De poliklinische instelling van de insulinepomp Inleiding. Je hebt Diabetes mellitus en gaat hiervoor een insulinepomp gebruiken. De kinderdiabetesverpleegkundige heeft je informatie gegeven over de instellingsfase en de mogelijke acties bij eventuele ontregelingen. De informatie over de instellingsfase en de hypo- en hyperglycemische ontregelingen is in deze folder voor jou gebundeld. Als je ondanks de in deze folder voorgestelde maatregelen het probleem niet kunt oplossen neem je contact op met het kinderdiabetesteam. De eerste week is de kinderdiabetesverpleegkundige 24-uur per dag voor je bereikbaar op telefoonnummer. Bereikbaarheid kinderdiabetesteam na de eerste week: Voor dringende vragen kun je 24 uur per dag bellen naar het ziekenhuis: 0492 59 55 55 en vragen naar de dienstdoende kinderdiabetesdienst. Je wordt dan doorverbonden met de kinderdiabetesverpleegkundige of met de dienstdoende kinderarts voor diabetes. Voor niet-acute vragen kun je contact opnemen met de kinderdiabetesverpleegkundige via mail: kinderdiabetes@elkerliek.nl of door te bellen: telefoon: 0492 59 59 55, kinderpolikliniek, en vragen je door te verbinden met seinnummer 6249 Indien er zich technische problemen voordoen met de insulinepomp die je zelf niet kunt oplossen kun je het beste rechtstreeks contact opnemen met het alarmnummer van de leverancier van de insulinepomp. Het telefoonnummer bevindt zich bij de gebruiksaanwijzing van de insulinepomp. Streefwaarden De streefwaarden voor de bloedglucose is: Nuchter en voor de maaltijd: 4 7 mmol/l Postprandiaal (na de maaltijd): 4 9 mmol/l Voor het slapen: 6 7 mmol/l Programma instelperiode Eerste week Aansluiten pomp: start begin van de week. Glucosebepalingen: dagelijks 8-puntscurve prikken (N-NO-VM-NM-VA-NA-VS en ± 3.00 uur). De kinderdiabetesverpleegkundige heeft voor de eerste week dagelijks een half uur ingepland om curven te bespreken. In overleg kan dit telefonisch. Extra aandacht is nodig voor het uitwerkeffect van de langwerkende insuline, dit kan nog enkele dagen merkbaar zijn. Maatregelen om nachtelijke hypo s te voorkomen tijdens de instelfase: o voor de nacht < 6,0 mmol/l: 15 gr. koolhydraten eten. o voor de nacht < 4,0 mmol/l: hypoactie volgens hypoprotocol. o in de nacht indien glucose < 4: wederom actie volgens hypoprotocol. o Ben voorzichtig met (bij)eten in verband met kans op hoge nuchtere waarde. Pagina 1 van 5
Het is raadzaam om gedurende 1-2 weken van de instelperiode geen intensieve sport te beoefenen en om een normaal actief dagritme te hebben. Ben je gewend om dagelijks te spelen, wandelen of te fietsen, dan mag dit dus. Wat betreft de voeding is het handig om de eerste 2 weken zo min mogelijk extra koolhydraten te nuttigen om op deze manier snel een juiste basale instelling te krijgen. Daarbij kan het effect van de koolhydraatratio, die in de pomp ingevoerd is, goed gecheckt worden. Ga tijdens de instelperiode ook geen aparte dingen eten die je normaal nooit eet. Het is verstandig om tijdens de instelfase nog eens extra aandacht te besteden aan het tellen van koolhydraten. Dit levert meer stabiele glucosewaardes op. Tweede en derde week: Dagcurve als nachtwaarden goed zijn: dagelijks 7 -punts curve Minimaal wekelijks de bloedglucosewaarden bespreken met de kinderdiabetesverpleegkundige. Dan kan in overleg ook via mail of telefonisch. Vierde week: Dagelijks 4-punts curve prikken. Bij onstabiele waardes in week 2 en 3 is het raadzaam om dagelijks 7-punts curven te blijven prikken. Overlegmomenten met je kinderdiabetesverpleegkundige gebeuren wekelijks totdat de glucoseregulatie stabiel is. Deze kunnen telefonisch of per mail plaats vinden. Controle kinderarts 6-8 weken na aansluiten van de pomp kom je voor een controle bij de kinderarts. Je krijgt vooraf een pakketje mee voor het prikken van een HbA1c. Rol diëtist De diëtist vormt een belangrijk onderdeel van het kinderdiabetesteam. Samen met de diëtist zal jaarlijks onderzocht worden of de berekende insuline-koolhydraatratio nog correct is. Zodoende is het mogelijk veranderingen in de insulinebehoefte te vertalen naar de juiste basaalstanden en/of het bolusschema. Hyperglycemische (keto-acidotische) ontregeling Oorzaak traceren o Pomp - Motor/batterijen onvoldoende werking - Insulineampul leeg, lucht in de ampul of defect - Katheter losgeraakt, leeg, grote luchtbellen, verstopt of niet ontlucht na loskoppelen - Naald los, infiltraat insteekplaats, oppervlakkig ingebracht of verstopt - Systeem te lang afgekoppeld of niet voldoende rekening gehouden met bolus vooraf o Overigen - Foutieve aanpassing basaal/bolus - Voedingsfouten - Lichaamsbeweging - Hormonaal (menstruatie-cyclus, pilgebruik of zwangerschap) - Medicamenten - Ziekte - Stress - Wisselende insulineresorptie Houdbaarheid insuline (Te warm geworden? Bevroren geweest?) Pagina 2 van 5
Maatregelen: o Als eerste naald en systeem vervangen o Eventueel vervangen reservoir en/of batterij o Extra insuline met pompbolussen volgens het advies van de bolusberekening van de insulinepomp/pdm. Extra water drinken indien niet misselijk. Bij misselijkheid eventueel Domperidon zetpil gebruiken of andere voorgeschreven medicatie tegen de misselijkheid. - Om de 1,5-2 uur glucose bepalen. - Ketonen meten wanneer de glucose > 15 mmol/l is, bij ziek voelen (misselijk/kortademig) of bij onvoldoende resultaat op correctiebolus. - Bij ketonen < 1,5 nogmaals correctiebolus geven (maximaal 1x herhalen om stapeling van insuline te voorkomen) - Bij ketonen > 1,5 correctiebolus geven: 1,5 2 x het correctieadvies + contact zoeken met kinderdiabetesteam. - Wanneer er ondanks systeem/canule wissel twijfel bestaat of de insuline goed opgenomen wordt, dan het correctieadvies spuiten met de insulinepen. Denk aan systeem vervangen indien dit nog niet gebeurd is! o Blijf iedere 2 uur de glucose bepalen tot een stabiele situatie bereikt is (glucose 11). o Bij geen effect bellen: binnen kantoortijden met de kinderdiabetesverpleegkundige of kinderarts van het Elkerliek ziekenhuis, buiten kantoortijden met de kinderdiabetesdienst. BIJ BRAKEN = ALTIJD BELLEN!! Zo nodig in overleg met kinderarts of kinderdiabetesverpleegkundige insuline in bovenarm (laten) spuiten, eventueel met een langere naald zodat insuline in de spier terecht komt en sneller opgenomen wordt. Zorg voor regelmatig telefonisch overleg. Hypoglycemische ontregeling Oorzaak traceren o Pomp - Pomp zelf - Te hoge basaalsnelheid - Te grote bolus o Overigen - Voedingsfouten (alcohol!) - Medicatie - Lichamelijke inspanning - Emoties/spanningen - Wisselende insulineresorptie - Tijd tussen bolus en maaltijd Pagina 3 van 5
Maatregelen: o Bij bloedglucose < 3,9 onderneem je actie volgens onderstaand hypoprotocol: SCHEMA Geschatte stijging van de bloedglucose bij inname snelwerkende koolhydraten lichaamsgewicht stijging van de bloedglucose in kg: 2 mmol/l 4 mmol/l 10 ½ tablet 1 tabletten 20 1 tablet 2 tabletten 30 1½ tablet 3 tabletten 40 2 tabletten 4 tabletten 50 2½ tabletten 5 tabletten 60 3 tabletten 6 tabletten 70 3½ tabletten 7 tabletten 1 tablet Dextro Energy is 3 gram snelwerkende koolhydraten. 1 eetlepel 'gewone' limonadesiroop is 9 gram koolhydraten. glucose < 3,9 mmol/l glucose < 3,9 mmol/l direct voor de maaltijd: Neem snelwerkende koolhydraten volgens schema Controleer bloedglucose na 15 minuten. Indien glucose nog steeds < 3,9 mmol/l, neem nogmaals snelwerkende koolhydraten volgens schema Ga eten nadat de glucose > 3,9 mmol/l is, spuit je insuline meteen ná de maaltijd tussendoor: Neem snelwerkende koolhydraten volgens schema Controleer bloedglucose na 15 minuten Indien glucose nog steeds < 3,9 mmol/l, neem nogmaals snelwerkende koolhydraten volgens schema Als je bloedglucose >3,9 mmol/l is, neem je dezelfde hoeveelheid langwerkende koolhydraten als de eerste portie kortwerkende algemeen: Als de bloedglucose 15 minuten na de 2e correctie < 3,9 mmol/l blijft, neem dan contact op met het team: telefoon 0492 59 55 55, vraag naar 'kinderdiabetesdienst'. o De pomp stop zetten heeft alleen effect wanneer je een zeer lage basaalstand per uur hebt (< 0,2 E per uur). Maar het belangrijkste is dat je minimaal 20 gram snelwerkende koolhydraten eet. Eten van snelle koolhydraten heeft een groter effect dan de pomp stop zetten. Mocht de pomp toch stop gezet zijn, vergeet deze dan niet weer aan te zetten bij een glucose boven de 5 mmol/l om doorstijgen te voorkomen. o Bij hypoglycemisch coma - Pomp uitzetten heeft niet altijd het gewenste effect maar is niet fout om te (laten) doen. - GlucaGen intramusculair of subcutaan (laten) spuiten (< 25 kilogram ½ ampul) - Zo nodig glucose i.v.door huisarts of ambulancepersoneel - 20 gram (langzaam werkende) koolhydraten nemen bij terugkeer bewustzijn - Pomp aanzetten als glucose boven 6,0 mmol/l - Dan ook meteen eventueel basaalstand en/of bolusdosering aanpassen - Telefonisch overleg met het kinderdiabetesteam tot situatie stabiel is Pagina 4 van 5
Bijregelschema Aanpassing van de basale stand dient te gebeuren volgens een minimale ophoging van ong.10% van de uitgangswaarde. Hiermee komen we tot een volgend bijregelschema: Uitgangswaarde Verhoging of verlaging < 0.25 E per uur 0.025 per uur 0.25 0.5 E per uur 0.05 E per uur 0.5 1.5 E per uur 0.10 E per uur 1.6 2.5 E per uur 0.20 E per uur 2.6 3.5 E per uur 0.30 E per uur > 3.6 E per uur 0.40 E per uur Verhoog of verlaag de basaalstand voor minimaal 2 uur achter elkaar. Evaluatie voorlichting Bent u van mening dat in deze folder bepaalde informatie ontbreekt, onduidelijk of onjuist is, dan horen wij dit graag. U kunt dit aangeven bij het Patiëntenvoorlichtingsbureau. Telefoonnummers en adressen Kinderdiabetesverpleegkundige T: 0492 59 55 55 E: kinderdiabetes@elkerliek.nl Patiëntenvoorlichting T: 0492 59 51 02 E: pvb@elkerliek.nl Elkerliek ziekenhuis www.elkerliek.nl voorlichting@elkerliek.nl Locatie Helmond Wesselmanlaan 25 5707 HA Helmond Locatie Deurne Dunantweg 16 5751 CB Deurne Locatie Gemert Julianastraat 2 5421 DB Gemert model 44008 ag 0813 versie 1.0 Pagina 5 van 5