewijs van onvermogen nog niet beschikbaar is en daarop niet kan worden gewacht, vindt restitutie plaats nadat het bewijs van onvermogen wordt verkregen.