Staten van Aruba STATEN VAN ARUBA. Aan de Voorzitter van de Staten van Aruba



Vergelijkbare documenten
1 Het geding in feitelijke instanties

Hoge Raad der N ederlanden

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

ECLI:NL:HR:2010:BM1206

1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Hoge Raad / Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

ECLI:NL:RBROT:2016:9569

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden.

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

RAADSINFORMATIEBRIEF 17R.00447

ECLI:NL:GHDHA:2017:826

ECLI:NL:RBGEL:2017:11

Rechtbank Rotterdam, 10 oktober 2017, nr. ROT 16/905, ECLI:NL:RBROT:2017:7618

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 april 2016, nummer Awb 15/2747, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

GERECHTSHOF AMSTERDAM

1 Het geding in feitelijke instanties

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:RBAMS:2008:BH4545

ECLI:NL:RBZWB:2015:2161

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

ECLI:NL:CRVB:2010:BM6743

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:GHSHE:2016:2327

Van: W. Lam Tel nr: 8318 Nummer: 17A.00761

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:RBDHA:2015:5568

ECLI:NL:RVS:2016:2861

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:RBDHA:2015:16050

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:CRVB:2012:BW6565

ECLI:NL:HR:2013:BX9444

ECLI:NL:RVS:2015:3233

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen


ECLI:NL:CRVB:2015:1069

[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant E], appellanten,

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2019 in de zaak tussen

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:GHARN:2012:BW7826

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3234, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

ECLI:NL:RVS:2000:AA7143

ECLI:NL:RVS:2011:BQ4936

ECLI:NL:RBDHA:2015:3059

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:RBZWB:2013:5107

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:GHAMS:2016:72

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326

ECLI:NL:CRVB:2017:1883

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

ECLI:NL:RVS:2014:3559 Deeplink

LJN: BF7176, Hoge Raad, Print uitspraak. Datum uitspraak: Datum publicatie: Soort procedure: Cassatie

/ Belastingrecht. Hoger beroep

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBZWB:2017:4204

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:HR:2013: Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

Transcriptie:

STATEN VAN ARUBA Ingek, 0 5 JUL 2011 Staten van Aruba Vo!gm.: ISP.82 10- I I Aan de Voorzitter van de Staten van Aruba Oranjestad, 5 juli 2011 Gaarne bijgaand ter doorgeleiding aan to treffen een aantal vragen aan Z.E. de Minister belast met Financien, Communicatie, Utiliteiten en Energie. Uw medewerking wordt zeer op prijs gesteld. Mr. A.C.G. Nicker Fractievoorzitter P.D.R. 1

Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 2 van 5 Vragen van het lid mr. A.C.G. Bikker aan Z.E. de Minister belast met Financien, Communicatie, Utiliteiten en Energie o.g.v. artikel 111.1 7 van de Staatsregeling en artikel 59 van het Reglement van Orde van de Staten van Aruba. Overwegende: 1. dat bij arrest d.d. 10 juni 2011 de Hoge Raad in essentie heeft beslist dat in geval van overschrijding van een redelijke beslistermijn in belastingzaken, een schadevergoeding op zijn plaats is van 500 Euro voor elke 6 maanden dat sprake is van een zodanige overschrijding, zie bijlage; 2. dat in Aruba, als enig land in het Koninkrijk, de Algemene Landsverordening Belastingen (ALB) uiterst ruime beslistermijnen op bezwaar kent van 1 jaar, plus 1 jaar, in vergelijking tot bijvoorbeeld 6 weken in Nederland en 9 maanden in Curacao, Sint Maarten en de BES-eilanden; 3. dat genoemde beslistermijnen als vervat in de ALB, gelet op gemeld arrest van de Hoge Raad, denkbaar in strijd zouden kunnen worden geacht met de rechtszekerheid (als algemeen aanvaard rechtsbeginsel) c.q. met artikel 6 EVRM, dan wel artikel 1.19 van de Staatsregeling; 4. dat in de ALB voor zover bekend voorts een specifieke regeling gelijk aan artikel 32a Algemene Landsverordening Landsbelastingen Curacao c.q. Sint Maarten ontbreekt, strekkende tot vergoeding van proceskosten gevallen aan de zijde van de burger in de bezwaarfase. Vragen: 1. Kan de regering de Staten informeren of opgemeld arrest, alsmede de kortere beslistermijnen gangbaar aanleiding zijn om mogelijkerwijs over to gaan tot verkorting van de beslistermijnen in de ALB, zulks in het kader van de rechtszekerheid (opdat de burger eerder weet waar hij of zij aan toe is)? 2. Kan de regering de Staten informeren terzake de wenselijkheid van een specifieke regeling tot vergoeding van proceskosten gemaakt door de burger in de bezwaarfase, gelijk aan bijv. voornoemd artikel 32a? In afwachting van schriftelijk antwoord op bovengestelde vragen, verblijft, Hoogachtend, (...' Mr.A.C.G. Bikker 2

Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 3 van 5 LJN: 805046, Hoge Raad, 09/02639 Datum uitspraak: 10-06-2011 Datum 10-06-2011 publicatie: Rechtsgebied: Belasting Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Art. 8:73 Awb. Vergoeding van immateriele schade bij overschrijding van de redelijke termijn in belastinggeschillen. Uitspraak Nr. 09/02639 10 juni 2011 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-hertogenbosch van 18 september 2009, nr. 06/00375, betreffende geheven leges. 1. Het geding in feitelijke instanties Van belanghebbende is bij schriftelijke kennisgeving, gedagtekend 20 juni 2001, ter zake van het in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning een bedrag aan leges geheven, welk bedrag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het hoofd van de sector Belastingen van de gemeente Tilburg (hierna: de heffingsambtenaar) is gehandhaafd. Het Gerechtshof te 's-hertogenbosch (nr. 02/02319) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en gelast dat opnieuw uitspraak op het bezwaar wordt gedaan, met inachtneming van 's Hofs uitspraak. Nadat een hoorzitting had plaatsgevonden, heeft de heffingsambtenaar opnieuw uitspraak gedaan, het geheven bedrag is gehandhaafd. De Rechtbank te Breda (nr. AWB 05/3226) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 8 november 2010 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie en verwijzing. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. 3.1.1. Belanghebbende heeft op 28 mei 2001 bij de gemeente Tilburg (hierna: de Gemeente) een bouwvergunning aangevraagd voor een nieuwe bedrijfsruimte, waarbij hij de bouwkosten heeft geraamd op f 650.000. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 20 juni 2001 een bedrag van f 26.334,50 aan leges geheven, gebaseerd op een bouwsom van f 1.417.000. 3.1.2. Belanghebbende heeft met dagtekening 31 juli 2001 een bezwaarschrift ingediend. De eerste uitspraak op bezwaar is gedagtekend 26 februari 2002. Het Hof heeft het hiertegen door

Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 4 van 5 belanghebbende ingestelde beroep bij uitspraak van 24 maart 2005 gegrond verklaard omdat belanghebbende ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarfase. De tweede uitspraak op bezwaar is gedagtekend 8 juli 2005. De Rechtbank heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep bij uitspraak van 9 augustus 2006 ongegrond verklaard. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep bij uitspraak van 22 mei 2009 bevestigd. 3.2.1. In hoger beroep heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op een vergoeding van immateriele schade geleden door de lange duur van de behandeling van het geschil. 3.2.2. Het Hof heeft geoordeeld dat artikel 6 van het EVRM niet van toepassing is op de onderhavige procedure inzake legesheffing. 3.3. Ten aanzien van de tegen dit oordeel gerichte klacht heeft het volgende te gelden. 3.3.1. Het onderhavige geschil betreft de heffing van leges ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning. In het midden kan blijven of het geschil de 'determination of civil rights and obligations' in de zin van artikel 6, lid 1, van het EVRM betreft. Immers, de rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel dat aan artikel 6 van het EVRM mede ten grondslag ligt, geldt evenzeer binnen de nationale rechtsorde en evenzeer los van die verdragsbepaling. Dit beginsel noopt ertoe dat belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht, in voorkomend geval na behandeling door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Aangezien dit vereiste berust op een rechtsbeginsel dat ten grondslag ligt aan artikel 6 van het EVRM, wordt aansluiting gezocht bij de jurisprudentie over dat artikel van het EHRM (onder meer het arrest van 29 maart 2006, nr. 62361/00, Riccardi Pizzati tegen Italie, JB 2006/134). Uit die jurisprudentie volgt dat bij overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriele schade worden verondersteld. Met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de heffingsambtenaar tot vergoeding van die schade worden veroordeeld (vgl. de in de onderdelen 10.2, 10.5 en 10.7 van de conclusie van de Advocaat-Generaal genoemde rechtspraak van andere hoogste bestuursrechters). 3.3.2. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet ook in zaken betreffende de heffing van leges aangesloten worden bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984, UN A09006, BNB 2005/337. De in aanmerking te nemen termijn begint bij dergelijke geschillen in beginsel op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt. 3.3.3. Indien bij een zodanig geschil de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. 3.3.4. Het hiervoor overwogene geldt evenzeer voor natuurlijke personen als voor rechtspersonen en andere entiteiten. 3.3.5. Nu het Hof met zijn in 3.2.2 weergegeven oordeel is uitgegaan van een rechtsopvatting die zich niet met het vorenoverwogene verdraagt, kan zijn uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor beantwoording van de vraag of, en zo ja in hoeverre, de redelijke termijn is overschreden, en voor beantwoording van de vraag of, en zo ja tot welk bedrag, dan een vergoeding voor immateriele schade moet worden toegekend. Opmerking verdient dat de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) daarbij met toepassing van artikel 8:26 van de Awb in de gelegenheid dient te worden gesteld als partij aan het geding deel te nemen, nu het gaat om een mogelijke overschrijding van de redelijke termijn door de rechter. Indien sprake is van een dergelijke overschrijding kan de Staat immers met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73, lid 1, van de Awb worden aangewezen als rechtspersoon die de hieruit voortvloeiende schade dient te vergoeden. 3.4. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 5 van 5 4. Proceskosten Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. 5. Beslissing De Hoge Raad: verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof to Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, gelast dat de gemeente Tilburg aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van 110, en veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2011. Conclusie Nr. 09/02639 Hof nr. 06/00375 Rb. nr. AWB 05/3226 Derde Kamer (B) Leges bouwvergunning Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden MR. P.J. WATTEL ADVOCAAT-GENERAAL Conclusie van 8 november 2010 inzake: X TEGEN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE TILBURG Inhoudsopgave 1. Overzicht 2. Procesverloop 3. Feiten 4. Klacht over de duur van de procedure 5. Het geschil in cassatie 6. De termijn van berechting van belanghebbendes zaak 7. Is art. 6 EVRM (fair hearing binnen een redelijke termijn) van toepassing? 8. Is de redelijke termijn ex art. 6(1) EVRM in belanghebbendes zaak overschreden? A. Aanvang van de termijn (de dies a quo) B. Einde van de termijn (de dies ad quem) C. Redelijkheid van de duur volgens het EHRM: casu"stische beoordeling; beoordelingscriteria D. Redelijkheid van de termijn volgens de Nederlandse rechtspraak: normtermijnen met afwijking op basis van de EHRM-criteria D.1. Punitieve zaken: rechtseenheid D.2. Niet-punitieve zaken: geen rechtseenheid E. Beoordeling van de duur van belanghebbendes procedure 9. Gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn ex art. 6(1) EVRM; effective remedy A. Algemeen; de EHRM-criteria voor effectiveness van de remedy en voor financiele compensatie