Verslag van Bevindingen



Vergelijkbare documenten
Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

ADVIES geanonimiseerde versie

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

ADVIES geanonimiseerde versie

SAMENVATTING Geschil met betrekking tot het taakbelastingsbeleid van de opleiding; HBO

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

medezeggenschap), de heer XXX (jurist arbeidsvoorwaarden).

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Reglement van Beroep Licentie Nationale Zwemdiploma s

Landelijke geschillencommissie LPR - GGZ Nederland

DE BEDRIJFSCOMMISSIEKAMER VOOR RIJK EN POLITIE, ADVISERENDE NAAR AANLEIDING VAN EEN VERZOEK OM BEMIDDELING EN ADVIES INZAKE EEN GESCHIL TUSSEN:

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

SAMENVATTING. de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van Onderwijsgroep A, verzoeker, hierna te noemen de GMR

2. De bestuurder van de Belastingdienst Particulieren en Ondernemingen Breda, verder te noemen: de bestuurder.

DE BEDRIJFSCOMMISSIEKAMER VOOR RIJK EN POLITIE, ADVISERENDE NAAR AANLEIDING VAN EEN VERZOEK OM BEMIDDELING EN ADVIES INZAKE EEN GESCHIL TUSSEN:

College voor geschillen medezeggenschap defensie

1. Verzoeker: de stadsdeelsecretaris van Stadsdeel De Baarsjes (de onderneming) te Amsterdam, verder te noemen de bestuurder

in het geschil tussen: de medezeggenschapsraad van het A College te B, verzoeker, hierna te noemen de MR gemachtigde: mr. E.J.M.

Interpretatiegeschil cao vo. Niet vastgesteld kan worden dat de werkgever artikel 8.1 lid 5 cao vo onjuist heeft toegepast.

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Partijen: De medezeggenschapsraad van de openbare basisschool "De Quint" te Alkmaar, nader aan te duiden als medezeggenschapsraad (MR)

UITSPRAAK. de deelmedezeggenschapsraad van het A te B, verzoeker, hierna te noemen de DMR gemachtigde: mevrouw mr. J.M.M. Janssen

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

Medezeggenschapsstatuut van de Samenwerkingsstichting voor Voortgezet Onderwijs Uden te Uden 2011

Bedrijfscommissie voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen. Verslag van bevindingen

VERSLAG VAN BEVINDINGEN

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. F.J.

Reactie op internetconsultatie: Wijziging Arbobesluit i.v.m. het stellen van regels aan de raadpleging van een andere bedrijfsarts (second opinion)

De algemeen directeur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, hierna te noemen: de bestuurder, enerzijds

Medezeggenschapsreglement. van Stichting Samenwerkingsverband Roosendaal eo., te Roosendaal.

Flavius Assurantiën en Financiën, gevestigd te Nijmegen, hierna te noemen Aangeslotene.

Samenvatting. 1. Procesverloop

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

BESLUIT MANDAAT, VOLMACHT EN MACHTIGING HOLLAND RIJNLAND

de ondernemingsraad van de Gemeenschappelijke Regeling Kredietbank Limburg, hierna te noemen: de OR, als partij enerzijds,

UITSPRAAK. de Ondersteuningsplanraad van de Stichting A te F, verzoeker, hierna te noemen de OPR gemachtigde: de heer mr. W.H.

TUCHTRAAD FINANCIËLE DIENSTVERLENING (ASSURANTIËN) UITSPRAAK in de zaak nr. [nummer] mevrouw [naam klaagster], hierna te noemen klaagster,

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

Medezeggenschapsreglement van de Ondersteuningsplanraad van het Regionaal Samenwerkingsverband Passend Voortgezet Onderwijs VO Zoetermeer 28-07

Advies presidium Het presidium adviseert positief ten aanzien van dit voorstel en stelt voor dit als hamerstuk te beschouwen.


UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. C.A.C.M.

Samenvatting. 1. Procedure

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

Makelaarskantoor zonder gecertificeerd makelaar. Einde ontheffingsperiode. Korte opschorting van de tenuitvoerlegging droogleggingsmaatregel.

VASTSTELLING REGELING GESCHILLEN WSW- EN CAO WELZIJNPERSONEEL 2013.

AFSPRAKEN TUSSEN DE ONDERNEMER FOM EN DE CENTRALE ONDERNEMINGSRAAD FOM

SAMENVATTING Klacht over onzorgvuldig handelen directie en MR bij invoering continue rooster; PO

De Defensieonderdeel Medezeggenschapscommissie DMO (hierna: de DMC)

MEDEZEGGENSCHAPSREGLEMENT

de Centrale medezeggenschapsraad van A, gevestigd te B, verzoeker, hierna te noemen de CMR gemachtigde: mr. J.L.J.E. Koster

Aan het college van Burgemeester en Wethouders v/d gemeente

Medezeggenschapsstatuut van de Stichting Confessioneel Onderwijs Leiden

Vastelling Regeling Bijzonder Georganiseerd Overleg (BGO) Shared Service Center Zuid-Limburg

REGLEMENT GEZAMENLIJKE VERGADERING VAN DE ONDERNEMINGSRAAD EN DE STUDENTENRAAD VAN DE TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT

Uitspraak Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden

UITSPRAAK. in het geschil tussen: het College van bestuur van het ROC A te B, hierna te noemen het bevoegd gezag

DE BEDRIJFSCOMMISSIEKAMER VOOR RIJK EN POLITIE, ADVISERENDE NAAR AANLEIDING VAN EEN VERZOEK OM BEMIDDELING INZAKE EEN GESCHIL TUSSEN

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Statuut medezeggenschap bestuur met diverse scholen in het Primair Onderwijs

Interpretatiegeschil PO - artikel 13 onder k WMS (beleid t.a.v. uitwisseling van informatie tussen bevoegd gezag en ouders)

De wettelijke regeling van de pvt

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr (mr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. F.

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

Burgemeester en wethouders onderscheidenlijk de burgemeester van Hoogeveen;

1. De bestuurder van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verder te noemen: de bestuurder

CR 12/2415 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

: Aegon Financiële Diensten B.V., gevestigd te Leeuwarden, verder te noemen de Bank

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

Samenvatting. 1. Procedure

Het medezeggenschapsreglement mag het aantal aaneengesloten zittingsperiodes in de MR niet beperken. UITSPRAAK

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

UITSPRAAK. de Vereniging B, gevestigd te C, verweerster, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. M. De Vita

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

REGLEMENT ONDERSTEUNINGSPLANRAAD (Primair Onderwijs) Samenwerkingsverband Passend Onderwijs Noord Limburg Vastgesteld

Transcriptie:

Bedrijfscommissie voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen Verslag van Bevindingen Rolnummer: LPL 01.065 DE BEDRIJFSCOMMISSIEKAMER VOOR DE OVERHEID VOOR LAGERE PUBLIEKRECHTELIJKE LICHAMEN, ADVISERENDE NAAR AANLEIDING VAN EEN VERZOEK OM BEMIDDELING INZAKE EEN GESCHIL TUSSEN: 1. De ondernemingsraad van de Dienst Gemeentewerken van de gemeente Rotterdam, verder te noemen de ondernemingsraad en 2. de gemeente Rotterdam (de ondernemer), verder te noemen de bestuurder Verloop van de procedure Blijkens de brief van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam van 13 juni 2000 aan de hoofden van dienst is na overeenstemming met het georganiseerd overleg in de vergadering van het college van 30 mei 2000 het gemeentelijk Arbobeleidskader 2000-2002 vastgesteld. Dit beleidskader valt voor wat betreft de arbodienstverlening naar de opvatting van de gemeente onder het Project Gezamenlijke Inkoop. Dit houdt in dat de externe arbodeskundigheid gemeenschappelijk wordt ingekocht. Daartoe zal een mantelcontract worden gesloten met een of meer gecertificeerde arbodiensten via een openbare aanbesteding. Onder de paraplu van dit mantelcontract sluiten alle participerende diensten afzonderlijke leveringscontracten af, toegesneden op de specifieke arbobehoefte van de desbetreffende dienst. Aan de onderscheiden ondernemingsraden van de gemeente Rotterdam is de notitie Arbobeleidskader 2000-2002 gezonden, waarin een en ander uiteen is gezet. Naar aanleiding van deze notitie is door de ondernemingsraad van de Dienst Gemeentewerken bij brief van 27 juni 2000 aan de directie Personeel en Organisatie van de gemeente bezwaar gemaakt tegen de Gezamenlijke Inkoop van de arbodeskundigheid. De ondernemingsraad is van mening dat de voorgenomen inschakeling van een arbodienst onder het instemmingsrecht van de ondernemingsraad valt. Het College Burgemeester en Wethouders heeft in zijn vergadering van 20 maart 2001 ingestemd met een programma van eisen ten aanzien van de inkoop van arbodienstverlening. Bij brief van 2 april 2001 wordt door het college aan de hoofden van dienst verzocht om dit programma van eisen aan de ondernemingsraad voor te leggen en om instemming met dit programma te verzoeken. Het verzoek is voor 9 mei 2001 te reageren.

Bij brief van 17 april 2001 verzoekt de ondernemingsraad van de Dienst Gemeentewerken om uitstel voor het geven van de reactie, aangezien de eerstvolgende vergadering door de vrije dagen en de sluiting van de dienst pas op 17 mei 2001 plaatsvindt. Bij brief van 17 mei 2001 bericht de ondernemingsraad aan de Wethouder Personeel & Organisatie dat zij van mening is dat: - de keuze van de arbodienst als gevolg van artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden (hierna: WOR) en artikel 14 van de Arbo-wet en mede gelet op het mandaatsbesluit van 1 oktober 1996, P&O nr. 96/5680, een gezamenlijk beslissing is van het Hoofd van de Dienst Gemeentewerken en de ondernemingsraad; - gelet op het voorgaande zou de gemeente in deze notitie ook de mogelijkheid voor een eigen keuze van de dienst hebben moeten opnemen; - dat de ondernemingsraad op grond van artikel 14 van de Arbo-wet instemmingsrecht heeft bij de keuze van de arbodienst en de inhoud van het contract met deze dienst. Naar de opvatting van de ondernemingsraad houdt dit in dat een derde nooit de onderhandeling kan voeren over de inhoud van het contract en daarover beslissen, aangezien deze beslissing is voorbehouden aan de ondernemingsraad. Voorts deelt de ondernemingsraad aan de wethouder mee dat de ondernemingsraad en de overlegpartner in de vergadering van 17 mei 2001 hebben besloten om besprekingen te openen met de Arbo-Unie West-Nederland om zodoende tot een nieuw contract te komen. Op 9 augustus 2001 wordt de ondernemingsraad uitgenodigd om een informatiebijeenkomst bij te wonen in het kader van de voortgang van het project arbodienstverlening. Op 22 augustus 2001 wordt wederom een brief door de ondernemingraad aan de wethouder Personeel & Organisatie gezonden, waarin hij deze meedeelt dat hij gebruik maakt van zijn wettelijke bevoegdheid om geheel zelfstandig op basis van een eigen programma van eisen een eigen keuze te maken met welke arbodienst de Dienst Gemeentewerken de komende jaren wenst samen te werken. Dit in overleg met het hoofd van dienst die daartoe door de gemeente is gemandateerd. Uit het uitblijven van een reactie van de zijde van de wethouder dan wel de gemeentesecretaris concludeert de ondernemingsraad dat de gemeente de argumenten van de ondernemingsraad terzijde schuift. Op grond daarvan zal het geschil bij de bedrijfscommissie aanhangig worden gemaakt. Behandeling van het geschil. Op 21 augustus 2001 heeft de ondernemingsraad het geschil ter bemiddeling c.q. advisering als bedoeld in artikel 36, derde lid, van de WOR voorgelegd aan de Bedrijfscommissie voor de Overheid. Dit geschil is door de Bedrijfscommissie ter behandeling doorverwezen naar de Bedrijfscommissiekamer voor Lagere publiekrechtelijke lichamen. (hierna: de Kamer). Desgevraagd heeft de bestuurder bij schrijven van 21 september 2001 zijn reactie gegeven op het verzoek van de ondernemingsraad. De Kamer heeft partijen in de gelegenheid gesteld om op 2 oktober 2001 tijdens een zitting van de Kleine Commissie welke de Kamer uit haar midden heeft samengesteld voor de uitvoering 2

van het mondelinge gedeelte van de bemiddelingsprocedure- hun standpunten mondeling toe te lichten. Ter zitting zijn namens de ondernemingsraad verschenen de heer F.W. Hendriks, voorzitter van de ondernemingsraad van de Dienst Gemeentewerken, en de heer R. de Heer, lid. Namens de ondernemer is ter zitting verschenen mevrouw B.D.M.M. Schellart, directeur P&O, de heer mr. D.H. van Efferen, directie Juridische Zaken, de heer A.J.M. Thijssen, projectleider I.C.R. en de heer mr. W. Voorzaat, directie Juridische Zaken. Desgevraagd heeft de ondernemingsraad verklaard niet in te kunnen stemmen met een verlenging van de termijn van twee maanden waarbinnen de Kamer zijn advies behoort uit te brengen. Omvang van het geschil De omvang van het geschil wordt bepaald door de vraag of de ondernemer instemming behoort te vragen ingeval een nieuw contract met een Arbo-dienst gesloten moet worden. Relevante bepalingen uit de WOR: Art. 27, lid 1 Art. 27, lid 3 De ondernemer behoeft de instemming van de ondernemingsraad voor elk door hem voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van: d. een regeling op het gebied van de arbeidsomstandigheden of het ziekteverzuim; e.. De in het eerste lid bedoelde instemming is niet vereist, voor zover de betrokken aangelegenheid voor de onderneming reeds inhoudelijk is geregeld in een collectieve arbeidsovereenkomst of een regeling van arbeidsvoorwaarden vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan; Art. 12, lid 1, juncto art. 14 Arbowet zie bijlage Standpunt van de ondernemingsraad Uit de door haar overlegde stukken en het ter zitting besprokene is gebleken dat het standpunt van de ondernemingsraad als volgt luidt: De ondernemingsraad voert aan dat hij meent dat de competentie met betrekking tot de keuze van een arbodienst en het met deze dienst te sluiten contract in overleg met de dienstleiding bij de ondernemingsraad ligt op grond van het aan de Dienst Gemeentewerken verleende mandaat en de bepalingen in de WOR en de Arbo-wet. De ondernemingsraad is van mening dat het College van Burgemeester en Wethouders (hierna: College van B&W) van Rotterdam niet in deze bevoegdheden kan treden en daar waar ondernemingsraden aangeven op basis van de wet zelf een keuze te willen maken, dit moeten respecteren en als zodanig ook moeten handelen. Reactie van de ondernemer/bestuurder 3

In zijn verweer schetst de bestuurder uitvoerig de medezeggenschapssituatie en de gang van zaken met betrekking tot de aanbesteding van de Arbo-dienstverlening binnen de gemeente Rotterdam nu het contract met de Arbo Unie expireert. Met betrekking tot de onderhavige casus voert de bestuurder aan dat het College van B&W met het mandaat- en volmachtbesluit P&O de hoofden van dienst weliswaar gemachtigd heeft om in naam van en onder de verantwoordelijkheid van het college overeenkomsten aan te gaan met een arbodienst doch dat in artikel 3.2 is bepaald dat deze arbodienst de Arbo Unie dient te zijn. Derhalve meent het college dat de bevoegdheid van de ondernemingsraad niet verder kan reiken dan het participeren in de voorwaarden waaronder de arbodienst wordt gecontracteerd. Het college van B&W geeft voorts aan dat in een gezamenlijk traject een programma van eisen voor het contracteren van een dienst is opgesteld, waarvoor ook de ondernemingsraad van de dienst Gemeentewerken is uitgenodigd. Dit programma voorziet erin dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen het wettelijk dienstverleningspakket en een aantal dienstspecifieke aanvullingen middels plusdiensten. Het college van B&W heeft de intentie om met maximaal drie Arbo-diensten een mantelovereenkomst te sluiten. En de ondernemingsraden hebben instemmingsrecht waar het gaat om de selectie van de arbodienst. De gemeente meent dat hij met de gevolgde procedure het bepaalde van artikel 27, lid 1, onder d, van de WOR heeft nageleefd. Ter zitting verstrekte informatie Met betrekking tot de medezeggenschapsstructuur zij opgemerkt dat de gemeente Rotterdam geen groeps- dan wel centrale ondernemingsraad kent, waarmee op centraal gemeentelijk niveau overleg wordt gevoerd. Het overleg wordt gevoerd door de hoofden van dienst, bestuurder in de zin van de WOR, met de ondernemingsraad van de betreffende dienst. De ondernemingsraad geeft aan dat de Dienst Gemeentewerken in de afgelopen periode zich zeer heeft ingezet voor zorg op maat en voor preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en meent dat deze in het gedrang komen door de centrale inkoop. Hij is geïrriteerd door het feit dat de brieven nooit beantwoord zijn door de bestuurder. Met name tilt de ondernemingsraad zwaar aan het feit dat geen aandacht is gegeven aan de argumenten, die door hem is ingebracht. Desgevraagd door de voorzitter erkent de ondernemingsraad dat de bestuurder beslist, nadat er overleg is gevoerd en de ondernemingsraad al dan niet zijn instemming op het voorstel heeft gegeven. De bestuurder geeft aan dat hij het zeer betreurt dat er geen antwoord is gegeven op de brieven die door de ondernemingsraad zijn gezonden. Hij merkt voorts op dat de keuze voor centrale inkoop van arbodiensten een regeling van arbeidsvoorwaarden is. De keuze is daarom gemaakt in het georganiseerd overleg, waardoor de ondernemingsraad op dat deel van het proces geen invloed kon uitoefenen. In dit georganiseerd overleg is echter afgesproken om het project om te komen tot een nieuw contract te verdelen in een aantal stappen, waarop de ondernemingsraden wel hun instemmingsrecht kunnen uitoefenen. De gemeente heeft in samenspraak met de ondernemingsraden binnen de gemeente een bestek van eisen opgesteld. Op basis van dit bestek heeft de gemeente offerte gevraagd bij diverse arbodiensten. Binnenkort wordt via de bestuurder van de ondernemingen binnen de gemeente Rotterdam instemming gevraagd aan de onderscheiden ondernemingsraden om het College van B&W te machtigen om een mantelcontract te sluiten met meer dan één arbodienst. Is dat geschied dan sluit de bestuurder van 4

de dienst zelf een contract met de arbodienst, waarbij invulling gegeven wordt aan de specifieke behoefte van de dienst. Aan de hand van de uitkomsten van de aanbesteding zal het College van B&W een nieuw mandateringsbesluit nemen, waarbij aan de diensten de mogelijkheid gegeven zal worden om een keus te maken uit twee diensten. Bevindingen De Kamer meent dat in de onderhavige kwestie in de eerste plaats vastgesteld dient te worden wie bevoegd was tot het nemen van een besluit en welke overleg- en medezeggenschapsstructuur daarbij hoort. De ondernemingsraad meent dat op grond van het mandaatsbesluit de bestuurder van de dienst de bevoegdheid heeft om over het contract met de arbodienst te besluiten, na verkregen instemming van de ondernemingsraad. De Kamer heeft ten aanzien van het mandaat overwogen dat de heersende opvatting ten aanzien van het mandaat is, dat door het verlenen van mandaat de juridische bevoegdheden van het orgaan niet overgaan naar het lagere orgaan. Het gevolg daarvan is dat de mandaatgever in casu het College van B&W, bevoegd blijft de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen. In het onderhavige geval heeft de gemeente deze bevoegdheid uitgeoefend door te besluiten tot centrale inkoop van de arbodeskundigheid. In principe zou de ondernemingsraad voorafgaand aan een dergelijk besluit op grond van artikel 27, lid 1, onder d van de WOR instemmingsrecht hebben ten aanzien van het voorgenomen besluit, tenzij het een onderdeel betreft dat reeds inhoudelijk geregeld is in een regeling van arbeidsvoorwaarden (art. 27, lid 3 van de WOR). De bestuurder heeft onweersproken gesteld dat over de centrale inkoop van de arbodiensten overleg is gevoerd in het georganiseerd overleg. De gemeente heeft tevens aangetoond dat daadwerkelijk overleg over dit onderwerp is gevoerd dat tot overeenstemming met het georganiseerd overleg heeft geleid. Op dat moment is niet een ondubbelzinnige keuze gemaakt over het overleg en de medezeggenschap in het verdere traject. Dit heeft naar het oordeel van de Kamer een onduidelijke situatie veroorzaakt ten aanzien van de medezeggenschap van de ondernemingsraden van de gemeente. Slechts het arbobeleidskader is onderdeel gemaakt van de arbeidsvoorwaardenregeling en over de implementatie van dit beleidskader dienen de ondernemingsraden op grond van de WOR geraadpleegd te worden. Uit deze feitelijke gang van zaken volgen vier duidelijk te onderscheiden stappen in het proces om te komen tot een nieuw contract voor de arbodienst. - De eerste stap is het inmiddels vastgestelde beleidskader met daarin verwoord het besluit om te komen tot centrale inkoop van de arbozorg, met inachtneming van de regels van Europese aanbesteding. In deze stap heeft de ondernemingsraad geen inbreng gehad, omdat de keuze daartoe op grond van een arbeidsvoorwaardelijke regeling is gemaakt in het georganiseerd overleg (art. 27, lid 3 van de WOR). - De tweede stap bestaat uit het opstellen van het bestek van eisen. Over deze stap heeft een uitvoerige overlegronde plaatsgevonden met de diverse ondernemingsraden. Vastgesteld 5

wordt dat het bestek is vastgesteld, zonder instemming van de ondernemingsraad van de dienst Gemeentewerken. Op basis van dit besluit is de uitvoering hiervan gestart en heeft een aanbesteding plaatsgevonden. De ondernemingsraad heeft verzuimd de nietigheid van dit besluit binnen redelijke termijn in te roepen ( art. 27, lid 5 WOR). - De derde stap betreft de keuze van de arbodiensten, waarmee een mantelcontract zal worden gesloten op voorstel van de gemeente. Blijkens de brief van het College van B&W van 8 augustus 2001 aan de hoofden van dienst en de hoofden P&O zullen op 1 oktober 2001 gesprekken plaatsvinden met de gemandateerde vertegenwoordigers van de betrokken diensten. Op grond van die gesprekken wordt een voorstel geformuleerd dat het hoofd van dienst ter instemming aan de ondernemingsraad dient voor te leggen. In deze fase kan door de ondernemingsraad de keuze van de arbodienst in zijn volle omvang aan de orde worden gesteld. - De vierde stap betreft het sluiten van het (individuele) contract met de arbodienst door het hoofd van dienst, waarbij de contractspartijen invulling kunnen geven aan de specifieke wensen en verlangens van de betreffende onderneming. Ook over deze nog komende stap dient het hoofd van dienst, na overleg met de eigen ondernemingsraad, een voorstel ter instemming aan die ondernemingsraad voor te leggen. Partijen concluderen dat punten van zorg en de belangen van de ondernemingsraad, die aan het verzoek van de ondernemingsraad aan de Bedrijfscommissie ten grondslag liggen, in de derde en vierde stap van het proces aan de orde komen. Tevens concluderen partijen dat de ondernemingsraad in deze twee fasen van het proces nog wezenlijk invloed kan uitoefenen. De Kamer wijst erop dat indien het overleg met de diensten na de (eerste) instemmingsronde leidt tot wijziging van het voorgelegde voorstel, dit gewijzigde voorstel wederom ter instemming aan alle ondernemingsraden dient te worden voorgelegd. De voorzitter stelt vast dat er sprake is van een geslaagde bemiddeling. Onder dankzegging voor de gepleegde inzet door een ieder, wordt de zitting gesloten. De Bedrijfscommissiekamer voor lagere publiekrechtelijke lichamen, namens deze, 23 oktober 2001 J.A.M. van t Hooft voorzitter mw. mr. J.C. Dekker secretaris 6