Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 19 juli 2012. Rapportnummer: 2012/117



Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale eenheid Amsterdam. Datum: 30 december Rapportnummer: 2013/218

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland. Datum: 11 februari 2015 Rapportnummer: 2015/030

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Datum: 27 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/178

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Datum: Rapportnummer: 2011/234

Rapport naar aanleiding van een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en het arrondissementsparket Amsterdam.

Rapport. Datum: 4 juni 2007 Rapportnummer: 2007/108

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 16 april 2002 Rapportnummer: 2002/107

Rapport. Datum: 4 mei Rapportnummer: 2011/138

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, thans regionale politie-eenheid Noord-Holland.

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/124

Rapport. 2014/108 de Nationale ombudsman 1/6

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/378

Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie-eenheid Den Haag. Publicatiedatum 9 september 2014 Rapportnummer 2014/098

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/010

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/379

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond te Rotterdam. Datum: Rapportnummer: 2012/141

Rapport. Datum: 17 september 2007 Rapportnummer: 2007/196

Rapport. Datum: 10 februari 2006 Rapportnummer: 2006/043

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 6 juli Rapportnummer: 2011/203

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 12 mei Rapportnummer: 2011/143

Rapport. Datum: 11 juli 2007 Rapportnummer: 2007/113

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland.

Beoordeling Bevindingen

3. In het proces-verbaal van bevindingen staat over het letsel vermeld:

1.3 De auto van verzoeker bleef achter in een parkeervak waar parkeerbelasting moest worden betaald.

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Als er sprake is van een incident op heterdaad (tijdens of kort na plegen) en het gaat om een mishandeling of een bedreiging met mishandeling:

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Datum: 20 januari 2005 Rapportnummer: 2005/015

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 15 oktober Rapportnummer: 2012/169

Een onderzoek naar het vorderen van een identiteitsbewijs door de politie.

Rapport Datum: 15 september 2011 Rapportnummer: 2011/270

Rapport. Datum: 20 maart 1998 Rapportnummer: 1998/056

Rapport. Datum: 22 november 1999 Rapportnummer: 1999/481

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland uit Amsterdam. Datum: 14 juni 2012

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 2 februari Rapportnummer: 2012/014

Rapport. Datum: 10 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/276

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Groningen. Datum: 8 juni Rapportnummer: 2011/0169

Rapport. Datum: 2 maart 1998 Rapportnummer: 1998/040

Politieambtenaren zonder haar toestemming gegevens in haar mobiele telefoon hebben geraadpleegd.

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over een buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Utrecht. Datum: 9 juli 2014

Rapport. Datum: 21 juni 2001 Rapportnummer: 2001/173

Rapport. Concept Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord-Holland. Datum: 14 augustus Rapportnummer: 2013/097

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) uit Rijswijk

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Datum: 21 maart Rapportnummer: 2011/099

Rapport. Datum: 13 juni Rapportnummer: 2012/102

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/017

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale eenheid Noord-Nederland. Datum: 25 november Rapportnummer: 2013/179

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Oost-Nederland. Datum: Rapportnummer: 2013/197

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 26 november 2007 Rapportnummer: 2007/272

Een onderzoek naar de toekenning van een sepotcode door het Openbaar Ministerie.

Rapport. Datum: 4 oktober Rapportnummer: 2011/293

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/388

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Zeeland-West-Brabant. Datum: 7 juli Rapportnummer: 2014/071

Rapport. Rapport over een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Brabant. Datum: 16 augustus Rapportnummer: 2013/101

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/389

Rapport. Datum: 25 januari 2011 Rapportnummer: 2011/020

Rapport. Datum: 6 juni Rapportnummer: 2013/064

Rapport. Datum: 23 februari 2007 Rapportnummer: 2007/037

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Rapport. Datum: 15 februari 2002 Rapportnummer: 2002/049

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/292

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/367

Een onderzoek naar een aanhouding door ambtenaren van de regionale politie eenheid Den Haag

Rapport. Rapport over een klacht over de voormalige korpsbeheerder van het voormalige regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 1 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/249

Rapport. Datum: 11 februari 1998 Rapportnummer: 1998/024

Rapport. Rapport over een klacht over de hoofdofficier van justitie te Den Haag. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/044

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 29 december 1998 Rapportnummer: 1998/585

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Datum: 23 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/278

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Transcriptie:

Rapport Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 19 juli 2012 Rapportnummer: 2012/117

2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat politieambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hem op 17 juni 2009 hebben aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Verzoeker vindt dat de politie hem eerst in de gelegenheid had moeten stellen om zich op een later moment uit eigen beweging op het politiebureau te melden. Bevindingen en beoordeling Algemeen 1. Op 17 juni 2009 wilde verzoeker zijn motor op de stoep parkeren. Op dat moment kwam er volgens verzoeker een bestelwagen achteruitrijden in zijn richting. Verzoeker stelt dat hij heeft getoeterd en geroepen om de bestuurder van de bestelwagen te laten weten dat hij op de stoep stond. Volgens verzoeker reageerde de bestuurder hier niet op. Uiteindelijk heeft verzoeker een trap tegen de bestelwagen gegeven, omdat hij bang was dat die wagen tegen hem aan zou rijden. Vervolgens stopte de bestelwagen. Hierna heeft verzoeker zijn motor geparkeerd en is hij naar een afspraak gegaan. De bestuurder van de bestelwagen belde de politie, omdat hij schade aan zijn wagen had. Toen verzoeker terugkwam van zijn afspraak stonden er twee politieambtenaren bij zijn geparkeerde motor. Daarna heeft de politie verzoeker aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. 2. Verzoeker diende bij de politie een klacht in over onder andere zijn aanhouding. Nadat de klacht over de aanhouding ongegrond was verklaard, benaderde verzoeker de Nationale ombudsman. Bevindingen Visie verzoeker 3. Volgens verzoeker heeft hij tegen de bestelwagen getrapt in een uiterste poging om de bestuurder erop te wijzen dat hij daar stond. Verzoeker stelt dat hij niet door kon rijden met zijn motor, omdat hij dan een winkelruit in zou rijden. Verzoeker is van mening dat hij waarschijnlijk een botsing of aanrijding met mogelijk lichamelijk letsel heeft voorkomen door tegen de bestelwagen te schoppen. Verzoeker stelt dat toen hij bij zijn motor terugkwam, de politie vroeg of hij de eigenaar van de motor was. Nadat verzoeker dit bevestigde, werd hij aangehouden. Volgens verzoeker heeft de politie verder niets aan hem gevraagd. Verzoeker stelt dat hij heeft geprobeerd helderheid te verschaffen aan de politie door uit te leggen dat hij het slachtoffer was, omdat hij bijna was aangereden. Ook stelt verzoeker dat hij tegen de politie heeft gezegd dat zij hem op het politiebureau kon sommeren. De politie wilde echter niet met verzoeker in discussie gaan. Verzoeker stelt dat de politie hem de reden van aanhouding niet heeft verteld. Verzoeker is vrijwillig

3 meegegaan met de politie. Verzoeker vindt dat hij als crimineel is opgepakt en onder dwang is afgevoerd. Op het politiebureau is verzoeker verhoord. Verder geeft verzoeker aan dat hij ruim vier en een half uur is vastgehouden zonder dat er moeite werd gedaan om te bekijken of dit wel nodig was. Verzoeker vindt dat er ook andere mogelijkheden waren om hem te bevragen over wat er was gebeurd, bijvoorbeeld door hem op het politiebureau te ontbieden. Door middel van het kenteken van zijn motor had de politie zijn gegevens kunnen achterhalen. Verzoeker wil excuses van de politie en een schadevergoeding in verband met de door hem gemiste (werk)afspraken. Informatie verstrekt door betrokken politieambtenaren 4. Betrokken politieambtenaren L. en W. kregen op 17 juni 2009 via de meldkamer de opdracht om ter plaatse te gaan, omdat er een vernieling zou zijn gepleegd. Enkele minuten na de melding, waren L. en W. ter plaatse. Daar werden zij aangesproken door de bestuurder van de bestelwagen. Deze bestuurder gaf een omschrijving van wat er was gebeurd en een signalement van de motorrijder. Volgens L. zagen hij en zijn collega ook een deuk in de bestelwagen. L. en W. hebben vervolgens overleg gehad met hulpofficier van justitie H. H. gaf toestemming voor het in beslag nemen van de motor. Het doel van de inbeslagname was dat de bestuurder zich zou melden op het politiebureau, zodat de bestuurder buiten heterdaad zou kunnen worden aangehouden voor vernieling. Toen L. en W. stonden te wachten op een politiekraan om de motor mee te nemen, kwam verzoeker aanlopen. Hij voldeed aan het signalement dat de bestuurder van de bestelwagen had opgegeven. Vervolgens hebben L. en W. verzoeker op heterdaad aangehouden op verdenking van vernieling. 5. L. en W. weten niet meer precies hoe het contact met verzoeker verliep. L. weet ook niet meer hoe verzoeker reageerde toen hij door de politie werd aangesproken. Verder kan L. zich niet meer herinneren of W. en hij verzoeker naar een identiteitsbewijs hebben gevraagd. Volgens L. hebben zijn collega en hij wel aan verzoeker duidelijk gemaakt waarom zij daar waren. L. kan zich ook niet herinneren of verzoeker meewerkte of niet.. heeft aangegeven dat als het verhaal duidelijk is en de politie voldoende grond heeft om iemand aan te houden, de politie overgaat tot aanhouding. Als het verhaal niet duidelijk genoeg is, dan gaat de politie een en ander uitzoeken en dan wordt de verdachte later op het politiebureau ontboden, aldus L. Volgens L. hadden W. en hij voldoende om verzoeker aan te houden. L. stelt dat W. en hij het kenteken van de motor hebben nagetrokken toen zij stonden te wachten op de politiekraan. L. kan zich niet herinneren hoe verzoeker reageerde toen hem werd verteld dat hij was aangehouden. Verzoeker is meegenomen naar het politiebureau om te worden verhoord. Verder is er op het politiebureau een aangifte tegen verzoeker opgenomen en een getuige gehoord. 6. Volgens L. is het gebruikelijk dat iemand in een heterdaad situatie - zoals in het geval van verzoeker - wordt aangehouden en meegenomen naar het politiebureau. L. stelt dat het niet de bedoeling is dat de politie met iedereen afspraken gaat maken om op een later

4 moment te worden verhoord op het politiebureau. Vernieling mag niet en als je dan wordt verdacht van dat feit, word je aangehouden, aldus L. Volgens L. was er in het geval van verzoeker sprake van een heterdaad situatie en was het verhaal duidelijk. In zo'n geval maakt de politie volgens L. geen afspraak voor een verhoor op een later moment, zo werkt het namelijk niet. L. kan zich niet herinneren dat W. en hij op straat hebben overwogen om verzoeker uit te nodigen voor een verhoor op een later moment. Volgens L. hebben zij verzoeker meteen aangehouden. 7. H. is van mening dat er sprake was van een heterdaad situatie, omdat de politie bij voortduring bezig was geweest met deze zaak en ter plaatse was gebleven om opsporingshandelingen te verrichten. Verder is H. van mening dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Uit stukken van de politie komt naar voren dat verzoeker om ongeveer 13.10 uur is aangehouden en hij om ongeveer 17.21 uur is heengezonden. Visie korpsbeheerder 8. De korpsbeheerder acht de klacht van verzoeker ongegrond. Volgens de korpsbeheerder is een ieder bevoegd om een verdachte aan te houden in geval van ontdekking op heterdaad. Hij is van mening dat er (nog) sprake was van een heterdaad situatie toen verzoeker bij zijn motor terugkeerde. De korpsbeheerder is verder van mening dat verzoeker de indruk heeft gewekt zich aan zijn verantwoordelijkheid te onttrekken door zich niet om de schade te bekommeren en weg te lopen van de bestelwagen in plaats van in contact te treden met de bestuurder. Dit noopte de politie tot het verrichten van opsporingshandelingen. In die context was de keuze om verzoeker aan te houden toen hij tijdens het verrichten van de opsporingshandelingen terugkeerde naar zijn motor te billijken, aldus de korpsbeheerder. Beoordeling 9. Nu verzoeker voldeed aan het door de bestuurder opgegeven signalement, verzoeker terugkwam bij de motor en daar bevestigde dat hij de eigenaar van de motor was, kon de politie verzoeker in redelijkheid aanmerken als verdachte van vernieling. De politie kan een verdachte in geval van ontdekking op heterdaad aanhouden zonder een bevel tot aanhouding van de officier van justitie. Er is sprake van ontdekking op heterdaad wanneer het strafbare feit wordt ontdekt, terwijl het wordt begaan of terstond nadat het is begaan. 10. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman komt naar voren dat de bestuurder van de bestelwagen (vrijwel) direct na het voorval met verzoeker de politie heeft gebeld, de politie kort daarna ter plaatse was en zij toen met de bestuurder heeft gesproken over wat er was gebeurd. Vervolgens heeft de politie overleg gevoerd met de hulpofficier van justitie en is besloten om de motor van verzoeker in beslag te nemen. Toen verzoeker bij de

5 motor terugkwam, wachtte de politie nog op de kraan om de motor mee te nemen. Nu de politie direct na de melding ter plaatse is gegaan en tot het moment van verzoekers aanhouding bezig was met het verrichten van opsporingshandelingen, is de Nationale ombudsman van oordeel dat de politie bevoegd was verzoeker op heterdaad aan te houden. 11. Dat deze bevoegdheid bestond, betekent niet automatisch dat het behoorlijk was om die bevoegdheid ook daadwerkelijk uit te oefenen. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman dient de politie de vraag of zij bevoegd was verzoeker aan te houden te onderscheiden van de vraag of zij ook werkelijk mocht overgaan tot die aanhouding. Een aanhouding heeft tot doel onderzoek in te stellen naar een mogelijk gepleegd strafbaar feit en/of de identiteit van de verdachte. 12. Het is een vereiste van behoorlijk overheidsoptreden dat grondrechten van burgers worden gerespecteerd. Het recht op persoonlijke vrijheid is gewaarborgd in de Grondwet en mensenrechtenverdragen. Bij uitoefening van een bevoegdheid tot aanhouding wordt inbreuk gemaakt op dit grondrecht. Hierbij dient het evenredigheidsvereiste in acht te worden genomen. Dit vereiste houdt in dat overheidsinstanties voor het bereiken van een doel een middel aanwenden dat voor de betrokkenen niet onnodig bezwarend is en dat in evenredige verhouding staat tot dat doel. Politieambtenaren dienen dan ook een werkwijze te kiezen die een zo gering mogelijke inbreuk op de persoonlijke vrijheid maakt. 13. Verzoeker bevond zich in een benarde situatie toen de bestelwagen over de stoep op hem af kwam rijden. Het is te begrijpen dat verzoeker kennelijk vanuit een reflex een schop heeft gegeven tegen deze bestelwagen om de wagen te waarschuwen, hoewel een klap met de vlakke hand op het dak van de bestelwagen ook een mogelijkheid was geweest. Door de schop ontstond echter schade en van verzoeker kon verwacht worden dat hij bijdraagt aan een correcte afhandeling hiervan. Het is een gebruikelijke gang van zaken dat geprobeerd wordt dit ter plaatse onderling via de verzekering te regelen. Komen beide partijen er onderling niet uit omdat er kennelijk sprake is van een strafbaar feit, dan kan de politie erbij worden geroepen waaraan beide partijen dan hun verhaal kunnen vertellen. Verzoeker heeft er echter voor gekozen om zonder zich kenbaar te maken bij de bestuurder van de bestelwagen weg te lopen. Bij de beantwoording van de vraag of de politie verzoeker wel aan had moeten houden en mee had moeten nemen naar het politiebureau, weegt het voor de Nationale ombudsman zwaar dat verzoeker de keuze heeft gemaakt om, nadat hij tegen de bestelwagen had geschopt, weg te lopen. Hierdoor was de bestuurder van de bestelwagen genoodzaakt de politie te bellen. Verzoekers eigen aandeel in deze gang van zaken rechtvaardigt dan ook naar het oordeel van de Nationale ombudsman de ongemakkelijke positie waarin hij voorts kwam, namelijk dat hij werd meegenomen door de politie naar het bureau. Daar komt bij dat het in dit geval ging om een aanhouding op heterdaad, en de Nationale ombudsman zich bewust is dat bij het alternatief het maken van een afspraak om verhoord te worden

6 het nog maar de vraag is of de verdachte dan wel komt opdagen. Alles overziend is de Nationale ombudsman van oordeel dat de politie niet in strijd heeft gehandeld met het vereiste van het recht op persoonlijke vrijheid. De onderzochte gedraging is behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, is ongegrond. Achtergrond 1. Wetboek van Strafvordering Artikel 53 1. In geval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden. ( ) Artikel 54 1. Ook buiten het geval van ontdekking op heeter daad is de officier van justitie bevoegd den verdachte van eenig strafbaar feit waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten, aan te houden en naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen. 2. Kan het optreden van den officier van justitie niet worden afgewacht, dan komt gelijke bevoegdheid toe aan ieder zijner hulpofficieren. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan den officier van justitie. 3. Kan ook het optreden van een dier hulpofficieren niet worden afgewacht, dan is elke opsporingsambtenaar bevoegd den verdachte aan te houden, onder verplichting zorg te dragen dat hij onverwijld voor den officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid. Op den hulpofficier voor wien de verdachte wordt geleid, is de tweede zin van het voorgaande lid van toepassing. ( ) Artikel 67 1. Een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven in geval van verdenking van: a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld;

7 b. een der misdrijven omschreven in de artikelen 132, 138a, 138b, 139c, 139d, eerste en tweede lid, 161sexies, eerste lid, onder 1, en tweede lid,137c, tweede lid, 137d, tweede lid, 137e, tweede lid, 137g, tweede lid, 285, eerste lid, 285b, 300, eerste lid, 321, 323a, 326c, tweede lid, 350, 350a, 351, 395, 417bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht; 2. Wetboek van Strafrecht Artikel 350 1. Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie. 2. Gelijke straf wordt toegepast op hem die opzettelijk en wederrechtelijk een dier dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, doodt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt.