Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord te 's-hertogenbosch. Datum: 15 mei 2012



Vergelijkbare documenten
Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 12 mei Rapportnummer: 2011/143

Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie-eenheid Den Haag. Publicatiedatum 9 september 2014 Rapportnummer 2014/098

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht haar hebben verdacht van het houden van een hennepkwekerij;

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Rapport. Datum: 28 december 2007 Rapportnummer: 2007/331

Rapport. Rapport over een klacht over de regionale politie-eenheid Rotterdam. Datum: 8 november Rapportnummer: 2013/166

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/010

Rapport. Datum: 29 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/287

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Limburg. Datum: 16 oktober Rapportnummer: 2013/147

Rapport. "Inval met een luchtje?" Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Rotterdam te Rotterdam. Datum: 28 juni 2013

Rapport. Rapport over een klacht over de hoofdofficier van justitie te Den Haag. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/044

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeente Weert. Datum: 27 juni Rapportnummer: 2013/073

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Zeeland-West-Brabant. Datum: 7 juli Rapportnummer: 2014/071

Rapport. Datum: 22 september 2005 Rapportnummer: 2005/277

Rapport. Datum: 21 november 2007 Rapportnummer: 2007/264

Rapport. Datum: 20 januari 2005 Rapportnummer: 2005/015

Voorts klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren die nacht zonder toestemming zijn huis zijn binnengetreden.

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Binnentreden Pagina s 79 t/m 84

Rapport. Datum: 18 februari 1999 Rapportnummer: 1999/052

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Een onderzoek naar een inval door de regionale politie eenheid Amsterdam in een woning wegens vermeende hennepteelt

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie-eenheid Limburg. Datum: 18 november 2014 Rapportnummer: 2014/176

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden te Den Haag. Datum: 15 oktober 2012

Rapport. Datum: 22 juni 2006 Rapportnummer: 2006/222

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Groningen, thans regionale eenheid Noord-Nederland. Datum: 13 juni 2013

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland.

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/017

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Rapport. Datum: 3 december 2007 Rapportnummer: 2007/284

Wateroverlast bij onderburen Regionale brandweer Amsterdam en omstreken

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie-eenheid Midden-Nederland. Datum: 28 mei Rapportnummer: 2014/054

Beoordeling. h2>klacht

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Het binnentreden van een woning

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/378

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie-eenheid Den Haag. Datum: 23 december 2015 Rapportnummer: 2015/175

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Rapportnummer: 2011/306

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over de inbeslagname van een scooter. Oordeel

Rapport. Datum: 17 september 2007 Rapportnummer: 2007/196

Beoordeling. h2>klacht

Politieambtenaren zonder haar toestemming gegevens in haar mobiele telefoon hebben geraadpleegd.

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 19 juli Rapportnummer: 2012/117

Rapport. Datum: 27 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/327

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Een onderzoek naar het verstrekken van informatie en de wijze van klachtbehandeling door de politie Oost-Nederland.

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 10 februari 2006 Rapportnummer: 2006/043

Rapport. Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Oost-Brabant. Datum: 21 oktober Rapportnummer: 2013/155

Rapport. Rapport over een klacht over Huurcommissie te Den Haag. Datum: 14 september Rapportnummer: 2012/146

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 10 juni 1999 Rapportnummer: 1999/261

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost te Eindhoven. Datum: 15 oktober 2012

Rapport. Datum: 14 maart Rapportnummer: 2011/093

Rapport. Rapport over een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Emmen. Datum: 12 december Rapportnummer: 2011/358

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

Rapport. Datum: 23 september 2005 Rapportnummer: 2005/288

Rapport. Datum: 29 maart 2005 Rapportnummer: 2005/093

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie-eenheid Oost-Nederland. Datum: 28 oktober 2015 Rapportnummer: 2015/155

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht. Datum: 6 mei Rapportnummer: 2013/047

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Een onderzoek naar aanleiding van een klacht over beslag en het geen gevolg geven aan een last tot teruggave door het arrondissementsparket Limburg

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

Rapport. Rapport over een klacht over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam. Datum: 5 juni Rapportnummer: 2012/0094

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) uit Rijswijk

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/388

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Groningen. Datum: 8 juni Rapportnummer: 2011/0169

Gemeentewet. Hoofdstuk IX. De bevoegdheid van de raad. Artikel 151b

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Midden- Nederland. Publicatiedatum 26 augustus 2014 Rapportnummer 2014/097

Rapport. Datum: 16 juli 1998 Rapportnummer: 1998/285

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 13 juni Rapportnummer: 2012/101

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Transcriptie:

Rapport Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord te 's-hertogenbosch. Datum: 15 mei 2012 Rapportnummer: 2012/084

2 Klacht Verzoeker klaagt over het optreden van het regionale politiekorps Brabant-Noord. Hij klaagt er met name over dat ambtenaren van het politiekorps: zonder machtiging daartoe zijn woning zijn binnengetreden; zonder zijn toestemming zijn woning zijn binnengetreden; tijdens het binnentreden schade aan zijn woning en aan het toegangshek hebben veroorzaakt. Feiten en visies Wat is er gebeurd? Naar aanleiding van het aantreffen van een hennepplantage in een nabijgelegen pand en andere aanwijzingen trad het regionale politiekorps Brabant-Noord op 30 maart 2010 binnen in een loods aan een adres in 's-hertogenbosch. Er was niemand in het pand aanwezig en de politieambtenaren forceerden de voordeur om binnen te komen. In de hal zijn ze de trap opgelopen en hebben een deur geopend. Bij binnenkomst bleek de politieambtenaren dat het een woning betrof. Verzoeker X is de bewoner van de woning. Na overleg met de officier van justitie hebben de politieambtenaren de gehele woning bekeken ter inbeslagname van mogelijk hennep. Er werd achterin het pand (op de begane grond) een ruimte aangetroffen waar vermoedelijk een hennepplantage aanwezig is geweest; deze was echter al ontmanteld. De gemachtigde stelde op 4 augustus 2010 namens verzoeker de politie aansprakelijk voor de schade die was ontstaan. Volgens haar was het binnentreden in de woning onrechtmatig. De aansprakelijkheid werd door het Kabinet van het korps afgewezen. De gemachtigde legde op 28 juli 2011 de klacht voor aan de Nationale ombudsman. Op 19 augustus 2011 stelde de Nationale ombudsman een onderzoek in naar de klacht. Het binnentreden en de ontstane schade Wat is de visie van verzoeker en zijn gemachtigde? Verzoeker was op het moment van het binnentreden op vakantie. Hij is van mening dat het binnentreden onrechtmatig is geweest. Hij stelt zich op het standpunt dat het de politie duidelijk moet zijn geweest dat het een woning betrof en geen bedrijfspand. Hij heeft

3 eerder contact met de politie gehad terwijl hij op dit adres woonde. Verder was er ook nog een terrasje naast de voordeur en er hing wasgoed aan de lijn. Nu het een woning betrof had de politie een machtiging of toestemming van de bewoner nodig om binnen te treden. Ook zou door de zaakwaarnemer van het naastgelegen pand tegen de politie gezegd zijn dat het om een woning ging. Er bestond geen verdenking ten opzichte van verzoeker, maar ten opzichte van de buren. Als gevolg van het binnentreden heeft verzoeker schade aan het hekwerk ( 780,64) en de voordeur van de loods ( 724,60) geleden. Deze schade was niet ontstaan, indien de politie had gewacht totdat getuige G. de sleutel van het pand aan hen had gegeven. Wat is het standpunt van de korpsbeheerder? Op grond van een redelijke verdenking van aanwezigheid van een hennepkwekerij is de politie binnengetreden in een loods gelegen aan een adres te 's-hertogenbosch. De Algemene wet op het binnentreden (Awbi) is niet van toepassing op bedrijfsruimten, zodat geen machtiging tot binnentreden was vereist. Voordat de agenten naar binnen gingen hebben ze herhaaldelijk aan G. gevraagd om een sleutel van het pand. Pas achteraf heeft G. de sleutel gebracht; de voordeur was toen al door de politie geforceerd. G. heeft de agenten niet gezegd dat het pand een woning was en ook niet dat hij alleen als zaakwaarnemer optrad voor de sportschool. Het gesprek met G. verliep stroef. In eerste instantie zei hij dat hij geen sleutel had, althans dat hij de deur van de loods niet open kon maken. Hij heeft toen ook niets gezegd over de hoedanigheid van zijn aanwezigheid. Hij heeft tevens niet gezegd dat in het pand een woning was gevestigd. Pas nadat de agenten over het hek waren geklommen en de deur hadden geforceerd kwam G. naar hen toe en zei dat hij een sleutel had. Het betrof een eenvoudige houten deur. Verdere schade is door de politie niet aangericht. Pas na het binnentreden bleek dat het pand, dat van buitenaf als een loods oogde en waarvan niet bij de politie bekend was dat deze werd bewoond, deels als woning was ingericht en bewoond. In het loodsgedeelte is op de begane grond achterin een ruimte aangetroffen waar in het verleden een hennepkwekerij aanwezig is geweest. De korpsbeheerder concludeert dat sprake is van rechtmatig binnentreden en dat de politie daarom niet aansprakelijk is voor de schade. Daarnaast had de zaakwaarnemer de schade aan de deur eenvoudig kunnen voorkomen door tijdig de gevraagde sleutel te verstrekken. De schade aan het hekwerk is in het geheel niet door de politie veroorzaakt. De korpsbeheerder stelt verder dat de politie tevoren het bedrijfsprocessensysteem heeft geraadpleegd op bijzonderheden op dit adres. Daaruit werden geen gegevens bekend die erop duiden dat er naast een bedrijfsloods ook een woning was gevestigd. Ook was aan de buitenkant niets waar te nemen dat wees op een woning. Het is niet gebruikelijk om voor een loods gemeentelijke registers vooraf te laten raadplegen op een eventueel afgegeven woonvergunning. Verder is in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) niet gebleken dat iemand op het betreffende adres als bewoner was ingeschreven. De officier

4 van justitie heeft toestemming gegeven nadat bleek dat er ook een woongedeelte was. De officier van justitie gaf toestemming, op basis van de Opiumwet en het Wetboek van Strafvordering, om in de loods zoekend rond te kijken, waarbij geen deuren door verbreking geopend mochten worden. Tevens zou het onderzoek worden bevroren als er goederen werden aangetroffen die vatbaar waren voor inbeslagneming. In dat geval zou er alsnog een machtiging tot binnentreden worden afgegeven. Uit het proces-verbaal van binnentreden woning blijkt dat tijdens de ontmanteling van een hennepkwekerij in een naburig pand (woning) het vermoeden ontstond dat in de loods nabij dit pand zich een hennepkwekerij zou bevinden. In dezelfde loods is in 2009 ook een kwekerij aangetroffen en er is een anonieme melding van een hennepkwekerij in deze loods. Verder liepen er enkele personen zenuwachtig bij dit pand op en neer. De ramen waren geblindeerd en op een kier. Nadat de deur is verbroken gingen de politieambtenaren via de hal en trap naar boven en hebben zij daar ook de toegangsdeur verbroken. Achter deze deur bevond zich een woning. Beneden in de hal bevond zich de ontmantelde kwekerij. De getuige G. De zaakwaarnemer van de naastgelegen sportschool heeft een schriftelijke verklaring afgelegd. Hij verklaart: "Ik zag agenten naast het pand van X druk ergens mee bezig. ( ). Ik antwoordde dat ik niets met dat pand te maken had. Ik stond mij om te kleden en er kwamen ineens vier agenten binnengestormd toen ik in mijn onderbroek stond. Ze vroegen waar X was. Mijn antwoord was dat hij naar het buitenland was. Een agent stond erop dat ik hem moest bellen. Dat heb ik gedaan en kreeg geen gehoor. Een agent vroeg mij achter het huis van X te gaan kijken en of ik sleutels had van het hek naast de sportschool en het huis van X. ( ) Maar mag ik me even aankleden. Dat mocht gelukkig toen gingen ze naar buiten. Ik heb mijn broek aangedaan en ben op zoek gegaan naar de sleutels.( ) Ik heb de sleutels gepakt en ben naar buiten gelopen en toen zag ik dat ze er al over heen waren geklommen en hoorden dat ze de deur intrapten. Een van de sleutels paste op het hek. Ik merkte dat ze met grof geweld over het hek zijn gegaan. Ik kreeg hem amper open." Motivering van het oordeel Het binnentreden in het pand Waaraan toetst de Nationale ombudsman? Het is een vereiste van behoorlijk overheidsoptreden dat grondrechten worden gerespecteerd. Het huisrechtvindt bescherming in de Grondwet en in internationale verdragen (zie Achtergrond, onderi.). Hethuisrechthoudt voor politieambtenaren in dat zij buiten de bij of krachtens de wet bepaalde gevallen niet binnentreden in een woning

5 zonder toestemming van de bewoner of een machtiging van de officier van justitie. Hoe luidt het oordeel? Bevoegdheid tot binnentreden woning De eerste vraag die moet worden beantwoord is of de politieambtenaren bevoegd waren op het adres binnen te treden. Op basis van artikel 9 van de Opiumwet (zie Achtergrond, onder II.) hebben opsporingsambtenaren toegang tot de plaatsen, waar een overtreding van de Opiumwet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat zodanige overtreding gepleegd wordt. De Nationale ombudsman is van oordeel dat uit het proces-verbaal van de politie voldoende feiten en omstandigheden voortvloeien waaruit blijkt dat een vermoeden op de aanwezigheid van een hennepplantage gerechtvaardigd was. Dit blijkt uit de volgende feiten en omstandigheden: In 2009 is op hetzelfde adres een hennepplantage ontmanteld. Daarvan zijn tijdens het onderzoeken van het pand op 30 maart 2010 nog sporen van aangetroffen; De ramen waren geblindeerd en op een kier; Er was een anonieme melding dat er op het adres een hennepkwekerij aanwezig zou zijn; Bij het pand liepen enkele personen zenuwachtig heen en weer. De Nationale ombudsman vindt daarom dat er voldoende reden was voor de politie het pand binnen te gaan. De volgende vraag die beantwoord dient te worden is of de politieambtenaren hadden kunnen weten dat zich in het pand een woning bevond. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord gelden de waarborgen die in de Awbi worden gegeven, zoals bijvoorbeeld toestemming van de bewoner en het tonen van een schriftelijke machtiging (zie Achtergrond, onder III.). De politie heeft voor het binnentreden het bedrijfsprocessensysteem geraadpleegd om zo na te gaan of er bijzonderheden golden voor dit adres. Dit was niet het geval. Daarnaast heeft de politie de GBA geraadpleegd. Daaruit bleek niet dat er iemand als bewoner op het adres was ingeschreven. Dat het de politie bekend was dat verzoeker daar woonde is de Nationale ombudsman niet gebleken. Indien verzoeker daar woonde, was hij gehouden zich op dit adres te laten inschrijven. Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat zich op de begane grond het loodsgedeelte bevond. Daar zijn ook de sporen van de ontmantelde hennepkwekerij aangetroffen. Vanuit de hal is men naar boven gegaan en daar is wederom een deur opengebroken. Toen kwam men in de woning van verzoeker. Bovendien waren de ramen van de

6 bovenverdieping geblindeerd, zodat niet zichtbaar was dat daar iemand woonde. De stelling van verzoeker dat de aanwezigheid van een terrasje naast de voordeur op de aanwezigheid van een woning duidt acht de Nationale ombudsman niet voldoende om een woon-bestemming aan te nemen. De lezingen over de mededeling van getuige G. dat er in het pand een woning aanwezig was lopen uiteen. G. heeft verklaard dat hij, toen de agenten om de sleutel van het pand vroegen, heeft gezegd dat verzoeker in het pand woonde. De betrokken politie-ambtenaren hebben verklaard dat G. niets heeft gezegd over de aanwezigheid van een woning. De Nationale ombudsman kan niet achterhalen welke lezing op waarheid berust. Gezien de bovenstaande omstandigheden is de Nationale ombudsman van oordeel dat er geen aanleiding bestond voor de politieambtenaren om te veronderstellen dat een gedeelte van het pand als woning diende te worden aangemerkt. Om deze redenen is de Nationale ombudsman van oordeel dat het de politie niet kan worden verweten dat men de waarborgen van de Awbi niet in acht heeft genomen. Onder deze omstandigheden acht de Nationale ombudsman het handelen van de politieambtenaren niet zodanig dat zij het huisrecht onvoldoende hebben gerespecteerd. De onderzochte gedraging is behoorlijk. De Nationale ombudsman merkt hier nog bij op dat het juist is geweest dat op het moment dat het de politie duidelijk was dat het om een woning ging, er contact met de officier van justitie is gezocht. Deze heeft toestemming gegeven door te gaan met de actie en als er iets in beslag genomen moest worden er alsnog een machtiging tot binnentreden door hem zou worden afgegeven. Overigens signaleert de Nationale ombudsman dat in beginsel een schriftelijke machtiging tot binnentreden is vereist. De schade Dat er schade aan het toegangshek door toedoen van de politieambtenaren is ontstaan kan de Nationale ombudsman, door de tegenover elkaar staande lezingen, niet vaststellen. De Nationale ombudsman zal zich dan ook alleen uitspreken over de schade die ontstaan is aan de deur. Onomstreden is dat de schade aan de toegangsdeur(en) aan de politieactie moet worden toegeschreven. Over de stelling dat de schade had kunnen worden voorkomen doordat getuige G. de sleutel van het pand aan de politie kon overhandigen merkt de Nationale ombudsman het volgende op. Volgens de politie zei de getuige in eerste instantie geen sleutel te hebben van het pand. Pas toen de politie de deur had geforceerd kwam de

7 getuige naar de politie toe en zei toch een sleutel te hebben. De getuige G. verklaart hierover dat de politie om de sleutel vroeg en dat hij zich eerst moest aankleden voordat hij de sleutel kon gaan zoeken. Nu beide lezingen tegenover elkaar staan kan de Nationale ombudsman niet achterhalen welke verklaring op waarheid berust. Dat ligt anders voor wat betreft de afhandeling van de schade. Waaraan toetst de Nationale ombudsman? Voor wat betreft de afhandeling van de schade geldt dat de beslissing van het Kabinet van het politiekorps gezien wordt als een beslissing van de korpsbeheerder. De Nationale ombudsman toetst deze beslissing aan het motiveringsvereiste. Het vereiste van goede motivering houdt in dat de overheid haar handelen en haar besluiten duidelijk aan de burger uitlegt. Daarbij geeft zij aan op welke wettelijke bepalingen de handeling of het besluit is gebaseerd, van welke feiten zij is uitgegaan en hoe zij rekening heeft gehouden met de belangen van de burgers. Deze motivering moet voor de burger begrijpelijk zijn. Hoe luidt het oordeel? De korpsbeheerder heeft gesteld dat de politie niet aansprakelijk is voor de ontstane schade, aangezien de politie rechtmatig het pand is binnengetreden. Door het hanteren van deze redenering voldoet de korpsbeheerder niet aan het motiveringsvereiste. Deze motivering is namelijk in strijd met vaste rechtspraak van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft in de uitspraak van 17 september 2004 (LJN: AO7887, NJ 2005, 392) en meer recent in de uitspraak van 2 oktober 2009 (LJN: BJ1708) bepaald dat ook bij een rechtmatige inval de politie in beginsel schadeplichtig is als daarbij schade aan eigendommen van onschuldige derden wordt toegebracht. Wanneer sprake is van eigen schuld van de benadeelde kan dit leiden tot vermindering of het algeheel vervallen van de schadevergoedingsplicht. De korpsbeheerder heeft zich over dit laatste aspect niet uitgelaten. Dat betekent dat de beslissing om geen vergoeding toe te kennen onvoldoende is gemotiveerd, nu gesteld noch gebleken is dat verzoeker als verdachte was aangemerkt. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk. Bovengenoemde conclusie vormt aanleiding om een aanbeveling te doen met de strekking dat de door verzoeker opgegeven schade op een behoorlijke wijze wordt afgewikkeld. De strekking van de aanbeveling is dat een nieuwe beslissing omtrent schadevergoeding wordt genomen, met inachtneming van

8 de spelregels voor een behoorlijke afhandeling van schadeclaims die de Nationale ombudsman heeft ontwikkeld in het onderzoek dat leidde tot de rapporten 2009/135 en 2011/025; de bovengenoemde uitspraken van de Hoge Raad. Conclusie De klacht over de onderzochte gedragingen van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord is: niet gegrond, voor wat betreft het binnentreden in het pand; gegrond, voor wat betreft de afhandeling van de schade, wegens schending van het motiveringsvereiste. Aanbeveling De Nationale ombudsman geeft de korpsbeheerder in overweging om opnieuw te bezien of er aanleiding bestaat om verzoeker financieel tegemoet te komen in zijn schade, met inachtneming van de spelregels voor een behoorlijke afhandeling van schadeclaims en de uitspraken van de Hoge Raad van 17 september 2004 (LJN: AO7887, NJ 2005, 392) en van 2 oktober 2009 (LJN: BJ1708). De Nationale ombudsman, dr. A.F.M. Brenninkmeijer Informatieoverzicht De bevindingen zijn gebaseerd op de volgende informatie: het verzoekschrift van verzoeker van 23 juli 2011; het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord van 23 september 2011; de reactie van de gemachtigde van verzoeker van 11 november 2011; aanvullende informatie van de korpsbeheerder op vragen van de Nationale ombudsman van 12 maart 2012;

9 aanvullende informatie van de gemachtigde op vragen van de Nationale ombudsman van 7 maart 2012. Achtergrond I Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden Artikel 8. Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven 1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Grondwet Artikel 12 "1. Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen. 2. Voor het binnentreden overeenkomstig het eerste lid zijn voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden vereist, behoudens bij de wet gestelde uitzonderingen. 3. Aan de bewoner wordt zo spoedig mogelijk een schriftelijk verslag van het binnentreden verstrekt. Indien het binnentreden in het belang van de nationale veiligheid of dat van de strafvordering heeft plaatsgevonden, kan volgens bij de wet te stellen regels de verstrekking van het verslag worden uitgesteld. In de bij de wet te bepalen gevallen kan de verstrekking achterwege worden gelaten, indien het belang van de nationale veiligheid zich tegen verstrekking blijvend verzet". II Opiumwet Artikel 9

10 De opsporingsambtenaren hebben, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang: a. tot de vervoermiddelen, met inbegrip van woongedeelten, waarvan hun bekend is, of waarvan redelijkerwijze door hen kan worden vermoed, dat daarmede ingevoerd of vervoerd worden of dat daarin, daarop of daaraan bewaard worden of aanwezig zijn middelen als bedoeld in lijst Iof II; b. tot de plaatsen, waar een overtreding van deze wet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat zodanige overtreding gepleegd wordt. 2. Zij zijn bevoegd een persoon, verdacht van een bij deze wet als misdrijf strafbaar gesteld feit, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, aan de kleding te onderzoeken. 3. Zij zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen. 4. De officier van justitie of de hulpofficier van justitie voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden is bevoegd een persoon die zojuist binnen het grondgebied van Nederland is binnengekomen of die op het punt staat dit grondgebied te verlaten, en die is aangehouden terzake van een bij deze wet als misdrijf strafbaar gesteld feit, een vordering te geven tot medewerking aan een urineonderzoek, gericht op het aantonen van de aanwezigheid in het lichaam van middelen als bedoeld in lijst Iof II. III Algemene wet op het binnentreden (Awbi) Artikel 2 1. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond. 2. Onze Minister van Justitie stelt het model van deze machtiging vast. 3. Een schriftelijke machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.