RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. XIVe KAMER A R R E S T. nr. 223.961 van 19 juni 2013 in de zaak A. 206.372/XIV-34.



Vergelijkbare documenten
RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. XIVe KAMER A R R E S T. nr van 13 december 2011 in de zaak A /XIV-32.

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. XIVe KAMER A R R E S T. nr van 31 januari 2012 in de zaak A /XIV-32.

waarbij het cassatieberoep toelaatbaar wordt verklaard;

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. XIVe KAMER A R R E S T. nr van 11 juni 2015 in de zaak A /XIV-35.

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. XIVe KAMER A R R E S T. nr van 29 april 2015 in de zaak A /XIV-35.

II. Verloop van de rechtspleging

de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding.

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 29 oktober 2015 in de zaak A /VII

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. IXe KAMER A R R E S T. nr van 25 januari 2010 in de zaak A /IX-5893

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VOORZITTER VAN DE XIVe KAMER A R R E S T. nr van 9 juli 2019 in de zaak A /XIV-37.

II. Verloop van de rechtspleging

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 4 maart 2010 in de zaak A /XII-5232.

Hof van Cassatie van België

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. XIVe KAMER A R R E S T. nr van 5 juli 2013 in de zaak A /XIV

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. IXe KAMER A R R E S T. nr van 23 oktober 2018 in de zaak A /IX-9318

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VOORZITTER VAN DE IXe KAMER ARREST. nr van 18 oktober 2018 in de zaak A. 217.

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 15 april 2010 in de zaak A /VII

de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel en Migratie en Administratieve Vereenvoudiging.

wonend te 3080 Tervuren Cypressenlaan 17 tegen: I. Voorwerp van het inleidend verzoekschrift II. Verloop van de rechtspleging

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 14 juli 2015 in de zaak A /VII

Hof van Cassatie van België

A R R E S T. nr van 21 juni 2016 in de zaak A /X

Hof van Cassatie van België

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 22 november 2018 in de zaak A /VII

Gezien de beschikking houdende de vaststelling van het rolrecht van 9 mei 2012 met refertenummer X.

A R R E S T. nr van 4 oktober 2018 in de zaak A /XIV tegen :

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Rolnummer Arrest nr. 27/2013 van 28 februari 2013 A R R E S T

GRIFFIE RAAD VAN STATE. KONfNKRIJK BELGIË 1040 Brussel, 18 januari Mr. STAELENS B. Stockhouderskasteel Gerard Davidstraat 46/1.

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Hof van Cassatie van België

Datum van inontvangstneming : 02/05/2016

A R R E S T. nr van 22 december 2017 in de zaak A /X tegen :

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T. nr van 8 juli 2004 in de zaak A /XII-662.

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Xe KAMER A R R E S T. nr van 14 september 2018 in de zaak A /X

Hof van Cassatie van België

A R R E S T. nr van 3 juli 2012 in de zaak A /VII tegen:

Rolnummer Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T

Datum van inontvangstneming : 17/05/2016

A R R E S T. nr van 28 mei 2013 in de zaak A /XII tegen:

Rolnummer Arrest nr. 50/2009 van 11 maart 2009 A R R E S T

A R R E S T. nr van 9 juli 2019 in de zaak A /XIV tegen :

die woonplaats kiest bij advocaat S. De Vleeschauwer, kantoor houdende te Stekene, Kerkstraat 16 tegen :

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T. nr van 23 april 2007 in de zaak A /IX-3642.

die woonplaats kiest bij advocaat N. DE CLERCQ, kantoor houdende te BRUGGE, Stockhouderskasteel, Gerard Davidstraat 46 bus 1 tegen :

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Victor VAN DEN EYNDE, die woonplaats kiest bij advocaat J. DE RIECK, kantoor houdende te 3000 LEUVEN, Vaartstraat 70. tegen :

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T. nr van 31 mei 2007 in de zaak A /X-8757.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

Hof van Cassatie van België

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Gelet op de beschikking van 24 januari 2012, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 13 februari 2012.

A R R E S T. nr van 19 januari 2018 in de zaak A /XII-8480

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN Afdeling Antwerpen ARREST A.R. 2009/AA/408. Rep. Nr. Vierde kamer OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVEN JUNI TWEEDUIZEND EN TIEN

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

';JA, 'i A R R EST. I. In zake. Julien VALCKE, die woonplaats kiezen bij Advocaat M. DENYS, kantoor houdende te 1000 BRUSSEL, Grote Hertstraat 12

Hof van Cassatie van België

A R R E S T. nr van 3 juli 2012 in de zaak A /VII tegen:

Hof van Cassatie van België

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van. Financiën, wiens kabinet gevestigd is te Brussel, Wetstraat 12,

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 29 augustus 2007 in de zaak A /XII-5161.

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 93/98 van 15 juli 1998 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 26/2014 van 6 februari 2014 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 25 maart 2016 in de zaak A /VII

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Rolnummer 933. Arrest nr. 14/97 van 18 maart 1997 A R R E S T

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Rolnummer Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Hof van Cassatie van België

President Kennedypark 8b. tegen :

Rolnummer 786. Arrest nr. 14/95 van 7 februari 1995 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

A R R E S T. nr van 21 februari 2014 in de zaak A /X

II. Verloop van de rechtspleging

Gezien het verslag opgemaakt door auditeur G. DE BLEECKERE;

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T

Transcriptie:

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK XIVe KAMER A R R E S T nr. 223.961 van 19 juni 2013 in de zaak A. 206.372/XIV-34.542 In zake : XXX bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Jill Troch kantoor houdend te 2000 Antwerpen Frankrijklei 133 bij wie woonplaats wordt gekozen tegen : de BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding kantoor houdend te 1000 Brussel Antwerpsesteenweg 59 B alwaar woonplaats wordt gekozen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep 1. Het cassatieberoep, ingesteld op 19 september 2012, strekt tot de vernietiging van het arrest nr. 86.032 van 22 augustus 2012 van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. II. Verloop van de rechtspleging 2. Bij beschikking nr. 9096 van 11 oktober 2012 wordt het cassatieberoep toelaatbaar verklaard. De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en de verzoeker heeft een memorie van wederantwoord ingediend. Eerste Auditeur Marijke Sterck heeft een verslag opgesteld, op grond van artikel 16 van het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State. XIV-34.542-1/8

De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 13 maart 2013 om 10.30 uur. Staatsraad Carlo Adams heeft verslag uitgebracht. Advocaat Maxwell Ogumula, die loco advocaat Jill Troch verschijnt voor de verzoeker, en advocaat Carmenta Decordier, die verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord. advies gegeven. Eerste Auditeur Marijke Sterck heeft een met dit arrest eensluidend Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. III. Feiten 3. De verzoeker dient op 24 november 2011 een aanvraag om machtiging tot verblijf met toepassing van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (Vreemdelingenwet) in. De staatssecretaris voor Migratie- en Asielbeleid verklaart die aanvraag met een beslissing van 18 april 2012 niet-ontvankelijk en hij neemt tevens een beslissing houdende bevel om het grondgebied te verlaten. Op 23 mei 2012 stelt de verzoeker tegen de voornoemde beslissingen een vordering tot schorsing en een beroep tot nietigverklaring bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen in. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen verwerpt de vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring met een arrest van 22 augustus 2012. Dit is het bestreden arrest. IV. Onderzoek van de middelen Enig middel XIV-34.542-2/8

Uiteenzetting van het middel 4. De verzoeker werpt in een enig middel de schending van artikel 9ter, 1 en 3, 4, van de Vreemdelingenwet en van de zorgvuldigheidsplicht en het vertrouwensbeginsel als algemene beginselen van behoorlijk bestuur op. Hij voert aan dat een aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard overeenkomstig artikel 9ter, 3, 4, van de Vreemdelingenwet indien de in 1, vijfde lid, vermelde ambtenaar-geneesheer of geneesheer aangewezen door de minister of zijn gemachtigde, in een advies vaststelt dat de ziekte kennelijk niet beantwoordt aan een ziekte zoals voorzien in 1, eerste lid, die aanleiding kan geven tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in het Rijk. De ambtenaar-geneesheer dient aldus een medische beoordeling te maken van de ziekte die door een aanvrager wordt ingeroepen om na te gaan of deze ziekte bij gebrek aan een adequate behandeling in het land van herkomst, hetzij een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit, hetzij een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling. De verzoeker laat gelden dat de ambtenaargeneesheer te dezen onbetwistbaar slechts heeft gesteld dat de ziekte niet levensbedreigend is en er dus geen direct risico voor het leven van de betrokkene is, doch nergens een beoordeling heeft gemaakt of de ziekte bij gebrek aan behandeling een risico op een onmenselijke en vernederende behandeling zou uitmaken. Volgens de verzoeker is dan ook ten onrechte geoordeeld dat het advies van de arts volledig was en dat artikel 9ter, 1 en 3, van de Vreemdelingenwet correct werd toegepast. De verzoeker acht vooreerst het risico op een onmenselijke of vernederende behandeling wegens gebrek aan een adequate behandeling ruimer dan de toepassing van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend te Rome op 4 juni 1950, (EVRM) en vervolgens worden volgens hem in artikel 9ter van de Vreemdelingenwet twee onderscheiden situaties beoogd, waarvan er slechts één werd beoordeeld. Het feit dat het EVRM een hogere rechtsnorm is dan de Vreemdelingenwet doet hieraan geen afbreuk, vermits de hogere rechtsnormen de minimale bescherming waarborgt die de lidstaten moeten bieden. Ten slotte laat de verzoeker gelden dat het zorgvuldigheids- en het vertrouwensbeginsel zijn geschonden door aan duidelijke wetsbepalingen op grond van hogere rechtsnormen een te beperkte interpretatie te geven, terwijl deze normen enkel een XIV-34.542-3/8

minimumbescherming hebben vastgelegd en de nationale wetgever in een ruimere bescherming heeft willen voorzien. 5. De verwerende partij stelt in de memorie van antwoord dat de verzoeker de motieven van het bestreden arrest kent zodat hij geen belang bij de aangevoerde schending van de formele motiveringsplicht heeft. Zij repliceert slechts voor zover de schending van de materiële motiveringsplicht wordt aangevoerd. Volgens de verwerende partij heeft de eerste rechter terecht gesteld dat de gemachtigde van de staatssecretaris in de aanvankelijk bestreden beslissing de wettelijke bepalingen enkel heeft gerespecteerd. Uit de Vreemdelingenwet zelf en uit de parlementaire voorbereiding blijkt immers dat de begrippen van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet aan het begrippenkader van het EVRM en de daaraan door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gegeven interpretaties moeten worden gekoppeld. Dat de verzoeker meent dat de toepassing van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet ruimer moet zijn dan de toepassing van artikel 3 van het EVRM, doet geen afbreuk aan de gedegen motivering van het bestreden arrest. De verwerende partij acht de verwijzing in het bestreden arrest naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens nr. 265.855 van 27 mei 2008 inzake N. tegen het Verenigd Koninkrijk terecht en zij merkt op dat het Hof een aantal principes hanteert met betrekking tot ernstig zieke vreemdelingen. Zo kan een schending van artikel 3 van het EVRM slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde zijn, met name wanneer de humanitaire redenen die pleiten tegen uitwijzing, dwingend zijn. Zij besluit dat deze hoge drempel dan ook bepalend is bij de toepassing van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet. 6. In de memorie van wederantwoord herhaalt de verzoeker het middel. Hij voegt toe dat de door de verwerende partij geciteerde passages uit de voorbereidende werken bij artikel 9ter van de Vreemdelingenwet geen verband tussen deze bepaling en het begrippenkader van artikel 3 van het EVRM aantonen en bovendien ingaan tegen de uitdrukkelijke tekst van artikel 9ter. De laatste twee citaten van de verwerende partij uit de voorbereidende werken hebben overigens betrekking op beslissingen tot verwijdering en niet op aanvragen om machtiging tot verblijf. XIV-34.542-4/8

Het is niet omdat men bij een verwijdering moet nagaan of artikel 3 van het EVRM niet volgens de gevestigde rechtspraak is geschonden, dat men aan de gronden om in België een machtiging tot verblijf op grond van medische redenen te vragen een beperkte draagwijdte zou moeten geven. Dit blijkt niet uit de wet noch uit de voorbereidende werken en dus heeft de eerste rechter ten onrechte verwezen naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 27 mei 2008 inzake N. tegen het Verenigd Koninkrijk, dat op een uitwijzing betrekking heeft. Volgens de verzoeker heeft de wetgever bij de invoering van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet voor een ruimere mogelijkheid dan enkel levensbedreigende ziektes gekozen, vermits het tweede deel van de definitie verwijst naar ziektes die zonder behandeling tot onmenselijke of vernederende behandelingen kunnen leiden. Het gaat daarbij niet noodzakelijk om levensbedreigende ziektes, zodat het niet voldoen aan het eerste criterium het tweede criterium niet uitsluit. De verzoeker vervolgt dat de wetgever nooit heeft beoogd de machtiging tot verblijf op dezelfde wijze als het verbod op uitzetting te beoordelen en hij besluit dat de ziektes ten gronde steeds in het licht van de volledige definitie van artikel 9ter, 1, van de Vreemdelingenwet werden beoordeeld. Pas bij de invoering van de medische filter werd een beleid ontwikkeld waarbij enkel de ziektes met een directe levensbedreiging in aanmerking werden genomen en waarbij plots naar de toepassing van artikel 3 van het EVRM werd verwezen. Beoordeling 7.1. Naar luid van artikel 9ter, 3, 4, van de Vreemdelingenwet wordt de aanvraag om machtiging tot verblijf niet-ontvankelijk verklaard indien de in 1, vijfde lid, vermelde ambtenaar-geneesheer of geneesheer aangewezen door de minister of zijn gemachtigde in een advies vaststelt dat de ziekte kennelijk niet beantwoordt aan een ziekte zoals voorzien in 1, eerste lid, die aanleiding kan geven tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in het Rijk. Naar luid van artikel 9ter, 1, eerste lid van die wet kan een machtiging tot verblijf bij de minister of zijn gemachtigde worden aangevraagd door (d)e in België verblijvende vreemdeling die zijn identiteit aantoont overeenkomstig 2 en die op zodanige wijze lijdt aan een ziekte dat deze ziekte een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit of een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling XIV-34.542-5/8

wanneer er geen adequate behandeling is in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft. Anders dan de verwerende partij voorhoudt, houdt deze laatste bepaling duidelijk twee mogelijkheden in wat betreft de ziekte van de betrokkene: de ziekte houdt een reëel risico voor zijn leven of fysieke integriteit in, of zij houdt een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling door een gebrek aan adequate behandeling in het land van herkomst in. De duidelijke bewoordingen van deze bepaling, waarin de twee mogelijkheden naast elkaar zijn geplaatst, vergen geen nadere interpretatie en laten geenszins toe te besluiten dat de tweede mogelijkheid, zijnde een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling door een gebrek aan adequate behandeling in het land van herkomst, afhankelijk is van de eerste mogelijkheid, met name een reëel risico voor het leven of de fysieke integriteit van de betrokkene. De vermelding in de memorie van toelichting dat het onderzoek van de vraag of een gepaste en voldoende behandeling in het land van oorsprong of verblijf geval per geval gebeurt, rekening houdend met de individuele situatie van de aanvrager, en geëvalueerd wordt binnen de limieten van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, doet geen afbreuk aan de niet voor interpretatie vatbare tekst van de wet zelf. (Parl. St. Kamer, DOC 51, 2478/001, 34) De verwijzing door de verwerende partij naar twee vermeldingen in de memorie van toelichting over de verwijdering van vreemdelingen en de toepassing van artikel 3 van het EVRM, is niet relevant voor wat betreft beslissingen over een aanvraag om machtiging tot verblijf, die immers van een verwijderingsmaatregel zijn te onderscheiden. (ibidem, 35 en 36) Hoe dan ook vormt de omstandigheid dat artikel 3 van het EVRM als hogere norm ten aanzien van de Vreemdelingenwet geldt en mogelijkerwijze een lagere vorm van bescherming voorziet, geen beletsel voor de toepassing van artikel 9ter, 1, eerste lid, van die wet zoals hierboven beschreven. Het EVRM bevat immers minimumnormen en belet geenszins een ruimere bescherming in de interne wetgeving van de verdragspartijen. 7.2. Te dezen heeft de ambtenaar-geneesheer zijn advies van 12 april 2012, dat tot de aanvankelijk bestreden beslissing heeft geleid, als volgt geformuleerd: XIV-34.542-6/8

Kennelijk laat dit dossier niet toe te concluderen dat de ziekte een directe bedreiging inhoudt voor het leven van betrokkene. Volgens de vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens eist de graad van ernst, gevergd door artikel 3 van het Verdrag, immers een aandoening die levensbedreigend is gezien de kritieke gezondheidstoestand of het vergevorderde stadium van de ziekte. De in het medisch attest beschreven aandoeningen houden geen directe bedreiging in voor het leven van betrokkene. De gezondheidstoestand is niet kritiek. Ik stel bijgevolg vast dat de ziekte kennelijk niet beantwoordt aan een ziekte zoals voorzien in 1, eerste lid van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 en die aanleiding kan geven tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in het Rijk op grond van genoemd Artikel. In het bestreden arrest wordt geoordeeld dat de verwerende partij, gelet op dat advies, de aanvraag niet-ontvankelijk moest verklaren en dat zij met de aanvankelijk bestreden beslissing niets anders heeft gedaan dan de wettelijke bepalingen gerespecteerd. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen vervolgt dat artikel 3 van het EVRM een hogere norm dan de Vreemdelingenwet is, dat de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dan ook moet worden gerespecteerd, dat die rechtspraak een zeer hoge drempel in medische zaken hanteert en dat de aanvraag van de huidige verzoeker niet op kennelijk onredelijke wijze niet-ontvankelijk is verklaard, aangezien de ambtenaar-geneesheer heeft gesteld dat de gezondheidstoestand van de huidige verzoeker niet kritiek is. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen heeft aldus toegelaten dat een aanvraag om machtiging tot verblijf met toepassing van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet niet-ontvankelijk wordt verklaard, enkel omdat de door de verzoeker aangevoerde aandoeningen geen directe bedreiging voor zijn leven vormen en omdat zijn gezondheidstoestand niet kritiek is, doch zonder dat werd onderzocht of die aandoeningen een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling door een gebrek aan adequate behandeling in het land van herkomst inhouden. Dit is in strijd met artikel 9ter, 1, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, zoals blijkt uit hetgeen hierboven in punt 7.1 is uiteengezet. Zoals eveneens hierboven is uiteengezet, is de verwijzing in het bestreden arrest naar artikel 3 van het EVRM als hogere norm dan de Vreemdelingenwet absoluut niet dienstig, alleen al omdat die verdragsbepaling geen ruimere bescherming in de nationale wetgeving verbiedt. Het enige middel is gegrond. XIV-34.542-7/8

BESLISSING 1. De Raad van State vernietigt het arrest nr. 86.032 van 22 augustus 2012 van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. 2. Dit arrest zal in de registers van voormelde Raad worden overschreven, en melding ervan zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest. 3. De zaak wordt verwezen naar een anders samengestelde kamer van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. 4. De verwerende partij wordt verwezen in de kosten van het cassatieberoep, begroot op 175 euro. Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van negentien juni tweeduizend dertien, door de Raad van State, XIVe kamer, samengesteld uit: met bijstand van André Beirlaen, Carlo Adams, Stephan De Taeye, Joris Casneuf, kamervoorzitter, staatsraad, staatsraad, griffier. De griffier De voorzitter Joris Casneuf André Beirlaen XIV-34.542-8/8