vra2005vws-10 29 800 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2005 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld... 2005 In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen ter beantwoording voor te leggen aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 22 april 2005 inzake het jaarverslag van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (29 800 XVI, nr. 157). De op 10 juni 2005 toegezonden vragen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van... 2005 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Blok Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp NDS12444 0405tkndsvra2005vws-10 1
Vragen CDA-fractie 1 Wanneer een arts zonder uitdrukkelijk verzoek van een patiënt tot levensbeëindiging overgaat, dient de gemeentelijke lijkschouwer de zaak direct te zenden aan de desbetreffende officier van justitie. Hoe vaak was hiervan sprake in 2004 en met welke gevolgen? (blz. 7) Vragen PvdA-fractie 2 De berichte casuïstiek laat in principe een zorgvuldige afwegingsprocedure zien bij de diverse regionale commissies. Hoe duidt men de ogenschijnlijke stabilisatie in het aantal meldingen? Hoe wordt het feit verklaard dat de meldingsaantallen van 2001 zelfs niet worden bereikt? (blz. 11) 3 Hoe verhoudt zich dit jaar het aantal meldingen tot het aantal niet meldingen en hebben de commissies zich in het verslagjaar op enigerlei wijze met de bevordering van meldingen beziggehouden? 4 Zijn er uit de in casus 3 beschreven overwegingen verdere, algemenere conclusies te trekken over het beoordelen van een euthanasiewens bij iemand met een (beginnende) ziekte van Alzheimer? Vragen ChristenUnie-fractie 5 In 2004 is in tegenstelling tot de vijf jaar daarvoor geen sprake van een dalende trend in het aantal meldingen van euthanasie. Dit kan duiden op een toename van de meldingsbereidheid van artsen of op een toename van het aantal euthanasiegevallen in Nederland. Wat is de oorzaak van deze ontwikkeling? (blz. 8) 6 Uit het onderzoek van Van der Wal c.s. blijkt dat in 10 procent van de gevallen is besloten tot terminale sedatie, omdat er geen uitdrukkelijk verzoek tot euthanasie was gedaan door de patiënt. In hoeverre worden op dit moment criteria gehanteerd inzake het toepassen van terminale sedatie? (blz. 9) 7 In het jaarverslag is een casus opgenomen over de toepassing van euthanasie bij een patiënt die leed aan de ziekte van Alzheimer. De arts en de consulent kwamen tot een verschillend oordeel over de wilsbekwaamheid van de patiënt en over de vraag of het lijden van de patiënt als ondraaglijk kon worden aangemerkt. De zorgvuldigheidseisen geven geen uitsluitsel over wat er in dat geval moet worden gedaan. Kunt u toelichten hoe vaak het voorkomt dat er een verschil van inzicht bestaat tussen arts en consulent, en in hoeveel gevallen er dan toch wordt besloten om euthanasie toe te passen? (blz. 15 en 16) 8 In het jaarverslag staat vermeld dat het criterium van ondraaglijkheid van het lijden bij patiënten met de ziekte van Alzheimer tot dilemma s kan leiden. Bij patiënten met de ziekte van Alzheimer wordt het onderscheid gemaakt tussen lijden bij beginnende dementie en lijden in een gevorderd stadium van dementie. In de medische beroepsgroep wordt algemeen 2
aangenomen dat een patiënt in comatueuze toestand niet ondraaglijk lijdt. Is dit ook de opvatting die geldt voor patiënten in een gevorderd stadium van dementie? Zo neen, op basis van welke overwegingen wordt gevorderde dementie dan anders beoordeeld? (blz. 16 en 17) 9 In het jaarverslag is een casus opgenomen over de toepassing van euthanasie bij een patiënt met beginnende dementie. Zijn er ook gevallen bekend van euthanasie bij patiënten met gevorderde dementie? Is de grens tussen beginnende dementie en gevorderde dementie voldoende duidelijk afgebakend? (blz. 17 en 18) 10 In het jaarverslag worden gevallen beschreven, waarbij een consulent in eerste instantie vaststelt dat er nog niet aan alle zorgvuldigheidseisen is voldaan. Op een later moment wordt alsnog besloten euthanasie toe te passen. In hoeveel gevallen worden patiënten niet opnieuw geconsulteerd, maar wordt telefonisch besloten of tot euthanasie kan worden overgegaan? Zijn er richtlijnen of criteria met betrekking tot het opnieuw consulteren danwel telefonisch afhandelen waaraan consulenten zich moeten houden bij het beoordelen van een patiënt? (blz. 18) 11 Een van de zorgvuldigheidseisen voor het toepassen van euthanasie is dat arts en patiënt samen tot de overtuiging moeten komen dat er geen redelijke andere oplossing meer is. Hoe wordt in de praktijk invulling gegeven aan het begrip «redelijke andere oplossing»? In het jaarverslag wordt een casus beschreven waarin een patiënt euthanasie verkiest boven een gang naar het verpleeghuis, omdat hij daar slechte ervaringen mee had. Valt opname in een verpleeghuis onder een «redelijke ander oplossing»? Zijn er situaties denkbaar waarin een patiënt een alternatief niet mag weigeren? (blz. 24) 12 In het jaarverslag wordt een casus beschreven waarin van de consultatie-eis wordt afgeweken. Toch oordeelde de toetsingscommissie dat de arts overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen had gehandeld. Op grond waarvan is de toetsingscommissie tot dit oordeel gekomen? Komt het vaker voor dat een melding wordt «goedgekeurd», terwijl niet aan alle zorgvuldigheidseisen is voldaan? (blz. 28 en 29) Vragen SGP-fractie 13 Uit het jaarverslag blijkt niet hoe het in algemene zin is gesteld met de kwaliteit van de verslaglegging door artsen. Onlangs stelden twee deskundigen dat die kwaliteit zeer slecht is 1. Komt dit oordeel overeen met de bevindingen van de toetsingscommissies? Op welke punten gaat het vooral mis? 1 Euthanasieverslagen van ziekenhuizen «onder de maat», Trouw, 6 juni 2005. 14 Onder het kopje «Euthanasie en dementie» is te lezen: «In algemene zin kan niet worden gesteld dat euthanasie bij patiënten met de ziekte van Alzheimer altijd in overeenstemming met de zorgvuldigheidseisen kan worden uitgevoerd». Wordt hier uitgegaan van een standpunt dat precies tegenovergesteld is aan dat van het kabinet? Moet er niet juist gesteld worden dat er in principe geen sprake kan zijn van euthanasie in dergelijke gevallen? (blz. 9) 3
15 Is een verklaring te geven voor het feit dat in de noordelijke regio sprake is van een zeer sterke stijging van het aantal meldingen, terwijl er in de regio Zuid-Holland en Zeeland juist sprake is van een blijvende daling? (blz. 11) 16 Hoe oordeelt u over casus 1, waarin sprake is van een situatie waarbij de pijn draaglijk was, maar desondanks toch is overgegaan tot euthanasie? (blz. 13) 17 Wat is uw oordeel over de casus van de Alzheimerpatiënt? Moet er niet worden gesteld dat in dergelijke situaties het oordeel moet worden gevolgd zoals dit door de consulent was gegeven dat het lijden in zo n situatie niet invoelbaar is en bovendien de ondraaglijkheid juist minder zal worden? Wat is in dergelijke situaties de betekenis van het breed gedragen gevoelen dat zulke situaties geen ondraaglijk lijden vormen? (blz. 15) 18 Opent de gang van zaken in casus 5 niet de weg tot het consulteren van meer deskundigen om op die manier alsnog bij een of meerdere deskundigen ruimte te vinden voor euthanasie? (blz. 15) 19 Komen de toetsingscommissies het vaak tegen dat artsen reeds van tevoren min of meer ongeclausuleerde toezeggingen hebben gedaan aan patiënten? Hoe wordt hier vervolgens mee omgegaan door deze artsen? (blz. 17) 20 Zijn er veel gevallen waarin de patiënt een redelijk behandelalternatief weigert? Wat zijn hiervoor de redenen? Is er dan wel een wettelijke grond voor euthanasie? (blz. 22) 21 In welke situaties wordt het weigeren van een behandelalternatief wel geaccepteerd en wanneer niet? (blz. 22) 22 Hoe oordeelt u in het algemeen over de afwijzing van opname in een verpleeghuis als redelijk behandelalternatief? Is er in dergelijke situaties grond voor euthanasie? (blz. 23) 23 Blijkens casus 9 zijn de mogelijkheden voor palliatie niet eens onderzocht. Is deze indruk juist? Waarom is dit niet gebeurd? (blz. 24) 24 Bent u van mening dat weigering van behandelalternatieven, zonder dat duidelijk is welke alternatieven er nog zijn, ongewenst is? (blz. 24) 25 Volgens het jaarverslag is in het algemeen een tweede consultatie nodig als in een vroeg stadium nog geen sprake was van ondraaglijk lijden. Als uitzondering wordt gewezen op de mogelijkheid van telefonisch overleg als van tevoren duidelijk is aangegeven waaruit het op zeer korte termijn intredende ondraaglijk lijden zal kunnen bestaan. In casus 4 blijkt geen tweede consultatie te zijn geweest, terwijl er ook niet wordt gesproken 4
over van tevoren aangegeven verwachtingen. Zijn de volgens het jaarverslag geldende regels dan niet zijn nageleefd? Wat is uw oordeel? (blz. 25 en 18) 26 In casus 11 is er tussen de eerste consultatie en het telefonisch overleg zelfs sprake van een periode van twee maanden. Hoe heeft de toetsingscommissie tot het oordeel kunnen komen dat in dit geval zorgvuldig is gehandeld, gezien de genoemde regels? (blz. 27) 27 In casus 12 is zelfs geen sprake meer van telefonisch overleg. Waarom is dat niet gebeurd? (blz. 27 en 28) 28 Deelt u de mening dat uit de drie voorbeelden (casus 4, 11 en 12) kan worden geconcludeerd dat de regels inzake consultatie niet worden nageleefd? 29 Waarom wordt er volgens casus 13 genoegen genomen met een onvolledig oordeel van een psychiater, zonder dat er wordt gevraagd om een (aanvullend) oordeel van een andere arts? Gebeurt deze methode vaker? Hoe oordeelt u hierover? (blz. 29) 30 Zijn er door de Inspectie ook gesprekken gevoerd met de individuele artsen uit casus 14 en casus 15, of is volstaan met de gesprekken met het ziekenhuis? Is deze benadering geen ondergraving van de individuele verantwoordelijkheid van de arts om volgens de regels te handelen? Bent u van mening dat het beroep op «gewetensvol»of «integer en betrokken» handelen als zodanig niet genoeg is? (blz. 30 33) 31 Casus 15 is een voorbeeld van een situatie waarin het onduidelijk is wat de verantwoordelijkheid is van respectievelijk de arts en de verpleegkundigen. In tegenstelling tot het standpunt van de staatssecretaris over de rol van verpleegkundigen, meldt NU 91 in een brief van 25 april 2005 aan de Kamer (bij u als bekend verondersteld) eveneens dat er veel onduidelijkheid is. Kunt u aan de hand van deze reactie toelichten welke rol verpleegkundigen hebben, zolang er nog geen sprake is van het in die brief genoemde protocol? 32 Kunt u toelichten op welke wijze in de vier gevallen waarin niet zorgvuldig is gehandeld, concreet wordt gehandeld? Wat is de stand van zaken? 5