Wintervoederproject VWG De Kempen 2013/2014



Vergelijkbare documenten
Broedvogelinventarisatie Noorlaarderbos 2012 M.Wijnhold

Broedvogelinventarisatierapport. Heseveld, Nijmegen. Marc de Bont Nijmegen, september 2010

Broedvogels van de begraafplaats Soerenseweg in Apeldoorn 2015

Handleiding Vogel Wintertuintelling IVN Zeewolde. Vogelwerkgroep Oriolus

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Broedvogelinventarisatierapport. Heseveld, Nijmegen. Marc de Bont Nijmegen, juli 2012

NVWK geeft de erven vleugels. Module 3 vogels tellen

Nationale Tuinvogeltelling 2012 enkele cijfers en getallen op een rij*

De top 10 ranglijst voor respectievelijk de VWG Arnhem, de provincie Gelderland en heel Nederland is als volgt: Provincie Gelderland. 5.

Nationale Tuinvogeltelling 2011 enkele cijfers en getallen op een rij

Broedvogelinventarisatierapport. Heseveld, Nijmegen. Marc de Bont Nijmegen, juli 2013

broedwaarde. Wilde eend - 1 zeker broedgeval : 1 w. met 3 pulli - regelmatig worden ongepaarde ex.

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

NATIONALE TUINVOGELTELLING

Vogeltrektelling 30 oktober 2016

(nestkastproject) Koningshof

Al vier winters wintervoederonderzoek in de Kempen

Werkgebied VWG-Zutphen Oppervlak: ha

Excursie samen met Flevo Bird Watching uitgevoerd door: Ringheuvels Den Treek en Delta Schuitenbeek. Flevo Birdwatching, Rien Jans

10 jaar stadsvogelonderzoek in Terneuzen

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Tuinvogels. Meer over onze koolmezen. Even voorstellen. Hier wonen ze. Echte natuur. Meer over de koolmees

Nationale Tuinvogeltelling 2010

2012 Rebo International b.v. deze uitgave 2012 Rebo Productions b.v., Lisse

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Tuinvogels. Een interactieve lezing door Vogelwerkgroep Vught

De weg eist zijn tol: 10 jaar verkeersslachtoffers op de Nijmeegsebaan in Groesbeek

Broedvogels van de begraafplaats Soerenseweg in Apeldoorn 2018

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

NESTKASTENVERSLAG 2016 NATUUR- EN VOGELWERKGROEP DE GRUTTO

N.O.P. Papegaaienpark

Vogelwerkgroep De Kempen. Slechtvalken geringd in Veldhoven en Eindhoven.

Analyse van de resultaten

Vogelwerkgroep De Kempen. Nieuwsbrief. Wespendievenonderzoek in de Kempen 2012.

KNNV afdeling Voorne Vogelwerkgroep

Nationale Databank Flora en Fauna Uitvoerportaal

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

VOGELRINGSTATION KLARENBEEK JAARVERSLAG 2014

Slapende Blauwe Kiekendieven tijdens de winter 2003/2004

Streefbeelden Bomen & Bos. Streefbeelden Bomen, Bos & Struweel. Stadsbomen. Van Leefbaarheid & Emotie tot Biodiversiteit & Natuureducatie

Vogelzang: waarom zingen vogels en

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

VOGELRINGSTATION OUD NAARDEN 4 e KWARTAAL OVERZICHT 2012

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Gouwebos. midmaandwintertellingen van vogels trends samengesteld door Cok Scheewe. Foto (Huig Bouter)

Broedvogels van de begraafplaats Soerenseweg in Apeldoorn 2017

Tuinvogelonderzoek 2011

Ransuilen zijn ook vogelliefhebbers

Birdwatching: hoofdstuk 1/3 evaluatie van de beheersmaatregelen

Vogelexcursie Maasplassen

Nieuwsbrief broedseizoen 2013 van. slechtvalken in Veldhoven en Eindhoven

Overzicht broedperiode 1) en voorkeur broedgebied (bos)vogels.

De roofvogels en uilen in het bosgebied Buikheide - Halve Mijl in 2001

Inhoud pagina. 1. Inleiding Gebied Werkwijze Resultaten: 5

Gebiedsbeschrijving. Werkwijze BROEDVOGELS VAN WOONWIJK `HET LAAKSE VELD` IN door Henk Jan Hof

Vogelringstation Schiermonnikoog. Verslag activiteiten 2014 voor CCWO

Bosmuseum Gerhagen Zavelberg Tessenderlo

BMP rapport Gat van Pinte 2012

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

BMP rapport Gat van Pinte 2013

In het hieronder staande overzicht worden de resultaten weergegeven, van 2013 en Jongen uitgevlogen totaal

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Ring-MUS project 2012 in Didam

De volgende grafiek laat zien hoe het totaal van alle aangemelde nestkasten is verdeeld over de verschillende gebieden. 36%

Nationale Tuinvogeltelling 2015

Broedvogelinventarisatie woonwijk De Ziep, Didam in 2007

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

BROEDVOGELINVENTARISATIE GOLFBAAN BENTWOUD WIJNAND VAN DEN BOSCH KO KATSMAN

Wat feitjes rond de duizendste Eempoldertelling

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Nationale Tuinvogeltelling 2013 enkele cijfers en getallen op een rij

Routekaart Natura 2000-gebied en Nationaal Park Lauwersmeer 15 mei Inschrijving Bosschuur Staatsbosbeheer

Voorbereiding post 3. Vogels op reis Groep 1-3

Vogels Tips voor een rijk gevulde vogeltuin. in de tuin

4 januari 5 januari 11 januari 12 januari 18 januari 19 januari

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Vogelringstation Schiermonnikoog. Verslag activiteiten 2013 voor CCWO

Vogelzang: waarom zingen vogels en hoe herken je ze aan hun zang?

HOOFDSTUK 6: INTRODUCTIE IN STATISTISCHE GEVOLGTREKKINGEN

BMP Reuzenhoekse Kreek Zaamslag 2011

Tekst lezen en verwijswoorden begrijpen

Algemene Broedvogels Vlaanderen (ABV)

VOGELRINGSTATION KLARENBEEK JAARVERSLAG 2015

Vogeltrektelling 21 september 2013

FLORA- EN FAUNASCAN Zoekgebied fietsenstalling Strawinskylaan

BMP rapport. Gat van Pinte Bert van Broekhoven VWG De Steltkluut September 2014

Nieuwsbrief Slechtvalken in Eindhoven en Veldhoven. Vogelwerkgroep De Kempen

Nieuwsbrief Opvangcentrum voor Vogels en Wilde Dieren Oostende januari 2006

WETENSCHAPPELIJK VERSLAG 2018

Vraagprogramma Europese Cultuurvogels

NIEUWS uit het net. Resultaten van de ringactiviteiten binnen het gebied van de vogelwerkgroep. Gerard Boere

Overzicht ringactiviteiten 2014 voor Oud Valkeveen en het Raboes

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Vogels Voeren en Beloeren. Geniet van vogels in jouw tuin en tel minimaal 1/2 uurtje mee op 7 of 8 februari 2009

TREKTELLEN 2006 TELPOST OOLMANSWEG Aagje van der Wulp

Tien jaar CES in tuin Labadiskebosk te Broeksterwoude.

Broedvogels van het Landgoed Dorth in 2006

De nieuwe Vogelatlas voor Nederland. Hoe staan de vogels in Drenthe er voor? Door Bert Dijkstra

Transcriptie:

Wintervoederproject VWG De Kempen 213/214 Jan Kolsters en Pieter Wouters Inleiding Het voeren van vogels in de winter is voor veel mensen een aangename bezigheid. Je kunt vogels vaak van redelijk dichtbij gadeslaan vanuit je warme huis. Bovendien heb je het gevoel dat je iets goeds doet omdat het voor de vogels die in de winter hier verblijven, bepaald geen vetpot is zonder bijvoedering. Maar wat voor voer verkiezen de verschillende soorten nou eigenlijk? Houden ze van afwisseling? Zijn er sterke individuele verschillen? Dit zijn allemaal vragen waarop nog maar weinig kwantitatieve antwoorden te vinden zijn. Binnen Vogelwerkgroep De Kempen hebben we getracht hier wat aan te doen. Voorwaarde was voor ons dat het onderzoek toegankelijk genoeg was om daardoor voldoende data binnen te krijgen uit zoveel Foto: Wil de Veer mogelijk plaatsen binnen ons werkgebied. Deze voorwaarde houdt in dat er slechts met een beperkt aantal voersoorten gewerkt kon worden. De conclusies zijn dan ook alleen geldig binnen de randvoorwaarden van het onderzoek. September 214 1

Methode Er is gekozen voor een voederbalkje dat vijf voedersoorten bevat. Er is gekozen voor de volgende voedersoorten: negerzaad, gebroken mais, zonnepitten, gebroken pinda s en millet. De voedersoorten zijn steeds aangeboden in dezelfde volgorde, zoals hierboven genoemd. Steeds als er een vogel op het voederbalkje komt, wordt genoteerd welke vogelsoort het is, welk voer hij kiest, datum, tijd en locatie. Wanneer een vogel meerdere malen uit hetzelfde bakje pikt is dat slechts één waarneming. Als een vogel uit een bakje pikt en vervolgens uit een ander bakje, dan zijn dat twee waarnemingen. Als een vogel uit een bakje pikt, vervolgens het voederbalkje verlaat, weer terugkomt en uit hetzelfde bakje pikt, dan zijn dat twee waarnemingen. In het laatste voorbeeld moet de vogel bewust een nieuwe keuze maken. Verder mochten alleen die waarnemingen genoteerd worden waarbij de vogel de vrije keuze heeft uit alle vijf de voedersoorten. Dus als bijvoorbeeld een bazige Merel alleen toestaat dat een Koolmees uit het uiterst rechtse bakje eet, dan is dit geen geldige waarneming (voor de Koolmees). Tijdens dit onderzoek was het van cruciaal belang dat steeds alle bakjes van voedsel voorzien waren. Figuur 1. Voederbalkje met standaard aanbod Resultaten In totaal zijn 18181 geldige waarnemingen ingeleverd in de periode 23 november 213 tot en met 28 februari 214. Het betreft waarnemingen van 22 vogelsoorten verzameld door 21 personen. De waarnemingen zijn per soort verzameld in tabel 1. Binnen de context van het onderzoek is er een grote voorkeur voor pinda s vastgesteld. 2 Blauwe Klauwier Soort Totaal Negerzaad Mais Zonnepit Pinda Millet Koolmees 7396 52 18 2292 491 43 Pimpelmees 3868 33 67 497 3238 33 Vink 81 8 36 149 335 21 Merel 1152 24 179 39 891 19 Heggenmus 866 87 127 23 296 333 Roodborst 478 2 141 13 267 37 Turkse tortel 384 54 37 15 133 145 Groenling 36 7 6 223 54 16 Houtduif 32 4 74 64 76 84 Winterkoning 1 1 Ringmus 186 1 13 2 1 16 Boomklever 19 5 122 63 Huismus 1476 34 7 142 552 678 Kauw 277 4 44 7 177 45 Ekster 12 1 18 8 74 1 Keep 257 25 13 116 83 2 Holenduif 1 1 Gaai 14 2 12 Kuifmees 97 2 95 Zwarte mees 12 1 11 Boomkruiper 1 1 Stadsduif 5 2 3 totaal 18181 429 942 3714 11272 1824 Tabel 1. Waarnemingen tijdens de gehele periode

Discussie De voedselkeuze zoals weergegeven in figuur 2 geeft niet de hoeveelheid genuttigd voedsel weer maar het aantal keuzemomenten. Zo zien we dat de mezen meestal één stukje pinda pakken en direct wegvliegen naar een naburige struik of boom, wat dus telkens een nieuwe waarneming is, terwijl bijvoorbeeld een Turkse tortel gemakkelijk een kwart bakje millet opeet, wat ook telt als één waarneming. Zonnepit 21% Millet 1% Mais 5% Negerzaad 2% Interessant is het nu om te kijken naar de verschillen en overeenkomsten in voorkeur voor voedsel maar ook naar de manier van eten en zelfs naar individuele verschillen binnen soorten. Dit laatste kon slechts in beperkte mate worden gedaan aan de hand van opvallende individuen of geringde vogels. De uitwerking van de resultaten zal per familie worden gedaan. Of de verschillende vogels significante verschillen laten zien kan statistisch worden aangetoond. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de statistiek van zogenaamde fracties. Een fractie is het aandeel van een bepaalde voedselsoort die gekozen wordt (het percentage gedeeld door 1). In feite kunnen we dit voederexperiment zien als een zogenaamde binomiaalverdeling. Dit wil zeggen dat we het aantal successen kunnen tellen. Stel bijvoorbeeld dat we geïnteresseerd zijn in het aantal keren dat door een vogelsoort een zonnepit gekozen wordt. We tellen dan het aantal keren dat een zonnepit wordt gekozen als een succes en we vergelijken dat met het aantal keren dat er iets anders gekozen wordt. We noemen de kans op zonnepit p. Pinda 62% Figuur 2. Voedselkeuzes totaal De kans dat er geen zonnepit wordt gekozen noemen we q. Opgeteld moeten p en q dus altijd 1 zijn want als de vogel een keuze maakt dan pakt hij of een zonnepit of hij pakt iets anders. Dus: 1 Nu blijkt dat als het aantal waarnemingen groter dan 2 is dat de binomiale verdeling beschouwd kan worden als een normale verdeling met de volgende parameters: Verwachtingswaarde μ = p 1 Standaarddeviatie 2 Figuur 3. Normale verdeling met parameters September 214 3

Door middel van toetsing kan nu bepaald worden of bepaalde fracties bij vogelsoorten significant verschillen van fractie bij ander soorten (Buijs 1984). Er zal steeds getoetst worden met een betrouwbaarheidsinterval van 95%. Bij een verschiltoets is de nulhypothese dat twee populatiefracties aan elkaar gelijk zijn: π 1 - π 2 = De grootheden en zijn de schattingen van de onbekende π. We kunnen deze twee grootheden combineren tot een schatter door het totaal aantal successen + te delen door het totaal aantal waarnemingen +. We gebruiken dan: als schatter van π 1 en π 2 3 Voor vinden we dan: 1 ) 4 Als kritiek gebied vinden we hiermee: of 5 Hierbij kan worden opgezocht in een tabel voor de normale verdeling. Bij een betrouwbaarheidsinterval van 95% bedraagt de -waarde 1,96. Bovenstaande toetsing zal steeds worden toegepast als we gaan kijken of er significante verschillen bestaan in voedselkeuzes. Mezen Tijdens het voederexperiment zijn vier soorten mezen aangetroffen: Koolmees, Pimpelmees, Kuifmees en Zwarte mees. De waarnemingen van de Koolmees waren zeer talrijk en maakten zelfs 4% uit van alle waarnemingen. De Pimpelmees was een goede tweede en nam 21% van alle waarnemingen voor zijn rekening. 4 Blauwe Klauwier

Beide soorten werden ook bij nagenoeg alle deelnemers waargenomen en maken deze soorten daarom interessant voor statistische analyse. Van de Kuifmees werden 97 waarnemingen gedaan en werden gemeld door twee deelnemers (Bjorn van Gestel en Jac Sweegers) die beiden het voederbalkje in een bosachtige omgeving hadden opgesteld. De Zwarte mees had slechts 12 waarnemingen, allen bij Pieter Wouters (binnen bebouwde kom van Reusel). Bij de drie overige mezensoorten is het aandeel pinda steeds groter dan 5 procent waarmee dus de voorkeur voor pinda uit de vijf aangeboden soorten voedsel duidelijk is. Maar onderling zijn er nog grote verschillen. De meest uitgesproken pindaliefhebber is de Kuifmees met een fractie van maar liefst.98. Daarmee is de Kuifmees zelfs de meest uitgesproken pindaliefhebber van alle waargenomen soorten in dit onderzoek (althans soorten met meer dan 5 waarnemingen). In figuur 4 zijn de normale verdelingen uitgezet volgens vergelijkingen 1 en 2. Het hoeft geen betoog dat de verschillen tussen de drie soorten significant zijn; de drie verdelingen zijn volledig niet overlappend. Figuur 4. Fractie pinda in voedselkeuze voor drie mezensoorten Bij de grafiek van de Kuifmees is te zien dat de normale verdeling voor fracties mank gaat als de fractie heel dicht bij 1 ligt. De aantallen waarnemingen van de Koolmees en Pimpelmees zijn dusdanig groot en wijdverbreid over het werkgebied dat verdere uitsplitsing ook nog mogelijk is. Voor de Koolmees kan bijvoorbeeld een verdelingsgrafiek gemaakt worden voor verschillende dorpen (of stad in het geval van Eindhoven). Deze laat een opmerkelijk beeld zien (figuur 5). Bij Reusel, Veldhoven, Waalre en Heeze ligt de gemiddelde waarde rond,75 tot,8 en de verdelingen wijken niet significant af van elkaar. Hoogeloon en Eindhoven liggen echter veel lager met een gemiddelde van ongeveer,55 en de verdelingen zijn nagenoeg identiek. Blijkbaar hebben dus de Koolmezen in Hoogeloon en Eindhoven minder voorkeur voor pinda s dan in de andere dorpen. Doordat de aantallen waarnemingen groot zijn hebben we de mogelijkheid om nog verdere opsplitsingen te maken. Zo kunnen we de data voor de verschillende locaties binnen bijvoorbeeld Eindhoven, Veldhoven, Hoogeloon of Reusel apart weergeven. Doordat het aantal waarnemingen per locatie uiteraard kleiner is dan voor een heel dorp, worden de spreidingen groter. Maar het aantal waarnemingen voldoet nog steeds aan het minimale aantal om de benadering door een normale verdeling toe te passen. September 214 5

Figuur 5. Fractie pinda in voedselkeuze van Koolmees voor verschillende plaatsen in de Kempen 4 1 35 3 25 kans 2 15 1 5 Eindhoven 1 Eindhoven 2 Eindhoven 3 Eindhoven 4 kans 9 8 7 6 5 4 3 2 1 Reusel 1 Reusel 2 Reusel 3,2,4,6,8 1 fractie pinda,5,6,7,8,9 1 fractie pinda Figuur 6. Fractie pinda in voedselkeuze van Koolmees voor verschillende plaatsen in de Kempen en uitgesplitst naar locaties binnen Reusel. De uitsplitsing naar locatie laat ook weer vaak significante verschillen zien tussen de verschillende locaties binnen een plaats. Het ligt voor de hand dat als er nog een verdere uitsplitsing gemaakt zou worden op individuniveau dat er dan ook weer verschillen te zien zijn. Deze uitsplitsing is echter niet te maken. Daarvoor zouden bijvoorbeeld gekleurringde vogels nodig zijn geweest. Gezien echter al de uitsplitsingen die wel gemaakt konden worden, ligt het voor de hand dat de grote verschillen uiteindelijk toe te wijzen zijn aan individuele voorkeuren. De algemene conclusie dat Koolmezen van de waargenomen mezensoorten gemiddeld de minst uitgesproken voorkeur voor pinda s hebben blijft overeind. Voor de Pimpelmees geldt hetzelfde als voor de Koolmees. De verschillen tussen de plaatsen in de Kempen zijn wel wat meer gedifferentieerd dan bij de Koolmees maar ook hier zijn het waarschijnlijk de individuele verschillen verantwoordelijk voor het beeld. Maar gemiddeld is de affiniteit voor pinda s groter dan bij de Koolmees, uiteraard binnen de context van dit onderzoek (vijf soorten voedsel). Figuur 7 laat zien dat de verschillen tussen de locaties (per persoon) ongeveer in dezelfde grootteorde liggen dan voor de plaatsen. 6 Blauwe Klauwier

Figuur 7. Fractie pinda in voedselkeuze van Pimpelmees voor verschillende plaatsen in de Kempen en voor verschillende locaties (per waarnemer) in de Kempen. Het wezenlijke verschil tussen Koolmees en Pimpelmees is dus dat de Pimpelmees ongeveer 85% voor pinda kiest en de Koolmees voor ongeveer 65%. Het verschil Koolmees vult de Koolmees aan met zonnepit. Negerzaad, mais en millet worden door beide soorten nauwelijks gekozen en zijn ook voor beide soorten nagenoeg gelijk, zie figuur 8. Pimpelmees Negerzaad Mais Zonnepit Pinda Millet Figuur 8. Voedselkeuze Koolmees en Pimpelmees Voor Koolmees en Pimpelmees kan ook nog gekeken worden of de voedselkeuze nog verandert tijdens de winter. Hoewel er nauwelijks sprake was van een echte winter tijdens de looptijd van dit onderzoek is het bijvoorbeeld toch mogelijk om te kijken of de keuzes na 1 januari 214 anders zijn dan de keuzes voor 1 januari (eind november/ december 213). Figuur 9. Fractie pinda vóór en na 1 januari 214 voor Koolmees en Pimpelmees September 214 7

We zien dus bij beide soorten dat er na 1 januari 214 significant vaker voor pinda werd gekozen dan erna. Ook hier is voorzichtigheid geboden. Een aantal deelnemers is pas later aangehaakt (na 1 januari) en sommigen zijn eerder gestopt en het zou dus theoretisch kunnen dat bij de nieuwe deelnemers vaker voor pinda werd gekozen. Daarom is voor een aantal deelnemers dezelfde analyse gemaakt maar dan per individuele deelnemer. Er is uiteraard gekozen voor deelnemers die zowel voor 1 januari 214 als erna veel waarnemingen hebben ingestuurd. Voor de Koolmees bleek in de meeste gevallen dat de fractie pinda na 1 januari 214 toenam maar niet in alle gevallen: Jan Kolsters, toename maar niet significant Pieter Wouters, significante toename Cees van Rooij, toename maar niet significant Wil de Veer, afname maar niet significant. In figuur 1 zijn de voorbeelden van Pieter Wouters en Wil de Veer getoond. Figuur 1. Keuze pinda van Koolmees voor en na 1 januari 214 voor twee individuele waarnemers Een zelfde analyse kan gedaan worden voor de Pimpelmees: Jan Wouters, significante toename Pieter Wouters, significante toename Wil de Veer, significante toename Wim Deeben, significante toename Cees van Rooij, significante toename Voor de Pimpelmees lijkt de toename na 1 januari dus consistenter dan bij de Koolmees. Ook hier zijn weer twee voorbeelden gegeven in figuur 11. Pimpelmees J. Wouters 213-214 Pimpelmees W. Deeben 213-214 4 35 3 25 kans 2 15 1 5,2,4,6,8 1 fractie pinda 213 214 4 35 3 25 kans 2 15 1 5,2,4,6,8 1 fractie pinda 213 214 Figuur 11. Keuze pinda van Pimpelmees voor en na 1 januari 214 voor twee individuele waarnemers Mussen In het begin van het onderzoek kwamen er slechts weinig waarnemingen van mussen binnen. Vooral de Huismus bleek argwanend tegenover het voederbalkje. Gerben Helmes was de eerste die een waarneming meldde maar het bleef voor hem ook bij die ene waarneming. Verder kon Wim Deeben 47 waarnemingen van de Huismus noteren en Wil de Veer 119 waarnemingen. Ver daarboven lag het aantal waarnemingen van Piet van Happen die maar liefst 1.39 waarnemingen voor de Huismus noteerde (en derhalve met recht tijdens dit onderzoek aangeduid als Piet de Mussenkoning ). De aantallen van de Ringmus zijn kleiner en ze komen slechts van 2 locaties; Noud Janssen en Harrie van der Leij. In totaal zijn er 186 waarnemingen van de Ringmus en de aantallen zijn van beide locaties ongeveer gelijk. Het verschil in voedselkeuze tussen Huismus en Ringmus is opmerkelijk. 8 Blauwe Klauwier

Ringmus Huismus Negerzaad 1% Mais 7% Zonnepit 1% Pinda 5% Negerzaad 2% Mais 5% Zonnepit 1% Millet 86% Millet 46% Pinda 37% Figuur 12. Voedselkeuze Ringmus en Huismus De ringmus heeft een veel grotere voorkeur voor millet (86%) dan de Huismus. Hoewel de Huismus van de vijf aangeboden soorten voedsel ook het vaakst voor millet kiest (46%), wordt ook heel vaak Pinda gekozen en in mindere mate zonnepit. Figuur 13. De grotere voorkeur voor millet van de Ringmus verschilt zeer significant met de Huismus. September 214 9

Omdat de meldingen van de Ringmus van twee locaties komen met van allebei de locaties ongeveer evenveel waarnemingen, is het mogelijk om te kijken of er significante verschillen zijn in voedselkeuze. De fractie millet is gekozen als vergelijking omdat dit het voorkeursvoedsel is. In feite is de rechter piek in figuur 13 opgebouwd uit beide pieken in figuur 14. Hoewel op de beide locaties Vessem en Eindhoven een duidelijke voorkeur te zien geven voor millet, zijn de verschillen toch significant. Figuur 14. Verschil in kansverdeling voor keuze millet van Ringmussen van beide locaties Eindhoven en Vessem. Vinken Van de vinken ontvingen we van drie soorten gegevens: Vink (81 waarnemingen van 6 locaties), Groenling (36 waarnemingen van 9 locaties) en Keep (257 waarnemingen van 2 locaties). Het eerste wat opvalt is dat de Groenling veel meer een zonnepit-specialist is dan de Keep en vooral de Vink. Het tweede dat opvalt is dat de Vink een grotere liefhebber is van millet dan de Keep en de Groenling. De Keep neemt bijna steeds een soort tussenpositie in tussen Vink en Groenling. De voorkeur voor zonnepit komt ook naar voren in figuur 15. Hier zijn de kansverdelingen voor de keuze zonnepit voor de Groenling weergegeven voor verschillende locaties in ons werkgebied. De meeste verschillen zijn niet significant maar er is wel te zien dat Hoogeloon enigszins afwijkt omdat de Groenling daar minder vaak voor zonnepitten kiest. De Groenling kiest daar dan weer vaker voor pinda s. Voedsel Vink Keep Groenling Pinda 41.4 32.3 17.6 Millet 25.9 7.8 5.2 Zonnepit 18.4 45.1 72.9 Negerzaad 9.9 9.7 2.3 Mais 4.4 5.1 2 Tabel 2. Voedselkeuzes van de vinken in procenten 1 Blauwe Klauwier

Figuur 15. Kansverdeling voor zonnepitkeuze van de Groenling voor verschillende locaties Interessant is het om te zien dat Groenlingen in Hoogeloon vaker kiezen voor pinda s dan in bijvoorbeeld Reusel, terwijl dat voor de vink precies andersom is, zie figuur 13. Beide verschillen zijn significant. 3 25 2 kans 15 1 5 Groenling 5 45 Reusel Hoogeloon 4 Hoogeloon Reusel 35 3 kans 25 2 15 1 5.2.4.6.8 1.2.4.6.8 1 fractie pinda fractie pinda Vink Figuur 13. Pinda keuzes van Groenling en Vink in Reusel en Hoogeloon Naast de normale waarnemingen is er door Pieter Wouters voor de Vink ook voor een bepaalde periode het geslacht genoteerd. Daarmee is het mogelijk om te kijken of er een verschil is in voedselkeuze tussen mannetjes en vrouwtjes. In totaal ging het om 291 waarnemingen waarbij ook het geslacht is genoteerd. Het betrof 184 keer een mannetje en 17 keer een vrouwtje. Met behulp van de beschreven toets kunnen we bepalen of de verschillen significant zijn. Tijdens dit deelonderzoekje is door de vinken geen enkele keer mais gekozen als voedsel. Figuur 14 laat zien dat de vrouwtjes significant vaker voor pinda kiezen dan de mannetjes. Uiteraard moet dan door de mannetjes vaker voor andere voedselsoorten worden gekozen maar de verschillen voor de andere voedselsoorten bleken niet significant te zijn. September 214 11

Figuur 14. Voedselkeuze en significantie van mannetjes- en vrouwtjesvink Duiven De Turkse tortel en de Houtduif leverden beide meer dan driehonderd waarnemingen op. Het aantal waarnemingen van de Holenduif en Stadsduif was dermate laag dat van deze twee soorten verder niet veel gezegd kan worden. Het aantal waarnemingen van duiven is relatief laag in dit onderzoek en dat heeft uiteraard een relatie met de manier van eten. Ieder nieuw bezoek van het voederbalkje of iedere nieuwe keuze levert een nieuwe waarneming op. Figuur 15. Voedselkeuzeverdeling voor Houtduif en Turkse tortel 12 Blauwe Klauwier

Nu hebben de duiven, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de mezen, de neiging om grote hoeveelheden voedsel uit één bakje te pakken tijdens een eetsessie. Dit levert dus maar één waarneming op. Desalniettemin werden voor de Houtduif en Turkse tortel genoeg waarnemingen geregistreerd om iets over hun keuzes binnen dit onderzoek te kunnen zeggen. De waarnemingen kwamen voor beide soorten van 7 personen. De Houtduif blijkt een generalist, maar alleen voor negerzaad hebben ze maar weinig belangstelling (figuur 15). De Turkse tortel kiest veel vaker voor negerzaad maar heeft op zijn beurt weer minder belangstelling voor zonnepitten. Kraaiachtigen Van Kauw, Ekster en Gaai werden waarnemingen ingeleverd. Van de Gaai kwamen slechts 14 waarnemingen binnen. Twee maal werd mais gekozen en 12 maal werd voor pinda gekozen. Van Kauw (277) en Ekster (12) werden meer dan 1 waarnemingen ingestuurd waardoor wel iets van de keuzes gezegd kan worden. Voedsel Kauw Ekster Pinda 63.9 72.5 Millet 16.2 1. Mais 15.9 17.6 Zonnepit 2.5 7.8 Negerzaad 1.4 1. Tabel 3. Voedselkeuzes van Kauw en Ekster in procenten Overige soorten Roodborst Met 478 waarnemingen is de Roodborst een goede middenmoter. De waarnemingen komen wel van veel deelnemers; 17 maar liefst! Ook voor de Roodborst zijn pinda s favoriet en de tweede keus is mais. Dat zijn dus de twee voedselsoorten die zonder een schil worden aangeboden. De overige drie (echte) zaden vormen gezamenlijk een aanzienlijke minderheid. Voedsel Roodborst Pinda 55.9 Mais 29.5 Millet 7.7 Negerzaad 4.2 Zonnepit 2.7 Tabel 4. Voedselkeuzes van Roodborst in procenten September 214 13

De verschillen per locatie voor de belangrijkste voedselsoorten zijn weergegeven in figuur 16. Sommige verschillen blijken significant en andere niet. Dit is weergegeven in tabel 5. Aangezien Roodborsten een winterterritorium hebben zal het op de meeste locaties steeds gaan om één enkel individu dat het voederbalkje bezoekt. En dus is het aannemelijk dat de verschillen die zijn weergegeven in figuur 16 ontstaan door individuele verschillen. Figuur 16. Keuzes van Roodborst voor pinda en mais voor enkele locaties significantie Locatie Pinda Mais Eindhoven-Reusel niet significant significant Eindhoven-Hoogeloon significant niet significant Eindhoven-Veldhoven significant significant Reusel-Hoogeloon niet significant significant Reusel-Veldhoven niet significant significant Hoogeloon-Veldhoven niet significant niet significant Tabel 5. Significantie voor de verschillen in voedselkeuze voor de Roodborst Anders dan bij de mezen zien we bij de Roodborst geen significante keuzeverschillen gedurende de winter. In figuur 17 zijn de keuzes voor pinda en mais weergegeven vóór 1 januari 214 en erna. Beide keuzes blijken niet significant te veranderen. Roodborst totaal 213-214 Roodborst totaal 213-214 4 35 3 25 kans 2 15 1 5,2,4,6,8 1 fractie pinda 213 214 4 35 3 25 kans 2 15 1 5,2,4,6,8 1 fractie mais 213 214 Figuur17. Keuzes van Roodborst voor pinda en mais voor en na 1 januari 214 14 Blauwe Klauwier

Merel De keuze van de Merel vertoont overeenkomsten met de Roodborst: voorkeur voor pinda s gevolgd door mais en dan de rest op laag niveau. Bij de Merel is het verschil wat meer uitgesproken dan bij de Roodborst, zie figuur 18. De gegevens voor de Merel kwamen van 16 locaties. Dus ook hier is het interessant om te kijken of er lokale verschillen voorkomen. Figuur 18. Voedselkeuzes van Merel en Roodborst in procenten Figuur 18. Keuzes van de Merel voor pinda en mais voor verschillende locaties en significanties Heggenmus Bij de Heggenmus zien we als totaalbeeld een lichte voorkeur voor millet boven pinda. Op een wat lager niveau volgen dan mais en negerzaad. Zonnepit blijkt het minst favoriet (tabel 1). Ook hier kunnen we weer kijken hoe groot de verschillen tussen de locaties zijn. We doen dat voor de meest gekozen voedselsoorten zijnde pinda en millet, zie figuur 19. In het geval van pinda vertonen Eindhoven en Reusel grote overeenkomst, evenals Veldhoven en Hoogeloon. In het geval van millet zijn de resultaten wat meer verspreid. De voorkeur voor millet is in Reusel het grootste en verschilt significant van de andere locaties. Een bijkomend voordeel van dit onderzoek is dat je bijna gedwongen wordt om goed naar het gedrag van vogels te kijken tijdens het foerageren. Wat daar onder andere opviel is dat de Heggenmus minder bescheiden is dan men op het eerste gezicht zou denken. Dit vogeltje weert zich kranig en laat zich niet zomaar wegjagen. Vaak ook niet door, doorgaans dominante Merels. September 214 15

Figuur 19. Voedselkeuzes van de Heggenmus voor pinda en millet in verschillende locaties Ook voor de Heggenmus kunnen we kijken of er keuzeveranderingen optreden gedurende de winter. Figuur 2 lijkt aan te geven dat de keuze voor pinda significant is toegenomen in de tweede deel van het onderzoek. Hier moeten we echter voorzichtig zijn met de conclusie. Er zijn namelijk in het tweede deel van het onderzoek veel meer waarnemingen van de Heggenmus gedaan dan in het eerste deel: 137 waarnemingen eind november/december en 75 waarnemingen in januari/februari. Het lijkt er op dat de Heggenmussen in het eerste deel van het onderzoek nog niet zo goed op het voederbalkje durfden te komen. Maar er zijn ook aanwijzingen dat die doen vermoeden dat er in de eerste helft van het onderzoek nog voldoende voedsel voor de Heggenmus te vinden was buiten het balkje. Figuur2. kansverdelingen voor pindakeuze van de Heggenmus voor 1 januari 214 en erna Van slechts twee personen kwamen voldoende waarnemingen van voor en na 1 januari 214. Als we de kansverdeling van deze twee waarnemers bekijken in figuur 21 dan zien we in beide gevallen geen significante verandering. De toename van keuze voor pinda lijkt dus eerder toe te schrijven aan andere Heggenmussen die pas later in het onderzoek het voederbalkje bezochten dan aan een daadwerkelijke gedragsverandering van de individuele vogels. 16 Blauwe Klauwier

Figuur 21. Niet-significante veranderingen voor en na 1 januari 214 van pindakeuze van de Heggenmus bij twee waarnemers Boomklever Vooral omwille van soorten zoals de Boomklever hebben een paar leden waarnemingen gedaan in het bos (Wil de Veer en Bjorn van Gestel). Daarnaast wonen een paar leden aan een bosrand (Geert Sanders, Jac Sweegers). En opvallend genoeg kwamen er verder waarnemingen van de Boomklever van Frans Hijnen die in de binnenstad van Eindhoven woont. Er werden in totaal 19 waarnemingen ingestuurd door bovengenoemde vijf personen. Er werd geen enkele waarneming van een keuze voor negerzaad of millet voor de Boomklever gemeld. De grootste voorkeur van de Boomklevers ging uit naar zonnepitten gevolgd door pinda s. De gegevens van de Boomklever komen van twee typen terrein: bos en binnenstad. De aantallen van beide terreinen zijn groot genoeg om te kijken naar eventuele verschillen. Dit overzicht is weergegeven in figuur 21. Figuur 2. Procentueel overzicht van voedselkeuze van de Boomklever September 214 17

Figuur 21. Kansverdeling voor keuze voor zonnepit en pinda van de Boomklever voor bos en stad De verschillen zijn in beide gevallen significant. De Boomklever in de stad kiest ongeveer even vaak voor pinda s als voor zonnepitten. De Boomklevers in het bos hebben duidelijk meer voorkeur voor zonnepitten. Bij deze conclusie moeten we echter wel een slag om de arm houden omdat de waarnemingen uit de stad slechts van één persoon komen. Voor het bos kunnen we nog een splitsing tussen de waarnemingen van Bjorn van Gestel en de rest van de waarnemers. Het totaal aantal waarnemingen van de rest wordt wat klein maar er kan gekeken worden of de gegevens uit het bos significante verschillen vertonen of niet. In dit geval zijn de verschillen niet significant hetgeen weer iets meer zekerheid geeft dat de verschillen tussen bos en stad echte verschillen zijn. Maar om echt zeker te zijn hier meer waarnemingen nodig uit beide biotopen. Gezien de gestage opmars van de Boomklever moet dit in de toekomst mogelijk zijn. Boomklever zonnepit Boomklever pinda 4 35 3 25 kans 2 15 1 5.2.4.6.8 1 fractie zonnepit Bos B. v Gestel Bos overig 4 35 3 25 kans 2 15 1 5.2.4.6.8 1 fractie pinda bos B. v Gestel Bos overig Figuur 22. Kansverdeling voor keuze voor zonnepit en pinda van de Boomklever in een bosachtige omgeving 18 Blauwe Klauwier

Slotbeschouwing Het voeren van vogels wordt veel gedaan in de winter en er worden ook wel tellingen uitgevoerd. Er wordt dan vooral gekeken naar welke vogels de voerplaats komen bezoeken. Maar over wat voor voorkeuren de vogels nou eigenlijk hebben is nauwelijks iets bekend. Er worden wel eens algemene overzichtjes getoond over wat bepaalde soorten graag eten maar kwantitatieve gegevens zijn nauwelijks te vinden. Met dit eerste onderzoekje hebben we daar wat verandering in kunnen brengen. Het was voor ons een beetje zoeken naar hoe dit het beste opgezet zou kunnen worden: hoeveel soorten voer? Welke soorten voer? Het meest belangrijke uitgangspunt was voor ons dat het waarnemen vrij eenvoudig uit te voeren moest zijn, zodat zo veel mogelijk mensen deel konden nemen. Geen vaste tijden claimen en de mogelijkheid tot deelname van mensen met weinig tijd waren belangrijke criteria. Dat heeft uiteindelijk goed uitgepakt; er waren veel deelnemers en het aantal waarnemingen was met meer dan 18. boven verwachting. Een minpuntje was dat er eigenlijk nauwelijks sprake is geweest van een echte winter. Een strenge winter had wellicht nog meer soorten opgeleverd. Soorten als bijvoorbeeld Sijs, Barmsijs en Grote bonte specht waren nu geheel afwezig. Maar met de 22 soorten die we nu hadden zijn we al heel tevreden. Met de aangeleverde waarnemingen worden de algemene voorkeuren van de verschillende soorten aardig duidelijk, uiteraard binnen de grenzen van het onderzoek. Ook zien we dat er bij sommige soorten grote (en significante) variaties optreden tussen dorpen of stad in de Kempen, tussen waarnemers in een dorp of stad, of zelfs tussen geslachten van een soort of gedurende de winter. Al met al een geslaagd onderzoek met wellicht een vervolg in de toekomst. Dank Met dank aan de volgende personen die geldige waarnemingen instuurden: Frans Huijbers, Han Verbakel, Jan Wouters, Jan Kolsters, Pieter Wouters, Wil de Veer, Wim Deeben, Rien Kelders, Harold Bieren, Evi Bierens, Cees van Rooij, Noud Janssen, Frans Hijnen, Gerben Helmes, Harrie van der Leij, Hans Teeven-Truus Verheijen, Hetty Fokkens, Piet van Happen, Bjorn van Gestel, Geert Sanders en Jac Sweegers. De gebruikte foto s zijn afkomstig van: Wim Deeben, Wil de Veer, Harrie van der Leij, Frans Hijnen, Pieter Wouters en Jan Kolsters. Literatuur Buijs A., Statistiek om mee te werken, Stenfert Kroese, Leiden 1984. September 214 19