Tilburg University Naar een echte visie op het onderwijs Barendrecht, Maurits Published in: Nederlands Juristenblad Publication date: 2001 Link to publication Citation for published version (APA): Barendrecht, J. M. (2001). Naar een echte visie op het onderwijs. Nederlands Juristenblad, 76(4), 164-165. General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal Take down policy If you believe that this document breaches copyright, please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim. Download date: 19. nov. 2015
Naar een echte visie op het onderwijs De werkelijke uitdaging voor het juridische onderwijs is niet te bepalen hoe de 'bachelormaster structuur' wordt ingevuld. Neen, de echte vraag is hoe de negatieve spiraal te doorbreken van matig bezochte colleges, matig gemaakte tentamens, matig gemotiveerde studenten en na verloop van tijd even matig gemotiveerde docenten. In plaats van weer een aantal jaren te verliezen met discussies over het passen van vakken in een nieuw programma, zouden rechten-faculteiten een fundamentele keuze moeten maken voor wat betreft het soort onderwijs dat zij aanbieden. Ondanks veel hervormingspogingen is de meest voorkomende onderwijsvorm nog steeds, en met name in de eerste jaren waarin de 140 studiepunten juridische kernvakken moeten worden behaald, het 'pratend hoofd met handboek model'. Een docent geeft hoorcolleges, soms uitdagend en prikkelend en soms niet, die door maar 10 tot hooguit 40% van de studenten worden gevolgd. In werkcolleges, waar iets meer studenten komen opdagen, wordt de student uitgenodigd zelf deel te nemen. Tevergeefs. Dus geeft de docent maar de antwoorden op de casusposities. Het voorgeschreven studieboek is helemaal geen studieboek, maar een handboek, dat vooral het geldende recht beschrijft. 'Het privaatrecht staat in het Burgerlijk Wetboek, dat in 1992 is vernieuwd. Het heeft acht boeken, maar eigenlijk zijn het er negen want er is ook nog een boek 7A.' De enige vaardigheid die studenten kan helpen om door dit soort stof aan het denken te worden gezet, is goed kunnen wegdromen. Verder moet rechtspraak worden bestudeerd, die voor normale mensen, en dus ook voor studenten, onleesbaar is. Gelukkig weet iedere student dat je ook zonder de rechtspraak te doen een zes of een zeven kunt halen. Studenten bestuderen het boek in de laatste 2 tot 10 dagen voor het tentamen en dan haalt 40% het. De rest probeert het nog een paar keer. Deze vorm van juridisch onderwijs loopt steeds verder vast (studiehuis, internet, levenslang leren en 'zes seconden pratend hoofd = zappen'). Een te klein deel van de studenten slaat zich er door heen, en wie goed is in wegdromen, heeft waarschijnlijk zelfs iets geleerd. Docenten zuchten onder de last van het nakijken van tentamens, het meest geestdodende werk denkbaar nu de lopende band is afgeschaft, en houden het na verloop van tijd voor gezien. Sommige studenten kiezen niet meer voor de rechtenstudie als algemene opleiding, omdat zij in andere opleidingen veel meer leren. Universiteiten geven de juristen steeds minder geld, want de rendementen zijn slecht en 'dat onderwijs dat jullie geven, kost toch niks?' Er zijn ook andere onderwijsvormen, die gelukkig hier en daar door gemotiveerde docenten zijn ontwikkeld, zoals te Maastricht en in University College te Utrecht. De ontwikkeling is nog gaande, maar in ieder geval staat de actief lerende student centraal en vooral zijn vermogen om te leren. Kennis wordt meestal beschouwd als een hulpmiddel, waarmee kritisch en selectief wordt omgegaan. Probleemoplossing is belangrijk, maar dan wel in een heel ruime zin, die ook het vergaren van systeemkennis omvat. Het oplossen van casus naar geldend recht is één manier van probleemoplossing. Die staat naast andere voor de jurist belangrijke vormen, zoals het ontwerpen van recht om bepaalde doelen te bereiken, het selecteren en tot gelding brengen van basiswaarden en
het verwerken van materiaal van buiten het recht dat de inhoud van het recht kan bepalen. Verder is er het helpen van cliënten om hùn problemen op te lossen (zonder er als jurist mee op de loop te gaan), het kritisch kunnen reflecteren op de eigen handelwijze en het verwerven van vaardigheden. Er wordt niet domweg studiestof 'ter bestudering' aangeboden, maar de student krijgt ondersteuning bij het selecteren en memoriseren van hoofdzaken, het vinden van de weg naar bijzaken of het maken van ordeningen op abstracter niveau (niet het leren van een systeem, maar het construeren of kiezen van een eigen persoonlijk systeem). Het gaat kortom om 'leren te leren' in en om het veld van het recht. Onderwijsvormen die hierbij horen zijn groepsopdrachten, discussies, projecten, papers, zelftoetsing, colleges volgens de 'socratische methode', evaluatiegesprekken, korte 'mini-hoorcolleges' ingebed tussen opdrachten en eindeloos veel andere speelse, inspirerende en spannende leer- en toetsvormen.1 Bij dit soort onderwijs genieten docenten en krijgen zij waardering van studenten. Studenten worden gerespecteerd door de docent en leren ieder op hun eigen manier en op hun eigen niveau. 'Leren te leren' is het ideaal van de academische vorming, opgewaardeerd met dat wat tientallen jaren ontwikkeling van leer- en trainingsmethoden hebben opgeleverd. Maar om in de tweede situatie te komen, moet er heel veel gebeuren: 1. Omzetting van de veelvoorkomende onvrede onder docenten in ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie op de opleiding door de gehele docentenstaf van een opleiding, en vervolgens de implementatie daarvan, niet volgend studiejaar, maar op een realistische termijn van vijf tot tien jaar. Het idee dat ieder zijn eigen vak geeft, is achterhaald. Onderwijsvernieuwing kan niet plaatsvinden met hier en daar wat interactiviteit binnen enkele vakken, want de wijze waarop docent en student op elkaar inspelen, wordt door de gehele opleiding bepaald, en met name aan het begin daarvan. Vaardigheden en kennisvelden kunnen bovendien het beste worden gentegreerd in vakken, en niet apart worden aangeboden. 2. Afscheid van het idee dat doceren gelijk staat aan uitleggen voor een zaal en opgeven van te bestuderen stof. Het in de lege ruimte tussen docent en student uitstorten van kennis heeft heel weinig invloed op wat de student denkt en doet. Docenten zullen werkelijk bereid moeten zijn andere doceermethoden aan te leren. 3. Investeren in het ontwikkelen van echte studieboeken en ander studiemateriaal, dat niet is gericht op het ordenen van de stof volgens het systeem van de docent, maar op het leren door de student. Op college achtergronden behandelen en inspirerende vragen opwerpen, is een schijnoplossing. Als de gemiddelde student 80% van zijn studietijd voor een vak besteedt aan het lezen en samenvatten van een handboek, dat bijna geheel bestaat uit een weergave van het geldende recht, dan krijg je juristen die het geldende recht kunnen reproduceren, voorzover ze het niet weer zijn vergeten. Wat ze verder kunnen, is toeval.
4. Stoppen met pogingen om het oude systeem te redden met controlerende mentoren, powerpoint-presentaties, bindende studie-adviezen, (lees: minimum aantal vakken halen), soepele hertentamen-regelingen en ander gepamper waarvan studenten niet leren te leren. Indien binnen het oude systeem toegepast, versterken zij alleen de zwaktes daarvan en zij kosten veel extra docententijd. 5. Een uitzondering op art. 7 Grondwet. Verboden wordt verspreiding van de mening dat het aan de student ligt (hij is niet stil in de collegezaal en bereidt het werkcollege niet voor). Onderwijs dat studenten niet boeit, is slecht onderwijs; niet omdat de docent slecht is, maar omdat de student er niet genoeg van leert. 6. Breken met de gedachte dat de docent verantwoordelijk is voor de student. De student is verantwoordelijk voor zijn leren. De docent biedt een zo goed mogelijke leeromgeving aan, waarin de student zelf zijn voortgang kan meten. En dus ook ingrijpende herziening van het systeem van tentamens en eindeloze herkansingen. Dat maakt een rechtenfaculteit tot een toetsingsfabriek, waarin tot wel 40% van de docententijd wordt opgeofferd aan nakijkwerk. Dit systeem richt rechtenstudenten op tentamens in plaats van op leren. Nodig is de ontwikkeling van methoden voor het juridisch onderwijs, die weinig docententijd kosten en waarin leren en toetsing zijn geïntegreerd. 7. Herwaardering van de gedachte dat het huidige diploma (het uiteindelijk gehaald hebben van een aantal vakken) werkgevers zinnige informatie geeft over een student. Het moet mogelijk zijn om aspirant werkgevers veel nuttiger informatie te geven over de afgestudeerde student. Leg de afnemers van juristen in ieder geval de keuze voor: willen jullie dat wij mensen eindeloos toetsen op kennis en vooral willen laten werken op de prikkel van die toetsing, of dat wij die tijd besteden aan hen laten leren en hen leren te leren? 8. Dialoog daarover kan onderdeel zijn van een plechtige begrafenis van de juridische opleiding. Mensen hebben verschillende belangstellingen en leren verschillend. De eigenschappen die voor verschillende groepen afnemers van juristen belangrijk zijn, verschillen al net zo. Laat een werkelijke dialoog ontstaan tussen aanbieders van verschillende opleidingen en verschillende beroepsgroepen over de werkelijk belangrijke vaardigheden en kennis van verschillende soorten juristen. Laat die opleidingen aan de hand van verschillende maatstaven hun studenten selecteren, in plaats van iedereen maar te nemen. En schaf als eerste de regels af die suggereren dat goede rechters en goede advocaten zijn samengesteld uit burgerlijk recht (inclusief burgerlijk procesrecht), handelsrecht, strafrecht (inclusief strafprocesrecht), ieder voor een kwart, met naar keuze een kwart staatrecht, administratief recht (inclusief administratief procesrecht) of belastingrecht (art. 48 RO en art. 2 Advocatenwet). Kortom, het gaat om echt en vanuit een visie investeren in onderwijs, één van de stiefkindjes van de poldereconomie. Dat het niet gebeurt, is begrijpelijk, want de barrières zijn hoog en er zijn zoveel andere dingen die de aandacht vragen. Misschien is het ook wel een kwestie van meer geld. Maar één ding is zeker: studenten, afnemers van juristen en andere geldschieters zullen pas bereid zijn meer te betalen voor juridisch
onderwijs, wanneer er een visie op dat onderwijs wordt ontwikkeld, die werkelijk toegevoegde waarde heeft en niet wanneer oude vakken een nieuw 'ba-ma' jasje krijgen. Maurits Barendrecht (hoogleraar Centrum voor aaansprakelijkheidsrecht KUB en redacteur van dit blad) NOTEN 1. Zie daarvoor en voor de theoretische achtergronden bijvoorbeeld: Peter Senge c.s., Schools that Learn, A Fifth Discipline Fieldbook for Educators, Parents and Everyone Who Cares About Education, 2000: London, Nicholas Brealey Publishing.