Overwegende dat het noodzakelijk is verlagen van de bijstand bij verordening te regelen;

Vergelijkbare documenten
vast te stellen: de volgende Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012-A gemeente Heerde.

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 november 2008, voorstelnummer 180;

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.

Maatregelenverordening WWB/Bbz gemeente Rijssen-Holten 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afstemmingsverordening WWB

Afstemmingverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013

RAADSBESLUIT. Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Asten februari

Maatregelenverordening WWB Dantumadiel 2009 e.v (*)

MAATREGELENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2010

Verordening maatregelen Wet Werk en Bijstand 2005

Maatregelverordening Wet werk en bijstand gemeente Gennep 2013

besluit: vast te stellen de Maatregelenverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz 2015 gemeente Heerde.

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 augustus 2013;

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en 41, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren;

MAATREGELENVERORDENING IOAW EN IOAZ 2010

Maatregelverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Renkum 2012

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Deurne houdende regels omtrent afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Deurne 2018

Verordening afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ BMWE 2016

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ

Afstemmingsverordening gemeente Arnhem 2015

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.

Maatregelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Doesburg 2015.

Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 maart 2013;

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren

Maatregelenverordening Wet Investeren in Jongeren gemeente Aa en Hunze

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Schouwen- Duiveland 2015

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2004

DE RAAD DER GEMEENTE DEURNE BESLUIT

MAATREGELENVERORDENING inkomensvoorzieningen Lelystad 2012

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 14 mei 2013;

Maatregelenverordening WWB, Bbz, Ioaw, Ioaz 2013

Toelichting op de Maatregelenverordening WWB, BBZ 2004, IOAW, IOAZ 2013

AFSTEMMINGSVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2012

131 Raadsvoorstel Reg. nr : Ag. nr : 14 Datum :

B&W 21 december 2010 Gemeenteblad GEWIJZIGDE INVULLING VAN RICHTLIJN NR B044 OVERZICHT HOOGTE VERLAGINGEN

Zaaknummer. Documentnummer

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 december 2014, nr. 12A;

Gemeenteraad 29 mei 2012 Gemeenteblad

Hoofdstuk 1:Algemene bepalingen.

Afstemmingsverordening WWB Sluis 2013

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Nijkerk

Gemeente Nissewaard - Verordening handhaving, maatregelen en boeten Nissewaard 2016

Maatregelenverordening IOAW / IOAZ

Officiële uitgave van de gemeente Bergeijk Nummer 9 22 december 2014

Maatregelenverordening WWB, IOAW, IOAZ 2012 gemeente Montfoort

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2013 gemeente Velsen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Maatregelverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Doesburg

( MAATREGELENVERORDENING WET INVESTEREN IN JONGEREN )

Raadsvergadering van 14 maart 2013 Agendanummer: 9.3

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Castricum 2015

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d ;

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Werk en Inkomen Nieuwegein 2018

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 21 februari 2012, nr. 2012/3532;

RAADSBESLUIT 13R

TOELICHTING MAATREGELVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2011 GEMEENTE DOETINCHEM.

Algemene toelichting Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012 gemeente Heerde

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders nr ;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014;

AFSTEMMINGSVERORDENING WWB, IOAW EN IOAZ GEMEENTE DOETINCHEM 2013

TOELICHTING OP DE MAATREGELENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND HAARLEMMERMEER

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Borger- Odoorn

Maatregelenverordening WWB, Bbz 2004, Ioaw, Ioaz gemeente Nuenen c.a gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 29 januari 2013;

Maatregelenverordening IAOW en IAOZ

Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Werkendam

CVDR. Nr. CVDR194664_1. Afstemmingsverordening WWB en IOAW

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

gezien het advies van het Platform Werk en Inkomen d.d. 14 november 2012;

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Wetstechnische informatie

Afstemmingsverordening Opsterland 2013

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2013

MAATREGELENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND. Algemene toelichting

Artikelgewijze toelichting - maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2009

Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ Heemstede 2015 (II).

AFSTEMMINGSVERORDENING WWB, IOAW EN IOAZ GEMEENTE DOETINCHEM 2013

BBM gemeente Steenbergen

Gemeente Baarn - Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ. - gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.

VERORDENING. Onderwerp: vaststelling Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand De raad van de gemeente Terneuzen;

BIJLAGE 2. Overzicht wijzigingen Afstemmingsverordening 2015 GR Ferm Werk (niet gewijzigde onderdelen zijn grijs gedrukt) Gedragingen Participatiewet

MAATREGELENVERORDENING PARTICIPATIEWET, IOAW, IOAZ HAARLEMMERLIEDE EN SPAARNWOUDE De raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude;

DE RAAD VAN DE GEMEENTE SINT-OEDENRODE;

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

VERORDENING MAATREGELEN IOAW EN IOAZ 2012 Pag. 1/11

Afstemmingsverordening Participatiewet Ioaw, Ioaz, gemeente Zandvoort

Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ Haarlemmerliede en Spaarnwoude 2017.

De Raad van de gemeente Cranendonck, Heeze-Leende, Waalre en Valkenswaard,

Gemeenteblad Officiële uitgave van de gemeente Huizen Week: 51 Datum: nr. 31

Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 september 2014;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 5 december 2014, nr ;

Lijst agendapunten nummer: Kenmerk: 8882 VERORDENING. vaststelling Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ. De raad van de gemeente Terneuzen;

Afstemmingsverordening (Maatregelenverordening) Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Groesbeek 2015

RAADSVOORSTEL. Onderwerp. : StadThuis

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Transcriptie:

De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 6 september 2012, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 24 juli 2012, Gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet en de artikel 8, eerste lid, onderdelen b en h, artikel 8a, artikel 9a, twaalfde lid, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand; Overwegende dat het noodzakelijk is verlagen van de bijstand bij verordening te regelen; BESLUIT vast te stellen de volgende verordening: MAATREGELEN- EN HANDHAVINGSVERORDENING WWB 2012 GEMEENTE MOERDIJK Artikel 1 Begripsbepalingen Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet. In deze verordening wordt verstaan onder: a. Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk; b. De raad: de gemeenteraad van de gemeente Moerdijk; c. Wet: de Wet werk en bijstand; d. Benadelingsbedrag als bedoeld in artikel 11 van deze verordening: de bruto bijstand die teveel of ten onrechte is verstrekt als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 en artikel 78s, derde en vierde lid, van de wet; e. Benadelingsbedrag als bedoeld in artikel 13 van deze verordening: de bijstand waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; f. Maatregel: de in artikel 8, eerste lid, onderdelen b en h, artikel 9a, twaalfde lid, en artikel 18, tweede lid, van de wet bedoelde verlaging van de bijstand; Artikel 2 Het opleggen van een maatregel 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt met inbegrip van de verplichtingen die in de beschikking tot toekenning of voortzetting van de bijstand zijn opgenomen, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. Artikel 3 Ingangsdatum en tijdvak van de maatregel 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de dag volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm. Als de opgelegde maatregel lager is dan of gelijk is aan 100% van de bijstandsnorm, wordt de maatregel toegepast gedurende één maand, te rekenen vanaf de dag volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Als de opgelegde maatregel hoger is dan 100% van de bijstandsnorm, wordt de maatregel toegepast gedurende meerdere maanden, te rekenen vanaf de dag volgende op de datum waarop het besluit tot opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt de maatregel over de eerste maand vastgesteld op 100% van 1

de bijstandsnorm en wordt het restant van de maatregel in de daarop volgende maand of maanden zoveel mogelijk vastgesteld op veelvouden van 100% van de bijstandsnorm. 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden toegepast als de bijstandnorm over een periode in het verleden nog niet is uitbetaald, dan wel het opleggen van een maatregel in de toekomst niet of niet geheel mogelijk is wegens beëindiging van de bijstand. 3. Een opgelegde maatregel die niet of niet geheel kan worden uitgevoerd omdat de bijstand van belanghebbende is beëindigd of ingetrokken, herleeft indien belanghebbende binnen een jaar, te rekenen vanaf de datum met ingang van welke de bijstand is beëindigd of ingetrokken, opnieuw een aanvraag indient om toekenning van algemene bijstand. Bij hervatting van de bijstand binnen de in dit artikellid genoemde periode besluit het college of de (restant)maatregel alsnog wordt geëffectueerd. Van een (gedeeltelijk) afzien wordt mededeling gedaan onder vermelding van de reden. Artikel 4 Verlaging algemene en bijzondere bijstand en aanpassing hoogte maatregelen 1. Een maatregel vindt plaats door verlaging van de algemene bijstand. 2. In afwijking van het eerste lid kan een maatregel ook plaatsvinden door verlaging van de bijzondere bijstand indien: a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft. 3. De hoogte van de maatregelen, genoemd in deze verordening, met uitzondering van de maatregelen als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder c, artikel 13, tweede lid onder d, en artikel 14 van deze verordening, wordt periodiek aangepast aan de hand van de prijsindexcijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen na indexering worden naar boven afgerond op een veelvoud van 5. Artikel 5 Het besluit tot opleggen van een maatregel In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, het tijdvak waarover de maatregel wordt toegepast, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd en, als dit van toepassing is, de reden om af te wijken van de standaardmaatregel. Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien: a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of b. meer dan een jaar is verstreken nadat de constatering van de gedraging door het college heeft plaatsgevonden, en het college geen besluit heeft genomen over het al dan niet opleggen van een maatregel. 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Artikel 7 Samenloop van gedragingen 1. Als een belanghebbende zich gelijktijdig schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, van deze verordening inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte van de maatregel uitgegaan van cumulatie van de genoemde bedragen. 2. Als de in het eerste lid bedoelde cumulatie een maatregel oplevert die lager is dan of gelijk is aan 100% van de bijstandsnorm, wordt de maatregel toegepast gedurende één maand, te rekenen vanaf de dag volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. 3. Als de in het eerste lid van dit artikel bedoelde cumulatie een maatregel oplevert die hoger is dan 100% van de bijstandsnorm, wordt de maatregel toegepast gedurende meerdere maanden, te rekenen vanaf de dag volgende op de datum waarop het besluit tot opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt de maatregel over de eerste maand vastgesteld op 100 % van de bijstandsnorm en wordt het restant van de maatregel in de daarop volgende maand of maanden zoveel mogelijk vastgesteld op veelvouden van 100% van de bijstandsnorm. 2

Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling Artikel 8 Gedragingen Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt behouden en derhalve sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, en gedragingen waardoor een verplichting op grond van artikel 9 van de wet of artikel 9a van de wet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: 1. Eerste categorie: a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; b. het indienen van een aanvraag voor algemene bijstand gedurende de termijn, genoemd in artikel 41, vierde lid, van de wet. 2. Tweede categorie: a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; b. het niet verschijnen op een oproep of het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; c. gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren; d. het onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet en artikel 10, eerste lid, van de wet; e. het niet naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maat-schappelijk nuttige activiteiten zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel c van de wet; f. de alleenstaande ouder die uit houding en gedrag ondubbelzinnig laat blijken de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 eerste lid onderdeel b, van de wet niet te willen nakomen, als gevolg waarvan de op grond van artikel 9a, eerste lid, van de wet verleende ontheffing van de arbeidsplicht is ingetrokken; g. het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 44a van de wet, indien van toepassing; h. het niet naar vermogen trachten om gedurende de termijn, genoemd in artikel 41, vierde lid, van de wet, de mogelijkheden te onderzoeken naar uit s Rijks kas bekostigd onderwijs, voorzover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar; i. het onvoldoende nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet, voorzover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de wet. 3. Derde categorie: a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder tevens wordt begre-pen het niet meewerken aan bemiddeling naar een concrete dienstbetrekking; b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid; c. het niet gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel b van de wet en artikel 10, eerste lid, van de wet. Artikel 9 Hoogte en duur van de maatregel 1. De maatregel bij gedragingen zoals bedoeld in artikel 8 van deze verordening wordt onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van deze verordening vastgesteld op: a. 100 bij gedragingen van de eerste categorie; b. 200 bij gedragingen van de tweede categorie; c. het bedrag van de gehele van toepassing zijnde bijstandsnorm bij gedragingen van de derde categorie. 2. In afwijking van het eerste lid kan van het opleggen van een maatregel worden afgezien en kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder een schriftelijke waarschuwing is gegeven. Hoofdstuk 3: Niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht 3

Artikel 10 Te laat verstrekken van gegevens 1. Indien een belanghebbende de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet en onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van deze verordening een maatregel opgelegd van 100. 2. Van het opleggen van een maatregel zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schrifte-lijke waarschuwing is gegeven wegens het niet tijdig verstrekken van inlichtingen of het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen. Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 van de wet of artikel 78s, derde en vierde lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag. 2. De maatregel wordt onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van deze verordening vastgesteld op: a. 100 bij een benadelingsbedrag tot 1.000; b. 200 bij een benadelingsbedrag van 1.000 tot 2.000; c. 400 bij een benadelingsbedrag van 2.000 tot 4.000; d. 1.000 bij een benadelingsbedrag van 4.000 of hoger. Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 van de wet of artikel 78s, derde en vierde lid, van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel 100. 2. Van het opleggen van een maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven wegens het niet tijdig verstrekken van inlichtingen of het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen. Hoofdstuk 4: Overige gedragingen die leiden tot een verlaging Artikel 13 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid 1. Een maatregel wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan zoals bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, anders dan het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b van deze verordening, wordt afgestemd op het benadelingsbedrag. 2. De verlaging wordt vastgesteld op: a. 100 bij een benadelingsbedrag tot 1.000; b. 200 bij een benadelingsbedrag vanaf 1.000 tot 2.000; c. 400 bij een benadelingsbedrag vanaf 2.000 tot 4.000; d. het bedrag van de gehele van toepassing zijnde bijstandsnorm bij een benadelingsbedrag van 4.000 of meer. 3. Een maatregel wegens het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid wordt opgelegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, derde lid, onder b, en artikel 9 van deze verordening. 4

Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, van deze verordening een maatregel opgelegd ten bedrage van de gehele van toepassing zijnde bijstandsnorm. Artikel 15 Nadere verplichtingen Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, van deze verordening een maatregel opgelegd van 200. Hoofdstuk 5: Recidive en herhaalde recidive Artikel 16 Recidive en herhaalde recidive bij niet nakomen van de verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling 1. Indien de belanghebbende zich binnen een jaar nadat met toepassing van: a. het bepaalde in artikel 8 en 9 van deze verordening, b. het bepaalde in artikel 9 en 10 van de Maatregelenverordening Wwb 2009, of c. het bepaalde in artikel 9 en 10 van de Maatregelenverordening Wij 2009, een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie als bedoeld in artikel 8 van deze verordening, wordt een maat-regel opgelegd ten bedrage van het dubbele van het bedrag van de maatregel dat op grond van de artikelen 8 en 9 van deze verordening moet worden opgelegd voor de nieuwe verwijt-bare gedraging. 2. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij de maatregel met toepassing van het eerste lid van dit artikel in hoogte is verdubbeld opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie als bedoeld in de artikelen 8 en 9 van deze verordening, wordt een maatregel opgelegd ten bedrage van het drievoudige bedrag van de maatregel, die op grond van de artikelen 8 en 9 van deze verordening moet worden opgelegd voor de nieuwe verwijtbare gedraging. 3. Indien de met toepassing van het eerste of tweede lid opgelegde maatregel meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm, wordt de maatregel geëffectueerd via een oplegging van 100% van de bijstandsnorm gedurende een eerste maand en het alsdan resterende bedrag van de maatregel gedurende de daarop volgende maand(en), waarbij de maatregel zoveel mogelijk wordt vastgesteld op veelvouden van 100% van de bijstandsnorm. 4. Met een besluit waarbij een maatregel is opgelegd als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt gelijkgesteld het besluit om: a. van het opleggen van een maatregel wegens niet nakomen van de verplichtingen met betrekking tot de arbeidinschakeling af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van deze verordening, in artikel 6 van de Maatregelenverordening Wwb 2009 of in artikel 6 van de Maatregelenverordening Wij 2009, en b. een waarschuwing op te leggen wegens het niet nakomen van de verplichting met betrek-king tot de arbeidsinschakeling. 5. Als een besluit in bezwaar of beroep wordt herzien is het laatste in bezwaar of beroep genomen besluit bepalend voor de recidive. Artikel 17 Recidive en herhaalde recidive bij niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17 van de wet 1. Indien de belanghebbende binnen een jaar nadat met toepassing van: a. het bepaalde in artikel 10, 11 of 12 van deze verordening, b. het bepaalde in artikel 12 van de Maatregelenverordening Wwb 2009, of c. het bepaalde in artikel 11 of 12 van de Maatregelenverordening Wij 2009, een maatregel is opgelegd wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet, opnieuw de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet niet of niet behoorlijk nakomt, wordt een maatregel opgelegd ten bedrage van het dubbele van het bedrag van de maatregel dat op grond van de artikelen 10, 11 of 12 van deze verordening moet worden opgelegd voor het nieuwe 5

niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet. 2. Indien de belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij de maatregel met toepassing van het eerste lid van dit artikel in hoogte is verdubbeld opnieuw de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet niet of niet behoorlijk nakomt, wordt een maatregel opgelegd ten bedrage van het drievoudige bedrag van de maatregel, die op grond van de artikelen 10, 11 of 12 van deze verordening moet worden opgelegd voor het nieuwe niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet. 3. Indien de met toepassing van het eerste of tweede lid opgelegde maatregel meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm, wordt de maatregel geëffectueerd via een oplegging van 100% van de bijstandsnorm gedurende een eerste maand en het alsdan resterende bedrag van de maatregel gedurende de daarop volgende maand(en), waarbij de maatregel zoveel mogelijk wordt vastgesteld op veelvouden van 100% van de bijstandsnorm. 4. Met een besluit waarbij een maatregel is opgelegd als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt gelijkgesteld het besluit om: a. van het opleggen van een maatregel wegens niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van deze verordening, in artikel 6 van de Maatregelenverordening Wwb 2010 of in artikel 6 van de Maatregelenverordening Wij 2010, en b. een waarschuwing op te leggen wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet. Als een besluit in bezwaar of beroep wordt herzien is het laatste in bezwaar of beroep genomen besluit bepalend voor de recidive. Artikel 18 Recidive en herhaalde recidive bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan 1. Indien de belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij met toepassing van artikel 13, eerste en tweede lid, van deze verordening, of artikel 13 van de Maatregelenverordening Wwb 2009 een maatregel is opgelegd opnieuw tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont als bedoeld in artikel 13, eerste en tweede lid, van deze verordening wordt een maatregel opgelegd ten bedrage van het dubbele van het bedrag van de maatregel dat op grond van artikel 13, eerste en tweede lid, van deze verordening moet worden opgelegd voor het nieuwe betoonde tekortschietende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 13, eerste en tweede lid, van deze verordening. 2. Indien de belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij de maatregel met toepassing van het eerste lid van dit artikel in hoogte is verdubbeld opnieuw tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont als bedoeld in artikel 13, eerste en tweede lid, van deze verordening, wordt een maatregel opgelegd ten bedrage van het drievoudige bedrag van de maatregel, die op grond van artikel 13, eerste en tweede lid, van deze verordening moet worden opgelegd voor het nieuwe betoonde tekortschietende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 13, eerste en tweede lid, van deze verordening. 3. Indien de met toepassing van het eerste of tweede lid opgelegde maatregel meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm, wordt de maatregel geëffectueerd via een oplegging van 100% van de bijstandsnorm gedurende een eerste maand en het alsdan resterende bedrag van de maatregel gedurende de daarop volgende maand(en), waarbij de maatregel zoveel mogelijk wordt vastgesteld op veelvouden van 100% van de bijstandsnorm. 4. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt gelijkgesteld het besluit om van het opleggen van een maatregel wegens het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van deze verordening, in artikel 6 van de Maatregelenverordening Wwb 2009 of in artikel 6 van de Maatregelenverordening Wij 2009. Als een besluit in bezwaar of beroep wordt herzien is het laatste in bezwaar of beroep genomen besluit bepalend voor de recidive. 6

Artikel 19 Recidive en herhaalde recidive bij zeer ernstige misdragingen 1. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij met toepassing van artikel 14 van deze verordening, artikel 14 van de Maatregelenverordening Wwb 2009, of artikel 13 van de Maatregelenverordening Wij 2009 een maatregel is opgelegd opnieuw zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 14 van deze verordening wordt een maatregel opgelegd ten bedrage van het dubbele van het bedrag van de gehele van toepassing zijnde bijstandsnorm. Als een besluit in bezwaar of beroep wordt herzien is het laatste in bezwaar of beroep genomen besluit bepalend voor de recidive. 2. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij de maatregel met toepassing van het eerste lid van dit artikel is verdubbeld opnieuw zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 14 van deze verordening, wordt een maatregel opgelegd ten bedrage van het drievoudige bedrag van de maatregel, die op grond van artikel 14 van deze verordening moet worden opgelegd voor de nieuwe ernstige misdraging. 3. Indien de met toepassing van het eerste of tweede lid opgelegde maatregel meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm, wordt de maatregel geëffectueerd via een oplegging van 100% van de bijstandsnorm gedurende een eerste maand en het alsdan resterende bedrag van de maatregel gedurende de daarop volgende maand(en), waarbij de maatregel zoveel mogelijk wordt vastgesteld op veelvouden van 100% van de bijstandsnorm. Artikel 20 Recidive en herhaalde recidive bij onvoldoende nakomen nadere verplichtingen 1. Indien de belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij met toepassing van artikel 15 van deze verordening of artikel 15 van de Maatregelenverordening Wwb 2009 een maatregel is opgelegd opnieuw de nadere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet onvoldoende nakomt wordt een maatregel opgelegd ten bedrage van het dubbele van het bedrag van de maatregel dat op grond van artikel 15 van deze verordening moet worden opgelegd voor het nieuwe onvoldoende nakomen van de nadere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet. 2. Indien de belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij de maatregel met toepassing van het eerste lid van dit artikel in hoogte is verdubbeld opnieuw de nadere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet onvoldoende nakomt, wordt een maatregel opgelegd ten bedrage van het drievoudige bedrag van de maatregel, die op grond van artikel 15 van deze verordening moet worden opgelegd voor het nieuwe onvoldoende nakomen van de nadere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet. 3. Indien de met toepassing van het eerste of tweede lid opgelegde maatregel meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm, wordt de maatregel geëffectueerd via een oplegging van 100% van de bijstandsnorm gedurende een eerste maand en het alsdan resterende bedrag van de maatregel gedurende de daarop volgende maand(en), waarbij de maatregel zoveel mogelijk wordt vastgesteld op veelvouden van 100% van de bijstandsnorm. 4. Met een besluit waarbij een maatregel is opgelegd als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt gelijkgesteld het besluit om van het opleggen van een maatregel wegens het onvoldoende nakomen van de nadere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van deze verordening, of in artikel 6 van de Maatregelenverordening Wwb 2009. Als een besluit in bezwaar of beroep wordt herzien is het laatste in bezwaar of beroep genomen besluit bepalend voor de recidive. Slotbepalingen Artikel 21 Handhavingsbeleid Gelet op het bepaalde in artikel 8a van de wet biedt het college periodiek aan de raad een handhavingsplan aan met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en de te verwachten resultaten. Artikel 22 Nadere regels Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening. 7

Artikel 23 Uitvoering Het college is belast met de uitvoering van deze verordening. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. Artikel 24 Inwerkingtreding 1. De verordening treedt in werking op 1 oktober 2012. 2. Met de inwerkingtreding van deze verordening worden de Maatregelenverordening Wwb en de Maatregelenverordening Wij ingetrokken. Artikel 25 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand 2012 gemeente Moerdijk. Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 6 september 2012, de griffier, de voorzitter, H.D. Tiekstra J.P.M. Klijs 8

Toelichting Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand 2012 gemeente Moerdijk Algemene Toelichting: Rechten en plichten in de Wwb: De gemeenteraad heeft in de Wwb een verantwoordelijkheid met betrekking tot de invulling van de rechten en plichten van bijstandsgerechtigden. Mede gelet op de rechtszekerheid van een bijstandsgerechtigde moet de gemeenteraad het eigen gemeentelijk beleid vastleggen in een verordening. Rechten en plichten zijn twee kanten van één medaille. Aan het recht op algemene bijstand is altijd de plicht verbonden zich in te zetten om weer onafhankelijk te worden van de uitkering. Artikel 18, eerste lid, van de Wwb spreekt over het afstemmen van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van een belanghebbende. In deze bepaling wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor bijstandsgerechtigden maatwerk is. Daarbij moet recht worden gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van bijstandsgerechtigden. Artikel 18, tweede lid, van de Wwb legt een directe koppeling tussen de rechten en verplichtingen van uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk te worden van de uitkering. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de verplichtingen worden nagekomen. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt een maatregel opgelegd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van een dergelijke maatregel. Het college moet niettemin bij de vaststelling van de maatregel rekening houden met de persoonlijke omstandigheden en de individueel vastgestelde verplichtingen. Bovendien kan het college afzien van een maatregel indien het college daartoe zeer dringende reden aanwezig acht. Is afgezien van een maatregel wegens het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het niet mogelijk om bij toepassing van bepalingen ten aanzien van recidive deze gedraging mee te tellen. Is echter vanwege de afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, Wwb van een maatregel afgezien dan is daarin geen reden gelegen om de betreffende gedraging buiten beschouwing te laten in geval van recidive. Een maatregel ingevolge de maatregelenverordening moet niet gezien worden als een strafrechtelijke sanctie. Indien een betreffende gedraging ook een strafbaar feit oplevert, kan belanghebbende hier strafrechtelijk voor vervolgd worden. Ondanks het feit dat de maatregel geen strafrechtelijke sanctie is, kunnen de maatregel en de strafvervolging niet naast elkaar bestaan als sprake is van hetzelfde rechtsfeit (bijvoorbeeld inlichtingenfraude). Het beginsel van ne bis in idem staat daaraan in de weg. Vaste maatregelbedragen: In deze verordening is gekozen voor vaste maatregelbedragen, en niet voor een maatregel bestaande uit een bepaald percentage van de bijstandsnorm. De keuze voor vaste bedragen geldt ook als een maatregel wordt opgelegd van 100% van de bijstandsnorm; ook dat is een bedrag, zij het dat hierbij meerdere bedragen mogelijk zijn, afhankelijk van de gezinssituatie. In deze verordening is gekozen voor het volgende uitvoeringssysteem. Gezien de keuze voor vaste bedragen is bij de artikelen 8 tot en met 15, waarin de maatregelwaardige gedragingen zijn beschreven, niet meer vermeld voor welke periode dat bedrag is opgelegd. Er wordt bijvoorbeeld volstaan met de oplegging van een maatregel van 200, waarbij in de artikelen 8 tot en met 15 niet wordt vermeld over welke periode de maatregel wordt opgelegd. Dat is ook niet nodig, omdat dat laatste in de algemene bepaling in artikel 3 is geregeld. Daarbij gaat het duidelijk om de eerste keer dat een maatregel wordt opgelegd. Hierbij dient de ongewenste situatie te worden voorkomen dat slechts aanvullende bijstand wordt verstrekt, bijvoorbeeld 200 per maand, en een maatregel wordt opgelegd van 100% van de bijstandsnorm, bijvoorbeeld 1.200 wat dan logischerwijs tot gevolg zou hebben dat aan de belanghebbende in het voorbeeld gedurende zes maanden geen uitkering wordt verstrekt. Dat wordt voorkomen door het 9

bepaalde in artikel 3, eerste lid, van deze verordening. Daarmee wordt in bovengenoemd voorbeeld de maatregel beperkt tot één maand, omdat de maatregel in het genoemde voorbeeld niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. Bij samenloop, recidive en herhaalde recidive is nadrukkelijk gekozen voor een ander regime; daar is mogelijk dat een opgelegde maatregel over meerdere maanden wordt geëffectueerd (zie artikel 7 en artikel 16 en volgende van deze verordening). Voor maatregelbeschikkingen betekent dit samengevat in feite dat altijd bij beschikking een bedrag van een maatregel wordt opgelegd, waaraan dan in de betreffende maatregelbeschikking wordt toegevoegd over welke periode de opgelegde maatregel wordt geëffectueerd. Geen bepaling over horen van belanghebbende: Horen van belanghebbende is niet verplicht bij het opleggen van een maatregel. Artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb ) heeft een hoorplicht als het bestuursorgaan voornemens is een belastende beschikking te nemen. Op de hoorplicht van artikel 4:8 Awb worden uitzonderingen gemaakt in artikel 4:11 en artikel 4:12. Met name is artikel 4:12, eerste lid, van de Awb van belang. Daarin is vermeld dat toepassing van artikel 4:8 van de Awb achterwege kan blijven bij een beschikking die strekt tot het vaststellen van een financiële verplichting, indien tegen die beschikking bezwaar kan worden gemaakt en de nadelige gevolgen na bezwaar volledig ongedaan kunnen worden gemaakt. Dat laatste is volledig van toepassing bij een maatregelbesluit. Wel is van belang dat de klant soms wordt gesproken, bijvoorbeeld ter beoordeling van de persoonlijke omstandigheden, maar dat kan ook telefonisch. Door de hoorbepaling niet op te nemen in de verordening, wordt voorkomen dat in iedere rapportage en in iedere beschikking die betrekking heeft op een maatregel een aparte passage dient te worden opgenomen met betrekking tot het horen. Dit bevordert derhalve een eenvoudige uitvoering in de praktijk. Geen bepaling over termijn heroverwegen maatregel: Op grond van het bepaalde in artikel 18, derde lid, van de Wwb moet het college uiterlijk drie maanden na de datum van de beschikking beoordelen of de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven de beslissing te herzien. Naar mag worden aangenomen, ziet deze bepaling op een verlaging die naar de toekomst toe wordt toegepast voor de duur van drie of meer maanden. Artikel 18, derde lid, van de Wwb dwingt niet tot een ambtshalve heroverweging van een maatregel wanneer de opgelegde maatregel een periode korter dan drie maanden bestrijkt. De heroverweging als bedoeld in artikel 18, derde lid, van de Wwb behelst geen integrale heroverweging ten aanzien van de eerder opgelegde maatregel maar een meer beperkte heroverweging met als doel vast te stellen of een belanghebbende tussentijds, binnen de periode waarover de maatregel zich uitstrekt, blijk heeft gegeven van een zodanige gedragsverandering of dat sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden, dat aanleiding bestaat de eerder opgelegde maatregel in zwaarte of duur bij te stellen. Het oordeel van het college naar aanleiding van deze heroverweging kan zijn dat: - de verlaging conform het oorspronkelijke besluit tot verlaging wordt voortgezet; - de verlaging vanaf het moment van heroverweging wordt beëindigd, of; - de hoogte of de duur van de verlaging wordt gewijzigd voor de resterende tijd waarop de maatregelbeschikking betrekking had. In de vorige Maatregelen- en handhavingsverordening Wwb was bepaald dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd en dat een maatregel die voor meer dan drie maanden wordt opgelegd, uiterlijk binnen drie maanden na het moment van oplegging moeten worden heroverwogen. Dit artikel is geschrapt omdat al in de wet (artikel 18, derde lid, van de Wwb) is bepaald dat het college een besluit als bedoeld in het tweede lid moet heroverwegen binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt. In verband met het hetgeen reeds in de wet is vermeld, is het niet gewenst in de verordening een regeling op te nemen dat sommige maatregelen moeten worden heroverwogen. Zoveel mogelijk eenduidige recidivebepalingen: In deze verordening is zoveel mogelijk een eenduidig systeem voor recidive en herhaalde recidive neergelegd in de artikelen 16 tot en met 20. Volgens het in deze verordening neergelegde systeem wordt in een beschikking consequent een maatregel opgelegd er hoogte van een bedrag, ook als de 10

maatregel wordt opgelegd ter hoogte van 100% van de bijstandsnorm. En vervolgens wordt dan in de beschikking aangegeven over welke periode de opgelegde maatregel in feite wordt geëffectueerd. In de recidivebepalingen is zoveel mogelijk gekozen voor 4 artikelleden. In het eerste lid is de recidive geregeld. Het tweede lid bepaalt de herhaalde recidive. De periode is vermeld in het derde lid. Voor zover van toepassing is in het vierde lid geregeld dat zowel een besluit om wegens dringende redenen af te zien van het opleggen van een maatregel als het besluit om een waarschuwing op te leggen wordt meegeteld voor de recidive en herhaalde recidive. Artikelsgewijze toelichting: Artikel 1. Begrippen Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Wwb, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moet worden gewijzigd. In het tweede lid onder d wordt het begrip benadelingsbedrag voor de toepassing van artikel 11 van deze verordening omschreven. In artikel 11 is de maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht geregeld, en is de hoogte van de maatregel afhankelijk gesteld van het benadelingsbedrag. In donderdeel d van het tweede lid van dit artikel wordt het begrip benadelingsbedrag omschreven als de bruto bijstand die teveel of ten onrechte is verstrekt als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht. Daarbij is uitgegaan van het bruto benadelings-bedrag (en niet van het netto benadelingsbedrag). De reden daarvoor is dat voor de toepassing van diverse andere wetten (o.a. de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Toeslagenwet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten) ook wordt uitgegaan van het bruto benadelingsbedrag. Dat is bepaald in het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Staatsblad 2000, 462). Daarin is bepaald dat onder benadelingsbedrag wordt verstaan het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering. Daarnaast is ook in de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude (Staatscourant 23 december 2008, nr. 249) gekozen voor een bruto benadelingsbedrag. In het tweede lid onder e, is het begrip benadelingsbedrag omschreven voor de toepassing van artikel 13 van deze verordening. In dat artikel is de maatregel wegens het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan geregeld. Artikel 2. Het opleggen van een maatregel Eerste lid In het eerste lid wordt gesproken over de uit de wet voortvloeiende verplichtingen. Hier worden de volgende verplichtingen bedoeld: 1. Het betonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid, van de Wwb). 2. De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9 van de Wwb). Deze plicht bestaat uit drie soorten verplichtingen: - de arbeidsplicht, dat wil zeggen de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden; en - de reïntegratieplicht, dat wil zeggen de plicht om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling, alsmede de plicht om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Specifiek voor personen jonger dan 27 jaar bestaat de reïntegratieplicht ook uit het mee opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak; en - de tegenprestatie naar vermogen: dat wil zeggen de plicht om naar vermogen opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringen op de arbeidsmarkt. 3. De inlichtingenplicht (artikel 17, eerste lid, van de wet). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. 11

4. De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid, van de wet). Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. 5. Het zich niet ernstig misdragen jegens het college (artikel 18, tweede lid, van de Wwb). In artikel 18, tweede lid, van de Wwb wordt verwezen naar artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet SUWI. Die artikelleden leggen ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. In artikel 30c, tweede lid, van de Wet SUWI is de verplichting neergelegd om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan UWV WERKbedrijf te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college. In artikel 30c, derde lid, van de Wet SUWI is de verplichting neergelegd om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan UWV WERKbedrijf, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand. Tweede lid In de maatregelenverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van vaste bedragen. In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaard-maatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel op grond van hetzij de verwijt-baarheid hetzij de persoonlijke omstandigheden kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen. Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen: Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging. Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid. Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd. Vervolgens moet de verwijtbaarheid worden vastgesteld. Tenslotte moeten de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende(n) worden beoordeeld. Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als sprake is van de zorg voor kinderen. Artikel 3. Ingangsdatum en tijdvak van de maatregel Eerste lid In het eerste lid is de gemakkelijkste methode van het opleggen van een maatregel geregeld, namelijk het verlagen van het uitkeringsbedrag naar de toekomst. In dat geval hoeft de ge-meente niet over te gaan tot herziening van bijstand en het teveel betaalde bedrag aan bijstand terug te vorderen. Omwille van de effectiviteit (het zogeheten lik op stuk -beleid) is het nodig dat een maatregel wordt opgelegd zo spoedig mogelijk nadat de gedraging heeft plaatsgevonden. Daarom is in dit eerste lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de dag volgend op de datum waarop het besluit tot opleggen van de maatregel is bekendgemaakt, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm. In het eerste lid is wat betreft het tijdvak van de maatregel het volgende vastgelegd. In de eerste plaats dat de maatregel wordt toegepast gedurende één maand, als de opgelegde maatregel lager is dan of gelijk is aan 100% van de bijstandsnorm. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat belanghebbenden met een relatief laag bedrag aan algemene bijstand onevenredig zwaar worden gestraft. Een voorbeeld moge dit verduide-lijken. Stel dat de bijstandnorm 1.000 per maand is, en belanghebbende 100 per maand algemene bijstand ontvangt in aanvulling op 900 per maand eigen inkomsten, en belanghebbende vervolgens verwijtbaar wordt ontslagen. Dat betekent in dit voorbeeld een maatregel van 100% van de bijstandsnorm, zijnde een maatregel van 1.000. Met de hiervoor bedoelde bepaling dat de maatregel wordt toegepast over één maand als de maatregel lager is of gelijk aan de bijstandsnorm, wordt in het voorbeeld voorkomen dat gedurende 10 maanden een maatregel van 100 wordt opgelegd (omdat slechts 100 per maand aan algemene bijstand wordt verstrekt), en wordt in het voorbeeld volstaan met een maatregel van totaal 100, zijnde één maand uitkering. 12

In de tweede plaats is in het eerste lid wat betreft het tijdvak van de maatregel vastgelegd dat de maatregel gedurende meerdere maanden wordt toegepast, als de maatregel hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. Deze bepaling is opgenomen om niet op voorhand de mogelijkheid uit te sluiten dat bij een eerste maatregeloplegging een maatregel wordt opgelegd die hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. Ook dit moge een voorbeeld verduidelijken. Stel dat de norm 1.000 per maand is, en belanghebbende wordt ontslagen, waarbij sprake is van zware verwijtbaarheid. De maatregel kan dan wegens de zware verwijtbaarheid worden verhoogd met toepassing van artikel 2, tweede lid, van deze verordening, tot bijvoorbeeld 1.500. Met de bepaling dat de maatregel wordt toegepast over meerdere maanden als de maatregel hoger is dan 100% van de bijstandsnorm wordt voorkomen dat in het voorbeeld de maatregel niet kan worden verhoogd wegens zware verwijtbaarheid. Zou de hiervoor bedoelde bepaling niet zijn opgenomen, dan zou namelijk de maatregel beperkt moeten blijven tot één maand (en dus ook tot 1.000). Met de hiervoor bedoelde bepaling wordt dan 1.000 maatregel uitgevoerd in de eerste maand en de resterende 500 in de daarop volgende maand. Tweede lid In het tweede lid is geregeld dat verlaging van de uitkering ook met terugwerkende kracht kan plaatsvinden als de bijstandsnorm over een periode in het verleden nog niet is uitbetaald, dan wel het opleggen van een maatregel in de toekomst niet of niet geheel mogelijk is wegens beëindiging van de bijstand. Een voorbeeld waarin de bijstandsnorm over een periode in het verleden nog niet is uitbetaald is de volgende situatie. Op 1 februari 2012 heeft de belanghebbende een aanvraag om algemene bijstand ingediend. Op 5 maart 2012 wordt besloten de gevraagde algemene bijstand toe te kennen met ingang van 1 februari 2012, en wordt tevens besloten een maatregel op te leggen met ingang van 1 februari 2012 omdat belanghebbende verwijtbaar is ontslagen. Als het tweede lid niet zou bestaan zou de maatregel - met toepassing van het eerste lid - pas kunnen ingaan op 5 maart 2012 (aannemende dat de toekenningbeschikking wordt verzonden op de dag van het besluit, te weten 5 maart 2012). Met toepassing van het tweede lid kan de maatregel in de voornoemde situatie ingaan op 1 februari 2012. Een voorbeeld waarin opleggen van een maatregel niet mogelijk is wegens beëindiging van de bijstand is de volgende situatie. Met ingang van 5 maart 2012 is de bijstandsuitkering van belanghebbende beëindigd wegens werkaanvaarding. Nadat is besloten de bijstandsuitkering te beëindigen, blijkt dat belanghebbende op 1 februari 2012 passende arbeid heeft geweigerd. Met toepassing van het tweede lid kan (na 5 maart 2012) worden besloten een maatregel op te leggen over de maand februari 2012, die reeds aan belanghebbende is uitbetaald. Daarvoor is wel noodzakelijk dat het besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien met toepassing van artikel 54, derde lid, van de wet, en de bijstand wordt teruggevorderd. Derde lid Terwijl het eerste en tweede lid zien op een situatie dat nog geen maatregel is opgelegd, maar daartoe nog moet worden besloten, ziet het derde lid op de situatie dat met toepassing van het eerste lid reeds een maatregel is opgelegd naar de toekomst, maar effectuering daarvan niet mogelijk is omdat de bijstand is beëindigd nadat de maatregel is opgelegd. Met dit derde lid wordt voorkomen dat een belanghebbende een maatregel ontloopt door bijvoorbeeld korte tijd te gaan werken. Het college heeft de bevoegdheid om bij een eventuele nieuwe aanvraag om bijstand alsnog rekening te houden met een eerder opgelegde maatregel (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 25). Een dergelijke maatregel kan vanwege de samenhang met het recht op bijstand niet bij voorbaat worden opgelegd. Het college moet bij het opnieuw toekennen van het recht op bijstand een besluit nemen of en zo ja in hoeverre er aanleiding bestaat om de reeds eerder opgelegde maatregel alsnog te effectueren. Pas dan is er sprake van een maatregelbesluit en staat de mogelijkheid van bezwaar tegen de maatregel open (zie Centrale Raad van Beroep hierna te noemen: CRvB - 08-09-2009, nrs. 07/6337 Wwb e.a. en CRvB 07-12-2010, nr. 09/1094 Wwb). Ook de jurisprudentie staat toe dat het college bij het opnieuw toekennen van (algemene) bijstand beoordeelt of en zo ja in hoeverre er aanleiding is een eerder opgelegde maatregel te effectueren. Daar moet dan wel een besluit over worden genomen, hetgeen uitdrukkelijk in deze bepaling in de verordening is opgenomen (CrvB 08-09-2009, 07/6337 Wwb, BJ7732, CRvB 07-12-2010, 09 / 1094 Wwb, BO6721). 13