Herinrichting Tovensche Beek



Vergelijkbare documenten
Programma van Eisen AK PUTTEN T (0341) E mstruijs@putten.nl. Naam, adres, telefoon, datum paraaf. Regio Noord-Veluwe

0 Archeologische begeleiding (AB) Opsteller Naam, adres, telefoon, datum paraaf Auteur

PLAN VAN AANPAK. Pagina 1 van 7 LOCATIE. Knegsel, gemeente Eersel PROJECT

CHECKLIST. vooronderzoek. Omdat ook voor archeologische opgravingen een PvE verplicht is, is

PROGRAMMA VAN EISEN. versie 1.0, Projectnr.: LOCATIE. Boekel, De Donk PROJECT De Donk fase 2

Projectnummer: C Opgesteld door: Ons kenmerk: : Kopieën aan:

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

PLAN VAN AANPAK Waarderend booronderzoek

CHECKLIST. 1. Het IVO-verkennend (voorzover booronderzoek) dient te zijn uitgevoerd door een instelling die beschikt over een opgravingsvergunning

Waterberging Kleine Dommel

Plan van Aanpak. Archeologisch vooronderzoek, bureau- en inventariserend veldonderzoek. gemeente Nieuwkoop

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap

Landgoed de Heihorsten. Plan van Aanpak archeologie.

Programma van Eisen. Protocol 4001

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013

Bijlage 3 De AMZ-procedure

CHECKLIST. Beoordeling standaard rapport IVO-waarderend

Rotterdamseweg 202 in Delft

Beulakerweg 127 te Giethoorn, gem. Steenwijkerland (Ov.)

: Archeologische begeleiding in Katwijk, Tweede Mientlaan

Gemeente Haarlem. Archeologisch onderzoek en waardestellend rapport

Gemeente Deventer Toelichting Bestemmingsplan Eikendal 2014 eerste uitwerking

ARCHEOLOGISCHE BEGELEIDING VAN DE SANERING VAN ZINKASSEN HEIJERSTRAAT 26 TE WESTERHOVEN GEMEENTE BERGEIJK

Mevr. M. Burger,

Archeologische Begeleiding

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas

Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid. Een archeologische begeleiding aan de Trappenberglaan te Rijnsburg. A. Porreij-Lyklema. Archol.

V&L. Selectiebesluit archeologie Breda, Klokkenberg. Bijlage 5 bij besluit 2017/2000-V1

CHECKLIST. en Wetenschap aan instellingen die hebben aangetoond bekwaam te zijn tot het doen van

Adviesdocument 644. Project: Quickscan sluitstukkaden Maasdal; projectlocatie Geulle aan de Maas. Projectcode: 20402MAASL5

RAAP-PvE 1381 Programma van Eisen Inventariserend veldonderzoek (proefsleuven) Plangebied Volkel West II Gemeente Uden

4 Archeologisch onderzoek

Nota van wijziging 2: Aanvulling op Programma van Eisen (Transect- PvE A.A. Kerhoven/ A. Hakvoort)

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat het besluit neemt of de vergunning verleent.

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.

RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke)

no-hoek: / zw-hoek: / zo-hoek: /

Archeologische Quickscan

Plangebied Best Hoofdstraat 28 - Sint Odulphusstraat. Archeologische begeleiding conform protocol proefsleuvenonderzoek. M.E. Hemminga. Archol.

Plangebied Eindstraat te Schinveld

Advies Archeologie Plangebied Smidsvuurke 5, (gemeente Veldhoven)

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

Adviesdocument 708. Adviesdocument, Archeologische Quickscan Waterberging Valkenswaard-Zuid, gemeente Valkenswaard. Project: Projectcode: 21823VALWA

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

Archeologische MonumentenZorg

Nota van wijziging: Aanvulling op Programma van Eisen (Transect- PvE A.A. Kerhoven/ A. Hakvoort)

PROTOCOL OPSTELLEN PROGRAMMA VAN EISEN

Bijlage 5a. De AMZ-cyclus op land

Realisatie van appartementen langsheen de Arkenvest Halle

Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland

Verkennend archeologisch onderzoek IVO Vorstenbosch-Bergakkers fase 2. R. Jansen, L.G.L. van Hoof

Kamerstraat te Hechtel (gem. Hechtel- Eksel) Programma van Maatregelen

Programma van maatregelen: Ekeren Bredestraat 57

Dordrecht Ondergronds Waarneming 6 VEST 124, GEMEENTE DORDRECHT

Archeologische Begeleiding Plangebied Plofsluis Gemeente Nieuwegein

Bureauonderzoek Archeologie

RAAP Archeologisch Adviesbureau

Verkennend en waarderend archeologisch. onderzoek. R. de Leeuwe. Erp Aa, plangebied EVZ Leigraaf, deeltraject Veluwe

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Heesch - Beellandstraat

PROGRAMMA VAN EISEN LOCATIE

Dordrecht Ondergronds Waarneming 2 DORDRECHT, SPUIBOULEVARD

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Dennenstraat te Eksel (gem. Hechtel-Eksel) Programma van Maatregelen

Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord. Archol. S. Baas

PROGRAMMA VAN MAATREGELEN AARTSELAAR LINDENBOSLAAN

Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Sportlaan, Heerjansdam, Gemeente Zwijndrecht, B&G rapport 899

RAAP-NOTITIE Plangebied Weideveld. Gemeente Bodegraven Een archeologische begeleiding

Quickscan Archeologie. Forellenvisvijvers De Huif Aan de Uilenweg 2 Lelystad, gemeente Lelystad

Advies Archeologische Monumentenzorg 2013 nr. 83

Gemeente Deventer, archeologische beleidsadvies 767 Bestemmingsplan Cröddendijk 12. M. van der Wal, MA (Senior archeoloog)

Plan van Aanpak. Archeologisch vooronderzoek, bureau- en inventariserend veldonderzoek. Honderdland Ontwikkelingscombinatie cv Honderdland, fase2

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Richtlijn uitvoering archeologisch onderzoek gemeente Utrechtse Heuvelrug september 2013, versie 1.0

Afbeelding 1.1. Luchtfoto van de locaties (rood=alternatief, blauw=bestaand)

Selectiebesluit archeologie Liesboslaan 30-32

Verkaveling De Bos te Heist-op-den- Berg (gem. Heist-op-den-Berg) Programma van Maatregelen

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Programma van Eisen. Archeologie

Ezaart 147 te Ezaart (gem. Mol) Programma van Maatregelen

Monumentenhuis Brabant bv

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek Sevenum-Beatrixstraat IVO-P

Dordrecht Ondergronds 33

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

De Lusthoven 96, Kruisberghoeve, Arendonk

Quickscan Archeologie Maasbree-Maasbreeseweg (gem. Peel en Maas) Quickscan en Advies Archeologie Maasbree-Maasbreeseweg gemeente Peel en Maas

Archeologie Rosheuvel, Eersel Beoordeling onderzoeken en concept selectiebesluit

Quickscan Archeologie

Donderheide 22, Lier. Programma van Maatregelen. Auteur: J. Van Bavel (bureauonderzoek, projectleidster)

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand

Programma van maatregelen: Londerzeel - Bloemstraat

Gageldijk. GAG: Archeologische begeleiding rond de aanleg van een fietsviaduct aan de Gageldijk, gemeente Utrecht. Basisrapportage Archeologie 109

Programma van maatregelen: Sint-Kwintens-Lennik (Lennik) Veldstraat

Archeologisch vooronderzoek, bureau- en inventariserend veldonderzoek

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Adviesdocument ten behoeve van selectiebesluit archeologie Oosterdalfsen, gemeente Dalfsen. Notitie TML520

Transcriptie:

RAAP-PvE 1502 Programma van Eisen Archeologische begeleiding Beekdalen Herinrichting Tovensche Beek Gemeente Sint Anthonis Goedkeuring PvE door invullen autorisator Handtekening voor akkoord Functie en Naam: d.d.: RAAP Archeologisch Adviesbureau BV aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

Programma van Eisen Locatie Projectnaam Sint Anthonis-Tovensche Beek Herinrichting Tovensche Beek Plaats binnen archeologisch proces Archeologische begeleiding beekdalen, conform protocol proefsleuven en opgraven Opsteller Naam, adres, telefoon, e-mail datum paraaf Auteur Hoofdstuk 1, 2, 3, 4, 8, 9, 10 3-7-2015 Ing. M.J. (Maurice) Janssen MA RAAP Zuid-Nederland De Savornin Lohmanstraat 11 6004 AM Weert tel 0495-513555 e-mail: maurice.janssen@raap.nl Senior KNA-archeoloog Hoofdstuk 5, 6 3-7-2015 Drs. J.A.M. Roymans Senior KNA-archeoloog (controle/goedkeuring) Opdrachtgever RAAP Zuid-Nederland De Savornin Lohmanstraat 11 6004 AM Weert tel 0495-513555 e-mail: j.roymans@raap.nl Naam, adres, telefoon, e-mail datum paraaf de heer F. Kalis Waterschap Aa en Maas tel: 073 61 58 350 e-mail: fkalis@aaenmaas.nl Goedkeuring bevoegde overheid Naam, adres, telefoon, e-mail datum paraaf de heer P. van Laarhoven PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 2

Gemeente Sint Anthonis tel: 0485 388 831 e-mail: pietvanlaarhoven@sintanthonis.nl PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 3

INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 2. Aanleiding en motivering van het onderzoek... 6 2.1 Aanleiding en motivering... 6 Hoofdstuk 3. Eerder uitgevoerd onderzoek... 7 Hoofdstuk 4. Archeologische verwachting... 8 4.1 Regionale archeologische en cultuurlandschappelijke context... 8 4.2 Aard en ouderdom van de vindplaats(en)... 9 4.3 Begrenzing en oppervlakte van de vindplaats(en)... 10 4.4 Structuren en sporen... 10 4.5 Anorganische artefacten... 11 4.6 Organische artefacten... 11 4.7 Archeozoölogische en -botanische resten... 11 4.8 Menselijke resten... 11 4.9 Archeologische stratigrafie en diepte van vondstlagen... 11 4.10 Gaafheid en conservering... 11 Hoofdstuk 5. Doelstelling en vraagstelling... 12 5.1 Doelstelling... 12 5.2 Relatie met NOaA en/of andere onderzoekskaders... 12 5.3 Vraagstelling... 12 5.4 Onderzoeksvragen... 12 Hoofdstuk 6. Methoden en technieken... 13 6.1 Methoden en technieken (veldwerk)... 13 6.2 Strategie... 14 6.3 Structuren en grondsporen... 17 6.4 Aardwetenschappelijk onderzoek... 18 6.5 Anorganische artefacten... 18 6.6 Organische artefacten... 18 6.7 Archeozoölogische en -botanische resten... 19 6.8 Overige resten... 19 6.9 Dateringstechieken... 19 6.10 Beperkingen... 19 Hoofdstuk 7. Uitwerking... 19 7.1 Structuren, grondsporen, vondstspreidingen... 19 7.2 Analyse aardwetenschappelijke gegevens... 20 7.3 Anorganische artefacten... 20 7.4 Organische artefacten... 20 7.5 Archeozoölogische en -botanische resten... 21 7.6 Beeldrapportage... 21 Hoofdstuk 8. (De)selectie en conservering... 22 8.1 Selectie materiaal voor uitwerking... 22 8.2 Selectie materiaal voor deponering en verwijdering... 22 PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 4

8.3 Conservering materiaal... 22 Hoofdstuk 9. Deponering... 22 9.1 Eisen betreffende depot... 22 9.2 Te leveren product... 23 Hoofdstuk 10. Randvoorwaarden en aanvullende eisen... 23 10.1 Personele randvoorwaarden... 23 10.2 Overlegmomenten... 24 10.3 Kwaliteitsbewaking, toezicht, overleg en evaluatie... 24 Hoofdstuk 11. Wijzigingen ten opzichte van het vastgestelde PvE... 25 11.1 Wijzigingen tijdens het veldwerk... 25 11.2 Belangrijke wijzigingen... 25 11.3 Procedure van wijziging na de evaluatiefase van het veldwerk... 25 11.4 Procedure van wijziging tijdens uitwerking en conservering... 25 Literatuur... 26 Bijlagen... 26 Bijlage 1. Topografische uitsnede met locatie van plan- en onderzoeksgebied.... 27 Bijlage 2. Archeologische methodenkaart met ligging van de deelgebieden.... 28 Bijlage 3. Maatregelenkaarten Waterschap Aa en Maas.... 29 PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 5

Hoofdstuk 1. Administratieve gegevens onderzoeksgebied Projectnaam Tovensche Beek Provincie Noord-Brabant Gemeente Sint-Anthonis Plaats Sint-Anthonis, Rijkevoort, Ledeacker, Wanroij Toponiem Tovensche Beek Kaartbladnummer 46C x,y-coördinaten (X/Y) noordwest: 188.360/407.560 noordoost: 188.580/407.600 zuidoost: 185.690/404.780 zuidwest: 185.410/405.120 CMA/AMK-status n.v.t. Archis-monumentnummer n.v.t. Archis-waarnemingsnummer n.v.t. Oppervlakte plangebied Ca. 120 ha Oppervlakte onderzoeksgebied 4950 m2 (poelen) en 2680 strekkende meter (waterlopen) Huidig grondgebruik Beek, weiland, akkerland, bos Hoofdstuk 2. Aanleiding en motivering van het onderzoek 2.1 Aanleiding en motivering In het plangebied Tovensche Beek (Bijlage 1) wordt de herinrichting van de Tovensche Beek beoogd. Bij deze herinrichting streeft het waterschap Aa en Maas ernaar het beekdal in een meer natuurlijke staat te brengen. Tijdens deze herinrichting zullen een veelheid aan werkzaamheden plaatsvinden, waarvan een deel met een (mogelijk) bodemverstorend karakter. De bodemverstorende en mogelijk bodemverstorende werkzaamheden alsmede de daarbij verwachte effecten op het archeologisch bodemarchief (bijlage 3) zullen bestaan uit: Het graven van nieuwe waterlopen en het aanleggen van duikers. Het aanleggen van duikers zal enkel daar plaatsvinden, waar ook anderszins graafwerkzaamheden gepland zijn. De nieuwe waterlopen zullen een diepte kennen variërend tussen 1,0 en 1,7 m Mv, afgaand op de ontwerpprofieltekeningen (ontvangen op 19 juni 2015 van dhr. Joost Rooijakers). Waar nieuwe waterlopen worden aangelegd wordt het archeologisch bodemarchief bedreigd door de geplande ontgravingen. Deze werkzaamheden vinden plaats in deelgebieden 1 t/m 3. Het graven van poelen en, in het kader daarvan, het afgraven van de bouwvoor. De poelen zullen worden ontgraven tot 1,5 m à 1,8 m Mv. Waar poelen worden aangelegd en de bouwvoor wordt ontgraven wordt het archeologisch bodemarchief bedreigd door de geplande ontgravingen. Deze werkzaamheden vinden plaats in de deelgebieden 4 t/m 7. Het herprofileren van bestaande waterlopen. Op basis van de ontwerp-profieltekeningen (ontvangen op 19 juni 2015 van dhr. Joost Rooijakers) is op te maken dat de werkzaamheden alleen bestaan uit het ophogen van de huidige beekbedding en het verwijderen van de aanwezige graszoden. Het archeologisch bodemarchief wordt niet bedreigd door de voorgenomen werkzaamheden. Het aanleggen van een kade. Bij het aanleggen van de 20 cm hoge kade zal de bodem gefreesd worden alvorens de nieuwe kade aan te brengen (mondelinge mededeling van dhr. Joost Rooijakkers 18 juni 2015). Hierbij zal alleen de bouwvoor geroerd worden en er rust als dusdanig geen onderzoeksverplichting op dit deel van de werkzaamheden. PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 6

Het detecteren van mogelijke metalen voorwerpen in de bodem en benaderen van deze voorwerpen in het kader van een explosievenonderzoek, op drie deellocaties. Dergelijk onderzoek is uitermate destructief voor het archeologisch bestand, gezien alle metalen (ferro of non-ferro afhankelijk van de detectiemethode) objecten van een bepaalde grootte (waaronder rituele deposities vanaf de Bronstijd tot en met de Vroege Middeleeuwen, paalschoenen van (Romeinse) bruggen en eveneens het erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog) systematisch en ongezien uit het bodemarchief worden verwijderd. Als gevolg hiervan kunnen verschillende onderzoeksthema s die op de nationale agenda staan (zie verder) niet meer bestudeerd worden. Overige werkzaamheden, waaronder het aanbrengen en verwijderen van afrastering, het aanplanten van struweel etc. Voor deze werkzaamheden geldt geen onderzoeksplicht. Deelgebied Oppervlakte/lengte Werkzaamheden 1 160 m (ca. 640 m 2 ) Aanleg nieuwe beekloop 2 200 m (ca. 800 m 2 ) Aanleg nieuwe beekloop 3 65 m (ca. 260 m 2 ) Aanleg nieuwe beekloop 4 1350 m 2 Aanleg poel 5 1100 m 2 Aanleg poel 6 975 m 2 Aanleg poel 7 1525 m 2 Aanleg poel De schatting van het aantal m 2 voor de aanleg van de nieuwe beekloop is gebaseerd op de aangeleverde ontwerp-profieltekeningen (ontvangen op 19 juni 2015 van dhr. Joost Rooijakers), waarop ontwerpbreedtes tussen de ca. 2,7 en 4,7 m zijn aangegeven. Het explosievenonderzoek valt buiten deze deelgebieden en is als aparte paragraaf opgenomen onder 6.2: strategie. De keuze voor het type onderzoek (intensieve en extensieve begeleiding, zoals vermeldt in 6.2) is gebaseerd op de archeologische verwachting geldend voor het beekdal van de Tovensche Beek, zoals vastgesteld in RAAP-rapport 2705 (Sprengers, 2013a). In dit rapport wordt een beleidsadvies gegeven, dat in onderling overleg tussen de Gemeente Sint Anthonis en de Provincie Noord-Brabant door de Provincie Noord-Brabant bekrachtigd is (d.d. 29 augustus 2013). Hoofdstuk 3. Eerder uitgevoerd onderzoek Soort onderzoek Bureauonderzoek Uitvoerder Raap Uitvoeringsperiode 2013 Rapportage Sprengers, N., 2013. Herinrichting Tovensche Beek, gemeenten Sint Anthonis en Boxmeer; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek. RAAP-rapport 2705. Weesp. Vondsten/documentatie n.v.t. Soort onderzoek Bureauonderzoek, historische studie bekende resten WOII Uitvoerder REASeuro Uitvoeringsperiode 2014 Rapportage Mulder, Y.M., 2014. Sint Anthonis EVZ Tovensche Beek. Historisch vooronderzoek Niet Gesprongen Explosieven. PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 7

Vondsten/documentatie REASeuro projectnummer 71875. REASeuro, Riel. n.v.t. Soort onderzoek Risicoanalyse voor niet-gesprongen explosieven (NGE s) Uitvoerder REASeuro Uitvoeringsperiode 2015 Rapportage Taks, M., 2015. Sint Anthonis EVZ Tovensche Beek. Projectgebonden Risicoanalyse Niet Gesprongen Exlosieven. REASeuro projectnummer 71875. REASeuro, Riel. Vondsten/documentatie n.v.t. Hoofdstuk 4. Archeologische verwachting 4.1 Regionale archeologische en cultuurlandschappelijke context De tekst uit deze paragraaf is ten dele ontleend aan Sprengers 2013a. Geomorfologie en bodem Het plangebied bevindt zich op de oostelijke grens van de Peelhorst op de overgang naar het meer oostelijk gelegen Maasdal. De Peelhorst is een tektonisch opheffingsgebied waar oudere afzettingen dicht nabij het oppervlak liggen en jongere afzettingen veelal zeer dun zijn of ontbreken. In de laatste fase van het Weichselien sneden de beken zich diep in de oudere grofzandige afzettingen in. Het plangebied behoort tot een dergelijk beekdal, waar deze verspoelde fluvioperiglaciale afzettingen dagzomen. In het holoceen werden in de beekdalen beekafzettingen afgezet. De bodem bestaat ter plaatse van deellocatie 4 uit een veldpodzol (Hn21), ter plaatse van deellocatie 5 uit een hoge, zwarte enkeerdgrond (zez21) en ter plaatse van de overige deellocaties uit een beekeerdgrond (pzg23). Uit het vooronderzoek (Sprengers, 2013a), blijkt dat de hoge zwarte enkeerdgrond binnen het beekdal waarschijnlijk als een dichtgeschoven beekdal of laagte geïnterpreteerd moet worden, eerder dan als een esdek. Archeologie Binnen het plangebied zijn nog geen vindplaatsen bekend. Er hebben, binnen het plangebied slechts drie archeologische onderzoeken plaatsgevonden, waarvan twee in het uiterste oosten van het plangebied. Deze onderzoeken betreffen een bureaustudie in het kader van de inrichting van de Lage Raam, Sint Anthonisloop en Balkloop (ARCHIS2-onderzoeksmelding 33958; Peeters, 2009) alsmede de daaruit voortgevloeide archeologische begeleiding (ARCHIS2-onderzoeksmelding 47835; Sprengers, 2011). Op basis van de resultaten van deze archeologische begeleiding is het uiterste oosten van onderhavig plangebied reeds vrijgegeven voor archeologisch vervolgonderzoek. Het derde onderzoek betreft de bureaustudie die aan basis van het uit te voeren onderzoek ligt (ARCHIS2- onderzoeksmelding 56640; Sprengers, 2013a) en waarin een specifieke verwachting is opgesteld voor de verschillende zones binnen het plangebied, gekoppeld aan een advies voor vervolgonderzoek. De meeste bekende vindplaatsen uit de (ruimere) omgeving betreffen losse vondsten (ARCHIS2- waarnemingsnummers 31363, 43617, 403956, 44864, 44865, 44866, 426017 en 426020). Uitzondering hierop zijn de restanten van twee erven uit de Late Middeleeuwen die aan het licht zijn gekomen tijdens een proefsleuvenonderzoek in Ledeacker (ARCHIS2-onderzoeksmeldingen 19899 en 16714; ARCHIS2- waarnemingsnummers 421408 en 416654). Vermeldenswaard is ook de vondst van een verstoord kam- PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 8

pement en een kleine Romeinse muntschat 600 m ten zuiden van het plangebied (resp. ARCHIS2- waarnemings nummers 410301 en 411298). Beide vindplaatsen zijn echter secundair verplaatst (AR- CHIS2-waarnemingsnummer 433177) en zijn afkomstig van een oostelijk gelegen dekzandrug die tijdens de ruilverkaveling is afgetopt en deels in de natte laagte is geschoven. Tot slot zijn ook nog twee vuurstenen bijlen uit het Neolithicum aangetroffen (ARCHIS2-waarnemingsnummers 43617 en 31363). Archeologie: Tweede Wereldoorlog Binnen het plangebied worden diverse resten uit de Tweede Wereldoorlog verwacht. Het gaat onder meer om stellingen, geschutsmunitie, verdedigingswallen en niet in de laatste plaats afval dat is achtergelaten door de militairen (Mulder, 2014 en Taks, 2015). Cultuurlandschap Ledeacker en de buurtschappen Toven en Ullingen waren gesitueerd op kleine dekzandruggen en - welvingen aan weerszijden van een smalle dalvormige laagte: het beekdal van de Tovensche Beek (zie figuur 2). De nederzettingen in de omgeving van het plangebied zijn zogenaamde kampontginningen of akkernederzettingen. In de buurtschappen Ullingen, Toven en Ledeacker lagen enkele laatmiddeleeuwse hoeven met bijbehorend cultuurland. Uit het leenregister van de heren van Cuijk kennen we de concrete namen van twee middeleeuwse goederen. Het betreft het goed Ullar (eertijds een Cuijks leengoed bestaand uit twee hoeven) en het daarnaast gelegen omgrachte leengoed Berkenbos. De hogere dekzandkoppen vormden sinds de Prehistorie de uitgelezen zones in het gebied voor bewoning en beakkering. Vanaf de Late Middeleeuwen wordt er op deze akkers een strooisel van mest en heideplaggen opgebracht om de vruchtbaarheid van de akkers te verbeteren. Dit resulteerde uiteindelijk in een plaatselijke aanpassing van het reliëf, doordat het maaiveld op de akkers geleidelijk werd opgehoogd met een zogenaamd plaggendek of esdek. Door overbegrazing van de westelijk van het plangebied gelegen heidevelden van de Peel en het steken van heideplaggen zijn vanaf de Late Middeleeuwen grootschalige zandverstuivingen ontstaan die nu nog goed zichtbaar zijn in het gebied van de Ullingse Bergen, dat direct ten zuidwesten van het beekdal van de Tovensche Beek ligt. 4.2 Aard en ouderdom van de vindplaats(en) Binnen de te onderzoeken delen van het plangebied worden verschillende typen vindplaatsen verwacht (Sprengers, 2013a), zoals hieronder weergegeven. Voor een uitgebreide beschrijving van de verwachte vindplaatsen wordt verwezen naar paragraaf 4.4. Deelgebied Verwachting 1 hoog voor dijklichaam (verhoogde weg) en voorde 2 onbekend (afvaldumps, resten van jacht en visvangst, rituele deposities) 3 onbekend (afvaldumps, resten van jacht en visvangst, rituele deposities) 4 hoog voor beekovergang / voorde / veenwegen 5 hoog voor beekovergang / voorde / veenwegen 6 hoog voor dijklichaam (verhoogde weg) en voorde 7 onbekend (afvaldumps, resten van jacht en visvangst, rituele deposities) PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 9

4.3 Begrenzing en oppervlakte van de vindplaats(en) Niet van toepassing. Er is nog geen vindplaats gelokaliseerd in het plangebied. 4.4 Structuren en sporen Resten van jacht en visvangst In het plangebied kunnen jacht- en visattributen voorkomen van jager-verzamelaars, maar ook van latere landbouwers. Hierbij moet gedacht worden aan werktuigen zoals visfuiken, netten, visstekers, etc. Met name in zones waar veen of jonge beeksedimenten voorkomen, kunnen deze resten goed geconserveerd zijn. Binnen het plangebied geldt een onbekende verwachting voor resten van jacht en visvangst. Afvaldumps Waar de mens woonde, werd ook afval geproduceerd. Dit afval bleef in de regel niet op de woonvloer rondslingeren, maar werd verzameld en gedumpt op een plaats waar het niemand tot last was (Roymans, 2005), zoals een moerassige laagte, een ven of een verlaten beekarm. Hoe rijker de bewoning op de flanken, hoe groter de kans op het voorkomen van afvaldumps in de laagte. Binnen het plangebied geldt een onbekende verwachting voor afvaldumps. Rituele deposities Rituele depositie is het fenomeen van bijzondere voorwerpen, vaak van metaal, die in rivieren, beken of bronnen worden achtergelaten. Dergelijke deposities kunnen in principe in het hele beekdal voorkomen maar er lijkt toch een voorkeur te bestaan voor samenvloeiingen van beken, zoetwaterbronnen en beekovergangen. Deze vindplaatsen stellen zogenaamde puntlocaties voor. Zones met een hoge verwachting voor rituele deposities bevinden zich ter plaatse van deellocaties 1, 4, 5 en 6. Voor de overige deellocaties geldt een onbekende verwachting voor rituele deposities. Veenwinning De veenwinning die mogelijk heeft plaatsgevonden in het plangebied was kleinschalig van omvang en was het initiatief van enkele dorpsbewoners. De archeologische neerslag van deze economische activiteit kan worden aangetroffen in de vorm van zogenaamde boerenkuilen. Voor het gehele onderzoeksgebied geldt een onbekende verwachting voor dit type fenomeen (Sprengers 2013a). Beekovergangen, voorden en veenwegen Tot ver in de 19e eeuw hing de plaats en manier waarop men beekdalen en natte laagten wilde oversteken samen met de natuurlijke omstandigheden van de oversteekplaats. De voorkeur ging uit naar een plek waar het beekdal relatief smal was (o.m. Roymans, 2005). Het wegenpatroon bij een beekovergang is zeer kenmerkend. Vele wegen komen samen bij de beekovergang en waaieren aan de overzijde weer uit. Afhankelijk van het type overgang spreekt men van een beekovergang, voorde of veenweg. Een beekovergang betreft een brugvormige constructie over een beekloop, een voorde is een doorwaadbare plaats in een waterloop en een veenweg wijst op een wegpatroon door een venige laagte. Een veenweg bestaat uit dwars op de wegrichting liggende houten takken, stammen, planken of vlechtwerk. Gezien hun specifieke karakter hadden dergelijke constructies maar een beperkte levensduur, waardoor ze vaak vervangen moes ten worden. De deellocaties 4 en 5 zijn gelegen bij beekovergangen voor ook staan aangeduid op de Tranchot-kaart (Landesvermessungsamt Rheinland-Westfalen, 1971). Tenslotte dient ook nog de verhoogde dijkweg tussen Papevoort en Rijkevoort vermeld te worden (huidige Papenvoortsedijk, deellocaties 1 en 6). In tegenstelling tot gewone zandwegen, die afhan- PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 10

kelijk van de weersomstandigheden in breedte konden verschuiven, zijn verhoogde wegen relatief plaatsvast (Sprengers, 2013b). Conflictarcheologie: Tweede Wereldoorlog Binnen het plangebied worden diverse resten uit de Tweede Wereldoorlog verwacht. Het gaat onder meer om stellingen, geschutsmunitie, verdedigingswallen en niet in de laatste plaats afval dat is achtergelaten door de militairen (Mulder, 2014 en Taks, 2015). 4.5 Anorganische artefacten Op archeologische vindplaatsen kunnen in relatie tot de archeologische sporen en lagen naast aardewerk en natuursteen ook allerhande gebruiksvoorwerpen van ander materiaal (metaal, glas, etc.) verwacht worden. 4.6 Organische artefacten Op archeologische vindplaatsen kunnen in relatie tot de archeologische sporen en lagen ook objecten van organisch materiaal verwacht worden, zoals van bot, hout en leer. Vanwege de natte context (beekdal) wordt verwacht dat eventueel aanwezige organische artefacten redelijk tot goed geconserveerd zullen zijn. 4.7 Archeozoölogische en -botanische resten Op archeologische vindplaatsen kunnen in relatie tot de archeologische sporen en lagen naast anorganische en organische vondsten ook resten van zaden, pollen of organisch afval worden aangetroffen. Vanwege de natte context (beekdal) wordt verwacht dat eventueel aanwezige paleo-ecologische resten redelijk tot goed geconserveerd zullen zijn. In het ven/beekdal kunnen mogelijk humeuze afzettingen worden aangetroffen, die o.a. datering van de afzettingen/reconstructie van het paleo-landschap mogelijk maakt. 4.8 Menselijke resten Wegens de natte omstandigheden worden er geen menselijke beenderresten verwacht. 4.9 Archeologische stratigrafie en diepte van vondstlagen Sporen en vondsten kunnen reeds voorkomen net onder de bouwvoor vanaf een diepte van 35 cm Mv ter plaatse van de beekeerdgronden. Op basis van de huidige onderzoeksresultaten is het tot op heden onduidelijk tot op welke diepte archeologische vindplaatsen kunnen voorkomen in de bodem. Eventuele diepere kuilen, greppel- of grachtsystemen, die tijdens de archeologische begeleiding aan het licht komen onder de bouwvoor, bezitten een eigen interne stratigrafie, waarin vondsten op verschillende diepten kunnen voorkomen, gekoppeld aan verschillende al dan niet natuurlijke opvulfasen van de betreffende lagen en structuren. 4.10 Gaafheid en conservering Zie 4.2-4.9. PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 11

Hoofdstuk 5. Doelstelling en vraagstelling 5.1 Doelstelling Het doel van de archeologische begeleiding volgens het protocol proefsleuven en/of opgraving is om vast te stellen of zich in het plangebied archeologische sporen en/of resten bevinden die bij een niet aangepaste uitvoering van de huidige plannen bedreigd zouden worden. Archeologische sporen en resten worden in principe tot op het niveau van een regulier proefsleuvenonderzoek gedocumenteerd. Indien echter behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden aangetroffen, wordt gestreefd naar behoud in situ (bescherming ter plaatse). De classificatie van een vindplaats als zijnde behoudenswaardig gebeurt in overleg met het bevoegd gezag. Indien behoud van de vindplaats in situ niet mogelijk is, worden de resten in overleg met de opdrachtgever en het bevoegd gezag, opgegraven volgens het protocol Opgraving (behoud ex situ). In dit PvE zijn reeds eisen opgenomen m.b.t. de uitloop van het project in een opgraving (zie hoofdstuk 6). Aanvullingen op dit PvE kunnen in het geval van een opgraving, noodzakelijk worden geacht en worden in overleg met het bevoegd gezag besloten. Bij een opgraving van archeologische resten is het doel het documenteren van gegevens en het veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden. 5.2 Relatie met NOaA en/of andere onderzoekskaders Als onderzoekskader voor beekdalonderzoek geldt: de ontwikkeling, het gebruik en de betekenis van het (cultuur)landschap van beekdalen door de tijd heen. Het richt zich op de wijze waarop beekdalen door mensen zijn ingericht en gebruikt en op de economische, sociale, juridische en religieuze betekenis van beekdalen voor vroegere samenlevingen. Onder economisch worden bijvoorbeeld grondstofwinning, landontginning en landgebruik verstaan, onder sociaal de bewoningsgeschiedenis en onder juridisch de landindeling en eigendomsrechten van percelen in beekdalen. Religieus houdt verband met de betekenis van beekdalen in de voorstellingswerelden van (pre)historische gemeenschappen. Voorbeelden van actuele onderwerpen die onderdeel zijn van dit overkoepelend thema en waaraan in de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie wordt gerefereerd (CCvD, 2008), zijn onder meer infrastructuur (bruggen, voorden, enz.), omgang met afval en de aanwezigheid en locatie van rituele deposities in natte landschappen. Een bijkomend actueel thema is dat van conflictarcheologie, dat zich onder meer richt op de te verwachten resten uit de Tweede Wereldoorlog (zie onder meer www.archeologieinnederland.nl en www.ikme.nl). 5.3 Vraagstelling De archeologische begeleiding heeft primair tot doel antwoord te geven op de volgende vraag: zijn er in het plangebied een of meer behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig? Om hierover een gefundeerde uitspraak te kunnen doen, dienen hiertoe de onderzoeksvragen benoemd in 5.4 beantwoord te worden. 5.4 Onderzoeksvragen 1. Zijn er archeologische resten aanwezig binnen het plangebied? Zo ja: waaruit bestaan de archeologische resten en wat is de ouderdom hiervan? Welk type vindplaats vertegenwoordigen de archeologische resten? PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 12

2. Wat is de ruimtelijke spreiding van de archeologische resten, zowel in het horizontale als verticale vlak? In welke geologische en bodemkundige eenheden dan wel lagen bevinden zich de archeologische resten? 3. Wat is de precieze situatie met betrekking tot de gaafheid en conservering van de archeologische vondsten/sporen? In welke mate hebben agrarisch gebruik, waterbeheersingsmaatregelen of andere antropogene ingrepen geleid tot aantasting of verstoring van de vindplaats? 4. Is de bodemopbouw in het plangebied zodanig intact dat archeologisch vervolgonderzoek zinvol is? Indien de vindplaatsen in het veld als behoudenswaardig gewaardeerd worden en behoud in situ is niet mogelijk, dan dient overgegaan te worden tot de opgraving van de archeologische resten. Deze besluitname gebeurt steeds in overleg met het bevoegd gezag en de opdrachtgever. Specifieke vragen indien behoudenswaardige archeologische sporen, resten of intacte vondstlagen worden aangetroffen tijdens de begeleiding: 5. Van welk vindplaatstype is er sprake? 6. Wat is de datering van de vindplaats? 7. Wat is de horizontale begrenzing, de ligging en de omvang van de vindplaats? 8. Waaruit bestaan de archeologische resten die zijn aangetroffen? 9. Indien grondsporen zijn aangetroffen: op welk niveau zijn deze leesbaar? 10. Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig? Wat is de vondstdichtheid? 11. Zijn er aanwijzingen voor verschillende bewoningsfasen? 12. Is er een ensemblewaarde met vindplaatsen in de omgeving van het plangebied? 13. Wat is de conservering en ouderdom van eventuele veenlagen in het plangebied? Specifieke vragen indien er geen archeologische resten worden aangetroffen: 14. Verklaar waarom er geen archeologische resten werden aangetroffen? Op basis van de bevindingen kunnen in het evaluatierapport bovengenoemde vragen vervallen, opnieuw geformuleerd en/of aangevuld worden. Hoofdstuk 6. Methoden en technieken 6.1 Methoden en technieken (veldwerk) Het veldonderzoek bestaat uit een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden. Het onderzoek moet worden uitgevoerd volgens de normen van de archeologische beroepsgroep (zie artikel 24 van het Besluit archeologische monumentenzorg). De vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), beheerd door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; www.sikb.nl), en meer bepaald de KNA Leidraad Beekdalen in pleistoceen Nederland (CCvD, 2008), geldt in de praktijk als richtsnoer. Bij de archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden ligt het accent op waardering. Er moeten in het plangebied twee begeleidingsvormen worden toegepast (intensief en extensief). De vorm van begeleiding is afgestemd op de afzonderlijke archeologische verwachtingszones binnen het onderzoeksgebied (zie hoofdstuk 4, 6.2 en bijlage 2). De begrenzing van de graafwerkzaamheden vormt zowel in horizontale als verticale zin ook de grens van de archeologische werkzaamheden. PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 13

Indien behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden aangetroffen, bestaat de mogelijkheid tot een herziening van de geschetste onderzoeksmethoden. Als er intacte, behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld, zullen deze niet worden opgegraven. In dit geval worden de graafwerkzaamheden direct gestaakt. In overleg met de opdrachtgever en het bevoegd gezag wordt besloten over de te volgen strategie, namelijk opgraving (behoud ex situ) of bescherming van de vindplaats (behoud in situ). Deze evaluatie gebeurt, in overleg met het bevoegd gezag, in het veld, waarna direct kan overgegaan worden tot de opgraving van de archeologische resten. Mogelijke aanvullingen op dit PvE kunnen hiervoor noodzakelijk zijn. Behoud in situ: bescherming ter plaatse Om de kosten voor het archeologisch onderzoek zoveel mogelijk te beperken en archeologische resten in situ te behouden, kan ernaar gestreefd worden om de graafwerkzaamheden af te stemmen op de vindplaatsen die tijdens de archeologische begeleiding aan het licht komen. De werkzaamheden komen dan bij aantreffen van archeologische resten - in overleg met de opdrachtgever en het bevoegd gezag - op die locatie te vervallen. Eventueel worden ze verschoven naar een locatie waar geen archeologische resten aanwezig zijn. Archeologische resten die worden blootgelegd bij de archeologische begeleiding worden dan dus niet opgegraven, wel gewaardeerd en gedocumenteerd. Deze methode vereist wel een flexibele opstelling van de opdrachtgever. Binnen het bestek dient ruimte te worden gecreëerd om van het oorspronkelijke plan af te wijken. Concreet zou dit kunnen betekenen dat de plannen plaatselijk kunnen worden aangepast. Het voordeel van behoud in situ is dat een belangrijke doelstelling van de Archeologische Monumentenzorg wordt behaald en hoge opgravingskosten worden vermeden. 6.2 Strategie Intensieve versus extensieve archeologische begeleiding Deelgebied Oppervlakte/lengte Werkzaamheden Archeologische werkmethode 1 160 m (ca. 640 m 2 ) Aanleg nieuwe beekloop Intensieve begeleiding 2 200 m (ca. 800 m 2 ) Aanleg nieuwe beekloop Extensieve begeleiding 3 65 m (ca. 260 m 2 ) Aanleg nieuwe beekloop Extensieve begeleiding 4 1350 m 2 Aanleg poel Intensieve begeleiding 5 1100 m 2 Aanleg poel Intensieve begeleiding 6 975 m 2 Aanleg poel Intensieve begeleiding 7 1525 m 2 Aanleg poel extensieve begeleiding Zoals eerder vermeld ligt zowel bij een extensieve als intensieve archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden het accent op waardering. In eerste instantie gebeurt dat aan de hand van een begeleiding, met protocol proefsleuven. Indien echter behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, en in overleg met het bevoegd gezag, besloten wordt om deze vindplaatsen op te graven, dan krijgt de begeleiding het karakter van een opgraving (zie verder). In de gebieden waar een hoge verwachting geldt voor beekovergangen, met geassocieerde fenomenen zoals rituele deposities, moet een intensieve archeologische begeleiding plaatsvinden (deelgebieden 1, 4, 5 en 6). Dit betekent dat de graafwerkzaamheden ter plaatse geschieden onder (permanent) toezicht PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 14

van een gekwalificeerd veldarcheoloog en dat de archeologische werkzaamheden leidend zijn t.o.v. de civiele werkzaamheden in deze gebieden. In totaal moet een gebied van circa 4065 m 2 (0,4 ha) intensief archeologisch begeleid worden (zie bijlage 2). In de overige zones (deelgebieden 2, 3 en 7) geldt een onbekende archeologische verwachting (Sprengers 2013a). In deze gebieden moeten tijdens en na uitvoering van de graafwerkzaamheden de graafvlakken en taluds regelmatig gecontroleerd worden op de aanwezigheid van archeologische resten. Een archeoloog is dus niet permanent aanwezig bij de graafwerkzaamheden. Het gevolg van deze extensieve archeologische begeleiding is dat er een grotere afhankelijkheid van de bereidwilligheid van de civiele aannemer ontstaat, die de volledige regie bezit over de graafwerkzaamheden. Een belangrijk vangnet bij deze werkwijze vormt de kraanmachinist, die bij het blootleggen van archeologische sporen en vondsten tijdens de graafwerkzaamheden onmiddellijk contact dient op te nemen met de uitvoerend archeoloog. Bij voorkeur heeft de kraanmachinist enige ervaring met archeologisch graafwerk. In totaal moet een oppervlakte van circa 2585 m 2 (0,25 ha). archeologisch geïnspecteerd worden (zie bijlage 2). Tijdens de archeologische begeleiding moeten de volgende werkzaamheden worden verricht: Het inspecteren van de graafvlakken, waarbij gelet wordt op aardewerkscherven, voorwerpen van steen, metaal, organische resten en grondsporen. Er wordt tevens een inschatting gemaakt van de mogelijkheid tot het nemen van pollenmonsters. (Tijdens evaluatie na het veldwerk wordt beslist welke monsters zullen worden uitgewerkt.) Het systematisch en vlakdekkend afzoeken van het vlak met een metaaldetector. Tevens wordt de stort met een metaaldetector systematisch onderzocht. Het afzoeken van de stort gebeurt uitsluitend in controleerbare en veilige omstandigheden, dus niet als er gevaar is voor drijfzand. Verzamelen van vondstmateriaal per spooreenheid. Alle sporen worden getekend, eventueel gefotografeerd en gedocumenteerd volgens de KNA en selectief gecoupeerd en afgewerkt. Sporen, die niet tot een behoudenswaardige vindplaats behoren, maar toch vernietigd zullen worden tijdens de graafwerkzaamheden moeten gecoupeerd en afgewerkt worden. Indien de aangetroffen sporen buiten de begrenzing van de geplande ingrepen doorlopen, wordt een waarderingsadvies opgesteld aan de hand van de waarderingscriteria in de KNA (Voorbereidingscommissie Kwaliteitszorg Archeologie, 2001) en een advies gegeven ten aanzien van inrichting en beheer. Bij het aantreffen van archeologische resten die volgens dit PvE niet verwacht werden, worden het bevoegd gezag en de opdrachtgever zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld. Analoge vlaktekeningen moeten worden vervaardigd op schaal 1:50 of nauwkeuriger, in het geval van muurwerk is dit 1:20 of nauwkeuriger. Graven moeten worden ingetekend op schaal 1:10 of nauwkeuriger. Profieltekeningen en coupetekeningen moeten worden vervaardigd op schaal 1:20 of nauwkeuriger. Het meetsysteem moet worden ingemeten in het Rijksdriehoeksnet (RD). Het explosievenonderzoek De benadering van mogelijke explosieven is desastreus voor de intactheid van het archeologisch bodembestand. In hoofdstuk 2 werd hier al nader op ingegaan. Vanwege de extreme mate van destructie van het archeologisch erfgoed (het gericht verwijderen van een vondstcategorie uit de bodem) geldt de hier voorgelegde strategie ook buiten de 7 deelgebieden. Er zou gekozen kunnen worden de OCEwerkzaamheden te laten begeleiden door een OCE-bevoegde archeoloog. Dit is echter kostenintensief. PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 15

Om op een goedkope manier het aangetroffen erfgoed alsnog in kaart te brengen, dienen de benaderde objecten te worden ingemeten (X,Y,Z coördinaten in het rijksdriehoeksstelsel). Dit vindt in principe al plaats bij de detectie voor wat betreft de X en Y coördinaten, de diepte kan ingemeten worden ten opzichte van maaiveld tijdens de benadering. Van ieder aangetroffen object dient de locatie genoteerd te worden en dient te worden genoteerd wat het exact is. Dit geldt ook voor zaken als helmen, hielijzers, kleding- en koppelriemen, eetgerei, rupskettingen, bajonetten, vet- en conservenblikjes, geweeronderdelen, reinigingsborstels, telefoonkabel, prikkeldraad, etc. Deze informatie wordt aan de archeoloog ter beschikking gesteld. Alle aangetroffen objecten, met uitzondering van munitie (deze zal sowieso vernietigd worden), worden ter bezichtiging aan de archeoloog beschikbaar gesteld. Hiervoor wordt de archeologisch aannemer tijdig geïnformeerd. Op dit moment moet nog duidelijk te onderscheiden zijn welk object bij welke exacte coördinaten hoort. Archeologisch relevante vondsten worden als onderdeel van het archeologisch onderzoek behandeld. Inzet van amateurarcheologen Er kan geopteerd worden om lokale heemkundeverenigingen en amateurarcheologen bij de archeologische inspectie van de graafwerkzaamheden te betrekken. Uitsluitend amateurarcheologen met aantoonbare ervaring of die een veldcursus hebben gevolgd kunnen worden ingeschakeld. Deze groep van vrijwilligers staat dan onder directe controle van het archeologische bedrijf en zij opereren uitsluitend onder de vlag van de archeologische uitvoerder. Vuursteenconcentraties Indien meer dan 2 vuursteenartefacten per 4 m² in het vlak worden aangetroffen, kan een vuursteenconcentratie aanwezig zijn. Allereerst dient de gaafheid van de bodem bepaald te worden. Dit kan aan de hand van gutsboringen. Indien intacte bodems (niet verstoord) worden aangetroffen, kan er sprake zijn van intacte vuursteenvindplaatsen ter plaatse. Hierover dient contact te worden opgenomen met de senior archeoloog. In het geval van intacte bodemprofielen kunnen enkele karterende controleboringen (megaboor, diameter: 15 cm) in een grid van 2,5 m x 2,5 m, in de onmiddellijke omgeving van het aangetroffen vuursteenmateriaal, worden gezet. Afhankelijk van de resultaten van het booronderzoek kan eventueel de verticale verspreiding van het vuursteenmateriaal achterhaald worden door minstens twee vakken van 50 cm x 50 cm in laagjes van 5 cm te verdiepen en te zeven (maaswijdte van de zeef is 3 mm). Bij aanwezigheid van een intacte archeologische vuursteenvindplaats dient contact te worden opgenomen met het bevoegd gezag, inzake de eventuele noodzaak tot behoud in situ (bescherming) of ex situ (opgraven) van de betreffende vindplaats. Een beslissing over het aantal uit te voeren boringen en zeefvakken dient te worden gemaakt door de voor het project verantwoordelijke senior KNA-archeoloog. Uitvoeringscondities veldwerk De archeoloog dient aantoonbare ervaring te hebben met archeologisch onderzoek in natte gebiedsdelen. Voor de start van de werkzaamheden wordt door de civiele uitvoerder een graafmelding (KLIC) uitgevoerd. De exacte bepalingen en veiligheidsvoorschriften met betrekking tot het graven in het plangebied, dienen te worden opgenomen in het draaiboek dat door de uitvoerder dient goedgekeurd te worden. Bij voorkeur heeft de kraanmachinist enige ervaring met archeologisch graafwerk. Bij de afgraving dient een voor de archeoloog leesbaar vlak aangelegd te worden met behulp van een graafmachine met gladde bak. PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 16

Bij een intensieve archeologische begeleiding dient in principe de bovengrond laagsgewijs (5-10 cm) te worden afgegraven onder permanent toezicht van een archeoloog met aantoonbare ervaring in natte gebiedsdelen. Afhankelijk van de aard van het bodemmateriaal (verstoorde laag, oude looplaag, etc.) en de aan- of afwezigheid van archeologische indicatoren kan de dikte van deze verschillende afgravingslagen variëren tussen 5 cm en maximaal 40 cm. De afgegraven stukken mogen niet bereden worden voordat de archeoloog de kans heeft gekregen deze te inspecteren. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens de richtlijnen van de geldende KNA. In alle gevallen waarin dit PvE niet voorziet, zijn de procesbeschrijvingen en specificaties in de geldende KNA van toepassing. De opdrachtgever is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het terrein, evenals voor de plaatsing van afzettingen, het regelen van vergunningen, betredingstoestemmingen, het verwijderen van explosieven, etc.. De archeologisch aannemer zorgt dat grote uitgravingen (waterputten, graven, afvalkuilen) aan het eind van een werkdag zijn veiliggesteld voor schatgravers bij voorkeur door het afdekken ervan. Gezien de vaak natte bodemcondities in het beekdal, dient de opdrachtgever ervan bewust te zijn dat bij een definitieve opgraving de noodzaak kan bestaan tot het plaatsen van bronbemaling. Dit PvE dient tijdens het veldwerk op de werklocatie aanwezig te zijn. Dit PvE betreft de eisen die door het bevoegd gezag vanwege het archeologisch belang aan het onderzoek worden gesteld. Dit laat onverlet dat wettelijke en andere regelgeving aangaande het uitvoeren van werkzaamheden moet worden gevolgd (o.a. Arbowet). 6.3 Structuren en grondsporen Archeologische begeleiding, protocol Proefsleuven De volgende werkzaamheden vinden plaats: Inmeten (x-, y- en z-waarden). Tekenen. Fotograferen. Nummeren. Beschrijven. Representatieve sporen worden gefotografeerd, getekend (schaal 1: 20), gecoupeerd en afgewerkt. Sporen, die niet tot een behoudenswaardige vindplaats behoren, maar toch vernietigd zullen worden tijdens de graafwerkzaamheden moeten gecoupeerd en afgewerkt worden. Vondsten worden per spoor en per laag ingezameld. Wanneer het voor het onderzoek relevant is, worden van dateerbare grondsporen met (mogelijk) goed geconserveerd organisch materiaal, monsters genomen voor botanisch, C14- of dendrochronologisch onderzoek. Archeologische begeleiding, protocol Opgraving De volgende werkzaamheden vinden plaats: Sporen worden gefotografeerd, getekend (schaal 1: 20), gecoupeerd en afgewerkt. Vondsten worden per spoor en per laag ingezameld. Indien relevant wordt (een deel van) het grondspoor bemonsterd. Aangetroffen graven (inhumaties/crematies) worden bestudeerd, gedocumenteerd en geborgen. Water- of afvalputten worden bestudeerd, gedocumenteerd en, indien mogelijk, geleegd. PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 17

De archeologische aannemer zorgt ervoor dat grote uitgravingen (waterputten, graven, afvalkuilen, ) aan het eind van een werkdag zijn veiliggesteld voor schatgravers bij voorkeur door ze af te dekken. 6.4 Aardwetenschappelijk onderzoek Ten gevolge van de aard van de geplande ingrepen en de landschappelijke omstandigheden (beekdal) zijn de mogelijkheden beperkt ten aanzien van het opnemen van bodemprofielen. Het fysischgeografisch onderzoek zal zich daardoor voornamelijk beperken tot het bestudering van voornamelijk schuine bodemprofielen (bijvoorbeeld nieuw gegraven meanders). In het geval van een archeologische begeleiding zullen de volgende werkzaamheden worden verricht: Voor de gegraven vlakken zullen profielen bestudeerd en geïnterpreteerd worden. Relevante profielen zullen, indien nodig, worden getekend. Indien onduidelijkheden ten aanzien van het bodemprofiel bestaan, moet een fysisch geograaf in het veld komen. In het geval van een opgraving van een vindplaats zullen de volgende werkzaamheden worden verricht: Per werkput zal een lengte- en dwarsprofiel worden bestudeerd en geïnterpreteerd. De profielen worden getekend en gefotografeerd indien zij relevante informatie bevatten. Bij eenvoudige (gelijkaardige) profielen volstaat het nemen van kolomopnames om de 10 meter. Indien onduidelijkheden ten aanzien van het bodemprofiel bestaan, moet een fysisch geograaf in het veld komen. 6.5 Anorganische artefacten Archeologische begeleiding, protocol Proefsleuven Tijdens het archeologisch onderzoek worden relevante anorganische vondsten verzameld. Deze vondsten helpen om een uitspraak te doen over de aard, datering, de eventuele fasering en de conserveringstoestand van de vindplaats. Archeologische begeleiding, protocol Opgraving Al het anorganische archeologische vondstmateriaal wordt verzameld. De vondsten dienen tijdelijk zo te worden opgeslagen dat de kwaliteit van het materiaal niet achteruit gaat. Vlakvondsten worden per vak van 5 x 5 m verzameld. Spoorvondsten worden per spoor verzameld. Metaalvondsten worden met behulp van een metaaldetector systematisch en vlakdekkend verzameld; zowel het vlak als de stort worden met behulp van een metaaldetector onderzocht.. Vondsten die bij het uitgraven van de bouwput worden verzameld, worden als stortvondsten geregistreerd. Belangwekkende en/of kwetsbare vondsten worden op de plaats van aantreffen gefotografeerd. 6.6 Organische artefacten Archeologische begeleiding, protocol Proefsleuven Tijdens het onderzoek wordt voldoende diagnostisch materiaal verzameld om een uitspraak te kunnen doen over de aard, datering, de eventuele fasering en de conserveringstoestand van de vindplaats. PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 18

Archeologische begeleiding, protocol Opgraving Al het organische archeologische vondstmateriaal wordt verzameld. Vondsten worden per spoor en per laag verzameld. Vlakvondsten worden verzameld in vakken van 5 x 5 meter. Hoewel er geen menselijke inhumatiegraven verwacht worden, dient een fysisch antropoloog ingeschakeld te worden indien deze toch worden aangetroffen. 6.7 Archeozoölogische en -botanische resten Archeologische begeleiding, protocol Proefsleuven en/of Opgraving Wanneer het voor het onderzoek relevant is, worden van dateerbare grondsporen met (mogelijk) goed geconserveerd organisch materiaal, monsters genomen voor botanisch, 14 C- of dendrochronologisch onderzoek. 6.8 Overige resten Niet van toepassing. 6.9 Dateringstechieken Houten structuren die worden aangetroffen, moeten gedateerd worden middels dendrochronologisch onderzoek en/of 14 C-datering. Maximaal 4 monsters worden geanalyseerd en gedateerd. Afwijkingen hierop kunnen mogelijk zijn bij grote vondsthoeveelheden maar dit dient in overleg met de opdrachtgever en het bevoegd gezag te worden vastgesteld. 6.10 Beperkingen De werkzaamheden omvatten in eerste instantie een inventariserend en waarderend onderzoek tijdens niet-archeologisch graafwerk. Het onderzoek vindt enkel plaats in de ontgraving. Pas wanneer vindplaatsen aangetroffen worden die als behoudenswaardig gewaardeerd kunnen worden en die niet in situ behouden kunnen blijven, kan, met de goedkeuring van het bevoegd gezag en in overleg met de opdrachtgever, overgegaan worden tot de opgraving van deze vindplaatsen. Hoofdstuk 7. Uitwerking 7.1 Structuren, grondsporen, vondstspreidingen Archeologische begeleiding, protocol Proefsleuven Grondsporen en structuren worden uitgewerkt tot op een niveau dat nodig is voor de beantwoording van de onderzoeksvragen. Archeologische begeleiding, protocol Opgraving Alle sporen en structuren worden beschreven, gedateerd en geïnterpreteerd. Alle sporen en structuren, zowel bij protocol proefsleuven als opgraving, worden afgebeeld op een duidelijke en leesbare allesporenkaart voorzien van het landelijke coördinatengrid en topografie. Daarnaast wordt per periode een overzichtskaart gemaakt van alle sporen en structuren. PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 19

7.2 Analyse aardwetenschappelijke gegevens Fysisch geografische analyse vindt in het veld plaats door een fysisch-geograaf of een archeoloog met ervaring in het gebied. De analyse gebeurt op basis van de bestudeerde profielen. In geval van natuurlijke bodemprofielen dienen de verzamelde gegevens zodanig te worden uitgewerkt dat de landschappelijke context en de bodemopbouw van de vindplaats kunnen worden bepaald zodat er een koppeling gemaakt kan worden met de eventueel aangetroffen archeologische resten. 7.3 Anorganische artefacten Archeologische begeleiding, protocol Proefsleuven Na het veldwerk, maar voorafgaand aan de uitwerking, vindt een evaluatie plaats middels een evaluatieverslag dat beoordeeld en goedgekeurd dient te worden door het bevoegd gezag en opdrachtgever. Hierbij wordt besloten welke vondsten en monsters tot op welk niveau worden uitgewerkt. De vondsten worden per materiaalcategorie beschreven en gewaardeerd. De vondsten worden uitgewerkt tot het niveau dat nodig is voor de beantwoording van de onderzoeksvragen. De vondsten worden tijdelijk zo opgeslagen dat de kwaliteit van het materiaal niet achteruit gaat. Niet te determineren metaalklompen of klompen van metaaloxide die in een archeologische context worden gevonden, worden geröntgend ter screening van de inhoud. Bijzondere vondsten worden (in overleg met het bevoegd gezag en de opdrachtgever) duurzaam geconserveerd. Archeologische begeleiding, protocol Opgraving Na het veldwerk, maar voorafgaand aan de uitwerking, vindt een evaluatie plaats middels een evaluatieverslag dat beoordeeld en goedgekeurd dient te worden door het bevoegd gezag en opdrachtgever. Hierbij wordt besloten welke vondsten en monsters tot op welk niveau worden uitgewerkt. Op basis van de evaluatie dient te worden beslist of sommige vondsten in aanmerking komen voor. specialistisch onderzoek, conservatie of restauratie. Niet te determineren metaalklompen of klompen van metaaloxide die in een archeologische context worden gevonden worden geröntgend ter screening van de inhoud. 7.4 Organische artefacten Archeologische begeleiding, protocol Proefsleuven Na het veldwerk, maar voorafgaand aan de uitwerking, vindt een evaluatie plaats middels een evaluatieverslag dat beoordeeld en goedgekeurd dient te worden door het bevoegd gezag en opdrachtgever. Hierbij wordt besloten welke vondsten en monsters tot op welk niveau worden uitgewerkt. Alle vondsten worden tijdelijk zo opgeslagen dat de kwaliteit van het materiaal niet achteruit gaat. Vondsten worden uitgewerkt tot het niveau dat nodig is voor de beantwoording van de onderzoeksvragen. Archeologische begeleiding, protocol Opgraving Na het veldwerk, maar voorafgaand aan de uitwerking, vindt een evaluatie plaats middels een evaluatieverslag dat beoordeeld en goedgekeurd dient te worden door het bevoegd gezag en opdrachtgever. Hierbij wordt besloten welke vondsten en monsters tot op welk niveau worden uitgewerkt. Van de organische vondsten dient in eerste instantie minimaal de staat waarin ze gevonden zijn, gestabiliseerd te worden. PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 20

Op basis van de evaluatie dient te worden beslist of sommige vondsten in aanmerking komen voor specialistisch onderzoek, conservatie of restauratie. Alle aangetroffen crematiegraven worden geanalyseerd door een fysisch antropoloog. 7.5 Archeozoölogische en -botanische resten Archeologische begeleiding, protocol Proefsleuven Na het veldwerk, maar voorafgaand aan de uitwerking, vindt een evaluatie plaats middels een evaluatieverslag dat beoordeeld en goedgekeurd dient te worden door het bevoegd gezag en opdrachtgever. Hierbij wordt besloten welke vondsten en monsters tot op welk niveau worden uitgewerkt. Alle vondsten worden tijdelijk zo opgeslagen dat de kwaliteit van het materiaal niet achteruit gaat. Vondsten worden uitgewerkt tot het niveau dat nodig is voor de beantwoording van de onderzoeksvragen. Archeologische begeleiding, protocol Opgraving Na het veldwerk, maar voorafgaand aan de uitwerking, vindt een evaluatie plaats middels een evaluatieverslag dat beoordeeld en goedgekeurd dient te worden door het bevoegd gezag en opdrachtgever. Hierbij wordt besloten welke vondsten en monsters tot op welk niveau worden uitgewerkt. Botmateriaal wordt indien relevant voor de evaluatie, door een specialist gedetermineerd en geanalyseerd. Van de eventuele grondmonsters dienen de meest veelbelovende door een specialist te worden gewaardeerd om te bepalen of het voldoende zinvol is dat ze verder worden uitgewerkt en geanalyseerd. Indien dit het geval is, dient op basis van de evaluatie te worden beslist welke monsters geanalyseerd zullen worden. 7.6 Beeldrapportage Archeologische begeleiding, protocol Proefsleuven In het rapport worden tenminste opgenomen: een locatiekaart * ; een overzicht van het archeologisch begeleid gebied; Indien vindplaatsen zijn aangetroffen: - een overzicht van de aangetroffen sporen en structuren; - profielinformatie wordt verduidelijkt met foto( s) en tekening(en); - foto s van relevante sporen en/of vondsten; - eventuele verspreidingskaarten vondstmateriaal. Archeologische begeleiding, protocol Opgraving In het rapport worden tenminste opgenomen: een overzicht van de aangelegde en onderzochte put(ten); een overzicht van de aangetroffen sporen, structuren en vondsten; * in het landelijke RD-coördinatenstelsel. Bovengenoemde kaartbladen kunnen evt. worden geïntegreerd in 1 kaartblad. PvE 1502, Herinrichting Tovensche Beek, 3-7-2015, versie 1.1 21